| |
| |
| |
Phil's vierde liefde-drama
door Emmy van Lokhorst
I.
Voor Hes.
De sneeuw viel in steeds dikker vlokken en al donziger werden de straten. Phil stapte moeilijk door de stille wijken van Duinoord. Niemand te zien in de Schuytstraat.... en de sneeuw geruischloos al maar dalend, dalend, gevend een flauwen schijn òp van den grond waar ze lag als poreuze witte steen, naaldflonkerend in het licht van een lantaarn, dik-wollen paal met glazen kastje waaruit de vaal-gele schijn waasde.
Hoe diep-stil was Duinoord. Phil zag het Sweelinckplein als een oneindig wit veld. Geen stoepen, geen trottoirs.... alles één, gelijkelijk wit, gedekt met hetzelfde zacht koude kleed. Bij het langzaam voortstappen zakte Phil plotseling diep weg in de sneeuw. Ze voelde tot haar knieën de natte kou kruipen en met een ruk zette ze haar linkerbeen een eind verder neer. Het zakte ook, maar minder diep en na een paar stappen werd de grond voelbaar. Phil stond stil en haalde adem, terwijl ze om zich heen zag. Eén oogenblik werd ze angstig, den weg niet te vinden, want hier waar ze nu stond, zag ze zelfs geen huizen. De grijze warrelende sluier vulde den naasten omtrek geheel. Maar dán stapte ze beslist door: die richting moest goed zijn. En weldra was ze op de Groot-Hertoginnelaan, waar de stilte gebroken werd door de electrische tram die piepend remde voor de stoomtram, log donker gevaarte puffend voortsjokkend langs het Ververschingskanaal en bij de brug stilhoudend. Juist toen Phil de brug overging, klonk de hoorn van den conducteur en het puffen begon weer, al sneller en sneller.... Dan zjoefde de lichte witte tram voorbij met een hoog en vroolijk slaan van de bel. Phil hoorde het nog toen ze de Beeklaan opging. Maar dan begon de stilte weer om haar heen en de vlokken daalden trouw neder, steeds meer, steeds witter de aarde makend.
Het tuinhekje piepte, toen Phil den voortuin inging. Geen licht in de voorkamer, dan waren ze al aan tafel. Ze belde en roffelde de brievenbus als teeken, dat zij het was. Dan wachtte ze en voelde hoe nat haar beenen waren. Truitje deed open en slaakte meteen een kreet! ‘Gut juffrouw Phil, wat ziet u eruit, nee wacht effen, ik zal de dweil halen, anders is de gang weer vuil en ik heb em pas gedaan’ en Truitje slofte naar de keuken. Meteen kwam Hilda den gang in: ‘O ben je daar eindelijk, we waren al ongerust met dat weer, gut kind, wat zie je er uit, nee maar kom eens kijken’, riep ze de eetkamer in. En Phil - op de dweil in de vestibule werd het middelpunt der belangstelling van Hilda en Wim en zelfs van de kleine Boy en Trudi. ‘Je hebt finaal een suikerbrood op je hoofd’, zei Wim, ‘Uikebood’, lachte Boy, een vingertje langs Phil's schoenen strijkend, ‘tante Phil, je ben een uikebood’.
‘'t Is maar goed, dat ik zoo nat ben, anders nam ik je op en at je heelemaal op, meneer uikebood’, zei Phil, neerknielend bij haar kleine neef. ‘Nee, geen armpjes om tante's hals, tante is veel te nat’.
‘Zeg, ben je heelemaal in de sneeuw gezakt, tante?’ vroeg Trudi, bewonderend naar Phil's wit wollen beenen kijkend. Maar voor Phil kon antwoorden had Hilda haar de trap op geduwd: ‘Gauw uittrekken en droge kleeren aandoen, ik zal Betje sturen om je te helpen. Gauw hoor, wij zijn al aan tafel’.
Prettig-droog voelde Phil haar kleeren, toen ze de trappen weer afliep en haar plaats aan tafel innam. ‘Wij zijn al aan het dessert, gauw eten, Phil’, zei Hilda. Phil lachte. ‘O, ja! Ik weet al waarom ik gauw moet eten, natuurlijk is het die vreeselijke hutspot!’
‘Nee, heusch niet Phil’, protesteerde Hilda, ‘eet nou maar, en praat niet zooveel’.
‘Nou, dan zijn het peultjes....’ maar Hilda had de dekschaal al geopend en opgeschept.
| |
| |
‘Nee Hilda.... ik kan geen zuurkool eten. Geef 't me niet, want ik eet het toch niet’.
‘Daar nou!’ zei Hilda. ‘Er is letterlijk niets wat je wil eten. Wil je dan raapjes hebben?’ Maar Phil riep: ‘Hou op, hou op, geef me gauw die heerlijke vruchtengruwel en dan een paar bananen, dat is heusch genoeg’.
‘Tante eet altijd vrééselijk veel gruwel’, zei Trudi. ‘O moeder, Boy morst zoo’.
Phil - verlost van de zuurkool - lepelde langzaam de vruchtengruwel. Prachtige kleur, die donkergele abrikozen in het roode bessennat.... 't Spiegelde in het zilver van haar lepel.... Heerlijk warm was het in de kamer.... hè - ze was slaperig na die tocht door de sneeuw. Vreemd in haar herinnering dat Sweelinckplein.... oneindig sneeuwveld zoo blauw-schemerig, koud en wit.... En nu in de vertrouwde warme kamer met de leuk-hooge kinderstemmetjes en Hilda's heerlijke nabijheid.... Een gevoel van verstikkende liefde voor dit alles wrong haar keel dicht.... tranen brandden aan haar oogleden. Dan zonk het gevoel weg, ze at door en soesde vaag over lessen van dien middag en wat ze vanavond te werken had.
Na het eten werd het gewone avondravotten in Wims studeerkamer vertoond. Wim op handen en voeten door de kamer kruipend, Boy juichend op zijn rug.
‘Boy, daar is de koekjesman, de koekjesman, hoerra!’ schreeuwde Trudi naar het raam hollend. Wim met Boy achter haar aan. ‘Gut Vader, hij is met de slee!’ ‘Moeder, kom eens kijken, de koekjesman is met de slee’.
Met zijn allen stonden ze voor het zijraam van den erker, dempend het licht van de kamerlamp met hun gestalten. Buiten was de blauwe schemer dieper nu. De voortuin was een witte vallei en de straat een vaagbreede allee. Sprookjesachtig stond de groote arreslee voor de deur, de lantaarns een rood licht werpend op de flonkerende grond, het paard rinkelend de bellen aan zijn nek. Vreemd-heilig was de diepe hemel met de sterren boven de witte huizen.
‘Hè, maggen we even gaan kijken, moeder?’ vleide Trudi.
‘Nee, het is veel te koud en 't is bedtijd. Tante Phil zal jullie een verhaaltje vertellen over de sneeuwelfjes, nietwaar tante?’
‘Ik wist er niets van’, zei Phil, Boy opnemend en naar boven dragend, ‘maar de elfjes zullen me wel helpen. Kom Boy, wij gaan vast naar boven, hè?’
