| |
De dans, een dialoog
door Karel Wasch.
PERSONEN.
Ange. |
Geerten.
Voor Angélique. |
Winteravond. Haar kamer, behaaglijk door rijken eenvoud, rustig in den schijn van een groote, lichtgeel-omkapte lamp. Geerten zit in peinzing bij den haard; Ange sluit de portière naar het aangrenzend vertrek, waar zij piano gespeeld heeft en zet zich tegenover hem.
(opziend)
Ik kan nog niet ten volle zeggen, wàt je pianospel voor mij is.
| |
| |
(rustig, zonder opzettelijke nederigheid).
Het is gewoon. Wat zou het anders zijn.. Maar welke compónist doet jou het méést?
Chopin. Die geeft mij het sterkst den huiver van het buitentijdelijke.... Doch het liefst hoor ik je eigen fantasieën, als zooeven.
(met een lach)
Dank je. Dus je stelt mij boven Chopin?
Ik bedoelde geen vergelijking. Je fantaseeren treft mij om een andere reden. Het brengt mij nader tot het begrip van je wezen.
(schertsend-licht).
Aha, dus terwijl ik me argeloos laat gaan in mijn muziek, maakt professor zijn psychische analyse. En mag de patient ook weten, wat de uitslag van het onderzoek is?
(haar aanziend, om de uitwerking van zijn woorden in geenen deele te missen).
Zeker. Het kan zóó samengevat worden: dat de twee interessantste eigenschappen, die ik tot dusver van je leerde kennen louter.... spèl zijn.
(blijft in schertstoon, alleen haar oogen schitteren even op).
En wat is de àndere?
(quasi-ernstig).
Daarin gaat dus mijn leven op.... het bespelen van toetsen èn van manne-hàrten of manne-zielen òf....
(in haar toon).
Snaren van zieleharpen....
Goed. Laat ons poëtisch worden. Maar intusschen: jou wóórden-spèl is geestig.
En jou vraag naar de diepere bedoeling van mijn opmerking prachtig verborgen. Gelukkig niet onvindbaar. Ik zal haar zoo goed mogelijk beantwoorden.... Als je fantaseert, zooals straks, zie ik je dansen. Een dans om den dans. Luchtig van beheerschtheid. Tenminste in het begin. Want als je een tijdlang bezig bent, komt er iets sleepends in je bewegen. Geen moeheid. Maar het is of je zelf meegevoerd wordt.... Je dans wordt dieper-gevoelig, ofschoon minder beheerscht. Er gaat een smachting door je heen. Doch dan merk je het en langzaam onttrek je je eraan. En je eindigt, zooals je begón....
(heeft even ernstig nagedacht, lacht dan en zegt op lichten toon, iets afwerend).
Ik fantaséér, dus.... (een gebaar).
Je antwoord is pràchtig. Maar je hadt je zin niet kunnen voleindigen. Je wou er ook niets mee uitdrukken. Enkel iets zèggen, om de vraag, die in je opkwam, te verbergen.
(spotachtig).
Und das war?
Ook je verlegenheids-Duitsch is schitterend. Maar ik verg geen erkenning van je. Je vroeg jezelf af in den een of anderen vorm: is het wáár, wat hij zegt, dat terwijl ik fantaseer uit mijn onderbewustzijn dat verlàngen opkomt en uiting vindt in mijn spel?
(invallend, iets agressief).
Volkomen te géven in mijn muziek. Ja, dat ontken ik geen oogenblik.
Waarom dan die terughouding?
Omdat ik niet alléén was. In het bewustzijn voor iemand te spelen, kan ik me nooit zoo laten gaan als anders.
Dus de ‘argeloosheid’, waarover je zooeven sprak....
Was een scherts, om jou verder uit je tent te lokken.
| |
| |
Ik moest je dus eens kunnen hooren, terwijl je van mijn aanwezigheid niets vermoedde..
(onwillekeurig).
Ja, dan zou je misschien.... (zij houdt in).
(met zekeren nadruk).
Den vollen omvang genieten, van wat ik nu alleen aanvoel.... Begrijpen, wat je kunt geven.... als je je gèven wilt....
(schertsend, doch met ernstigen ondertoon).
Zou je niet eens binnensluipen?
Aan uitnoòdigingen tot overrompeling geef ik nooit gevolg.
Is dat spel je te geváárlijk?
Te weinig spannend. Bovendien geloof ik, dat jij op alle verrassingen bent voorbereid. En zoo je al eens een oogenblik mocht overrompeld zijn, in het volgend moment was je jezelf weer meester en zou niemand kunnen merken, of je verrastheid ook niet mede tot het spel behoorde....
Met andere woorden: je ziet mij aan voor een geraffineerde kokette!
Neen. Evenmin als mijzelf voor een flirt.
(op een toon, die alles kan beteekenen).
Zóó....
