Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 25
(1915)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
I.Stralende liefde van mijn kindertijd,
Ik voel uw zoelen adem aan mijn hoofd,
En als een kind, dat iedre lokstem gȇlooft,
Bied ik u wéér mijn hart, opnieuw bereid,
Door u te stijgen tot der sterren pracht,
Koninklijk rijk en tartend schoon te zijn, ....
Om dan daarna in langen, leegen nacht
Van starre ontgoochling na den schaam'len schijn,
Met zelfspot, die om 't reedloos hopen lacht,
Willoos te wentlen in een poel van pijn.
| |
[pagina 202]
| |
II.Nu gaat weer de droom beginnen
Van het nieuwe, rijke leven,
En ons vaag en ver beminnen
Zal onze uren rijk doorweven.
Neen, ik zal de hand niet reiken
Naar uw lieve, sterke handen,
Laten wij elkaar ontwijken,
Tot nog heller de oogen branden.
Nòg kan ik de weelde dragen
Van een zacht en blij begroeten;
Eenmaal zal het uur ons dagen,
Dat we ons overgeven moéten.
Eenmaal buig ik voor uw krachten,
Dat ons dood noch leven scheidt.
Laat ons eerst dit stil verwachten
Zalig van onzekerheid.
| |
[pagina 203]
| |
III.Nu bloeien de crocusjes overal,
Langs alle wegen, in alle weiden,
Mijn oude, verdorrende hart, wie zal
Uw strakke stugheid nu nog bevrijden.
De lucht is licht, en de weel'ge grond
Geeft zoelen adem van donkre geuren,
Hoe zou ik mijn fel-verbetenen mond
Naar belovende lippen nog beuren....
Ik zie de boomen met knop naast knop
Zich strekken ten hemel in strevend hopen.
Ik vrees een hand, want bij den eersten klop
Dan spríngen mijn hartedeuren open.
| |
[pagina 204]
| |
IV.Nu hangt de hemel zoel en wijd
En de ure nadert,
Waarin, hóe ver uiteen geleid,
Hoe lang vergeefs gesmeekt, verbeid,
Hart zich met hart vergadert.
Ik klem mijn handen op mijn borst
Om 't nog te keeren.
Ik heb zooveel geluk vermorst,
Zooveel vergeefs gezocht, gedorst,
Ik wíl niet weer begeeren.
Daar zingt een zacht-gerekte fluit
Zijn smeeking door de stiltë uit,
De blaren trillen....
O hart, mijn hart, 't is úwe zang
Van lang-ontveinsd, miskend verlang;
Gij hebt niéts meer te willen.
|
|