| |
| |
| |
Phil's vijfde liefde-drama
door Emmy van Lokhorst.
I.
In den geurigen ochtend wiegden op en neer de bloemen. Gekweekte zonnebloemen fijn geel tusschen de breed-groene bladeren en lathyrus, de teedere kelken in zachte kleuren van wit en rose, lila en violet.... En naast de witte bank vóór het huis groeiden de roode, felroode geraniums. Tusschen de rozen stond Phil. Haar wit japonnetje schemerde door de groene struiken en haar donker hoofdje ging soms mee op en neer, in den zachten wiegel, waarin heel de bloementuin de zaligheid van den Junimorgen scheen te uiten.
Phil trad voorzichtig tusschen de struiken vandaan en tuurde een oogenblik naar het huis, waarvan de bovenste ramen nog waren gesloten. Met beide armen omving ze den bloemenschat van zacht gekleurde kronen en frisch-gedauwd groen. Bovenop lagen de versch gesneden rozen, die hield ze met haar kin tegen, dat ze niet vallen zouden. En stapje voor stapje liep ze op het huis toe, de hooge voordeur in en door den breeden koelen gang naar de ontbijtkamer, waar ze de bloemen op den grond vleide.
Met elastische stapjes tripte ze door de kamer en zamelde vazen bijeen. De kasten plunderde ze en van het antieke eikenhouten rek nam ze ook de twee Delftsche pullen. Toen liet ze met een kort, voldaan zuchtje zich op den grond naast de bloemen neer en begon de vazen te vullen.
Door de wijd-geopende ramen kwam niets dan stilte binnen. Soms fladderde een musch even neer in de vensterbank, keek met een paar verbaasde kraaloogjes naar binnen en floepte verschrikt weg bij een onverwachte beweging uit de bloemenhoop.
Schoorsteen, kasten, hoekjes.... alles stond reeds vol geurende bloemen en nog had Phil een paar lage potjes, gevuld met Oost-Indische kers over, die ze nergens meer wist te plaatsen. Mijmerend zag ze de kamer rond, de potjes ieder in een hand. Wacht! op dat richeltje boven de openslaande ramen. O, wat stond dat kleurig, de oranje en dieproode klokbloemen in het wit der raamomlijsting.
Langzaam sloeg de klok negen uur. Phil begon de gedekte tafel haastig op te ruimen. Ze was laat vanmorgen. En Betje bracht nog 't waschwater niet. Ze drukte op 't electrische lamp-belletje en schudde dan de broodplank leeg boven 't kruimel-bordje.
‘Heb de juffrouw gebeld?’
‘Ja Bet, krijg ik 't warme water? 't Is al over negen’. Ziezoo, - nu alleen nog omwasschen. Daar was Bet. ‘Zal ik de juffrouw helpen afdrogen?’
‘Nee hoor Bet, dank je wel’.
‘Wa 'n mooie blommen het de juffrouw. 't Lijkent binnen ook wel een tuin’, zei 't boerenmeiske, Phil met vriendelijke oogen aanziend. ‘'t Is toch maar een heele gezelligheid, dat de juffrouw der is!’
Phil lachte. ‘En de juffrouw vindt 't zelf óok gezellig, hoor. Zeg Bet, veeg jij nog even die blaadjes van den grond? Anders krijg ik 't met Mevrouw te kwaad, en dan mogen er heelemaal geen bloemen meer in huis!’
Juist toen Phil klaar was met de ontbijttafel, klonken de drie tikjes van het belletje uit de slaapkamer. Phil schonk een kopje thee in, zette dit naast de twee boterhammetjes op het blaadje en ging naar boven. Het eerste portaal lag heelemaal in de morgenzon en heerlijke geuren van heliotroop en kamperfoelie kwamen uit den achtertuin. Phil voelde haar borst uitzetten van genot en met de oogen halfdicht, opende ze de deur van de slaapkamer.
Een bedompte lucht kwam haar tegen en het eerste oogenblik kon Phil niets zien in de donker gemaakte kamer. Ze zette het blaadje op een stoel en ging tastend naar de ramen, waarvan ze de gordijnen wegtrok.
‘Ziezoo! Nu kan ik je tenminste zien als 'k je goedenmorgen zeg. Heb je goed ge- | |
| |
slapen, Nannie?’ en Phil bukte zich over het witte bed en kuste haar vriendin.
‘Geslapen? 'k Heb heelemaal niet geslapen. Den heelen nacht zijn ze in den kersenboomgaard bezig geweest met den ratel, om de vogels eruit te jagen. Heb jij daar niets van gehoord?’
‘Nee! Ik slaap altijd als een os! Maar drink nu eerst lekker je kopje thee en eet je boterhammetje. Zal ik de balcondeuren eens eventjes opendoen? Eventjes maar....’
‘Nee, Phil, ik krijg rheumatiek’.
‘Rheumatiek! In Juni krijg je geen rheumatiek, hoor! 't Is om te stikken hier, en dat is veel ongezonder. Kruip nou maar onder de deken, maar hou je neus erbuiten en ruik eens, wat een goddelijke dag het is’.
Wijd opende Phil de deuren en stapte even op 't balcon, om uit te luchten. De boomgaard hing vol kleine roode lichtjes: de rijpende kersen. Ook nu klonk luid de ratel van den ‘kersenkeerder’. Over de velden verderop hing nog een flauwe nevel, maar reeds was de zon aan 't winnen.
‘Is 't warm buiten, Phil?’ klonk Nannie's stem. Phil trad weer naar binnen en ging op 't randje van 't bed zitten. ‘Steek gerust je hoofd maar buiten de deur straks. 't Is pure gezondheid, die je inademt. Zal ik je voeren?’
Nannie lachte. ‘Wat verwen je me, Phil! 'k Vind het toch zoo heerlijk, dat je hier den heelen zomer blijft. Ik had anders natuurlijk een huishoudster moeten nemen en dat is zoo ongezellig voor Frank. Is hij op tijd weggegaan vanmorgen?’
‘Hij was natuurlijk weer heel laat, die luilak. Ik heb z'n fiets maar klaar gezet, anders was hij vast te laat gekomen, ik zag de jongens al naar school gaan’.
‘Waren er geen brieven, Phil?’
‘O ja! Vreeselijk dom, om ze te vergeten. Ik zal ze even halen’, en Phil wipte de deur uit, een oogenblik later terugkomend met twee brieven.
‘Dank je wel, Phil. Mag ik nog een kopje thee?’
‘Ik zal 't Betje even laten brengen, dan kun je prettig je brieven lezen in je eentje’, en Phil wilde met 't kopje weggaan.
‘Nee Phil! Luister eens. Hier heb ik een brief van Paul. En die schrijft....’, Nannie richtte zich half op van haar kussen, zette met een hand haar elegant lorgnetje op haar fraai gebogen neus en sloeg het omvallende briefpapier weer overeind.
‘Nou, wat schrijft Paul?’ Phil wachtte bij de deur. ‘Vertel 't me straks/maar....’
‘Nee, nee Phil! Loop niet weg. Kom nou weer gezellig bij me zitten. Zet dat kopje nu even neer. Ik heb je alles en nog wat verteld van Paul, nietwaar?’