Het blonde kopje in Phil's hals, de armpjes om haar heen, liet Boy zich de trap opdragen. Hilda en Wim fluisterden samen en terwijl Phil de witte trap opliep, verstond ze nog net wat ze zeiden: ‘Moeder in spe’. En boven op 't portaal drukte ze Boy's zachte lijfje hartstochtelijk in haar armen, mompelend: ‘heerlijke kleine schat’....
| |
II.
Phil trad haar kamer in, nadat de kinderen in bed lagen. Betje had een half uurtje geleden de petroleumkachel aan gestoken en het licht viel door het roode glas op het tapijt. Phil sloot de deur achter zich en stond daar een oogenblik te staren naar de roode schemer in haar kamer. Allerlei fantastische gedachten dwaalden door haar hoofd.... Aladdin en de wonderlamp.... Oostersche gewaden.... vreemde juweelen en gouden sieraden.... Ze zuchtte.... sloeg haar armen uit en boog haar hoofd achter in haar nek.... O, ze moest iets doen, iets bedenken, iets wonderlijks en vreemds.. Maar wat?.... Dan - snel - haalde ze uit haar muurkast een paar schemerlampjes met Chineesch rood en zwarte kap. Die stak ze aan en dan achter het gordijn van de garderobe zoekend, greep ze vastberaden een rose zijden kimono met zachtgroene bloemen bewerkt. Ze hing hem over een stoel en keek er een oogenblik naar. Zonder verder aarzelen begon ze zich uit te kleeden, haastig en gooide al haar kleeren op den grond in de garderobe.
Eén oogenblik stond ze naakt, vreemdvoelend haar armen tegen haar zijden, vel
| |
| |
op vel. Wat zachtrood scheen het licht op haar donkere huid. Mooi was dat zachte en teere van je vel toch.... je zag het eigenlijk nooit.... Dan voelde ze plotseling dat ze bibberend koud was en ze greep de kimono, gevoerd met watten, zacht en warm. Blank bijna was haar borst, zacht golvend in de laag uitloopende kimono. Ze strikte de zijden ceintuur strak om haar middel en glipte in de rieten muiltjes die onder de kast stonden.... Dan maakte ze de haarlinten los, dat haar dikke bruine krullen los over haar schouder vielen....
Een zalig gevoel van sprookjesachtigheid was dit nu.... de roode schemer en dit rose kleed om haar naakte lijf.... de zijde schoof zacht ritselend om haar heen, streelend haar beenen, toen ze langzaam liep naar de groote staande spiegel tusschen de beide ramen. Ze hief haar armen omhoog dat de wijde mouwen teruggleden en haar armen zuiver gelijnd boven om haar donker hoofd. Een weelde.... wellust bijna, beving haar en deed haar zichzelf bezien in telkens wisselende houding, de zachte stof plooiend om haar lijf, buigend en de armen strekkend....
Als een groote rose bloem was het figuurtje voor den spiegel in de zachtroode kamer.... Geen geluid in huis noch buiten.... Slechts het flikkeren van de lampjes gaf soms een ritselend geluid als een tocht de vlam bewoog.
Phil keerde zich af van den spiegel en keek naar de roodbeglansden vloer.... Het was, alsof ze nu maar te wachten had, om het wonder te beleven.... Ze haalde bijna niet adem uit vrees het te verjagen.... maar opnieuw beving haar de koude en de spanning brak.... Ze wierp zich naast de kachel op den grond, de armen kruisend onder haar hoofd, zoodat haar jonge borsten als twee zacht ronde heuvels zich hieven in de rose zijde. Zoo lag ze even, voelend een groot vaag verdriet en een diepe eenzaamheid. O, was er nu iemand, die haar in zijn armen nam en kuste.... liefde.... liefde.... liefde.... Ze boog zich op haar eene zijde en snikte, terwijl de tranen in haar woeste haarmassa vielen. Maar opnieuw werd ze de koude gewaar, hier op den grond en snel opstaand kleedde ze zich weer aan.
Juist toen ze het haarlint vaststrikte werd er gebeld en een oogenblik later hoorde ze een roffel op de deur en een stem: ‘Hallo!’
Phil riep zonder omkeeren ‘Binnen’ en zei meteen ‘Je bent laat, Annie’.
‘Geen wonder, ik had een uur noodig om door de sneeuw te komen’, antwoordde Annie, op een stoel vallend. ‘Ik heb nooit zoo'n sneeuw gezien.... zeg, 't is hier erg koud!’
‘Heusch?’ vroeg Phil, ‘zal ik de gaskachel aansteken? Maar die geeft zoo'n akelige lucht en dit is juist zoo leuk, vin je niet, met die lampjes?’ Phil was naast de kachel op den grond gaan zitten, haar knieën opgetrokken en haar armen eromheen.
‘Ja....’, weifelde Annie, ‘'t is wel leuk, maar erg koud....’
‘Ik denk dat je Indische natuur in den winter bovenkomt’, zei Phil, nog steeds wat abstract, ‘wil je een mantel hebben?’ Een oogenblik later had ze Annie ingepopt in een oude cape en haar ook op den grond naast de kachel getrokken.
‘Lekker’, zei Annie behaaglijk in de cape kruipend. Dan zwegen ze beiden een poosje.
‘Wat hebben we vanavond?’ vroeg Phil dan. ‘Natuurkunde hè. Heb jij je Fransche opstel al gemaakt?
‘Ja, toevallig is het af’.
Dan zwegen ze weer.
‘Wat ben je stil’, zei Phil opeens, Annie aandachtig aanziend.
‘Wat ben jij stil’, zei Annie, terugkijkend.
‘O, ik!’ zei Phil. ‘Ik ben nou eenmaa een mensch van buien. Maar jij.... je moest de gelukkigste van alle stervelingen zijn’.
‘Het zou wat!’ viel Annie bitter uit. ‘Waarom!’
‘Maar Ans! Jij hebt Huug toch’.
‘Ik heb Huug niet, dat is het juist’.
| |
| |
‘Heb je hem niet?’ vroeg Phil, en meteen.... ‘O, Ansie, huil niet.... wat is er, vertel het me, toe wat is er,’ maar Annie huilde door, met de cape haar tranen afdrogend. Phil kwam naast haar en sloeg een arm om Annie's smalle middeltje met de andere hand haar haar wegstrijkend van haar natte wangen. ‘Toe Ans, kun je het nou je ouwe Phil niet vertellen? Wat is er met Huug, heb je ruzie met hem gehad? Toe nou....’
‘Och!’ kwam een keelgeluid van Annie, ‘hij houdt niet van me, hij geeft niets om me.... O. Phil....’ en opnieuw begon ze met diepe halen, in de cape te snikken.
‘Maar Annie, wat een onzin. Ik weet beslist, dat Huug dol op je is, al is hij twintig en jij zestien. Ik begrijp niet, dat je niet blij bent, dat hij....’
‘Och, blij!’ schoot Annie verontwaardigd op. ‘Hij begrijpt me niet, hij begrijpt niets van me, hij houdt niet van me, hij....’
‘Maar wat is er dan toch gebeurd? Toe vertel het me nu, ik kan je misschien op de een of andere manier helpen’, smeekte Phil.
