Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 25
(1915)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
photo 1. rathas te mahabalipuram.
| |
Zuid-Indische tempelbouwwerken,
| |
[pagina 191]
| |
heffen zich drie naar boven kleiner wordende verdiepingen, gekroond door een achtvlakkig koepeltje. Rondom iedere verdieping rijen zich, - hier natuurlijk alleen bij wijze van ornament - de kleine paviljoens, welke de cellen, die den monniken tot slaapverblijf strekten, moeten verbeelden. Op verrassende wijze zien we hier bevestigd en verduidelijkt, wat ons vrome Chineesche pelgrims, die van de 4e-7e eeuw het vaderland van hun vereerden Meester bezochten, weten mede te deelen van monnikenhuizen, die ze in toenmaals bloeiende, thans verdwenen, Buddhistische kloosters zagen. Nog in ander opzicht zijn deze rathas hoogst merkwaardig. Hun stijl, de zgn. Dravidische, is namelijk de stijl van al de Zuid-Indische tempels, die de eeuwen door gebouwd zijn. Fergusson noemt dan ook de rathas van Mahabalipuram zeer juist ‘petrifications of the later forms of Buddhist architecture, and of the first forms of that of the Dravidians’Ga naar voetnoot*) Tot op den huidigen dag worden er in Zuid-Indië in dezen zelfden stijl tempels gebouwd; en hoe gewijzigd ook in den loop der tijden door de langzame evolutie die deze bouwkunst natuurlijk heeft doorgemaakt, men kan àlle stijldetails van deze rathas, ja zelfs van de oudste Buddhistische grotbouwwerken, die uit de paar laatste eeuwen vóór Chr. dateeren, nog nu terugvinden. Om een enkel voorbeeld te noemen: Algemeen bekend is bij die oude Buddhistische grotmonumenten de hoefijzervormige boog, waardoor de ingangen worden gekenmerkt en die ook als ornament zulk een voorname plaats bekleedt. Welnu, ditzelfde hoefijzerornament gaat met enkele wijzigingen de Dravidische architectuur in al haar tijdperken door, tot op onzen tijd toe. De taaiheid, waarmee de Indiër aan het oude vasthoudt, verloochent zich ook hier niet. Ze wordt in de hand gewerkt door leerboeken der bouwkunst en het overgaan van het handwerk van vader op zoon. Onder die Zuid-Indische tempels zijn er, die te allen tijde zeer de aandacht hebben getrokken. Allereerst door den verbazenden omvang, waartoe ze in den loop der tijden zijn uitgegroeid. Want zulk een Dravidische reuzentempel ontstond, in het algemeen gesproken, op de volgende wijze. Het eerst was er alleen maar de woning van den god, ‘wimanam’ d.w.z. ‘wagen’ genoemd, omdat de godsschrijn eigenlijk de paleisachtige wagen van den god bedoelt te zijn, wat een enkele maal in tegen den basis aangebrachte steenen wielen tot uitdrukking komt. Dit wimanam nu is een meer of minder trouwe navolging van den boven beschreven ratha van Mahabalipuram. Met zijn voorgebouwde zuilenportalen (mandapams) vormt het, omgeven door een ommuurde ruimte, de kern. Er omheen liggen de in den loop der tijden toegevoegde rechthoekige, door muren omgeven, cours, waartoe - soms aan alle vier zijden - de zoogenaamde gopurams, de enorme poortpyramiden, die de ‘feature’ vormen van den lateren Dravidischen tempel, toegang geven. Ook de stijl dezer gopurams is geïnspireerd door dien der rathas, immers het cellenmotief ligt aan de ornamentiek der zich naar boven versmallende étages ten grondslag. Binnen de verschillende cours liggen in verwarrende menigte de zuilenhallen (mandapams), kapellen voor andere goden dan de hoofdgod van den tempel, woningen voor priesters, tempel-personeel, pelgrims enz., tot stallen voor de tempelolifanten toe, terwijl ook iedere eerste klasse tempel een heiligen badvijver bezit. Het sprekendst voorbeeld van dusdanigen tempelbouw levert ons de beroemde tempel van Sriranga, op een eiland in de rivier Cauvery een paar mijlen ten N. van Trichinopoly gelegen. Het is een tempel aan Vishnu gewijd en de grootste van Indië, misschien van de wereld. Niet minder dan zeven cours, waartoe gopurams toegang verleenen, omringen het wimanam, dat alleen door de priesters mag betreden worden. | |
[pagina 192]
| |
photo 2. front van de duizend-pilaren halle te sriranga.