‘O, hemel ja! 'n Eminent man en kampioen-schaker en 'n filosoof en.... de zooveelste man, die zijn leven in jouw handen heeft gelegd, is 't niet?’ Phil lachte en kneep haar vriendin in het kleine zuiverwitte handje.
‘Nee, plaag nou niet, Phil. Paul is een van Frank's beste vrienden en als ik hem nu helpen kan, zou ik 't dan niet doen? Hij is juist doordat hij zoo verbazend knap is, ook erg abnormaal....’
‘Anders had ie z'n heil niet bij jou gezocht’, plaagde Phil.
‘Nee, wees nu even ernstig, Phil. Hij is een man, die nooit een vrouw heeft gekend die lief voor hem was. Toen Frank trouwde, leerde Paul mij kennen en ik heb geprobeerd een goede vriendin voor hem te zijn en zijn leven wat op te fleuren. Het schijnt, dat ik nu eenmaal beter met mannen kan opschieten dan met vrouwen....’
‘Dank je!’ zei Phil, ‘ga door!’
‘Jij bent nu ook zoo'n buitengewone schat, dat jij niet meetelt. Nou.... zie je, en nou is Paul soms verschrikkelijk down, doordat hij zoo hard werkt, denk ik, de reactie.... En.... je mag er nooit over spreken, maar in zijn familie komt veel zelfmoord voor. Ik tracht hem dus altijd zooveel mogelijk op te beuren. En nou schrijft ie, dat hij graag een poos hier zou logeeren, om wat tot kalmte te komen. Hij weet niet, dat jij er bent en dat ik een ligkuur moet doen voor mijn zenuwen. Ik zal hem dat
| |
| |
schrijven, maar 'm toch animeeren, om te komen, want anders gelooft hij, dat ik hem aan zijn lot overlaat en zoo, zie je, hij is erg gauw in de put....’
Nannie streek het laken glad en speelde met haar lorgnet, die ze nu tusschen de fijne puntige vingers hield.
‘Maar.... nu ik aldoor hier in bed lig, zal ik me niet zooveel met Paul kunnen bemoeien. Vooral aan de maaltijden is hij op jou aangewezen. Vind jij 't niet vervelend, hem als gast te hebben?’
‘'t Is lief van je, aan mij te denken. Maar toen ik huishoudster bij je werd....’
‘Maar Phil.... je deed 't toch maar uit vriendschap....’
‘Nou ja.... Maar dan aanvaard ik lusten en lasten’.
‘'t Is maar, omdat hij een beetje lastig mensch is, zie je. Ik bedoel, erg afwijkend en zwaar op de hand’.
‘De arme jongen. Laat 'm gerust komen, hoor’.
‘En.... nog iets Phil. Als hij nu eens verliefd op je werd?’ Nannie keek Phil scherp aan.
‘Och.... 't komt me voor, dat ik geen liefde zal opwekken bij een mathematicus.
En dan.... is hij in staat tot verliefdheid, dan is er eerder reden om dat op jou te luchten dan op mij, onnoozel schaap, dattie heel niet kent. Jij bent een schoonheid en een vrouw die alle mannen begrijpt enzoo. Ik heb geen talenten in die richting’.
‘Je houdt me altijd voor den gek’, zei Nannie toch gerustgesteld. ‘Krijg ik nu m'n kopje thee? Dan zal 'k hem maar laten komen’.
In het wegzinkende avondlicht bracht Phil de theetafel naar boven. Op het balcon had ze de palmen neergezet en de witte stoeltjes uit de serre. Het was zoo saai voor Nan, had ze opeens bedacht, altijd zoo afgepast haar thee boven te krijgen. Nu zouden ze 't eens wat gezellig voor haar maken.
Frank liep achter haar de trap op met de bouilloir en teacosy. ‘Phil, ik zie je enkels!’ plaagde hij.
‘Hoe zien ze eruit?’ informeerde Phil, met een plof haar last op het portaal zettend.
‘Fishing? Welnu.... allerbekoorlijkste enkeltjes met een bevallige ronding en een..’
‘Schei uit’, verzocht Phil. ‘Doe liever de deur voor me open. Ik zal je aanklagen bij Nan, hoor’.
‘O! wat een tocht!’ klaagde Nannie, toen de theetafel binnenkwam. ‘God Phil, wat ben je aan 't sjouwen. Laat Frank dat nu doen’.
‘Frank is lastig, hij mag niet meer helpen, hij plaagt zijn tante Phil’.
‘O! stoute jongen! Kom eens gauw bij Nannie!’
Frank - groote, forsche blonde kerel, knielde naast het bed met een berouwvol gezicht. ‘Nee vrouwtje, heusch niet. Phil vroeg hoe ik haar enkels vond en....’
‘Wat!’ stoof Phil op en Frank, schaterend, ontkwam nog juist aan de teacosy, die op zijn hoofd gemikt was. Maar opspringend wreekte hij zich onmiddellijk door Phil als een veertje in de lucht te tillen en omhoog te houden, tot ze om genade smeekte.
‘Dat heet nu een rustkuur voor Nan!’ zei Phil. ‘Vooruit, nu ga jij op die stoel zitten naast het bed en daar kom je niet meer vandaan, begrijp je?’ En met een dreigend wijsvingertje verdween ze om de deur.
Toen dronken ze thee; de geurige drank gleed in de kopjes, dun als eierschaal. En het diep-roode vocht dofte op tot bruin toen de glanswitte melk erin werd gegoten. Het water suisde en de lucht was zwoel van bloemengeur. Langzaam, langzaam daalde schemer over den tuin en den boomgaard. In de verte waasde een rood lichtje van den spoorweg en over de velden kwam de sluier van geheimenis. De zachtgele lamp naast het bed was aangestoken en glansde een teeder schijnsel over het met kanten afgezette kussen en het fijn-blonde vrouwenkopje. In de witte stoeltjes zaten de roerlooze figuren van Frank en Phil; de palmen wiegden flauw op en neer en de zachte avond- | |
| |
wind versterkte de geuren der kamperfoelie gemengd met het kruidig aroma van Frank's sigaret.
Heel de diepe lieflijkheid van den zomeravond leefde in dit stille samenzijn. Het waas van reinheid der Betuwe omglansde alle schoone dingen van den avond.
En Phil wenschte, dat het altijd, altijd zoo mocht blijven, zoo nameloos-vol stil geluk. Geluk om schoonheid, dat was het eenigdurende in het leven....
| |
II.
Toen Nannie weer zoover hersteld was, dat zij aan de maaltijden mocht verschijnen, kwamen verschillende logé's, die hun komst lang hadden uitgesteld en het zonnige buitenhuis was vol met vreemden. Phil hield niets van zooveel menschen, maar drukker had zij het niet; de gasten amuseerden elkander en Phil was dankbaar, dat zij haar zwijgende aard geen geweld behoefde aan te doen tot conversatie-gesprekken.
De zomer naderde haar volheid. De kersen waren lang al rijp en in de hall stond naast de trap een groote mand, altijd gevuld met de glanzend-roode vruchten. Wie er langs kwam, ging op de onderste tree een poos eten van de zoete kersen en altijd werd de mand weer bijgevuld. De dagen waren alle zonnig en steeds voller werd de bloemenweelde in den tuin.