Al had je dat zóó nog tienmaal sfinxiger gezegd, het brengt me niet van de wijs. En al houdt een enkele, die je niet begrijpt, je voor koket, ik zie je niet aan, voor wat je niet bènt....
En waarop steunt die negatieve conclusie?
Op wat je me vertelde in onze allereerste gesprekken. Weet je nog hoe ik tegen je zei: ‘U is een vrouw, die haast alle mannen tot u kunt trekken, maar het is de vraag of u zich ooit geheel aan een géven zult’. (Ange knikt ten teeken, dat ze het zich herinnert). Je antwoord was heel merkwaardig. Eerst liet je blijken, dat je je van je macht volkómen bewust was. Maar zonder je erop te beroemen. Zonder de minste verheuging zelfs. Toen begon je als argeloos een paar ‘gevallen’ te vertellen. En waarop viel de nadruk? Natuurlijk niet op het feit zelf. Maar op de methode, die je hadt aangewend om zonder kwetsend of direct-afwijzend te zijn de opgewekte hartstochten te stillen. Zoo hoorde ik, hoe je den een terugbracht tot zijn vrouw, een ander tot zichzelf en leidde je niet een derde tot zijn bruid?
(rustig).
Je bedoelt Hàn met Mary Oltens. Ja. Ze zijn al getrouwd. En ook zij ontvangt me steeds héél goed.
Geen wónder.... Maar ik wou zeggen: zoo gaf je een beeld van je virtuositeit om met mannen om te gaan zonder in pijnlijke of dramatische verhoudingen te geraken. Ik zag, hoe het een spel voor je was geworden, hoe je je er zóó in beheerschte, dat je over alle moeilijkheden hééndanste. (Ange glimlacht). Maar ook dáárin zag ik je soms even meegesleept worden. Bijvoorbeeld toen je van ‘Han’ zei, bijna met een zucht: ‘Het was toch wel een aardige jongen’. Ook onder dien dans, merkte ik iets van het verlangen, dat je niet ten volle wou uitspreken.
Is dat niet wat anders? Meer medelijden? Je zegt zelf mij geen kokette te vinden. Is het dan niet héél natuurlijk, dat het me leed doet aan een jongen, die me overigens symphatiek is, niet te kunnen geven, wat hij van me vráágt....
(met een glimlach).
Hoogst natuurlijk zelfs. En volkomen in de lijn van wat ik zei. Je kon je behoefte om alles te geven niet zuiverder uitdrukken dan door die betuiging van spijt. (Een zwijgen).
(hem open aanziend, evenwichtig-ernstig).
Wij willen vrienden zijn, niet waar? Ik
| |
| |
heb je al veel van mijzelf verteld. Te veel om ook dit niet te zeggen.... Er is eenmaal een man in mijn leven geweest, aan wien ik me had kunnen geven. Wellicht noem ik je later wel eens zijn náám. Ofschoon je hem niet kent.... Hij heeft het nooit geweten. Want het kòn niet. En het mocht niet. Hij was getrouwd.... Ik heb zijn gevoelens voor mij nooit gepeild. Niet willen peilen zelfs. Want ik wist, dat ik mijn geluk tòch niet duurzaam zou kunnen bouwen op het lééd van een andere.... Hij had zelfs een kind.... Ik ben weggegaan uit zijn leven. (Zij blijft stil voor zich zien, een vleug van weemoed strijkt haar over het gelaat).
(even kalm-ernstig als zij).
Ik dank je voor je vertrouwen. Maar mag ik je één vraag doen: is het làng geleden?
Lang genoeg om er rustig over te kunnen spreken....
Dus de pijn.... (hij zegt voorzichtiglijk niets meer).
In 't begin was die heel erg. Natuurlijk. (Geerten knikt). Maar nu niet meer. (lichter). Alleen herinneren jullie me telkens aan wat had kunnen zijn. Vandaar mijn ‘spel’.
Zeker. In bijna alle gesprekken. (Met een glimlach). Ik wil hier niet mee zeggen, dat je er daarom over zou moeten zwijgen. Integendeel. Het is nieuw voor me, er met een vriend onbevangen over te kunnen praten.
(ironiek).
Dus je bekentenis van zooeven had niet de bedoeling mij mijn plaats ten opzichte van je goed duidelijk te maken? Met andere woorden om tegen mij te zeggen: ‘Tracht niet meer voor mij te worden dán een vriend. Het zou je een teleurstelling brengen. Want het diepste in mij, waartoe je poogt door te dringen is reeds - zij het in bijzonderen vorm - vergèven’....
Ik heb tegenover jou nooit aan het voorkómen van een liefdesverklaring gedácht..
(volhoudend).
Ik bedoelde ook niet, dat het een bewust streven van je zou geweest zijn. Maar de onbewuste drijfveer van je spreken.... Het kon wezen, dat je zoozeer was gewend geraakt aan je ‘spel’, dat je het ook tegenover mij moest uitspelen. Waardoor het vanzelf verfijnder werd, omdat ik het gewòne kende.