Bezoekers komen niet verder dan het vijfde gopuram, waar, wanneer het bezoek vroeg genoeg is aangekondigd, de zeer kostbare sieradiën geëtaleerd liggen, die bij feestelijke gelegenheden de godenstatuen moeten sieren, De buitenste cour bevat o.a. een bazar en pelgrimsherbergen, de tweede en derde de woningen van het brahmaansche tempel-personeel: in de vier binnenste cours liggen de eigenlijke tempelgebouwen. Zooals gezegd, is de vierde cour nog voor den bezoeker toegankelijk. Daar treft men o.a. de halle der duizend pilaren aan, zoo genoemd om het woud van pijlers (het zijn er werkelijk tegen de duizend), die, in lange rijen van ongeveer zestig geschaard, een plat, uit groote steenen platen gevormd, dak schragen. Imponeeren doet de lage, gedrukte ruimte geenszins, tenzij dan door de ‘Unmasse’ der uit één stuk graniet gehouwen, meer of minder uitvoerig bewerkte zuilen. Heel bizonder rijk bewerkt zijn de frontpilaren met ruiters op hoog opsteigerende, reusachtige paarden, bespringende tijgers en van schilden voorziene voetknechten (photo 2). Men mag van zulk werk zeggen, dat hier de zucht naar 't matelooze, die ook de Indische literatuur kenmerkt, hoogtij viert, dat de grenzen van wat wij goeden smaak noemen verre overschreden zijn, van barbaarsch en monsterachtig spreken, als men maar niet uit het oog verliest de bewonderenswaar- | |
[pagina 193]
| |
dige techniek en de eerbied afdwingende hoeveelheid arbeid van de bescheiden kunstenaars, die met eindeloos geduld zulk weerbarstig materiaal tot zulke massale en toch zoo fijn bewerkte groepen wisten om te scheppen. De aanleg der Zuid-Indische tempels brengt mee, dat men er geen totaalindruk van ontvangt, daar men nooit meer dan een klein onderdeel tegelijk ziet. Iets van een overzicht krijgt men alleen van een hoogte.
photo 3. noordzijde van den wimanam-onderbouw te tanjore.
Het is duidelijk dat in zulk een aanleg groote gebreken schuilen. De meest in het oog springende fout is wel, dat het wimanam zich niet forsch verheft, domineerend hallen en poorten, doch bescheiden wegduikt, vergeleken bij de hooge poort-pyramiden; zoodat niet de woning van den god, maar de gopurams, die er henen voeren, de verre in den lande zichtbare kenteekenen van den tempel zijn. Dat deze gopurams in den regel in hoogte en omvang afnemen, naarmate ze het wimanam naderen, is mede iets dat we juist andersom zouden verwachten. Ook is het niet te ontkennen dat bij een andere groepeering de gebouwen, waaruit deze tempelsteden zijn samengesteld, veel mooier effect zouden kunnen maken dan ze nu doen. Een en ander is zeker voor een groot deel hieruit te verklaren dat ze niet volgens een vast plan zijn geordend, doch in den loop der tijden naar toeval en willekeur zijn uitgebreid. De gopurams, die het meest in het oog vallen van alle onderdeelen van den tempel, bestaan uit een forschen onderbouw, waarin de poorttoegang zich bevindt en een pyramide-achtigen, uit étages bestaanden bovenbouw. Deze étages zijn, zooals reeds | |
[pagina 194]
| |
opgemerkt, versierd met kleine paviljoens en verder met een overstelpende en verwarrende massa beelden, waaronder de godheden, aan wie de tempel is gewijd, natuurlijk ruim vertegenwoordigd zijn. Het onderstuk van een gopuram is van graniet, het étage-gedeelte van baksteenen, terwijl het beeldwerk van gebakken aarde of pleisterwerk is vervaardigd. Door massa en hoogte - er zijn er tot over de 50 M. hoog - en sierlijkheid van lijnen maken de gopurams dikwijls indruk; ook zijn er onder de oudere, die door betrekkelijken eenvoud van stijl en volkomenheid van sculptuur uitmunten, zooals het fraaie, oostelijke gopuram van Chidambaram (tusschen Pondichery en Tanjore), dat uit de 13e eeuw dagteekent; doch in 't algemeen lijden ze aan overlading en grofheid van bewerking, terwijl de schreeuwende kleuren, waarmee de étagebouw dikwijls is beschilderd, eveneens onaangenaam aandoen.