Na het eten fietste Phil meestal den stillen landweg af naar de kleine groene laantjes langs de beek. Daar lag ze dan te turen naar den zacht oranje avondhemel waar tegen jasmijn als witte sterren wiegde. Elk blaadje was haar als een vriend en soms boog ze haar hoofd in het gras en sloot de oogen, terwijl ze zich voelde als een bloem, gesproten uit de aarde, gelukkig en teeder als bloemen zijn.
Dan daalde de schemer al dieper neer, en vulde alles om haar heen, tot de struiken en de beek gedekt waren met een grijs web, waarboven perlemoerig nog de nakleuren van den hemel glansden. De stilte kwam dan strakker om het gesjirp van krekeltjes en heel 't mysterie van nachtdonker onder boomen spande Phil's wezen. Ze had daar willen blijven zóo lang, tot het laatste beetje vage vrees voor 't onbekende boschdonker verdwenen was.... o, ze wilde zich voelen als een stuk natuur, drinkend de zomerlucht in zonneschijn en hemeldonker, bloeiend en levend in de roerlooze staat van geluk, die altijd buitenzijn geeft.
Maar dan kwamen, eerst van heel ver, dan al dichter en eindelijk vlak vooraan in haar denken, de stemmen van plicht en loom stond ze op, voorzichtig loopend uit eerbied voor het slapend buiten.
De boomen aan den landweg waren dan al zwart en het grint in hun tuin schemerde van ver. De stemmen der gasten praatten in den tuin voor het huis en geuren van thee en sigaretten zweefden tusschen de bloemewalmen. Phil reed de fiets naar den achtertuin, waar 't stil was en de maan onbewogen over de perzikboomen stond. Ze kon dan opeens diep, diep ademen, de armen strekken en de handen leggen tegen haar borst, waar 't wild was van een plotselingen drang naar iets nameloos.... Soms barstte een snik los uit haar gespannen keel en ze wist niet, of ze zóoveel geluk om al dat stille schoon dat van haár was, wel dragen mocht....
Maar later den avond in, werd ze kalm vroolijk en speelde schaak met Nannie, terwijl het licht der gele schemerlamp glansde over de ivoren stukken en de fijn-blanke handjes van Nannie. Nannie lag op een rieten chaise longue en was zacht mooi als een Perzisch beeldje.
De dagen waren alle zonnig en vredig. Op een morgen, toen Phil Nannie's ontbijt bracht, waren de laatste gasten bezig, weg te gaan en er was een telegram van Paul, dat hij op de koffie kwam.
Ze dejeuneerden met hun vieren. Het gesprek ging buiten Phil om, over den laatsten schaakwedstrijd, waarin Paul glansrijk
| |
| |
gewonnen had. Phil keek af en toe naar den nieuwen gast, die rechts van haar zat; ze voelde iets als medelijden met hem, omdat hij stotterde en blijkbaar zich niet op zijn gemak voelde. Hij had scherpe oogen en een hoog voorhoofd; baard en snor verborgen den mond, maar toch was daar, in den stand der kaken iets onbeholpens en vragends, dat Phil aandeed met een moederlijk gevoel van goed-willen-doen. De stem was zacht en aangenaam, maar het moeilijk spreken deed den zin van het gezegde niet tot Phil doordringen. Toch - al had ze hem weinig hooren zeggen - wist ze, dat hij een belangrijk innerlijk had; dat sprak uit den vorm van het gelaat en de puntige lange handen.
Phil was blij, toen zij de koffietafel kon opruimen en het vervelende hortende gesprek ophield. Nannie ging naar boven om te rusten en Frank vertrok naar het gymnasium. Phil belde om warm water, terwijl ze het fruitmandje opnieuw vulde voor den middag. Zwijgend keek ze vanuit een hoekje van haar oog naar den gast, die in de andere kamer voor het raam stond te kijken. Hij keerde haar den rug toe en ze begreep, dat dit uit verlegenheid was. Wat zou hij den heelen middag uitvoeren? Fietsen of roeien zou hij wel niet ambieeren.... enfin, mogelijk studeerde hij graag.
Juist had ze de vlies-dunne kopjes in 't warme water gewasschen, toen ze hem naar zich toe zag komen. Voor 't eerst richtte hij 't woord tot haar en Phil zag zijn oogen knippen van zenuwachtigheid.
‘Kunt u me misschien een plaatsje geven, om mijn muziek te bergen?’
‘Muziek? O, u speelt cel, niet?’ zei Phil vriendelijk, en met den theedoek in haar hand, wandelde ze naar de andere kamer, waar de muziekkast stond. ‘Kijk eens, hebt u aan deze halve plank genoeg?’
‘O ja, dank u, dank u, eh’....
Phil droogde haar kopjes af, terwijl hij schutterig de muziek in de kast ruimde; Betje haalde 't vuile water weg, Phil vouwde het tafellaken en het vilt op, sloot de kasten en legde het diepblauwe tafelkleed over de middentafel. Ze keek de kamer rond, of alles in orde was en ging toen aan 't raamtafeltje zitten, waar ze 's middags altijd las of brieven schreef.
De tuin lag in de middagzon te stoven; stralend-fel blauw was de lucht. In de kamer geurden kamperfoelie en rozen en alles was stil van loome warmte. Phil leunde de elbogen op tafel en sloeg haar boek open, niet meer denkend aan gasten of muziekkasten die werden ingeruimd.
Ze was snel verdiept en meende reeds geruimen tijd te hebben gelezen, toen ze opeens gewaar werd, dat een blik op haar was gevestigd. Dwalend gingen haar oogen van het boek de kamer in en ze zag een paar scherpe, diepliggende oogen haar aanzien. Phil werd verlegen: moest zij gastvrouw spelen en den gast bezighouden? Was het onbeleefd te gaan lezen? Om wat te zeggen, vroeg ze:
‘Ging de muziek makkelijk in de kast?’
‘Ja, heel gemakkelijk, e.... dank u’. Een heel beschaafde stem had hij, maar Phil vond zijn oogen een beetje griezelig. Ze durfde niet weer gaan lezen en ze wist niets te zeggen. Vervelend zat ze met hem opgescheept, hoe moest dat de volgende dagen gaan! En hij zou drie weken blijven!
‘U voelt wel heel groote bewondering voor het boek, dat u leest’, klonk opeens zijn stem.
‘Bewondering? E.... hoe komt u daar zoo bij?’ vroeg Phil verbaasd.
‘Uw gezicht was zoo toegewijd, terwijl u las’. Hij stotterde nu geheel niet. Phil merkte 't op en tegelijk voelde ze een wrevel, dat iemand haar gezicht bestudeerd had zonder dat ze 't wist. Toch.... 't klonk aardig: toegewijd....
‘O!’ zei ze nuchter en kreeg meteen een kleur. En om dat te verbergen, praatte ze opeens een beetje geforceerd druk:
‘Ja, 't is een bijzonder boek, u zult 't misschien niet kennen, u leest zeker heel weinig, met uw studie en....’
‘Welk boek is het?’
| |
| |
‘Madame Bovary van Flaubert. Kent u 't?’
‘Ja zeker. Maar.... vindt u het mooi? U is nog wel erg jong, dunkt me.... hoogstens zeventien jaar....’
‘Bijna negentien bedoelt u! En ik vind het prachtig. En jong ben ik heelemaal niet’. Phil zei 't snel en bijna vinnig. Hij lachte en zijn gezicht werd opeens veel aantrekkelijker; de mond had nu een manlijken trek, de oogen verzachtten in een milder glans.