(met spot-tinteling in haar stem).
O, ó! Zàg je me langs jou héén dansen?
En was er ook nu iets, dat me ‘toch meesleepte’?
Je vraag bewijst, dat je het even goed weet als ik.
(plaag-spottend).
Ik ben er mij niet van.... bewust.
(luchtig, schoon met ernstigen ondertoon).
Je láát het mij niet zeggen, want ik wou het zeggen.... Je wilt met mij spreken over dien ‘éénen’, om de bevestiging te krijgen van een gevoel, dat in je gegroeid is. Je hebt verstaan, dat het geheel-zich-geven in verbéélding geen verlies van het zelf beteekent en dus de mogelijkheid van een zich-geven in de werkelijkheid is gebleven. Door mij wil je overtuigd worden, dat al was hij voor je gevoel de ééne, je je toch eens volkomen geven kunt, aan hem die komen zal....
Ja, zàl. Niet gezegd in den zin van voorspelling. Maar om de gevoelszekerheid uit te drukken. Want wat zou de wáárde zijn van een toekomstillusie, als je haar niet koesterde met de verwachting van het onwankelbaar gelóóf....
| |
| |
(plotseling).
Hoe zou ik door jou zoo'n bevestiging kunnen krijgen....
Alles wat ik zei over je innerlijk leven, was een opbouw ervan....
(hem recht aanziend).
Wat is de onbewuste drijfveer, die jou dat wèrk deed beginnen....
(na kort pensief stilzwijgen).
Mijn verlangen ieder, met wie ik in aanraking kom, zoo diep mogelijk te begrijpen..
Daar is iets wrééds in....
Schijnbaar. Ik doe het niet om te héérschen. Ik zuig de andere niet bewust geestelijk leeg om haar dan te làten. Vergeet niet, dat hoe sterker een man aan een vrouw doet blijken, dat hij haar begrijpt, hoe méér hij zich bloot geeft. Begrip van eens anders wezen steunt altijd op zelfkennis. De macht tot het ontrafelen van gevoelens in een ander wijst op analoge gevoelens in ons zelf....
Zoodoende komt het dus ook wel voor, dat je aandoeningen gaat ‘inleggen’. Dat je méént de zielsontleding van je partner te geven, doch feitelijk aan je eigene bezig bent..
(lachend).
Je zet is fijn. En ik zou meenen, dat ze op mij van toepassing was, als ik niet te goed kende je onoverwinnelijke neiging tot den dans.
Je zegt: ‘kènnen’. Maar als daar nu juist eens het ‘inleggen’ begon? Want wat je van mij zei, is veel meer van toepassing op jezelf. Jou behoefte om de gevoelens van de vrouwen, die je ontmoet, zoovér mogelijk te ontleden en aan háár bewust te maken is niets dan een spel. Hoeveel je je daarbij ook ‘blootgeeft’. Immers, zoolang je conclusies juist zijn, behoud je de overhand. Iemand begrijpen is hem in zekeren zin in je macht hebben. Het blijft jou mogelijk je terug te trekken uit het leven van degene, waarvan je alles weet. Of genoeg naar je zin. Ik wil dit zeggen: wat jij doet, kàn geen ander gevolg hebben, dan het scheppen van tijdelijke verhoudingen met de vrouwen, die op je weg komen. Dus jij danst. Met de eene wat langer dan met de andere, met een enkele koel, met een andere wellicht wat hartstochtelijker. Maar een dáns blijft het.... Daarom gebruikte ik zooeven het woord: wrééd....
Waarbij je vergat, dat elk ‘afscheid’ voor mij minstens even pijnlijk is als voor de andere, de ‘zij’. Begrijp je dan niet, hoe ieder afbreken van een verhouding, wat die op zichzelf ook gaf, het onbevredigd gevoel achterlaat: Ook dit was het weer niet.
(met ironischen nadruk).
‘Hèt’ niet. Je bedoelt: het tóch meegesleept worden?
Hoe zou dàt bij jou mogelijk wezen?
Door het vinden van de vrouw, bij wie het doordringen-in-begrijpen een steeds grooter begrip van mijn eigen wezen tengevolge had. Die ik voortdurend aan haar zelf zou ontdekken en zoo ál verder tot het eigen zelf indringen. Tot ze in mij àlle mannen zou bezitten, terwijl in haar alle vrouwen mijn waren.
(den oorspronkelijken draad van haar gedachte weer opnemend).
Dus je geeft je niet, omdat je zoekt naar eene, aan wie je het volkómen kunt doen. Is dit niet juist wat je over mij zeide? En kan er beter bewijs gevonden worden voor het inleggen van je eigen gevoelens in mij, die je dan als conclusie over me uitspreekt!..
(met nadruk).
Een conclusie, die ik handhaaf. (plotseling). Of ontken je. (Ange aarzelt). Je aarzelt, Dat zegt genoeg.