photo 4. paviljoen met nandi te tanjore.
Niet altoos hebben de gopurams een dergelijke overheerschende rol gespeeld in de Dravidische architectuur. Er was een tijd, waarin men terecht begreep, dat aan de woning der godheid, het wimanam, de eerste plaats toekwam. In dien tijd ontstond de beroemde tempel van Tanjore, dien de koning Rajaraja, ongeveer het jaar 1000, in zijn hoofdstad deed bouwen. Deze tempel steekt gunstig af bij reuzentempels als die van Sriranga, doordat hij gespaard is gebleven voor de vele latere toevoegsels, die deze zoo onmatig hebben doen uitgroeien. Een kleinere, vierkante cour met laag gopuram is er slechts later voorgebouwd; dan betreedt men door een tweede gopuram onmiddellijk het zeer ruime, rechthoekige, ommuurde plein van den eigenlijken tempel. Hoog torent de mooi gelijnde, niet minder dan 60 M. hooge wimanam-pyramide boven de bescheiden gopurams uit, die elders tot zulk een onredelijke hoogte zijn opgevoerd. Tanjore's wimanam is misschien het nobelste bouwwerk van geheel Zuid-Indië. De pyramide bestaat uit dertien étages, met paviljoens en beeldwerk gesierd, echter veel eenvoudiger en rustiger dan de even genoemde poorttorens. Een geweldige, naar men zegt monolithische koepel, kroont het geheel. De zijvlakken van het vierkant onderstuk zijn door pilasters regelmatig verdeeld in vakken, waarin nissen voor de statuen. Ze zijn van een voor Indische begrippen verrassende soberheid en eenvoud. Dit vierkante onderstuk bergt de schemerachtige, alleen door een deuropening licht ontvangende cel, waarin hèt heiligdom der plaats, het kolossale lingam zich bevindt, onder welken vorm Siwa hier, zooals veelvuldig in Indië, wordt vereerd. Het lingam, d.i. de phallus, symboliseert god Siwa's scheppende en levenwekkende kracht. Driemaal daags, 's morgens, 's middags en 's avonds wordt het lingam door de priesters met zalving, wierook en offeranden geëerd, waarbij bloemen worden geboden, lampen ontstoken en gebeden gepreveld. Vóór den tempel ligt in een paviljoen met rijk bewerkte, slanke zuilen, in natuurlijke rust- | |
[pagina 195]
| |
houding, een reusachtige, uit één blok zwart graniet gehouwen stier, niet minder dan 5 M. lang en 4 M. hoog. Het is de iederen Siwa-tempel - al is het nooit in zulke afmetingen - kenmerkende Nandi, Siwa's heilige stier. De fraaie pauwen, die de bezoeker nu en dan zal opmerken, wijzen er op dat nog een andere godheid in deze tempelruimte geëerd wordt. Immers de pauw is het rijdier van Siwa's zoon, den krijgsgod Skanda of Subrahmanya. Inderdaad staat naast de trotsche pyramide die het lingam dekt, een kleinere tempel, aan dezen in Zuid-Indië hoog vereerde godheid gewijd. Hij is vele eeuwen jonger dan de hoofdtempel en daarmede vergeleken van uiterst bescheidene afmetingen. Toch verdient hij ten volle een afzonderlijke vermelding, want dit kleine, elegante heiligdom biedt een der fijnste en smaakvolste voorbeelden van Zuid-Indische decoratieve kunst. Dit geldt vooral de zijmuren van het allerheiligste, welker wèl geordend, keurig afgewerkt lijstwerk en pilasters, getuigen van een goeden smaak en zelfbeperking, elders helaas dikwijls verre te zoeken.
photo 5. vijver van den gouden lotos in den tempel te madura.