‘Ja, maar Phil, je spreekt er nooit met geen sterveling over, hoor. Op je woord? Nou dan.... jij weet, hoe Ma is, ik mag nooit 's avonds uit, bespottelijk gewoon! Ik kan Huug nooit ontmoeten behalve 's middags na vieren, nou en dat vindt hij zoo vervelend, omdat hij dan een van zijn vrienden kan tegenkomen en dan heeft hij gewoon geen leven, zie je. Ze denken natuurlijk dat ik vreeselijk jong ben, dat begrijp je - en dan plagen ze hem daarmee. Nou en vanmiddag toen sneeuwde 't zoo en we stonden in het tramhuisje bij de Reinkenstraat en toen komt Maritz opeens, je weet wel met die blonde snor, onuitstaanbaar is hij. Hij wou zeker in 't tramhuisje wachten op de stoomtram, maar toen hij ons ziet, zegt hij “Pardon” en gaat weg. Hoe vin je zoo'n onhebbelijkheid. Huug kóókte gewoon. En hij zei, dat dit de laatste keer was, dat hij na vieren met me wandelde. Ik zei, dat ik hem dan nooit meer kon zien, want dat ik 's avonds nooit uitkon. En toen zei hij, dat ik niet van 'em hield, want.... dan.... zou ik wel zorgen.... dat ik 's avonds.... kon....’ Annie begon opnieuw te snikken. Phil vergat haar te troosten en staarde naar het roode vloerkleed.
‘Zeg jij nou eens Phil’, snikte Annie, vegend met de cape over haar linkerwang, ‘als hij van mij hield, zou hij toch alles trotseeren en om vier uur met me wandelen?’
‘Sjonge’, zei Phil nadenkend, ‘het is een moeilijk geval, Ans. Maar toch geloof ik dat Huug gelijk heeft. 't Is eigenlijk toch veel leuker om 's avonds te wandelen en.... wel, ik zie niet in, waarom je 's avonds niet zou kunnen wandelen.... als jij er niets voor over hebt.... dan mag je hèm niets verwijten’.
‘O!’ Annie zat rechtop, de cape viel van haar rug en haar tengere schouders schokten heftig. ‘Ga jij hem nou verdedigen! Ik kàn 's avonds niet, zeg ik je’.
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik nooit alleen uit mag’.
‘En je bent nou hier!’
‘Ja, om met jou samen te werken, maar niet om met Huug te wandelen’.
‘Dat is onzin. Je kan toch gewoon zeggen, dat je naar mij toegaat en dan met Huug wandelen? Dat hoeft niemand te weten!
‘Nee, Phil, dat kan ik niet. Zie je, ik kan Ma niet bedriegen. Als ze 't te weten kwam, zou het haar vreeselijk verdriet doen’.
‘Hm’, zei Phil vaag. ‘Dat vin ik nou eigenlijk allemaal onzin. Bedrieg je je ma niet, als je om 4 uur met Huug bent?’
‘O nee’, zei Annie opgewonden, ‘dat is juist om haar verdriet te besparen, dat ik 't haar niet vertel’.
‘Bewaar me’, viel Phil uit. ‘Wat een nonsens. Of je nou om 4 uur of om 8 uur met Huug wandelt, is dunkt me precies hetzelfde. Als je 't eene bedriegen noemt, is het andere het ook’.
‘Nee....’ zei Annie hulpeloos. ‘Zie je, ik wéet dat Ma het met een goeie bedoeling
| |
| |
doet, om me te verbieden 's avonds uit te gaan, al vin ik 't bespottelijk maar....’
‘Hoor eens Annie, ik geloof niet, dat jij van Huug houdt, want dan zou je al die drogredenen niet verkondigen, maar kalmpjes gáán. Als je Ma dit hoorde zou ze misschien weer zeggen, dat ik een verkeerden invloed op je wil uitoefenen, maar dat kan me niet schelen. Een ding staat vast, als je van iemand houdt, echt houdt, dan verkoop je je ziel en je zaligheid om bij hem te zijn, dan denk je niet, dan redeneer je niet, dan bén je geen water-en-melk, maar dan, dan, dan....’ Phil stokte. Ze wist zelf niet, hoe ze zich zoo had opgewonden en bedwong zich.
Annie schoof dicht naar Phil toe en legde haar hoofd op Phil's schouder. ‘Ja, je hebt gelijk’, zeide ze bijna fluisterend. ‘Jij weet alles altijd zoo helder, en als je 't dan zegt, voel ik dat je gelijk hebt, maar.... O, Phil, help me, toe. Huug is zoo boos, dat hij heelemaal niets van me hooren wil. Hij zei: “Al wou je van avond met me wandelen, dan wou ik het niet”. Hoe moet ik het hem nu zeggen, Phil, dat, dat....’
‘Ja, wat?’ vroeg Phil, zachtjes Annie's haar streelend, ‘want doe nou niks opgewondens, omdat ik je iets aanraad.... Wil je met Huug wandelen? Bedenk je goed’.
‘Ik.... ik geloof het wel, o Phil, ik weet het niet. Ik durf niet.... Heusch, ik hou zooveel van Huug, heusch, Phil, heusch zoo vreeselijk veel’ en Annie's tranen begonnen weer te vloeien.
‘Arme Annie’, zei Phil. Ze voelde ongeduld om Annie's weifelen, maar werd verteederd door haar hulpeloosheid. ‘Kom, wees nou niet zoo.... Huug zal wel weer goed worden, heusch.... Weet je wat je doet, schrijf hem een brief en leg het hem uit, dat je, e.... dat je zoo graag zou willen maar niet durft en....’
‘Och nee....’, zei Annie afwerend, ‘ik kan geen goeie brieven schrijven en zie je, Huug houdt niks van brieven, hij praat liever, zegt hij....’
‘Nou, práat dan met hem’.
‘Ja maar, ik kan 't hem toch niet uitleggen, hij is altijd zoo gauw boos en dan begin ik ook boos te worden en dan zegt hij dat ik niet van hem hou en.... och nee, dat geeft niks....’
‘Tja, dan weet ik het ook niet’, zei Phil, uitgepraat.
Annie zat, met haar eene arm recht gestrekt op den grond, in de vlam te staren, met haar andere hand friemelde ze zenuwachtig aan haar zakdoek.
‘Zeg, Phil’, zei ze opeens, ‘zou je.... zou jij niet eens met Huug willen praten? Jij kunt zooveel beter alles zeggen dan ik en.. zeg?’
‘Nee maar!’ zei Phil onthutst. ‘Ik met Huug praten? Hoe kom je dáarbij in vredesnaam?’
‘Nou, kijk, jij kan zoo goed alles uitleggen en jij kan 's avonds wèl uit, zie je, jouw zuster is nou eenmaal zoo'n engel....’
‘Ja maar Annie, dat is toch te gek, dat ik nou met Huug in de maneschijn....’ Phil proestte, ‘nee, heusch, dat gaat niet’.
‘Och, waarom niet, Phil, toe nou, als je mij nou daarmee kan helpen, toe nou. 't Gaat heel goed. Ik schrijf hem een briefje, dat jij hem graag even spreken wou. Toe nou, Phil.... 't wordt anders nooit weer goed tusschen Huug en mij. Ik weet geen andere raad, Toe nou, Phil....’
‘Gut Annie, - ik - wat moet ik dan.... ik, 't is bespottelijk voor Huug, dat ik kom....’
‘Hè, wat een onzin! Je kent hem toch. Hij zal 't vreeselijk aardig van je vinden. Toe nou.... Wacht ik schrijf meteen het briefje. Morgenavond 7 uur? Waar is de inkt, o hier.... Heb je een enveloppe?’