Ik heb ontkend noch erkend.
| |
| |
Je aarzelen was de erkènning. Wat is er ook tègen? Wij willen toch vrienden zijn. Wij weten nu, dat een soortgelijk verlangen ons drijft. Ik sprak het onomwonden uit en jij doordat je in den vicieusen cirkel van je weerleggingspogingen bleef ronddraaien.... En wàt is daarmee gezegd? Iets zeer algemééns. (Ange ziet hem aan met bedoeling). Zeker, méér dan een algemééne beteekenis voor onzen wederzijdschen stand had het niet. (Zij blijven elkander even zwijgend bestaren).
(met een glimlach).
Jà.... Hoe lang kènnen wij elkaar nu al?
In de gewone realiteit is dit onze vierde ontmoeting.
(uitlokkend, schoon iets spotachtig).
En anders?
De voortzetting van onze eeuwenoude.... vriendschap.
(half-spottend, half-ernstig).
Ik kan me niet herinneren je in een vorige incarnatie ontmoet te hebben.
Ik wèl. En als je fantaseert, worden de onbewuste herinneringen daarvan opnieuw lèvend in mij. Ik zie je in allerlei gestalte.. en herkén je.
(opeens ernstig).
Het hindert mij, dat je zooiets zegt....
Ik houd er niet van, dat iemand zijn fantazieën uitgeeft voor werkelijkheid.
Is er dan in je gevoelsleven zoo'n klóóf tusschen wat ‘verbeelding’ genoemd wordt en wat ‘werkelijkheid’ heet? Heb je nooit een droom gehad, die zulk een felle emotie gaf, dat de herinnering eraan je even diep bewoog, als had je de aandoening ondergaan in de dagelijksche realiteit? En daarentegen: is het je nooit gebeurd, dat een ingrijpend werkelijkheidsfeit op zoo vreemde wijze aan je voorbijging, dat je er later géén andere herinnering aan had dan van een droom?
Zeker. Maar ik wist óók altijd nog nauwkeurig, of het wèrkelijk een droom was geweest of niet.
Zuiver verstàndelijk gesproken. Maar voor je gevoelsleven was er geen verschil. Verstàndelijk bezien weet ik ook niet, of er wel incarnaties bestaan. Ik vraag me af, of dit geen gezichtsbedrog is. Of we hier niet te doen hebben met bijzondere bewustzijnstoestanden, die enkel den schijn dragen iets uit vorige levens terug te brengen.... Maar in mijn gevoelsleven niet. Daar ondergà ik die bijzondere toestanden als het wonderbaar ontsloten-worden van lang-verhulde verlèdens.... En wanneer een ontmoeting met jou, waarvan ik wéét, dat ze in de dagelijksche realiteit de éérste is, mij de aandoening geeft in contact te zijn met iemand, die ik onberekenbaar-lange tijden kén, zonder dat ik dit verder vermag te ontleden, moet ik wel spreken van een voortzetting der verhouding.... door de eeuwen. Temeer, als telkens dit gevoel in mij weerkeert en verschillende uitingen van je het naar alle richtingen versterken.
Zóó bezien heb je natuurlijk gelijk.... En zóó zou ik van jou misschien hetzelfde kunnen zeggen....
't Is waar. Dat had achterwege kunnen blijven. Maar vertel me nu eens iets méér van je.... fantazieën mag ik niet zeggen.. verbééldingen, is dat een goed woord?
(licht-plagend).
Hèt tusschenwoord.... Dus je wou weten,
| |
| |
hoe jou beeld in mijn gevoels-innerlijk gereflecteerd wordt?
[...]nt er zelf over begonnen. En ik wou [...]n maar eens zien....
In hoeverre mijn verbeeldingen met jou werkelijkheid overeenstemmen. (zonder antwoord af te wachten). Nu dan. Eerst iets heel fantastisch. Straks onder je spel rees het beeld voor mij op van een uitheemsche vrouw, laat mij zeggen een Magyaarsche. Zij droeg een rijk, veelkleurig gewaad en had een donker-bonte kap op het hoofd. Zij was bleek en zwart. Haar mond leek mij zeer vàst en toch schemerde er iets van tééderheid om de hoeken. De uitdrukking van haar oogen was bijna-gestreng, maar bij het aanzien kwam er mij toch een warmte uit tegen. Het scheen mij een vrouw, die een ontzaglijke begeerte zou kunnen opwekken, maar ook dooven en dan tot een overgave in een vreemde teederheid bereid zou zijn. Ik kènde die vrouw.... zooals ik aanvoelde, van onmetelijke tijden hèr. Haar uiterlijk had nièts met het jouwe gemeen. En toch wist ik, dat je het wàs....
Het is merkwaardig.... Hoe komt het in je op. Een Magyaarsche.... Ik had vroeger wel sterk de neiging om mij te verklééden.