Van alle Zuid-Indische tempels is er zeker geen meer algemeen bekend dan die te Madura, het ‘Benares’ van Zuid-Indië. Hij dagteekent voor het grootste deel uit de 17e eeuw, toen de roemruchte koning Tirumal, uit het geslacht der Nayyaks, te Madura regeerde. Madura's tempel is zeer rijk; hij bezit de inkomsten van vele dorpen, door vorsten en zamindars geschonken en is de rijkst versierde, meest phantastische tempel van Zuid-Indië. Daar hij aan twee goden is gewijd, zijn er twee wimanams: een voor Siwa en een voor Minakshi (de vischoogige), onder welken naam Siwa's gemalin Parwati hier wordt vereerd. Als overal steken uit de massa der tempelgebouwen kwistig gesierde, bont beschilderde gopurams op en is er een duizend-pilaren mandapam, welks front- en middengangzuilen met statuen zoo rijkelijk zijn getooid, dat hij de gelijknamige halle van Sriranga verre overtreft. Schilderachtig ligt te midden der omringende arcaden de vijver van den gouden lotos, zoo genoemd omdat er bij de inwijding van den tempel gouden lotossen uit ontsproten om het lingam mee te sieren. Dit is de eenige plaats in den wijden tempel, waar men een klein deel van het gebouwencomplex voor zich ziet; gopurams en zuilengangen weerspiegelen er zich in het heilige water, waarin ondanks zijn onwelriekende vuilheid door de geloovigen druk wordt gebaad. Duidelijk ziet men op onze photo (5) de slanke zuilen met uit sierlijk neerbuigende lotoskelken gevormde kapiteelen, die den stijl van Madura eigen zijn. Het koepeltje, links van het gopuram in 't midden, is dat van een der twee wimanams. De glorie van den Madureeschen tempel, | |
[pagina 196]
| |
dat is de zuilengang van Tirumal, gebouwd door dezen koning om er het tegenbezoek van Siwa te ontvangen, voor al de bezoeken, die hij aan den tempel bracht. Deze rijke halle bestaat uit een 101 M. lange, 32 M. breede corridor met vier rijen zuilen, die op buitengewoon kwistige wijze met sculptuur zijn bedekt, meerendeels god Siwa's velerlei wonderdadige verrichtingen voorstellend. Volgens de locale traditie uitte de god aldus zijn macht, om de hand te winnen van de schoone Madureesche prinses Minakshi, aan wie, zooals gezegd, de eene tempelhelft is gewijd. Tegen een der pijlers is de koning voorgesteld, water gietend over de in elkaar gelegde handen van Siwa en Minakshi, ten bewijze dat hij zijn dochter ten huwelijk schenkt aan den god. In het midden der corridor zijn langs vijf zuilen aan elken kant de meer dan levensgroote, veelkleurig beschilderde beelden geplaatst van tien leden der Nayyak-dynastie; onder een baldakijn, koning Tirumal, met bescheiden klein, ter zijde van de zuil, zijn vrouwen. In deze halle worden nog altijd des voorjaars de godenstatuen onder een paviljoen van graniet geplaatst, zooals ze telken jare in Januari of Februari op geïllumineerde vaartuigen worden rondgevaren op een grooten, buiten Madura gelegen, vijver, in welks midden op een eilandje een hoog, wit paviljoen mooi uitkomt tegen het palmengroen van den omringenden tuinGa naar voetnoot*). Photo 8 toont een dergelijken vijver te Trichinopoly, met op den achtergrond de beroemde rots. De Madureesche tempelhallen bieden te allen tijde een uiterst schilderachtigen, kleurrijken aanblik, maar vooral des avonds, als de lichtjes