| |
| |
| |
Iberische kunst,
door H.J. de Vries.
(Slot).
Met vrij groote zekerheid kan gezegd worden, dat de keramiek voortdurend onder uitheemschen invloed heeft gestaan. Ik maak een uitzondering voor de zéér primitieve producten van de pottebakkerskunst, voor die van het vóór-historische tijdperk, die waarschijnlijk origineel zijn, en voor de directe afstammelingen daarvan: het ruwe aardewerk, dat eeuwen nadat een vreemde invloed op de keramiek begint in te werken zich nog staande heeft gehouden. Dit ruwe aardewerk werd niet op de draaischijf gemaakt en is vrijwel onversierd.
fragment van een iberische aardewerk-pot. ampurias. coll. cazurro.
Veel complete exemplaren van Iberisch aardewerk heeft men niet gevonden. Het meeste, dat men aantreft zijn scherven. Iberische, oud-Grieksche, Helleensche, Arabische, ze liggen op sommige plaatsen bij hoopen. Het ontstaan van deze schervenhoopen ligt nog in het duister. Uit de gevonden scherven blijkt, dat enkele hoopen liggen op plaatsen, waar eeuwen achtereen aardewerkfabrieken hebben gestaan, soms bij een zelfde plek meerdere fabrieken gelijktijdig. Andere hoopen vindt men op plaatsen, waar oude nederzettingen zijn geweest en men treft onder de scherven dan ook enkele aan van gebruikt aardewerk. Het vreemde van deze schervenhoopen is, dat zij niet naar ‘ancienniteit’ gelaagd zijn, maar dat allerlei fabriekaten van allerlei perioden door elkaar liggen en dat zij - in geval zij voorkomen op plaatsen waar oude nederzettingen geweest zijn, niet doen denken aan het Kjöken-möding, want noch bij Engel, noch bij Paris vond ik vermeld, dat er in deze schervenhoopen ook voorwerpen van huishoudelijk gebruik, wapens, enz. zijn gevonden. Men krijgt den indruk, dat de pottenbakkers in het eerste geval, en de bewoners der nederzettingen in het tweede, alvorens de fabriek of de woning te verlaten, al het aardewerk op één hoop hebben stuk geworpen. Op sommige plaatsen is de grond als bezaaid met scherven. Bij de Cerro de l'Amarejo vindt men ze bij massa's tusschen de wijnbergen, die tegen de onderste trappen van de Cerro gebouwd zijn.
Bij het doorzoeken van de scherven treft ons dadelijk de Mykeensche invloed van het Iberisch aardewerk, ook al is de interpretatie Iberisch.
Aan Pierre Paris komt de eer toe, de eerste geweest te zijn, die niet alleen aandacht schonk aan al deze schervenhoopen in Spanje, maar ook herhaaldelijk in zijn werk de aandacht vroeg voor dit belangrijk, tot dusverre verwaarloosd studiemateriaal. Hij maakte voor zijn Essai een reeks calques van de verschillende ornamentaties der Iberische scherven. Vergelijkt men deze nu met de platen in de beide werken van Furtwängler & Loeschke ‘Mykenische Thon- | |
| |
gefässe (1879)’ en ‘Mykenische Vasen (1886)’ dan springt onmiddellijk de familieverwantschap in het oog. Enkele motieven zijn origineel, de meesten echter zijn, behoudens de karakteristieke conceptie, door de Iberiërs van de Mykeners overgenomen. Daar de platen in beide werken van F. en L. litho's zijn en de teekening iets van het karakteristieke bij het overbrengen op steen verloren kon hebben, vergeleek ik ten overvloede de platen in 't werk van Paris met de rijke collectie Mykeensch aardewerk in het Britsch Museum. Ik kwam tot eenzelfde conclusie. Karakteristiek voor het Mykeensch aardewerk is, dat de decoraties er dadelijk met rake hand zijn opgezet en dat voor de motieven zoowel planten als dieren (ook 't menschelijk figuur) gebruikt zijn. Zij zijn met een naturalistische decoratie begonnen en zijn geleidelijk afgedwaald tot lijnsystemen, waar men de oorspronkelijke natuurmotieven niet dan zeer moeielijk in terugvindt. Prachtig zijn de potten en vazen, waarop inktvisschen of nautulussen en 't is merkwaardig om te zien, hoe geleidelijk de nautulus een ornament gaat worden, hoe eindelijk van het heele beest niets overblijft dan de tot spiralen gestileerde voelsprietjes. Iberisch aardewerk met figuraal ornament komt niet zoo veelvuldig voor, hoewel de laatste opgravingen uit Ampurias eenige merkwaardige scherven aan het licht hebben gebracht, een o.a. met een rij jagende negers. Uit de opgravingen in Murcia is
een scherf - de onderkant van een pot - met vliegende vogels die zeer knap geteekend waren. Over het algemeen echter laat de figuurteekening veel te wenschen over. De beste keramische producten behooren tot één School, niet een Tartessische maar een Iberische, omdat al dit aardewerk in Oost-Spanje benoorden de Ebro gevonden is. De decoratie er van doet ons denken aan het werk van de beste Italiaansche faiencefabrieken. De Musea te Madrid, Saragossa en Barcelona bezitten merkwaardige stalen van deze soort. De opgravingen in de laatste jaren te Calaceit en Ampurias hebben de verzameling van het aardewerk in de musea in Saragossa en Barcelona aanmerkelijk verrijkt.