Terwijl Annie schreef, stelde Phil zich het tooneel voor.... zij met Huug wandelend.. idioot! Toch ook een beetje leuk! Romantisch. Als niemand haar maar zag, ze zouden denken, dat zij op Huug verliefd was....
‘Zoo, dat is klaar’, zei Annie, 't adres vloeiend. ‘Wat heb je nou geschreven’, vroeg Phil.
| |
| |
‘Dat je morgenavond om 7 uur hem dringend moest spreken, of hij dan bij de Zônegrens op de Statenlaan wil zijn’.
‘Goeie genade, wat een eind! Waarom dáar heelemaal?’
‘Ik weet niet.... Dáar of ergens anders is toch precies hetzelfde....’
‘Maar zeg Annie, morgenavond kan ik niet, dan hebben we repetitie geschiedenis en ik weet er geen wóord van. En - o zeg, de sneeuw! Je kan er niet doorkomen’.
‘O, het dooit!’ zei Annie. ‘Morgenavondzal alles wel gesmolten zijn, en je geschiedenis...’
‘Als je zelf moest gaan, zou je allerlei bezwaren hebben en nu vin je geen enkel beletsel....’
‘O, als ik ging, zou je alles uit den weg ruimen, en nu jij gaat, zit je net zoo hard te zeuren als ik altijd doe. Kom Flip! Laten we gauw natuurkunde leeren’.
| |
III.
Toen Phil uit lijn 12 stapte op de Frederik-Hendriklaan, regende het. De lucht was zoel, warm bijna voor Februari en de sterren flonkerden aan den donkeren hemel. Phil liep naar het wachthuisje, strak voor zich op den grond kijkend. Ze had den heelen dag tegen die wandeling opgezien en er zich zóo ingeleefd, dat het haar heel gewoon aandeed, toen ze Hugo's stem naast zich hoorde: ‘Dag Phil, hoe gaat het met je’ en ze zijn handdruk beantwoordde.
‘Ik vind het verduiveld aardig, dat je me de eer van je gezelschap gunt, maar waarom komt Annie zelf niet? Ze is toch niet ziek of zoo? Wat is er voor dringends?’ vroeg Hugo, terwijl ze de Frederik Hendriklaan op liepen.
Phil voelde zich even gekwetst, ze begreep zelf niet waarom. Eigenlijk kon ze de zaak in vijf minuten uiteen zetten. Misschien vond Hugo het onhebbelijk, dat zij zich in zijn zaken mengde en zeker vond hij het gek, dat zij nu hier kwam.... Enfin - 't kon haar eigenlijk niets schelen.
‘Dringends is er eigenlijk niets’, zei ze onverschillig. ‘En Annie is niet ziek, maar ze vroeg mij, om in haar plaats met je te spreken. Ze was bang, dat je nog boos op haar was na jullie gesprek gisteren’. Phil grabbelde in haar mantelzak naar haar zakdoek en liet, toen ze 'm had, hem vallen, juist in een plas.
‘Tjakkes’, zei ze, stilstaand. ‘Nee, nee, laat hem liggen asjeblieft’, zei ze, toen Hugo bukte, om hem op te rapen. ‘Ik kan hem zóo toch niet in mijn zak stoppen’.
‘Maar.... je kan toch niet zonder zakdoek’....
‘O jawel! Ik had hem niet noodig’.
‘Hm’.
Phil voelde dat ze 'n kleur kreeg. Waarom haalde ze die nare zakdoek dan uit, als ze 'm niet noodig had!
‘Het spijt me, dat ik je den mijnen niet kan aanbieden. Je kunt toch den heelen avond niet zonder zakdoek’.
‘Den heelen avond is ook niet noodig. Ik ben dadelijk weer thuis’, antwoordde Phil.
‘Hm’, zei Hugo weer. En toen, ‘excuseer me even’. Phil was verbluft, toen ze hem opeens een winkel zag ingaan en na een minuut hem terug zag komen met een pakje. Hij maakte 't papier los en zei: ‘Ik ben ouder en wijzer’ en gaf Phil een nieuw zakdoekje.
‘Gut.... vreeselijk aardig, maar ik had 't heusch niet.... maar Hugo.... 't is een zijden!’
‘Ik dacht dat jongemeisjes altijd zijden zakdoekjes gebruikten’, zei Hugo, ‘maar vertel me nou, wat er is gebeurd, wil je?’
Phil voelde zich niet op haar gemak. Ze vond 't niets prettig, van dat zakdoekje.... Ze zou 't niet gebruiken, dat was zeker....
‘Gebeurd.... o, er is eigenlijk niets gebeurd.... zie je.... Annie kwam gisteravond bij me en toen was ze zoo stil, dat ik merkte, dat ze iets had. En zie je.... wij vertellen elkaar altijd alles natuurlijk, dus toen vroeg ik haar, waarom ze zoo stil was en toen vertelde ze me van gister middag’,
| |
| |
‘Wat vertelde ze je?’ vroeg Hugo, terwijl ze de Stadhouderslaan opliepen.
‘Dat jij niet om 4 uur wou wandelen en dat hoeheetie - Maritz kwam en....’
‘Vertelde Annie je ook, waarom ik niet meer om vier uur wou?’
‘Ja. O, ik begrijp best, zie je.... Ik....’ Phil vond de zaak moeilijker dan ze gedacht had. ‘Ik kan Annie zoo goed begrijpen zie je, en je moet niet boos op haar zijn, Hugo, het is erg lastig voor haar, om 's avonds uit te gaan. Ze wil haar moeder niet bedriegen om stilletjes 's avonds uit te gaan. Want het is toch een groot verschil, of je na vieren wandelt of 's avonds’. Phil merkte, dat ze op streek raakte, en begon nu luider te spreken, trachtend dat vervelende stotteren te bedwingen. ‘Je moet niet vergeten dat Annie pas zestien is, en dat ze niet zoo erg veel durft, omdat haar moeder haar zoo streng opvoedt. Ik kan me best voorstellen, dat Annie het een vreeselijk griezelig idee vindt, om 's avonds in het donker....’
‘Och kom!’ deed Hugo ongeduldig. ‘Heeft ze dan niets voor mij over? Ik moet genoeg onaangenaamheden verslikken voor haar’.
‘Nou ja, dat kun je niet op een weegschaaltje leggen, wie 't meeste opoffert. En als jij genoeg van haar houdt, dan ben je blij dat je haar uit moeilijkheden kan houden en niet....’
‘Zeg Phil, als Annie genoeg van mij houdt dan moet ze blij zijn, als ze mij met een kleinigheid terwille kan zijn. Een vrouw moet graag opofferen en....’
‘Een man wil graag egoïstisch zijn, ja! En daarom moet je niet in 't wilde weg doorpraten maar trachten raisonnabel te zijn en de zaak ook van haar standpunt te bekijken!’
‘Zeg Phil!’ vroeg Hugo, even stilstaand, ‘hoe oud ben jij eigenlijk, als ik vragen mag?’
‘Net zestien, om je te dienen’, antwoordde Phil, ‘waarom vraag je dat?’
‘Omdat je praat, alsof je veel ouder was. Hoe kom je zoo?’