‘U leest zeker heel veel?’
‘O ja, heel veel’.
‘Altijd Fransch?’
‘Den laatsten tijd bijna wel, ja’.
‘Hebt u meer van Flaubert gelezen?’
‘Nee, 't is het eerste. 't Is heel anders dan Zola of Balzac’.
‘Flaubert is de voornaamste, fijnste geest van de Fransche litteratuur. U moet Salammbô lezen, daar zult u van genieten’.
‘O!’ zei Phil, ‘vond u 't mooi? Houdt u van Balzac? Ja? Natuurlijk, maar ik durf wedden, dat u Zola niet kunt lezen!’
Hij lachte weer. ‘Waarom denkt u dat?’
‘O, u studeert mathematica’.
‘Sluit dat Zola uit? Maar u heeft toch wel gelijk, ik houd niet zoo erg van Zola’.
‘Ziet u wel!’ Phil lachte. ‘Maar u heeft zeker al die onmogelijke boeken gelezen, die ik ook niet kan uitstaan, Conquête de Plassans en Fecondité en Vérité en al die rommel meer. Maar kent u Faute de l'abbé Mouret? En Bonheur des Dames? Kent u dat niet? O maar dat moet u dan lezen, dat is zijn mooiste, zijn belangrijkste boek, dat is pràchtig!’
‘Zóo!.... zóo!’ zei hij aandachtig. ‘Dat zal ik dan bepaald lezen’.
Er was even een zwijgen. Toen kwam hij aarzelig: ‘Weet u, e, waarom ik Flaubert zoo enorm veel hooger stel dan Zola of zelfs Balzac? Ze schreven alle drie klassieke werken. Maar Zola en Balzac deden dat.... e.. toch op populairder, grover manier.... Ja, vergelijkenderwijs natuurlijk, e.... Ik meen ....Kijk, in 't algemeen sterft alles wat heel subtiel en fijn is een vroegen dood. Dat Flaubert klassiek is in zóo'n geciseleerde fijnheid.... dàt is 't juist.... Zijn fijne geest vind ik vooral gedemonstreerd in zijn objectiviteit.... het algemeen-menschelijke....’
‘Ja’, zei Phil en mijmerend zag ze even den bloeienden zomertuin in.... ‘En toch, en toch, 't is gek, maar in den tijd, waarin het klassieke wordt geboren, wordt het nooit gewaardeerd en geeft het de meesten niet die echte innige vreugde, die subjectieve, voorbijgaande kunst geeft....’
‘Dat is zoo. Maar het subjectieve is veel gemakkelijker na te voelen. Het algemeen-persoonlijke te waardeeren, eischt menschenkennis en wijsheid, en bovendien vermoeit het den geest veel meer, een complex eigenschappen der menschelijke natuur te doorvorschen en te doorvoelen, dan wanneer éen of ándere eigenschap smakelijk wordt opgediend in taal van onze dagen.... Het klassieke is noodwendig iet of wat.... e.... droger, zou 'k zeggen, geheel ontdaan van aangenaam-bezighoudende tierelantijntjes’.
‘Ja.... droger vind ik geen gelukkig woord. Minder conversabel misschien.... Want Flaubert is juist.... hè.... sappig.. je voelt de zinnen zoo zijig.... 't is of je de woorden proeft in je mond....’
‘Vreemd, hè?’ Zijn toon was opeens vertrouwelijker en met iets hulpzoekends, dat Phil weer aandeed, ‘toen ik u aan tafel zag zitten, voelde ik direct, dat ik prettig met u zou kunnen praten....’ en opeens gereserveerder: ‘als u dat tenminste wilt....’
‘Natuurlijk’, Phil wilde hem 't hulpzoekende ontnemen. ‘Er zijn weinig menschen, waarmee je prettig kunt praten. Het valt me enorm mee, dat u van boeken houdt.... heelemaal, dat u gevoelig is voor kunst.... ik dacht.... Nannie zei... e...’ Phil werd rood....
‘Wat zei Nannie?’ vroeg hij opeens met aandrang.
‘Wel.... dat u een mathematicus was... en ik dacht.... eigenlijk een beetje antiek, ziet u.... een....’
‘Een vervelende vent, zeg maar’, lachte hij, gerustgesteld.
| |
| |
‘Eigenlijk wel, ja!’ zei Phil, hem schuw aanziend.
‘Dus ik val nogal mee?’
‘O, dat weet ik niet, dat weet ik volstrekt niet’, zei Phil met een plotselinge opwelling om te plagen. En eigenlijk wist ze ook niet, of hij haar meeviel.
‘Ik zou Frank komen halen tegen vieren, welken weg moet ik dan nemen?’ vroeg hij een oogenblik later. Phil trad met hem naar buiten den tuin in en wees hem, hoe hij gaan moest. Toen sprong ze vroolijk naar binnen, om voor de thee te zorgen en Nannie te wekken.
Toen ze, 's avonds bij 't naar bed gaan, de anderen goedennacht wenschte, zei ze, Paul de band gevend:
‘Zullen we elkaar maar bij den naam noemen? Als u toch drie weken hier blijft..’
Hij stak schutterig zijn hand uit, maar greep toen vast Phil's handje en zei:
‘Heel graag. Dag Phil’.
‘Daàg’, zei Phil achteloos en liep de trap op.
| |
III.
Phil werd wakker, toen Betje haar klopte. Ze sprong haar bed uit en trok 't gordijn weg van 't wijdgeopende venster. O, de geurende reine morgen stroomde binnen en Phil haastte zich met kleeden, om gauw naar buiten te kunnen gaan. Om halfacht liep ze altijd in den tuin, waar alles dan al volop dag was. Pas na achten kwam Frank beneden en moest dan in galop eten, zijn schoenen aantrekken, zijn boeken bijeenzoeken. Phil voerde hem soms stukjes brood, terwijl hij zijn schoenen aantrok, en knorde op hem, als was hij haar zoon.
Nu echter, terwijl ze bezig was met thee-zetten, hoorde ze boven al gestommel, om kwart voor acht. Was Frank zóó vroeg? Glimlachend wilde ze hem haar compliment maken toen de deur openging. Maar Frank was 't niet, Paul kwam binnen.
‘Goedenmorgen Phil’. Ze was vergeten, dat hij haar zou tutoyeeren en zei koeltjes:
‘Goedenmorgen’, terwijl ze hem vluchtig de hand reikte en weer druk aan de thee ging. Toen ze Frank's kop inschonk, moest ze hem ook wel thee aanbieden. In zichzelf liep ze te mopperen: als hij zoo vroeg beneden kwam, had ze niets aan haar ochtend. Hoe kreeg ie 't in zijn hoofd, geen enkele logé kwam ooit zoo vroeg beneden. En zij kon er voor opdraaien, Nannie lag gezellig te slapen en trok zich nergens iets van aan. Enfin, ze zou hem gewoon zeggen, dat hij zichzelf moest amuseeren, vervelende snuiter.