Natuurlijk. En die heb je nòg....
Ik ook trouwens. Het is heerlijk, zoo een rol te spelen tegenover jezelf, door in een andere huid te kruipen. Het hoogste erin is, voor den spiegel te staan en jezelf te beschouwen als de ander, die je bent en toch niet bent.
Of het sàmen te doen en allebei even serieus aan te zien, hoe de twee imaginaire grootheden, waarvan je er ieder één draagt, tegen elkaar uitgespeeld worden.
Om het bewustzijn te hebben je te gèven. zonder het nochtans te doen. Je te laten gaan en tegelijk glimlachend toe te zien. Dat zou een spel zijn voor óns....
(iets-ontwijkend).
Ja, misschien.... Maar wat ik wilde zeggen: bij je beschrijving van je Magyaarsche vrouw, sprak je van een overgave in teederheid. Zooals je haar teekende, had ik eerder gedacht aan een zich geven in een grooten hartstocht.
Zoo zou het bij jou dus zijn?
Dat zei ik niet. Waarom vraag je dat zoo plotseling? Was je beschrijving soms een bewust zelf-gemaakte, met het doel mij tot tegenspraak te prikkelen en zoodoende....
Néén. Wat ik beschreef, zag ik. Maar wat jij bedoelt is enkel het begin. De eerste, onstuimige sprong, het blusschen van den ergsten verlangensbrand. Daarnà komt eerst de eigenlijke overgave en geschiedt die niet, zooals ik zei, in een vréémde teederheid.... Is dat niet het kenteeken van de diepte der aandoening. De blijvende behoefte aan liefkoozing? Anders is er niets dan een kort, heftig beroeren der zinnen gevolgd door een abrupte scheiding....
(na een stilzwijgen).
Je hebt gelijk.
Je intuitieve sprong was prachtig. Terwijl ik het gevoel beschreef, leefde je je erin, je doorproefde het en nu geef je me gelijk. Want in de realiteit heb je het nooit gekend....
Jij dus wel. Natuurlijk. Een mán.
De licht-spijtige toon, waarop je dat zegt, is weer bijzonder karakteristiek....
| |
| |
Ik moet je toch eens iets zeggen. Maar wordt er niet boos om. Weet je, wat me soms wel in je hindert? Het professorale in je manier van spreken. Je kan zoo dogmatisch doen. Alsof je alles in theorieën wilt vastleggen. (Hij ziet haar aan). Ja, het is moeilijk precies te zeggen, wat ik meen. Ik doel niet op ons woordenspel. Integendeel. En ook moet je niet denken, dat ik onze gesprekken te ernstig zou vinden. Maar er is in den toon, waarop je sommige dingen lanceert, iets, dat mij het gevoel geeft: het is hèm geen ernst. In dien zin dan, dat je mij als een soort psychisch proefdier gebruikt (om er ik weet niet wat mee te bereiken). En je zelf er bij!
(eenvoudig-ernstig).
Je verwijt treft mij dieper, dan ik in enkele woorden kan zeggen. Ik begrijp volkomen, wat je bedoelt. Je hebt gelijk. Ik zal me dan ook niet verdedigen. Alleen trachten je een verklaring te geven.
Ik heb geen oogenblik bedoeld je te kwetsen. Misschien overdreef ik, maar....
Je overdreef niet. En ik ben blij, dat je 't uitsprak. Wat je zoo eenvoudig-weg zégt, interesseert mij het meest in je....
(verheugd iets goed te kunnen maken van hetgeen ze toch als eenigszins-kwetsend blijft navoelen).
Ja, mij in jou ook....
En dan voortdurend die gecompliceerdheden nietwaar? Maar er is ook in jou steeds een ontwijken geweest, als ik liet merken iets te begrijpen of te willen begrijpen, van hetgeen je het diepste bewoog. Je manier-van-antwoorden en je schijnbaar-schertsende tegenaanvallen waren er aldoor op ingericht mij algeméén, ik zou haast zeggen abstract, te doen blijven.... In ieder geval hadden ze ten doel het persoonlijk-geméénde aan mijn woorden te ontnemen.
Wellicht vergis ik mij. Maar dit lijkt mij een formeele verdediging. En niet maar een simpele verklaring....
Ik ben er ook nog niet. Het zooeven aangevoerde is geen verdediging, wànt.... ondanks alles, had ik mij door jou niet op dien weg mogen laten brengen....
Dat lijkt mij nu het tegenovergestelde van verheldering.