‘Mijn tijd vooruit, denk ik, net als Karel de Groote’, antwoordde Phil, terwijl ze trachtte tegen te houden, dat ze een kleur kreeg. Leuk, dat Hugo haar tenminste niet voor een domme bemoeial aanzag.
‘Heb je er iets op tegen, dat we de Bataafweg door de Boschjes nemen? Het is zoo'n heerlijke avond, bijna lente’.
Phil vond den Bataafweg een beetje griezelig donker en de grond was vreeselijk modderig na al de sneeuw gister. Maar.... Ze had daar nog nooit geloopen 's avonds in het donker en 't wás een heerlijke avond.
‘Zeg eens eerlijk, Phil’, zei Hugo, toen ze de rails van den Scheveningschen weg over waren en op den Bataafweg liepen, ‘geloof je, dat Annie in staat is, veel van mij te houden? Ik weet, dat ik je eigenlijk niet zoo iets moest vragen, ik die zooveel ouder ben en dan aan 'n jong ding als jij, maar.... al klinkt 't gek, ik kan met jou beter praten dan met Annie. Je bent 'n verbazend intelligent kind, zie je....’
Nu werd Phil donkerrood. Bespottelijk, dat ze.... dat ze 't zoo prettig vond, wat Hugo zei - maar Hugo meende 't en hij was zooveel ouder en zoo knap en verstandig.
‘Annie houdt werkelijk veel van je, maar zie je - ze is nog erg jong en je zou eigenlijk moeten wachten tot ze ouder was, om te zien, of.... of ze heelemaal was zooals je verlangt. Ik weet, dat je van den morgen tot den avond in haar gedachten bent. Maar ....dat hoeft nog niet te bewijzen dat ze genoeg van je houdt natuurlijk.... ze heeft erg weinig in haar leven en dan.... is ze er een klein beetje trotsch op natuurlijk, dat iemand van in de twintig van haar houdt, begrijp je. Annie is zoo innig lief, zie je, ik hou dolveel van haar. Maar we zijn erg verschillend. Ik moet Annie meestal opporren om iets te doen. Ze kan soms erg erg.... hoe heet dat - flegmatiek zijn en.. ik kan me soms gewoon niet begrijpen, dat ze....’
Phil hield opeens op.
‘Nu? Wat kan je niet begrijpen?’
| |
| |
‘Nee.... dat zeg ik niet’, zei Phil opeens kortaf. ‘Het is hier vreeselijk modderig, zeg’.
‘Wel, we zijn dadelijk bij de Waterpartij en daar is de weg droog’.
‘De Waterpartij?’ schrok Phil, ‘zijn we zoo'n eind weg, gut Hugo, wat gek’.
‘Wat is gek’, vroeg Hugo, ‘je bent toch niet bang?’.
‘O nee, stel je voor. 't Is veel te leuk hier. Romantisch, zeg! O kijk, daar is de Verhuellbank. God wat leuk om die zoo 's avonds te zien’.
Ze voelde dat Hugo haar aankeek. 't Was hier schemerig onder den breeden nachthemel. De boomen stonden vreemd-zwart als een mysterie en het kiezel ving den flauwen glans van een boschlantaarn. Phil voelde, dat dit alles zoo hóorde, dat het goed was en een diep gevoel van verrukking scheen haar hart uit te zetten. Ze haalde diep adem en keek Hugo aan, die glimlachend op haar neerzag. De zachte nachtwind ritselde even haar zwartzijden haarlint, dat in een breeden vlinder haar lange krullen bijeengestrikt hield.
‘Je ziet er uit als een Russisch prinsesje, Phil, met dat leuke astrakan mutsje. 't Staat je kwiek’, zei Hugo, haar nog glimlachend aanziend.
Phil werd nu vreeselijk verlegen. ‘Kijk me alsjeblieft niet aldoor aan, ik krijg zoo gauw een kleur, zie je, en dat is zoo lam’.
‘Ik blijf je net zoo lang aankijken, tot je me verteld heb, wat je soms niet kon begrijpen van Annie en waarom je dat niet zeggen wou’, plaagde Hugo.
‘O nee, dat zeg ik toch niet, al kijk je me tot morgenochtend aan’.
‘Dat is niet aardig. Je komt hier, om met me over Annie te praten en juist als je iets interessants gaat zeggen, zwijg je als een mof. Ik verzeker je Phil, dat je tegen mij alles kan zeggen of vertrouw je me soms niet? Hè?....’
Phil voelde bij zijn vleiende toon een vreemde siddering door zich gaan. Voor ze 't besefte, drong ze 't weg door vlug te spreken.
‘Wat een onzin, waarom zou ik je niet vertrouwen. Maar och.... ik weet zelf niet.... ik ben zoo raar, zie je. Ik geloof eigenlijk, dat Annie veel meer is, zooals je eigenlijk moet zijn. Ik ben zoo vreemd soms.... heel anders dan andere meisjes en ik weet zelf niet of 't eigenlijk niet gek is, dat ik zoo ben. Ik kan zoo ontzettend pessimistisch zijn en toch ontzettend blij ook soms.... Ik, ik.... ben alles tegelijk, maar altijd hevig, zie je. En daarom kan ik me soms niet begrijpen, dat Annie zoo kalmpjes over haar liefde praat.... dat ze niet half dood is van geluk.... En dat 's avonds wandelen.... God! als ik 's avonds hier kon wandelen op zoo'n zaligen avond met van wie ik 't meeste hou....’
Phil stokte. Jakkes, jakkes! Wat had ze nou allemaal gezegd. O ze had 't nooit willen zeggen. Kon ze 't maar terugnemen.
‘Je bent een verduiveld lief kind, Phil’, hoorde ze Hugo zeggen. ‘Ik.... ik.... ik vin je een allemachtig sympathiek meisje. Ik denk ook wel, dat je erg verschillend bent van andere meisjes van jouw leeftijd..’
Phil voelde, dat Hugo haar begreep, en dat het niet erg was, dat ze 't allemaal gezegd had. Zwijgend liepen ze door, nu weer een smaller boschpad, waar een net geweven lag van schemer- en donker plekken. Soms was aan den boschkant nog een smal eindje wit.... laatste restje van de sneeuw. Maar van de roerlooze twijgen drupten dikke droppels gesmolten sneeuw en de grond was kledderig.
‘Ben je niet moe, Phil? Laten we hier even gaan zitten’. Hugo bukte over de bank. ‘Die bank is erg nat, maar jij hebt een regenmantel aan, hè? Kan 't je schelen?’
‘O, ik zit al’, zei Phil, met een zucht op de bank zinkend; nu pas voelde ze, dat ze moe was. ‘Maar Hugo, je zult met dien korten jekker vreeselijk nat worden. Wacht, ga op een punt van mijn mantel zitten, 't is waterproof’, zei Phil zorgzaam.
| |
| |
‘Dank je, aardig van je’, zei Hugo, zitten gaand. Dan zaten ze een poos zwijgzaam luisterend naar het tikken der vallende droppels en ziend naar den hoogen flonkerhemel.
‘Heb je veel gelezen, Phil?’ vroeg Hugo, voorover buigend en met zijn stok figuren trekkend op den grond.
‘Ik geloof nogal veel’, zei Phil bescheiden.