Frank kwam, ontbeet en verdween en Phil moest tête à tête met Paul ontbijten. Ze zette haar onvriendelijkste gezicht, toen ze hem brood presenteerde en de conversatie liet alles te wenschen over. Met een boozen ruk haalde ze de jam naar zich toe en tegelijk keek ze snel naar Paul, of hij 't merkte. Meteen smolt haar boosheid weg en vond ze zichzelf harteloos en zeer onbeleefd. Hij zat met zoo'n onbeholpen gezicht zijn boterham te eten, dat ze 't niet kon aanzien.
‘Heb je goed geslapen?’ Hij keek verrast op, bij den veranderden toon van haar stem.
‘Ja, heel goed, jij ook? 't Is hier heerlijk’.
‘Je hebt toch zachtjes gedaan met aankleeden? Nannie wordt zoo gauw wakker en dan is ze erg boos’.
‘Ik hoorde, dat jij naar beneden ging en toen meende ik, dat jullie gingen ontbijten’. Hij zei 't verontschuldigend, maar zijn oogen knipten nerveus. Nu pas herdacht Phil de verhalen van Nan, dat hij zoo overdreven gevoelig was en meende, dat ieder hem onaangenaam vond. God! nou had ze dien armen stakker zoo afgesnauwd.
‘Paul, misschien was ik straks niet erg aardig, maar 's morgens is 't altijd zoo'n gehaast met Frank en.... enfin, 't is nou weer over, wou 'k je zeggen’. Ze zag hem vriendelijk aan, maar trok snel haar oogen terug, toen ze zag, hoe hevig-dankbaar hij keek.
‘Dat is erg lief van je. Hinder ik je nu niet meer?’
‘Natuurlijk niet.... ik ben een spook,
| |
| |
hè? Och: humeurig, moet je maar denken. Ik heb er anders niet vaak last van, dus je hoeft voor 't vervolg niet bang te zijn.’ En toen, zichzelf overwinnend: ‘Misschien wil je me straks helpen met bloemen plukken, dat doe ik altijd na 't ontbijt’.
‘Als ik je er werkelijk mee kan helpen, heel graag, maar anders wil ik niet, dat je je opoffert uit beleefdheid. Ik wou graag wat werken straks’.
‘O’. zei Phil. Daar zat ze met haar opoffering. Toen begon ze 't ontbijt op te ruimen en besloot af te wachten, of hij zou helpen of niet.
Ze zag hem echter den heelen morgen niet en aan de koffie praatte hij weer met Frank en Nan, als bestond Phil niet. Phil besloot, hem als een raar mensch te beschouwen, die ze maar zoo wat moest laten rond tobben. Toch bleef de herinnering aan hun gesprek van gisteren dat tegenspreken.
Toen Nan naar boven ging, vroeg ze Paul, wat te spelen op zijn cel, dan kon ze er boven naar luisteren. Phil keek wantrouwig naar de cel: wat zou hij daar voor geluid uit halen? Maar terwijl ze omwaschte, drong de muziek in haar hart en greep haar, en toen hij de cel wegzette en binnenkwam, waren haar oogen vochtig.
‘Wil jij misschien nu iets voor mij spelen, Phil?’
‘Ik.... och 'k speel beroerd, vol fouten. Frank kan 't nooit aanhooren’. Toch deed ze 't. Een paar walsen van Chopin deden haar vergeten, dat hij luisterde. Chopin, Chopin maakte haar dronken....
Opeens zag ze hem staan, een schutterig, mal mannetje. Ze ging naar de serre en keek naar buiten. Opofferen? Nu praten, om niet opnieuw te kwetsen? Ja, ze wilde leeren goed te zijn, nooit pijn te doen.
‘Hou je van Chopin?’ Hoe kon ze nu vragen of dat mannetje van Chopin hield... Goed zijn verburgerlijkt, dacht ze wrevelig.
‘Ja’. Ze hoorde aan zijn stem, dat ze hem onrecht deed. ‘'t Is of je door een zwart gordijn een felroode brand ziet.... Chopin vervoert maar ik houd meer van Bach. Bach is voor mij de opperste kunst, diep menschelijk en kalm, bezonken’. Hij sprak kalm en Phil zei opeens:
‘'t Is of je mijn gedachten zegt. Nèt precies zoo voel ik 't. Ik.... je bent telkens anders dan ik dacht.... je bent veel dichter bij me, dan ik meende....’ Ze bedwong zich.
‘Phil, ik ben hier nog lang en we kunnen nog veel praten. Mag ik je iets zeggen, zonder dat je er boos om wordt? Ik ben iemand, die behoefte heeft, volkomen te kunnen vertrouwen zonder eenige bijgedachte, anders kan ik me niet uiten. Nu.... ik zeg 't misschien onhandig en je moet je niet beleedigd voelen, maar.... gewoonlijk als een man met een meisje praat, doet hij dit bewust of onbewust om zich en relief te brengen tegenover dat meisje. Dat doe ik niet. Ik praat om de gedachte. Ik uit me, om mijn denken te toetsen aan een ander en ben geheel onverschillig voor de rest. Ik geloof wel, dat dit bij jou ook zoo is’.
‘Ja’, zei Phil, hem glanzend aanziend. ‘Ik ook heb een niet te stillen behoefte, om te begrijpen, om mezelf bewuster te maken, om steeds verder en hooger te komen. En ik ook, ik vind 't ellendig, als je minder of anders zou praten, uit vrees, dat je voor “hofmaker” zou worden gehouden. Wees daar nooit bang voor. Maar ik hou me ook aan 't zelfde hoor!’ Ze lachte.
‘Wat vind ik 't heerlijk, dat je 't goed begrijpt. Je bent verbazend ruim voor een vrouw’.
‘O, scheid de menschen nu niet in mannen en vrouwen. Zeg: je bent een ruim mensch. Dat ben jij ook en dus zijn we geheel quiitte’.
‘Ja, daar heb je gelijk in. Maar ik heb heel weinig met meisjes omgegaan, zie je en dan denk je, allerlei verplicht te zijn tegenover ze en.... Nan is de eerste vrouw, die....’ Hij hield op en werd verlegen.
‘Je hebt veel aan Nan gehad, hè? Ze is een lief vrouwtje, maar wel heel erg “vrouw”. Je moet tegen haar nooit zoo zonder égards spreken, daar zou je haar mee grieven’.
| |
| |
‘Heb je dat opgemerkt? Ik heb dikwijls standjes van haar gehad. Ik ben ook zoo'n onbeholpen mensch’.
't Electrische belletje klonk: drie tikjes.
‘Nan roept me’. En Phil draafde naar boven.
‘Ja Nanneke, wat is er?’
‘Jullie praten zoo druk beneden, 't maakt me zenuwachtig, ik kan er niet van slapen’.
‘Slapen? Maar Nan, je hadt toch gevraagd of Paul cel wou spelen’.
‘Ja cel spelen is niet kakelen met jou’, barstte Nan driftig uit.
‘Kindje, maak je niet zoo boos. Phil zal niet meer praten, hoor. Leg je hoofd eens tegen tante Phil aan en vlieg niet zoo op, stoute meid’.
Phil bleef naast het bed zitten, tot Nannie sliep. Toen ging ze naar beneden en zei tegen Paul: ‘We moeten zachtjes doen, want Nan is een beetje nerveus. Ga jij maar wat wandelen of zoo’.