van hooge lampenbogen vóór de allerheiligsten zijn ontstoken, als 't gele licht van toortsen en olielampen een warmen gloed giet over de naakte bronzen lijven van pelgrims, priesters, kooplieden en wat er verder dooreenwoelt in de breede zuilengangen, die naar 't heilige binnenste voeren. Spookachtig beweegt zich een enkele Siwaasceet tusschen de menigte, kenbaar aan 't met grauwig-grijze asch besmeerde lijf en de reusachtige, op 't hoofd samengewonden haarvlecht. De zuilenruimten ter weerskanten met hare groteske statuen van goden, demonen en helden, verliezen zich in 't duister. Geheel eenig is de aanblik van den heiligen lotos-vijver, met zijn trappen en arcaden rondom, als hij daar zilverig spiegelt in het witte licht van den Indischen maannacht. De groote tempel van Madura is het beloofde land voor schilders, die zich voelen aangetrokken door de gloedrijke kleuren van het Oosten. Aan Indië's zuidspits ligt het kleine, zandige eiland Rameswaram, door de smalle, ondiepe straat van Pamban van het vasteland gescheiden. Hier staat een beroemde tempel, die met den wijd vermaarden, populairen Rama, den held van het reusachtige epos dat Ramayana heet, in verband wordt gebracht en daardoor tot de meest vereerde heiligdommen van Indië behoort. Op het Oostelijk, druk door pelgrims bezochte, zeestrand, zou Rama vol toorn zijn pijlen in zee hebben nedergeschoten, ten einde den zeegod Sagara te dwingen hem te helpen, om met zijn leger de zeeëngte over te steken naar Lanka (Ceylon), waar zijn gemalin Sita zich bevond in de macht van den kwaadaardigen demonenvorst Rawana. Sagara verschaft hem hulp, het heir van apen onder aanvoering van den goedmoedigen Hanuman brengt van alle kanten materiaal aan, en spoedig is een brug geslagen. De reeks riffen tusschen Rameswaram en 't eiland Ceylon, die onder den naam ‘Adamsbrug’ bekend staan, zijn volgens het volksgeloof de overblijfselen van die brug. Lanka (de gelijknamige hoofdstad van het eiland) wordt dan genomen en Sita bevrijd, die in haar onverwoestelijke trouw aan haar gemaal, een dier aantrekkelijke vrouwenfiguren is, zooals de Oudindische literatuur ons er enkele oplevert. Nog altijd is het Ramayana | |
[pagina 197]
| |
photo 6. zuilenhalle van tirumal te madura.
over geheel Indië bekend; de kathaka's of publieke voorlezers kunnen geen dankbaarder stof kiezen; altijd weer wordt met spanning geluisterd naar de lotgevallen van den koningszoon van Ayodhya. in wien god Wishnu zich had geopenbaard. Het is dus | |
[pagina 198]
| |
geen wonder dat een tempel, waaraan de naam van den goddelijken Rama is verbonden, - de sage schrijft hem zelfs de stichting toe - een der meest bezochte bedevaartsoorden werd van geheel Indië en dat de zamindars van Ramnad, in wier handen het bestuur van den tempel berustte, ontzaglijke sommen aan een vroom werk, als de verfraaiing van dezen tempel was, hebben ten koste gelegd. Hoe ver ook naar 't uiterste Zuiden gelegen, Rameswaram is opgenomen in den pelgrimstocht, die te Benares begonnen met een bezoek aan den beroemden Gouden Tempel van Siwa, over Gaya, om daar aan de ‘vaderen’ te offeren naar Hardwar voert, waar in den heiligen Ganges, die daar uit de bergen te voorschijn treedt,
photo 7. ingang van tirumal's zuilenhalle te madura.