‘Kijk, ik zou graag willen weten’, ging Hugo voort, ‘of je ook ruim ziet. Ik weet nu, dat je krachtig voelt, en dat je geest op een vrij hoog niveau geschapen is. Maar je bent nog jong en naar 't me toeschijnt in ervaringen nogal kinderlijk. Bij al je wijsneuzigheid juffrouw Phil, heb je een groote mate van vertrouwende argeloosheid’.
‘Zoo’, lachte Phil, ‘je bent me aardig aan het ontleden. Straks blijft er niets meer van me over’.
‘Weet je wel’, zei Hugo, ‘dat je op het oogenblik bijvoorbeeld een groot waagstuk uithaalt?’
‘Een waagstuk?’ Phil schrikte. ‘Wat voor een waagstuk?’
‘Hm! Kleine Phil’, zei Hugo plotseling teeder, ‘je bent toch nog maar een erg klein meisje. Een innig lief klein meisje. Ik kende je al lang en wist wel, dat je een fijn karakter had, maar ik wist niet, dat je zoo'n mooi goed kind was’.
‘Jakkes, schei nou uit’, viel Phil verlegen in. ‘Wat is dat dan voor een waagstuk, waarvoor ik zoo opgehemeld word?’
‘Dat zal ik je niet vertellen Phil. Als je ouder bent, zul je het zelf begrijpen’.
Phil zweeg. Er was een onbegrepen ernst in zijn toon, die haar toch prettig aandeed. Ze verbaasde er zich even over, dat ze niet verder doorvroeg. Ze voelde, dat Hugo toch niet verder hierover zou spreken.
Hugo keerde zich wat naar haar toe en steunde zijn elboog op de bankleuning. ‘Dit is een mooie avond, Phil’, zei hij zacht.
‘Ja’, stemde ze in, weer opziend naar den diepen gedachtenvollen hemel.
‘Niet de avond alleen, maar ons samenzijn is voor mij iets onvergetelijks. Phil, tracht eens, heel, héel ruim te voelen en te denken, zoodat je mij kunt volgen. Ik ben een vreemde jongen, ouder dan jij en meer wetend, maar toch is mijzelf ook het meeste nog mysterie. Maar ik vertrouw mijn geest onvoorwaardelijk, zooals jij je intuïtie onvoorwaardelijk volgt. Mijn geest is misschien minder voor mij dan jouw intuïtie voor jou is. Toch weet ik, dat er een hoogere moraal is, die geest en intuïtie gelijkelijk kunnen invoeren in jezelf. Neem me deze lange inleiding niet kwalijk, maar ik wil dat je me goed begrijpt. Kijk Phil, een burgerlijk mensch met fatsoensbegrippen zou het heel ongeoorloofd vinden, dat ik dezen avond met jou zóó praat en zóó voel, terwijl ik toch met Annie verloofd ben. Ik weet, dat Annie zelf het niet prettig zou vinden, als ze het wist.... nee schrik niet, Phil.... luister nu....’
‘Ja maar’, protesteerde Phil....
‘Nee, luister nu eerst. Jij hebt vanavond aan mij een groot vertrouwen getoond. Daartoe dreef je intuïtie je. Als het verkeerd was, zou je er nu spijt over hebben. Heb je er spijt over?’
‘Nee’, zei Phil beslist.
‘Je voelt dus ook, dat daar een hoogere moraal is. Als je fatsoensbegrip had, zou je nuffig op 't hoekje van een straat even gezegd hebben wat je te zeggen had en zijn weggegaan. Geheel zonder dat je erover nadacht, liep je met me mee en gaf me je vertrouwen. Je voelde, dat het bij mij veilig was. En mijn geest bewoog mij, tot je te spreken als ik deed en doe, omdat ik inzag, dat ik bij jou veilig was’.
Hugo wachtte even. Phil voelde zich wonderlijk ontroerd. Het was overweldigend wat hij allemaal zei. Zijn geest veilig bij haar....
‘De heele avond’, ging Hugo door, ‘is tusschen ons een stemming van goedheid, dat voel jij ook, waar? Dat wij samenzijn, is goed en mooi. Dat is iets geheel op zichzelfs. Ik trek er geenerlei consequenties uit. Ik hou van Annie en - kinderachtigheden ten
| |
| |
spijt - voel ik haar als mijn eigen, in mijn diepste binnenste voel ik mij aan haar gebonden. Toch is deze avond met jou mij een groote gebeurtenis in mijn leven. Het is alsof ik een mooi boek gekregen heb, waarin ik mij kan absorbeeren en dat mij een relief aan mijn leven geeft....’.
‘Ja, juist!’ viel Phil opeens enthousiast in. ‘Zoo voel ik 't ook, net zoo, precies zoo, hoe kan je 't zoo zéggen!’
‘Nu moet je je intuïtie even laten varen en je verstand gebruiken. Deze avond is een afgesloten kamer. Misschien komen we er nooit meer in terug, misschien wél. We moeten dat niet dwingen. Maar.... We moeten ook geen anderen erin laten die 't niet zouden begrijpen.’
Phil zat stil. 't Warrelde in haar hoofd en toch begreep ze helder, dat Hugo gelijk had. Ja, hij had gelijk, heelemaal.... en toch..... en toch.... er haperde iets, ze wist niet wat.... Maar ze kon er nu niet over denken, 't was zoo'n gewarrel in haar hoofd. Later.. als ze alleen was....
‘Zullen we weer eens doorloopen, zeg’, vroeg ze opeens, zelf hoorend 't nuchtere van die vraag.
‘Laten we nog even blijven. Ben je 't met me eens, Phil?’
‘Ja, .... ja, ik geloof 't wel.... maar Annie en ik vertellen mekaar alles en Hilda weet altijd elk dingetje van me, zie je. Maar toch heb je wel gelijk, geloof ik....’
Stil zaten ze weer. De druppels tikten, een tak ritselde soms. In de verte hoorde ze 't verwijderde geluid van trams. Hier was 't diep vredig, vol geheimenis toch.... Hugo.... 't Leek of ze weken met hem was samen geweest inplaats van uren.... Wat lang geleden scheen het, dat ze uit lijn 12 stapte. Wat wonderlijk, wat vreemd was alles.... Een diepte kwam achter elk ding.... Hier zaten ze, twee mensch-stipjes in de groote donkere wereld.... alles zoo groot en diep - angstig bijna....
‘Kleine Phil’, fluisterde Hugo, ‘je bent toch niet bang?’ Ze schudde van neen en voelde, hoe hij met haar krullen speelde. Een heerlijk gevoel van doezeligheid kwam over haar. Ze sloot haar oogen. ‘Kleine Philly’, hoorde ze Hugo zacht zeggen, ‘mag ik je een kus geven?’
't Was, of ze dit verwacht had. ‘Natuurlijk’, zei ze zacht terug, zonder haar oogen te openen.
Toen opeens, schrikte ze.... voelde ze een vreemde mond op haar eigen mond, nare vreemde lippen tegen haar eigen lippen - een andere adem over haar wangen.... Ze duwde het hoofd weg, het vreemde hoofd dat vlak bij haar was, en veegde heftig haar mond af, tranen van boosheid in haar oogen. ‘Ga weg’, riep ze, ‘ga weg, .... o, ga weg’.
Toen wou ze wel snikken en zich op den grond gooien. Leelijk was het.... leelijk, o leelijk....