Heerlijke dagen volgden. Phil en Paul spraken veel samen. Het was of hun gedachten in elkaar omhoog klommen. Zij voerden elkander op tot nooit geweten hoogten. Het geheele leven scheen dieper, rijker, begrepener te worden. Paul had veel gelezen en veel gedacht en Phil voelde in hem een bron waaraan ze zich niet genoeg kon laven. Ze kon haar geest wetten aan den zijnen, en al pratend, werden haar eigen gedachten haarzelf eerst bewust. Paul's persoonlijkheid trok haar niet aan, ze vond hem als man wat ridicuul; het was, of ze zijn geest abstraheerde van zijn wezen in den dagelijkschen omgang. Soms scheen het haar zelfs, of hij een ander mensch was wanneer zij aan tafel of 's avonds in den tuin gezamenlijk praatten. Op een middag zat Phil aan het raamtafeltje te lezen. In de andere kamer lag Nan op den divan te rusten, terwijl Paul haar voorlas. Opeens hoorde ze Nan hard lachen en daarom naar haar kijkend, zag Phil, hoe Paul zich juist over Nan's hand boog en die kuste. Phil voelde zich vuurrood worden van verlegenheid en liep den tuin in. Wat was het toch in de verhouding van Paul tot Nannie, dat Phil zoo onaangenaam en vreemd aandeed? Nan was een buitengewoon mooie vrouw, maar juist hierdoor misschien, was de diepere gedachtensfeer haar vreemd. Hoe kon iemand als Paul steun zoeken bij een vrouw als Nan? Zij was lief en goed en had een zeker talent, om haar omgeving iets charmeerends te verleenen. Maar zij wilde ook tegelijk erkend worden als koningin. Het vrouwelijke, verscherpt in het bijzijn van mannen, zegevierde in haar op al het overige. Nooit zou zij een kameraad of vriend voor een man kunnen zijn. Zij was een vrouw, waarvan elke man dadelijk de aantrekking voelde. Het lichamelijk element, dat bij een minder begaafde en beschaafde bruut-sensueel zou zijn, was bij haar tot een gecultiveerd-zinnelijke sfeer geworden, waarvan alles in en om haar doortrokken werd. Hoe kon Paul, - die als man geenerlei aantrekkelijkheid bezat - Nan boeien en
vooral, hoe kwam het, dat zij hém boeide? Phil zat 's avonds toe te zien, hoe woordjes en gebaren tusschen Nan en Paul gewisseld werden, die haar beklemden, zonder dat zij begreep, waarom. Nan's houding tegenover Phil was ongemerkt gewijzigd. Zij kon zich uren lang niet met Phil bemoeien en dan opeens, langs haar komend, haar arm om Phil heenslaan en met een aanhalerige stem: ‘Kleintje’ zeggen, of haar op de wang tikken. Dan onverwacht, had ze uitbarstingen van drift, waarvan Phil de oorzaak niet begreep. Ze wist, dat Nan pas een rustkuur had gedaan voor haar zenuwen en dus bedwong ze zich telkens als ze in antwoord op Nan's uitvallen, driftig wou opstuiven. Frank scheen Nan geheel te begrijpen en al haar daden goed te keuren. Was Nan driftig tegen Phil, dan keek Frank het meisje met donkere blikken aan. Haalde Nan haar jongere vriendin met liefkozende woordjes en streeltjes aan, dan was Frank stralend van vergenoegdheid en jool met Phil. Het scheen, of Frank de in mannenkleeren gestoken essentie van Nan was.
Eens waren zij op een maanlichte avond
| |
| |
gaan wandelen. Nan en Paul voorop, Frank en Phil er achter. Door een toevallige ontmoeting met een kennis, kwamen Frank en Nan naast elkaar en Paul vroeg Phil, vast met hem op te wandelen. Phil had het gevoel, of iets in haar rug prikte, terwijl ze langzaam doorliepen. Het gesprek stokte telkens, en Phil was blij, toen ze thuis kwamen. Ze wachtte met Paul voor de deur, tot Frank zou opensluiten en geeuwend trok ze met haar voet figuurtjes in het zand. Opeens echter week ze verschrikt achteruit. Frank had haar uit den weg geduwd, de deur geopend en Nan naar binnen geleid naar de achterkamer, waarvan de deur met een smak werd dichtgeslagen. Bevend van schrik ging Phil naar binnen en hoorde Nan huilen, gierend huilen. God! wat zou er zijn, zouden ze ruzie hebben? Ze durfde niet aankloppen en er zich mee bemoeien. Trillend ging ze in de vensterbank zitten, helder verlicht door den witten maanglans en keek naar buiten. Paul was naar haar toe gekomen en stond nu naast haar.
‘Phil, luister eens.... e.... ik kan het heusch niet helpen’, zei hij schutterig.
‘Nee, natuurlijk niet’, antwoordde Phil absent; god, wat huilde Nan hard, ze gilde gewoonweg, de meiden konden het in de keuken hooren.
‘Nee Phil.... eh.... je begrijpt me niet. 't Is mijn schuld, maar ik kan 't niet helpen’. Phil voelde in haar zenuwachtigheid opeens kriebel, om te lachen: mijn schuld, maar ik kan 't niet helpen! Waar had ie 't eigenlijk over?
‘Wat bedoel je?’
‘Dat Nan.... e.... zoo is.... ze is boos, omdat ik....’
‘Had jij ruzie met Nan?’
‘Nee, heelemaal niet.... e, zie je, ik denk dat ze 't onaardig vond, e.... dat ik.... e.. met jou ging wandelen.... en.... e.... ik’, hij stotterde nu zóo, dat 't niet meer te verstaan was. Maar als met één slag, had Phil begrepen. Jaloersch, Nan was jaloersch!
Opeens begon Phil hard te lachen, te schateren, tot de tranen over haar wangen liepen. 't Was te mal, dat iemand op zoo'n stokvisch van een Paul jaloersch was. Maar even plotseling bedwong ze zich: zou Paul haar gedachtengang niet begrijpen en er zich door gekwetst achten? Snel praatte ze haar lach-schuddingen weg:
‘Maar goeie hemel, 't lijkt wel, of jij met Nan verloofd bent. Wat kan 't haar nu schelen....’, Phil hield op, want zoo'n doordringend gegil kwam uit de andere kamer, dat ze, zonder zich verder te bedenken, naar de suitedeuren holde en ze opende, om de kamer in te gaan. Nan lag op de divan en Frank op zijn knieën ernaast, haar hoofd bettend en radeloos om zich heen ziend. Vast besloten ging Phil op hen toe, maar Nan begon te gillen: ‘Ga weg, ga weg’ en Frank kwam dreigend overeind, met de klaarblijkelijke bedoeling, haar uit de kamer te zetten. Phil bleef staan en zei luid en kalm:
‘Nannie, ik wil je een paar dingen zeggen, maar jij moet je onmiddellijk bedwingen en en niet zoo gillen’. Frank bleef aarzelend staan, maar daar Nannie werkelijk ophield en onderdrukt nasteunde, liet hij Phil begaan. Nan's gezicht was vuurrood en gezwollen, de oogen lagen in dikke wangkussens weggedoken. en krampachtige schokken trilden door haar heen. Phil voelde een groot, liefderijk medelijden opkomen en naast de divan knielend, schoof ze haar arm onder Nan's hoofd en liet het tegen haar aan rusten. ‘Zoo’, knutterde Phil, haar koesterend over 't voorhoofd strijkend, ‘zoo, hè? Die Frank kon er niets van, hè? Phil moest er ook bij zijn, ja. Niet meer huilen hoor, dan zal Phil je wat zeggen. Phil houdt heusch veel van die rare domme Nan. Ja, dom is ze, om zoo hard te huilen, dat haar mooie oogen heelemaal wegkruipen. En je prachtige perzikwangen, ze lijken nu wel tomaten. Hoe is ook weer dat rare versje: uw wangen zijn als perzikzijdjes, 't is als zeggen ze: bijt je es? Weet je wel? Nou, tomaten-wangetje, zal Phil een glaasje water halen, ja? En Frank weggaan? Wij samen, hè? Zoo, geef Phil nou eerst een zoen en kijk
| |
| |
haar eens goed aan. Ben je nu nog boos en ....jaloersch op Phil?’