Toch is het eenvoudig. Ik bedoel dit: je hadt van te voren vastgesteld, dat onze verhouding louter een vriendschappelijke zou zijn. In dat bewustzijn woog en wikte je iedere uiting. En zoodra er een kwam, die een diepere bedoeling scheen te hebben, maakte je een zwenking of trachtte op een andere manier den voortgang te stuiten. Daarom sprak ik voortdurend over je dans. Máár danste mee. Ik wou ook wel zoo. Want daardoor viel het mij gemakkelijk van àl de emoties, die je me deed ondergaan, alleen zooveel te toonen, dat je in mij den speler met-woorden of den lanceerder-van-abstracties blééf zien. Op die wijze zette ik de zelfontleding, waaraan ik mij nooit onttrekken kan, hardop in je bijzijn voort. Slechts zóó, dat ik enkel de algemeenheden uitsprak en het bijzondere hield in mijzelf. Terwijl ik voorál verborg. dat het contact met jou me zooveel verder bracht. En van mijn verbeeldingen louter den uiterlijken stand beschreef....
Wanneer ik geweten had, dat mijn los gezegde je zóó raken zou, had ik gezwègen. Intusschen geloof ik, dat we allebei evenveel ‘schuld’ hebben. Beide maakten wij de verhouding noodeloos gecompliceerd.
Wij moesten wel, zoolang wij de wederzijdsche angst niet hadden opgegeven.
| |
| |
Voor de pijn, als onze levens elkaar te diep zouden geraakt hebben en één van beiden trok zich dan terug. Dat wij geen van beiden aan onszelf wilden bekennen, hoe een samentreffen tusschen twee menschen als wij moèt leiden tot een verhouding, dieper dan vriendschap, is er het bewijs van. Daarom abstraheerden wij telkens onze gevoelens. Het verkleed-spel, waarover wij straks spraken, speelden wij reeds in geestelijken zin. Wij maakten onszelf tot de poppen, die wij tegen elkaar in beweging brachten.... Tot jij zei, dat het genoeg was.
Ik was het verste gegaan met het spèl. Té ver zelfs. En dat sprak je opeens uit door het woord: professoraal. Daaruit zag ik, hoe kil-ontledend ik was komen te staan tegenover mijn eigen diepste aandrift èn de jouwe. Ook hoe je dàt niet wilde. Niet wilde, dat is je vroèg een spontaan geven van mijn kant, terwijl je het totnutoe had pogen te belemmeren. Jij vráágt nooit iets, zonder zelf minstens evenveel terug te schenken. Dus er was geen gevaar meer. En de ommekeer begon.
Ontleedt je dit nu weer niet te ver? Je schrijft mij een bewustheid toe, die ik niet bezit. Ik geef toe, dat ik eenigszins aanvoelde, wat je daar zei. Maar in geen geval zoo fel, als je het doet voorkomen.
Ik schrijf je een intuïtie toe, die minstens even ver doordringt als mijn bewust-ontleden. Doch wat doet het er toe, of ik nu wellicht iets te vér ging. Het is goed, dat ik dit alles zei. En nu kan ik ook dit uitspreken: ‘Wat is al ons spreken? Hoogstens het wegruimen van beletsels. Wij ontleden. Wij redeneeren dóór, wederzijdsch bouwend op elkaars instemming of tegenwerpingen. En laten wij niet àl het gezegde rusten òm de conclusies, terwijl wij de conclusies op haar beurt laten rusten om hetgeen rijst daarachter? Wij willen elkaar zoo diep mogelijk leeren kennen. Waartoe? Niet om die kennis-zelve. Maar terwille van de aandoening, die ons dan zal vervullen. Terwille van den staat, waartoe wij opgevoerd worden. Wàt leeft er van gesprekken als het onze nà in de herinnering? Niet het gezègde als een zware, onverteerbare massa. Maar een enkel loos woord, waaraan geen aandacht geschonken werd, toen het kwam. De heugenis van een blik, waarover niets werd gezegd. Een bijzondere stilte, waaraan geen naam valt te geven. Dus: het onbewustdoorlééfde. Dát is het hoogste. Wij drijven voortdurend onze bewustheid op de spits om een telkens hoogere onbewustheid op te roepen. En daarmee kunnen wij niet te vèr gaan. Integendeel. Na elk ‘doorrijden’ zal ik het nu maar eens noemen, bevinden wij ons in een wijder onbewustheid en genieten rust....
Je nam daar een groote vlucht. Ik onderschrijf niet alles, ofschoon hetgeen je zei heel mooi was.