gebaad wordt. Dan volgt Allahabad, aan de samenvloeiing van Jumna en Ganges, die van bizondere heiligheid is. Het koperen watervaatje wordt er met rivierwater gevuld en daarna verzegeld, dan wordt de tocht in zuidelijke richting hervat. Als de Godawery bereikt is, aan welker boorden eens Rama en de zijnen hun door demonen verontrust woudleven leidden, wordt de heiligheid van het Gangeswater tot het summum gebracht door er water uit deze rivier aan toe te voegen, waarna de kan opnieuw wordt verzegeld. In Rameswaram's tempel wordt dit heilige water door de priesters over het lingam gestort, dat in het schemerduister der binnenste cellen van den reuzentempel is geplaatst. Dat binnenste mag niemand | |
[pagina 199]
| |
buiten den priester betreden, maar dit is ook niet het merkwaardige van den grooten tempel. Wat Rameswaram's heiligdom eenig doet zijn in Indië, dat zijn de zuilengangen die het omgeven en die een gezamenlijke lengte van niet minder dan 1200 M. bezitten. Ze dateeren uit de 17e eeuw, evenals koning Tirumal's beroemde corridor te Madura. Vooral de zijgangen imponeeren door afmetingen; zij zijn van een grootsche opvatting. De zich in 't verre perspectief verliezende zuilen zijn met de in het Zuiden conventioneele reusachtige leeuwen met olifantslurven gesierd, enkele ook nog met statuen van de vroegere heeren van Ramnad. Vele echter missen die toevoegsels, waardoor ze in onze oogen er niet bij verliezen. Het effect dezer colonnades is overweldigend. Fergusson heeft gelijk als hij zegt, dat hij in dezen tempel alle schoonheden van den Dravidischen stijl in zijn hoogste volmaaktheid vereenigd vindt. Maar ook alle karakteristieke gebreken; want ook hier weder is de aanleg zoo gebrekkig, dat er van een ‘Gesammtwirkung’ geen sprake kan zijn.
photo 9. zuilengang van den tempel te rameswaram.
De tegenwoordige beheerders van den tempel, die de inkomsten van vele dorpen bezit, zijn de Nattukottay Chetties, die indertijd zelfs tot vervalsching van documenten zijn gegaan, om de heeren van Ramnad van hun rechten te berooven. Zij behooren tot een klasse van geldschieters in het district Madura, waarvan velen door woeker tot enorme rijkdommen zijn gekomen. Van hen zegt een Indisch schrijver: ‘Their faults are many and their virtues are few’.Ga naar voetnoot*) Onder het zeer weinige goed, dat ze doen, telt hij hun zorg voor Hindu'sche tempels, waaraan ze groote sommen tot herstel en onderhoud besteden. Doch dit goede is toch ook nog maar weer betrekkelijk. Want | |
[pagina 200]
| |
evenmin als hun Westersche collega's kenmerken zich deze Indische parvenus door goeden smaak; dat springt bij een bezoek aan onzen tempel op schrille wijze in het oog. Met felle kleuren is veel van het zuilenbeeldwerk overgeklad en op een enkele plaats zelfs goud- en zilverpapier tegen de plafondsteenen geplakt. Dan voer de tempel waarlijk beter onder de vroegere heeren van Ramnad, die echter, als zoovele Indische ‘grands seigneurs’, door verkwisting hard verarmd zijn. Slechts enkele, en wel de meest bekende van Zuid-Indië's reuzentempels, zijn hier vermeld. Er zijn er wel eenige tientallen van de eerste grootte. Nog altijd wordt in de Dravidische landen op dezelfde wijze gebouwd en, hoewel reeds zoolang met Westerlingen in aanraking, hebben de bouwmeesters zich van elken Europeeschen invloed weten vrij te houden. Helaas is er onder het moderne werk veel minderwaardigs; in 't bizonder zijn soms de gopurams door de wanstaltige, grove en felkleurige pleisterbeelden, waarmee ze bedekt zijn, een gruwel voor 't oog. Wie echter zou meenen, dat de aloude, van vader op zoon overgaande, kunst is verdwenen of dreigt te verdwijnen, die overtuige zich van het tegendeel door in de tempelwerkplaatsen den steenhouwer en houtsnijder bij zijn werk te gaan gadeslaan. Dan zal hij zien, dat de oude geest nog over hen vaardig is en dat er, als ze verstandig beschermd wordt, ook voor deze Zuid-Indische bouwkunst, zooals voor Indische architectuur in 't algemeen, nog een toekomst, is weggelegdGa naar voetnoot*).
photo 8. teppukulam te trichinopoly.
|
|