Nan keek in Phil's oogen, en 't was Phil, of ze een rijkdom aan liefde moest geven in haar blik. Tranen schoten haar zelf in de oogen, zonder dat ze 't wist. Maar alles week weg, toen ze Nan's verscheurde stem hoorde zeggen:
‘Heb je Paul tegen mij opgestookt? Waarom heb je dan aldoor aparte gesprekken met hem?’
‘Maar Nan!’ Phil bedwong zich. ‘Ik heb met Paul één keer over jou gesproken’.
‘Zoo! Een keer. En wat zei hij toen?’
‘Toen zei Paul niet anders dan goeds van je. Dat jij de eerste was, die goed en lief voor 'm was geweest’.
‘En wat zei jij?’
‘Dat je 'n lief vrouwtje was en dat jij zeker veel voor hem was geweest’.
‘Anders niet?’
‘Anders niet.
‘Zweer je me dat? Heb je nooit kwaad van me gesproken?’
‘Ben je vergeten, hoe Phil is? Ik zweer je 't, hoor’.
Nan sloeg in een plotseling élan haar armen om Phil en begon zacht na te snikken. Toen bedaarde ze en zei:
‘Zul je me altijd alles eerlijk vertellen Phil? Ik heb zooveel moeite gehad, om Paul wat menschelijker te maken en hij kan niet onder twee invloeden staan. Jij zou kunnen bederven, wat ik met moeite in hem heb opgebouwd. Beloof je me dat Phil?’
‘Goed, dat beloof ik je, hoor’. Phil glimlachte, blij, dat Nan weer kalm was. En in den besten vrede scheidden ze, om naar bed te gaan.
Boven, op haar kamertje, zat Phil een poos op den grond voor het lage venster en zag naar buiten over de wijde vredige velden der Betuwe, waarover de reine geur van bloemen en vruchten als een rokig waas zweefde. De nacht kwam plechtig zwijgend van verre aangevaren. De groote natuur leefde en bracht voort, altijd schoon, altijd harmonisch.... De mensch stond toch voor eeuwig buiten dat geluk; gedachten, verlangens, begrippen woelden in haar hoofd en scheidden haar van de roerlooze vrede.. En zij onderzocht haar denken: zou zij niet gaarne alles wat haar geest veroverd had afstaan in ruil voor de eenvoudige natuurliefde, die haar gelijk zou maken aan de vrouwelijke bloemen in den boomgaard, die haar zou doen liefhebben en voortbrengen zonder meer, in tevredenheid over het vervullen der eenige taak van alles, wat leeft..
Maar de duizendvoudige gecompliceerdheid in haar wezen deed haar die natuurliefde als ideaal voelen, terwijl ze die tegelijkertijd met al haar kracht verwierp, uit haar leven bande. O.... nooit genoeg schatten kon haar geest veroveren, nooit genoeg buit binnenbrengen uit het rijk der gedachten. Met een flits van vreugde constateerde ze dit. En toen - als was ze door die verzekerdheid veilig voor lagere aspiraties, gaf ze zich over aan het uitspinnen van diep gelegen, geheime verlangens, weefde ze voort in haar fantazie aan de half voltooide voorstellingen, die onverklaarbaar in haar waren. De oogen sluitend, leunde ze haar hoofd aan het venster, terwijl de reine nachtwind met haar losse haren speelde.... Ze voelde haar borst uitwelven tegen het harde hout en in haar armen trilde het van verlangen, om iets te omvangen, iets nameloos.... En de oogen steeds gesloten, werden haar wangen warm en een mijmerend-zalige glimlach kwam om haar vochtige half geopende lippen.... Toen werd het te sterk en, half oprijzend, boog ze zich uit het venster en ademde met diepe zuchten de nachtlucht in, drinkend de koelte....
Dan ging ze zich snel uitkleeden en terwijl ze in bed stapte, voelde ze het complex van gedachten en gewaarwordingen van daareven als een afgedaan stuk leven en, tevreden wist ze zich sterker en kalmer.
| |
IV.
‘Phil, ik zou je graag vanmorgen even alleen spreken’, zei Paul haastig na het
| |
| |
ontbijt. Nannie, die de laatste dagen 's morgens vroeg was opgestaan, om bij het ontbijt te zijn, keek snel en controleerend naar Phil. Maar kalm antwoordde Phil:
‘Dat is goed, Paul, als het noodig is’. En toen ze klaar was met haar bezigheden, ging ze hem voor naar Frank's studeerkamer. Ze schoof achter in de roodleeren clubsessel, terwijl Paul op de bureaustoel tegenover haar ging zitten. Voor ze iets hadden gezegd, kwam Nannie binnen, om iets uit het bureau te halen. Ze zwegen alle drie, tot ze weg was. Toen zei Paul:
‘Ik voel, dat ik je een verklaring schuldig ben van mijn verhouding tot Nannie. Maar het is me onmogelijk, je die te geven’.
‘Verklaring schuldig?’ vroeg Phil verbaasd. En koeltjes liet ze erop volgen: ‘Beste jongen, dat gaat mij hoegenaamd niet aan. Als ik me over sommige zaken verwonderd heb, hoef ik daarover volstrekt niet verder te praten’.
‘Neen, maar ik wènschte, dat je een verklaring vroeg’.
Phil keek hem zwijgend-verbaasd aan.
‘Kijk Phil, als ik me heb uitgesproken, zul je me beter begrijpen. Ik.... e.... misschien heb je ook gevoeld, hoe 'n buitengewoon begrijpen er tusschen jou en mij is. Nooit ben ik zoo helder en kalm tegenover alles geweest als nu ik jou ken. En ik.... e.... ik ben ook van je gaan houden in deze weken’.
Phil werd rood. ‘Hoe weet je dat, je kunt je dat best inbeelden’, zei ze afwerend.
‘Nee.... ik merkte het voortdurend; als ik je 's morgens weerzag bij het ontbijt, vond ik dat heel erg prettig en als je na het eten alleen ging fietsen, dan was alles opeens heelemaal leeg en.... nee, ik weet het wel heel zeker’.
‘O!’ zei Phil, en terwijl ze verlegen in de diepe leunstoel dook, wachtte ze, wat er nu zou komen.
‘Ja’, zei Paul nadenkend, ‘enne.... tja’, en hij verzonk in gedachten, waaruit hij opeens opschrikte en snel zei: ‘En nou wou ik zeggen.... heb jij dat ook?’