Juist. Máár. Het was het niet alléén meer. En ook je bezwaren voel ik. Doch ga nu eens nà: Wat je het diepste beweegt is het verlangen je te geven aan den man, dien je jezelf waard acht. Intusschen wijs je telkens mannen af, die zich op hun best aan je vertoonen en je vràgen. Dit spel gaat niet zonder meer aan je voorbij. Want bij iedere nieuwe aanraking maak je een vergelijking, tusschen hem die zich aanbiedt en je ideaal. Je weegt tegen elkaar af wat de verhouding is tusschen hetgeen je verlangt en hij geven kan. Maar wat je verlangt bezat je nooit en je hebt er dus géén bewuste voorstelling van. Enkel een verbeeldingsgezicht. Is het nu niet waar, dat na iedere nieuwe afwijzing, die je moest doen, het verbeeldingsgezicht
| |
| |
op het onbereikte klaarder werd in je? Voelde je niet nà iedere scheiding feller aan, hoe de man moest zijn voor jou en was ook niet het verlangen naar de eindelijke ontmoeting machtiger geworden? Toen leerde je dien éénen kennen, aan wien je je had kunnen geven, doch de omstandigheden scheidden je van hem. Die aanraking heeft je niet gebroken. Je hebt er géén afstand door gedaan van het geluk. Integendeel. Want is niet daarná je aandrift het allersterkst geworden? Zou je nu bij een tweede dergelijke ontmoeting niet bijna op het eerste gezicht zeggen: hij is het? En moet je niet erkennen, dat door hem je macht om je te geven, dermate is vergroot, dat je haast terughuivert voor het oogenblik, waarin je zult voelen het te kunnen, te moèten doen? Ik sprak over ‘wij’ zooeven. Want voeren niet de intuïtieve sprongen door het staag-werkende verlangen tot hetzelfde als de zelf-bewustmakingen tengevolge van den op één doel gericht-blijvenden wil.
Nu begrijp ik je.... En bijna zou ik vragen: hoe weet je dat alles. Je woorden geven mij een kijk op mezelf, die ik nooit heb gehad en alléén ook niet had kunnen bereiken.... Jij bereikt dat gezicht op jezelf wèl. Daarin ligt het verschil tusschen ons.
Een verschil, dat een aanvulling is. Want hetgeen ik bereiken kón is louter het gezicht op mijzelf. Een telkens hooger gelegen bewustheid, waar ik alléén in rustte om den sprong te doen naar een nóg hooger bewustzijn. Terwijl in jou juist de drang ligt naar àl dieper onbewustheid. Een drang, die door iedere bewustmaking sterker wordt en eindigen wil in een volledige overgave, een geheel vergeten van jezelf. Daarom kon ik door onze eerste geestelijke samenvloeiing, stijgen tot het begrip van mijn begrip, mij in een opperst overzien als plaatsen buiten mijzelf en verstaan, dat àl mijn zelfbeschouwend omvatten géén doel is maar middel. Middel van een onbegrepen dat is steeds dieper te begrijpen macht om mij te drijven tot het opperste zelfbezit, dat voor mij tevens de opperste mogelijkheid van overgave inhoudt.... En elke verdere samenvloeiing van onze wezens zal ons nu een blijder waardééring brengen van het noodwendig-intermitteerende van bewustheid en onbewustheid. Ik begrijp door jou nu iets van de eeuwige drijfkracht van alles, zonder mij echter aan de stuwing te willen onttrekken door eenigerlei verstardheid-in-begrippen.... En jij moet door mij àl bewuster worden, nochtans zonder éénige verkilling.. Zoo is het. Niet het bewuste is doel, noch het onbewuste, maar de gerustheid in de eeuwige wisseling dier beiden....
(stil).
Hadden wij elkaar dit niet veel eenvoudiger kunnen zeggen?
Ja en neen. Naar de wóórden gezien wel. Maar die zouden geen gezag hebben gehad, als ze waren uitgesproken vóór den geestesstrijd, die ons tot elkaar bracht. Ook zullen wij het gezegde van vanavond nog op velerlei wijze herhalen. Wij zullen er prachtig-eenvoudige vormen voor vinden. Maar wij zouden geen menschen van dezen tijd zijn, als wij niet eerst den minst-eenvoudigen hadden gekozen.
Menschen van dezen tijd.... Jij bent het. Ik ken geen man van zoo zelfbewuste gecompliceerdheid. Maar ik? Je wil in mij méér zien, dan ik ben.
Die ik nu ben, werd ik door jou. En over wat je van mij maken kunt, heb ik nog niets dan vage algemeenheden gezegd....
Ik ben zoo bang, dat je je in mij teleurgesteld zult gaan gevoelen.
| |
| |
Niets méér dan jij.... Alles wil je geven. Ik óók.... En samen willen wij het zóó, dat het een wederzijdsche verrijking is....
Straks zei je in één vrouw álle vrouwen te willen bezitten....
Zou dit kunnen als ik niet in mijzelf alle mannen gáf? Wat is bezitten-in-liefde anders dan een geven-en-ontvangen? Wie liefde aanvaardt zonder terug te schenken, begrijpt haar niet. En krijgt dus niet ten volle, wat hij zou kunnen ontvangen. Hij mist de genieting van het géven. En de durende vermenigvuldiging der gave. Hij is ten slotte even arm als te vóren.
En ook die gééft zonder te ontvangen, wordt arm.... (zij verzinkt in gedachten).
Dáárom je dans. Je wilde niet arm worden. Je intuitie zocht hem, dien je alles kon geven en steeds rijker zijn. Den man in wien je alle mannen je eigen zou weten..