‘Maar Phil’, hoorde ze Hugo zeggen. ‘Je vond het toch zelf goed’.
‘Dat wist ik toch niet’, huilde ze, ‘laten we weggaan, toe sta op van mijn mantel’.
Het zijden zakdoekje depte de tranen slecht op en Phil besloot met een practischheid waarvan ze zelf ontstelde, dat ze zich bedwingen moest te huilen. Ze schrikte van zichzelf om dat ongewoon-practische op dit oogenblik. Alles ontstelde haar, ze schrikte nu van een tak die vóor haar neerviel en door haar rok een eind mee werd gesleept. Ze had een gevoel van slecht te zijn geweest, verraderlijk tegen Annie en.... en.... och! had hij haar maar niet gekust. Ze hield niet van Hugo, al praatte ze graag met hem. Nee, hij had haar niet moeten kussen, nee, nee, nee. Een weeë teleurstelling kroop al maar weer in haar op, dreinend over alle andere gewaarwordingen heen. Ze had ‘natuurlijk’ gezegd, toen hij om een kus vroeg. Ja maar.... wat wás dat dan.... waarom had ze 't eerst natuurlijk gevonden dat hij haar wilde zoenen en pas toen 't echt gebeurde.... o, wat was ze toen geschrokken.... 't Was erg, heel heel erg, dat hij haar had gekust. Ze dwong zich, om vooral aan Annie te denken, maar toch had
| |
| |
ze geen sterk besef, Annie onrecht te hebben gedaan. 't Was de teleurstelling en 't weeleelijke dat nu over alles was gekomen....
‘Kun je eens naar me luisteren, Phil?’
Ze merkte even op, hoe strak zijn stem klonk, maar dacht niet verder erover na.
‘Och, wat geeft het’, zei ze, lusteloos kijkend naar den schemerigen weg, die hun pad kruiste.
‘Begrijp je niet, dat je onrechtvaardig bent, Phil? Je verwijt mij iets, wat je eerst goed vond’.
‘Verwijten?’ zei Phil, even verbaasd. ‘Ik verwijt je niets. Je had 't niet moeten doen, ik kon dat niet weten’.
‘Wat kon je niet weten?’
‘Dat... e... datte... dat 't niet mooi was’.
‘Ik vond het wel mooi, jij brak de heele stemming opeens. Waarom?’
‘Och!!’ kwam Phil verontwaardigd. Maar dan weer terugzinkend-lusteloos, ‘ik.... ik weet 't niet, Hugo. Ik weet alleen maar, dat ik 't naar vond en dat ik me ellendig voel, en dat ik wou, dat ik wou.... dat ik nooit gegaan was vanavond’.
‘Is ons heele vorige gesprek weggevaagd door dat ééne oogenblik? Kom Phil, je valt me tegen. Je bent bekrompen’.
Phil zweeg. Bekrompen? Ook al goed.... Dan maar bekrompen. Was ze maar thuis, 't was nog een eind!
In een gedrukte stilte liepen ze de Stadhouderslaan weer op. De lucht was donkerder geworden en dikke wolken dreven snel voorbij. Weinig menschen liepen er nog.... 't Was zeker al laat....
‘Zeg Phil, wees nu niet heelemaal onbekookt, door Annie te gaan vertellen, wat gebeurd is, asjeblieft’.
‘Wat!’ bruiste Phil op. ‘Natuurlijk vertel ik 't Annie. Stel je voor’.
‘Nu! Je moet het zelf weten. Ik vind het dom van je. Annie zal 't niet begrijpen’.
‘Dat doet er niet toe, dat kan me niets schelen. Ik wil heelemaal eerlijk tegenover haar staan. En ik begrijp niet, dat jij zelf niet verlangt, het haar te vertellen’.
‘Ik wil Annie onnoodig verdriet besparen. Als ze ouder is, zou ze misschien zulke dingen beter verstaan. Nu doen ze haar alleen verdriet. Het staat nu voor Annie vast, dat ik niets meer om haar geef’.
‘Dan moet je 't haar zóó vertellen, dat ze 't begrijpt’.
‘Annie kán het niet begrijpen, hoe ik 't ook vertel’.
Weer drukte de stilte. Phil voelde zich alsof ze een ander was dan toen ze heenging dezen weg. De weinige menschen die ze tegenkwamen, keken haar allemaal aan, alsof ze wisten, dat zij iets slechts gedaan had. Waarom had ze niet eerder geweten, dat het slecht was?
‘Wist jij heusch niet, dat het slecht was?’ vroeg zeopeens, haar eigen gedachten uitend.
‘Er is vanavond niets slechts gebeurd, Phil, dat praat je jezelf in’.
‘Je zei, dat mijn intuïtie mij altijd goed leidde. Mijn intuïtie zegt, dat het slecht was, wat ik vanavond deed. Ik heb er maagpijn van.’
‘Nee Phil, dat is niet je intuïtie, maar je jeugd en onervarenheid. Ik had misschien moeten begrijpen, dat je te jong was, om mij hierin te verstaan’.
Phil voelde zijn praten ver af. Een onveiligheid waarde rond haar. De wereld leek koud en wreed-verlaten. O, kon ze 't overdoen, dezen avond. Dan zou ze.... Ja, wat zou ze.... waar was 't begonnen, wat niet mocht? Ze wist 't niet, kon 't nu niet bedenken.
‘Kom Phil’, hoorde ze Hugo, terwijl hij haar de hand toestak, ‘slaap nu eens rustig en denk dan wat minder boos aan me....’ Zijn hand bleef uitgestoken. Phil keek rond, terwijl ze abstract zijn hand aanvaardde.
‘Waar zijn we, is dit de Zônegrens?’
‘Nee’, lachte Hugo, ‘we zijn er nog niet. Ik wou alleen maar de handdruk der verzoening hebben. Die bezit ik nu, dus je mag niet boos meer zijn, Phil, en niet zwaar op de hand’.
‘Och, ik ben niet boos’, zei Phil wrevelig.
| |
| |
Dat ze er nu nòg niet waren. God, hoe moe was ze, ze voelde haar beenen als twee stukken ijzer, stijf en zwaar. Hoe was 't mogelijk, dat ze 't gesprek vanavond eerst zoo prettig had gevonden! Het hinderde haar nu, te moeten praten....
Moe en afgeloopen sjokte ze voort. Alle energie, alle lust was uit haar weg. Eindelijk, eindelijk hadden ze de Frederik Hendriklaan bereikt, en wachtte ze op lijn 12.
‘Dag Hugo’.
‘Phil, slaap eens goed, morgen denk je er anders over. Dag’.
Vreemd stil waren de avondstraten. De Beeklaan lag verlaten, de duinen schemerig-angstaanjagend op den achtergrond. Een magere hond sloop langs de stoepen, opschrikkend bij haar stap.
Het leven, het leven!.... 't Woord klonk in haar hoofd, als had iemand 't hardop gezegd. - Leven! O, niet denken, nu.... dan wist ze de melancholie onvermijdelijk.... Leven! Elk stukje van haar lichaam, van haar huid, elke cel van het weefsel leefde.... Ze hadden 't pas geleerd, alle bijzonderheden van bacteriën, microben, baccillen.... Dat was leven.... Maar had elke cel bewustzijn als zij. Wat was ‘zij’, wat was ‘ik’.... Alles was zoo angstig, zoo angstig.... O ze was báng te leven, ze was bang voor haar eigen lippen, oogen, wangen.... 't Was alles zoo angstig.... Je werd geleefd, je werd geschapen. Kon je helpen, dat die cellen voortbestonden, zoodat haar handen bleven bestaan en haar oogen en haar hart en alles? Kon je helpen, dat je hersens gedachten produceerden? Kon zij helpen, dat gebeurd was vanavond, wat niet mocht?