‘Nee’, zei Phil. Maar hij zette zoo'n pijnlijk-ongelukkig gezicht, dat ze wenschte ‘ja’ te hebben gezegd.
‘Maar je vindt het toch prettig, om met me te praten?’
‘Ja, dat vind ik heerlijk’.
‘Denk je dan niet.... Zie je Phil, ik kan niet met vrouwen omgaan, maar e.... ik kan toch wel eens denken over trouwen en.. dat een vrouw werkelijk om mij zou geven en mij helpen met haar bijzijn. Ik.... daarom voelde ik me zoo tot Nan aangetrokken.... Ik lijk nu wel erg geabsorbeerd in abstracte dingen, maar.... god, ik kan me soms zoo beroerd alleen voelen, zoo'n paria....’
Phil voelde tranen in haar oogen schieten. Ja, uiterlijke charme was wel een groot geschenk van het leven, ondanks alle geestprestaties.
‘Zeg Phil.... e.... denk nu niet, dat Nan.... e....’
‘Praat maar liever heelemaal niet over Nan’, verzocht Phil.
‘Maar is dat niet van invloed op je houding tegenover mij, Phil?’
‘Nee Paul, totaal niet. Ik weet precies, hoe ik voor je voel’.
‘Maar Phil, zou je 't niet aandurven, met mij.... e.... te trouwen, denk je niet, dat wij geestelijk....’
Trouwen! Phil was opeens uit haar stoel opgestaan en leunde tegen het bureau. Dit stotterende, zielige mannetje praatte van trouwen. Ja, zijn geest was groot en diep, rijker dan de hare, maar.... bij dit woord trouwen, leek hij zoo armelijk en duf. Alles in haar jonge sterke lichaam richtte zich hoog op, en in haar ziel voelde zij een rijkdom, een schitterende pracht zóo groot, dat zij als een koningin zich voelde staan daar.
‘Arme jongen’, zei ze zacht en uit haar hooge kracht boog ze zich naar hem toe en kuste hem op zijn voorhoofd, ‘arme jongen, ik wil altijd een goede kameraad, een trouwe vriend voor je zijn, en je helpen en steunen waar ik kan. Je moet je geen paria voelen en vooral, ik smeek je, voel het niet als
| |
| |
een vernedering, dat ik.... dat ik niet wil trouwen met je. Jij bent rijker dan ik en altijd zal ik om raad en verklaring graag bij je komen. Mag ik dat? Ook als je over een poos professor Paul bent?’
Maar toen ze boven was, voelde ze zich slecht en hulpzoekend. Had ze hem verdriet gedaan, zou hij werkelijk van haar houden? Ze had niet geweten, dat hij om haar gaf, had ze maar beter gezien, ze was ook zoo'n kind....
Terwijl ze neergedrukt het raam uitkeek, ging de deur open en Nan kwam binnen. Wit en gejaagd vroeg ze:
‘Wat heeft Paul gezegd, heeft hij....’
Phil voelde een oogenblik sterke afkeer, om Nan iets te vertellen. Maar ze zag er zoo ellendig en nerveus uit.
‘Paul vroeg, of ik met em wou trouwen’, zei ze.
‘Dacht ik het niet! En wat heb je gezegd, Phil, wat heb je gezegd?’
‘Dat ik niet wou’.
‘Goddank! Dat is verstandig van je, Phil’, en Nan sloeg haar arm om Phil. ‘Je zou heelemaal niet gelukkig zijn geworden. Maar e... hebben jullie over mij gesproken?’
‘Neen’.
‘Heelemaal niet? Toe Phil, je hebt me belóófd, dat je me alles zou vertellen’.
‘We hebben totaal niet over jou gesproken. Paul vroeg of zijn verhouding tot jou op mij invloed had en ik zei van nee en dat ik niet over jou wou praten. En toen vroeg hij of ik van em hield en ik zei nee, maar ik vond 't zoo beroerd en toen gaf 'k hem een zoen en zei, dat we goeie vrinden moesten blijven’.
‘Gaf je Paul een zoen? Jij hem?’
‘Ja, wat zou dat?’
‘Wat dat zou, wat dat zou, je bent een afschuwelijk kind. Je houdt niet van em en je geeft em een zoen’.
‘Ja, jij maakt daar nu zoo hoofdzaak van, ik had 't niet eens gemerkt’.
‘Haha! Dat merk je niet, als je een ander een zoen geeft. Bah! Ik zal maar niet zeggen hoe ik 't vind’, en Nannie liep de kamer uit, de deur hard dicht slaand. Phil bleef verbluft staan. Toen bruiste verontwaardiging in haar op en ze stampte op den grond. Ze stikte hier in 't kamertje en holde naar buiten, achter in den tuin op de bank vallend. Daar bedaarde ze en dacht na over Nan's woorden. Wás het gek, was het niet goed, van die zoen? Zou Paul 't zelf óok gek hebben gevonden?
Opeens zag ze Paul aankomen. ‘Phil’, zei hij, haar wenkend. ‘Nannie verweet me....e, waarom heb je haar verteld, wat boven gebeurde?’
Phil sloeg beschaamd de oogen neer. ‘Paul, ik had Nannie beloofd, haar alles te vertellen, wat tusschen ons besproken werd’.
‘Ja, dat begrijp ik. Maar je had haar niet moeten vertellen, dat je, dat je.... mij kuste. Dat kan Nannie niet begrijpen. Phil’, hij zag haar aan en greep haar hand, ‘ik dánk je voor die kus. Die oogenblikken daarstraks boven zullen tot het mooiste van mijn leven hooren’.
Een diepe dankbare blijdschap welde in Phil. ‘Ik ben zoo blij, dat je dat zegt’, fluisterde ze en liep snel het huis in.
Nannie bleef den heelen dag stroef en zwijgend. Toen Phil 's avonds in bed lag, kwam ze opeens het kamertje binnen. ‘Phil, ik wou eens met je praten. Je bent hier gekomen, om mij te helpen, maar ik ben nu weer beter. Ik ben dankbaar voor wat je gedaan hebt, maar in de gegeven omstandigheden wou ik je verzoeken, een poos weg te gaan, tot Pauls hierzijn is afgeloopen. Ik zou hem kunnen wegsturen, maar dan is hij voorgoed ongeneeslijk down. En jullie samenzijn hier is mij onverdragelijk.
‘Zoo!’ zei Phil. ‘'t Is goed, Nannie, ik ga weg’.
‘Ja.... er is geen haast bij. Morgen of overmorgen....’
Maar toen Nannie weg was, keek Phil 't spoorboekje na. Dien avond kon ze niet meer weg. Morgenochtend om 4 uur ging de eerste trein. Die zou ze nemen, dan hoefde ze niemand goedendag te zeggen.
| |
| |
Een teer-roze schijnsel waasde achter de boomen, toen Phil den volgenden morgen het huis uitging en de deur zacht achter zich dichttrok. De koele ochtendwind zweefde over de lathyruskelken en in de weiden werden de margrieten wakker. De zachtblauwe hemel, vaag doorweven van teere pastelkleuren stond hoog over de aarde heen.
Het huis was gesloten; alle blinden waren dicht; alleen het raam van haar kamertje stond open. Phil keerde zich om en ging haastig naar het station.
|
|