Wat je zegt is wáár. Ik hoor het voor het eerst en toch is het mij, als had ik het altijd geweten....
Je wéét álles. Intuitief. Ik maak het je enkel bewust.
Dus dat was wat de anderen niet kónden....
Wij zijn ook beiden even gecompliceerd. En onze levensliefde is even fél....
Ik zie het. (Hun blikken hechten zich inéén; Zwijgend bestaren zij elkander, als voor het eerst. Dan wenden zij tegelijk, met een diepere uitademing, den blik af. De stilte duurt nog voort....). Zal ik nu iets voor je spelen?
(een huiver van ontroering doorvaart hem. Zijn stem beeft).
Nóg niet....
Waarom ontroert je dat zoo?
Ik hoorde het al in verbéélding. Maar wácht nog even....
Ik geloof, dat ik me nu kon laten gaan....
Ik wéét het.... (weer stilte).
(staat op om zich naar het klavier te begeven).
Ange.... (Zij blijft hem vragend aanzien, licht geleund tegen haar stoel). ... Ik zal niet altijd zoo zijn als vanavond....
(wordt stil, wat strak. Meer en meer maakt zich van beiden een wonderlijke beklemming meester. Hun spreken dempt zich nu en dan tot fluistering).
In welk opzicht niet....
Soms kan ik bijna niet spreken. En niets ontleden. Dan zal het me genoeg zijn, stil bij je te blijven. Of misschien nu en dan een enkel woord te zeggen, over wat er ons invalt....
(met droomerige teederheid).
Dacht je, dat ik die stemming niet kon begrijpen?
Ik weet, dat je intuïtief àlles omvat. Maar straks zag ik even de angst in je, dat er te veel zelfsuggestie bij mij zou zijn. Zoodat die eens kon breken en een pijnlijke ontnuchtering geven. (Ange wendt even, lichtelijk-verlegen, het hoofd af.) Daarom bereid ik je vóór.... Anders zou je in mijn zwijgen later wellicht de bevestiging zien van een vermoèden....
(opademend met een glimlach).
Zul je zoo altijd alles van me wegnemen..
| |
| |
(warm).
Hoe kan ik dat voor jou doen?
In je vraag ligt het antwoord. Je verlángen is voldoende. Het intuïtief-begrijpen zal je vanzelf brengen tot een daad of een woord, die mij alles geven.... Ik heb zoo weinig noodig....
Je hebt een gróóte behoefte aan teederheid. Je was teveel alléén met jezelf....
(ziet haar aan met ontroeringbefloersden blik).
(vraagt sprakeloos om een wederwoord).
Dat was de moeder, die door je héénging..
(bloost en wendt haar blik af.)
Je denkt nu toch van mij niet, dat ik een vrouw ben, die een man enkel wou koesteren?
Evenmin als ik louter gekoesterd zou willen worden. Het is één van de vele schakeeringen van ons samenzijn. Je zult ook de zuster voor mij wezen....
Neen. Evenmin als de minnares. Toch die allen bij tijden. En zóó, dat in iederen stand de aanvoeling blijft van de ànderen.. Tot ze in een hoog moment samenvallen..
Wat ons eeuwig bindt, omdat er een scheiding op volgt, die de voorbereiding vormt van een hoogere verééniging....
(stil).
En dat noem je: alle vrouwen bezitten in ééne?
Dat is het. En ik vond het in jou. Jij bent het wèzen van al mijn verbeeldingen.. Jij moèst afwijzen, die niet àlles vroegen. Je moèst teleurstellen, die maar een deel van je wezen zochten, omdat ze enkel dat deel begrépen....
(zeer zacht).
Maar als je nu de zekerheid hebt van het bezit....
Die zal ik nooit hebben. Want ik wil àlles.... dat is het onbereikbare. Daarom is onze band niet meer te verbreken.... Alleen in oogenblikken van zelfvergeten is een zékerheid. Maar die verdwijnt telkens weer voor het verlangen naar een hóógere..
(met lichten huiver).
Zou er geen blijvend zelfvergeten kunnen zijn....
Wat zijn wij stil geworden. Nu is onze dàns uit....
Neen, Ange. Die is geen oogenblik onderbroken. Alleen het tempo veranderde....
(Nu gaat zij naar het klavier, als in droom. Geerten blijft roerloos zitten. Zij speelt. Vreemde huiveringen doorvaren hem. Ange geeft zich in haar spel. In al breeder akkoordenvluchten stort zij haar machtig-hartstochtelijk verlangen uit zonder eenigen schroom. Tot de verstilling komt en zij eindigt met een wijdvloeiend adagio.... als verging de uitbrekende overgave in een hoog-teeder nagenieten door liefkoozing. Geerten is opgestaan. Hij kan niet spreken. Als Ange hem genaderd is, omvat hij haar en buigt voorzichtig heur hoofd tot zijn schouder. Als zijn mond haar lippen beroert sluit zij de oogen).
|
|