En waarom mocht 't niet? Welke cellen maakten dat het niet mocht? O, 't was alles raadsel, raadsel, raadsel. 't Woord slecht was eigenlijk lucht. Was ze slecht geweest? Slecht?.... Bestond slechtheid? O, ze was moe, en treurig, treurig.
| |
IV.
De zachtroode schijn lag weer over de schemerige kamer. Phil zat in haar lage stoeltje bij de kachel en wachtte op Annie. Op school had ze haar vandaag vermeden om vanavond alles rustig te kunnen zeggen.
Nu 't oogenblik zoo dichtbij was, begon ze te aarzelen. Niet vertellen? Nee, nee.... ze kón 't niet zwijgen, ze moest eerlijk zijn tegen Annie. - Wacht, daar belde ze al, meteen maar alles zeggen en dan....
‘Dag Phil. Waarom wou je vandaag niets zeggen? Vertel gauw. Was ie aardig tegen je?
‘Ja, heel aardig.... e, zeg, ga nou zitten, dan zal 'k je geregeld vertellen! Probeer je kalm te houden....’
‘Kalm te houden, wat is er dan, wil hij niet meer.... zeg, wat is er dan, Phil?’
‘Och er is niets, Annie. Hugo houdt van je en hij zal je nooit opgeven. Heusch. Wees daar nou zeker van. Maar.... nou, ik zal je alles vertellen. Hij was er gisteravond en we zijn de Boschjes ingewandeld daar langs de Bataaf enne.... ik zei dat je.... enfin, wat we hadden afgesproken. En toen zei hij dat tie dacht, dat je niet genoeg van hem hield en ik zei dat.... enfin, zoo spraken we erover, hè, en toen zei hij, dat hij 't erg aardig vond, dat ik erover sprak en zoo.... nou.... e....’.
Phil haalde even adem. Gut.... wat was er eigenlijk te vertellen? Wat hadden ze gesproken? Ze wist 't niet, kon 't niet bij elkaar brengen. Alleen 't feit van de zoen, dat wist ze, maar hoe kwam ze daarheen?
‘Nou ja, maar vertel nu eens wat hij over ons zei, en over 4 uur of 's avonds’, zei Annie.
‘Ja.... e.... hij vond, dat jij je moest opofferen, maar ik zei dat je je Ma niet wou bedriegen enne.... toen vroeg hij, of je wel genoeg van hem hield en ik zei van ja, maar dat je nog zoo jong was.... En ne.... O ja, zeg, toen zei hij, dat ondanks alle kinderachtige ruzies en zoo, hij jou toch altijd van zichzelf voelde, ik zal maar zeggen zijn vrouw, zie je....’
‘Zei hij dat?’ vroeg Annie, de oogen opeens
| |
| |
diep glanzend. Ze bleven even in de vlam staren, Phil was blij dat ze zich dit herinnerd had. Maar nu verder - verder.
‘Nu, en toen zijn we op een bank gaan zitten, we hadden zoo'n eind gesjouwd. En toen zei hij, dat hij vond, dat ik zoo verstandig praatte, en.... ik weet niet hoe 't kwam, maar toen.... we waren e.... we zaten.... zie je.... nou, enfin, begrijp je niet?....’ Phil brak af, hijgend. God, ze kón 't niet zeggen.
‘Wat bedoel je?’ vroeg Annie langzaam. ‘Wat gebeurde er?’
‘Hij.... e.... hij gaf me....’, fluisterde Phil....
‘Gaf hij je een zoen?’ Annie's stem klonk luid.
‘Ja’, fluisterde Phil, haar hoofd opzij keerend. O, de schaamte, de diepe schaamte.
Stilte kwam. Phil durfde haar hoofd niet omkeeren. 't Bloed begon te bonzen in haar keel, haar nek werd stijf. Ze voelde zich, als was ze Annie's slavin, zij, die Annie altijd raadde en steunde - ze voelde zich, als lag ze diep geknield. Opeens hoorde ze 'n geluid.... Ze keerde zich om, zag Annie 't hoofd in haar handen verbergen en schokkend snikken.
‘Annie, Annie.... och got, Annie, toe nou, heusch 't is zoo erg niet als je denkt.... ik.. o ik heb er zoo'n spijt van, maar ik wist 't niet, Annie.... toe, huil nou niet zoo.... je begrijpt 't niet, 't is heusch niet zoo erg....’
Phil was bij Annie neergeknield, haar armen om Annie's schokkend lijfje geslagen. Opeens rukte Annie zich los, en vegend over haar gezicht, zei ze:
‘Hoe zou jij 't vinden, als je van iemand hield en ik liet me door hem zoenen? Ik vin je valsch en verraderlijk.... Je ben.... je, je.... ben....’
Phil zat op haar hurken naast Annie's stoel de armen slap neerhangend. Nu pas voelde ze fijn-doordringend hoe leelijk het was geweest tegenover Annie. Annie, die haar zond om haar te helpen en die ze geheel vergeten had.... Want ja.... Annie was op 't laatst niet meer in hun gedachten geweest.... Zelfs had ze geen beslissing gehoord over Huug en Annie's wandelen.... Waar had ze aan gedacht toen op die bank? IJdelheid.... ze was gevleid geweest met Hugo's belangstelling.... Nee, nee, toch niet alleen dat, 't was ook iets ruimers geweest, een.... hooger moraal.... bah nee! Nee, ze mocht zichzelf niet vergoelijken... Ze was ontrouw geweest aan haar vriendschap voor Annie, ze had moeten zorgen.... och, had ze maar eerder geweten, dat 't leelijk was....
‘Ans, je moet heusch niet denken dat Hugo minder van je houdt.... Hij is zooveel ouder en beschouwt zooiets zoo anders.. Je mag 't van mij leelijk vinden, daarover zal ik niets zeggen. Ik.... ik.... waarachtig Ans, 't spijt me zoo....’
‘Och, wat geeft het, of het je spijt. Ik ben Hugo nou kwijt en met onze vriendschap is het ook uit....’
‘Dat is onzin. Je bent Hugo heelemaal niet kwijt. Integendeel.... dacht je....’
‘Wat ik dacht? Ik denk niets, ik voel alleen maar, dat jullie... samen... buiten mij om.... O, had ik je maar niet gevraagd, met hem te praten....’
‘Het komt doordat ik zoo iets ouds over me heb, Ans. Het was een stemming, een opwelling gisteravond. Het doet niets af aan de echte verhouding van Hugo en jou....’ Phil zweeg, ziende dat Annie haar woorden niet volgde, maar slechts haar eigen verdriet aandacht schonk.
Zij was tusschen Hugo en Annie getreden; o, wat was het leven moeilijk....
En toen ze alleen was in haar schemerroode kamer, voelde ze zich eenzaam, eenzamer dan ooit vroeger nog....
|
|