scherven van groote potten (la zaida). museum barcelona.
Een karakteristiek verschil vinden wij ook in het materiaal. Bijna zonder uitzondering heeft de Mykeensche pottebakker zijn deeg vooraf wèl bereid, voor hij begon het vorm te geven. De korrel is fijn en gelijkmatig. Het Iberisch aardewerk is op breuk grofkorrelig. Men vindt, vooral in 't vroege, er vaak steentjes en micaschilfers in. Wat de techniek aangaat, evenaren vaak de Iberiërs de Mykeners, zoo zij ze niet overtreffen. Paris vond een fragment van een groote, wijde pot (± 50 c.M. hoog), waarvan de dikte der wanden slechts enkele m.M. bedroeg!
Is het materiaal minderwaardig, ook het baksel van het I. aardewerk laat veel te wenschen over. Soms is het niet eens gebakken, maar slechts in de zon gedroogd. Vaak krijgt men den indruk, dat de bakker niet bekend was met het juiste verhitten van, en het plaatsen van de vormen in den oven.
| |
| |
Een zelfde stuk is op de eene plaats ongaar, op een andere te veel doorbakken.
iberische aardewerk-borden. mus. saragossa. coll. gil.
Een vruchtbaar terrein voor het vinden van aardewerk zijn de uitgestrekte begraafplaatsen. Paris ontdekte er een aan den voet van de Cerro de l'Amarejo tusschen de wijnstokken. Slechts enkele graven kon hij onderzoeken, daar de eigenaars der wijnbergen geen vergunning wilden geven een onderzoek in te stellen tusschen de wijnstokken. Paris slaakt de verzuchting: ‘L'Agriculture est l'ennemi de l'Archéologie’, niet alleen, omdat hij tusschen de wijnbergen geen onderzoek mocht instellen maar ook, omdat de wijnboeren, bij het verbouwen zoo ontzaggelijk veel kostbaar materiaal voor den Archeoloog vernielen. Behalve aardewerk toch, bevatten de graven tal van voorwerpen die, omdat zij niet van edel metaal gemaakt zijn, voor de boeren geen waarde hebben en onder den grond gespit worden. Soms zijn de enkele gouden en zilveren voorwerpen zoo dik met vuil overdekt, dat de boeren het kostbaar metaal niet kunnen onderscheiden. In de weinige graven, die Paris aan den voet van de Cerro de l'Amarejo onderzocht, vond hij, behalve aardewerk (aschurnen): ijzeren wapens, bronzen fibulae, sieraden van verschillenden aard, bronzen, zilveren en gouden ringen. Soms vond hij geïmporteerd Grieksch aardewerk.
In en bij de Acropolis van Meca kwamen ontelbare scherven voor den dag van verschillende grootte en niet alleen Iberische en Romeinsche, zooals bij de C. d. l'A., maar ook van jongeren datum o.a. Arabische en faience scherven met de reflet métallique (Hispano Mauresque).
Alberca de Murcia zal, bij grondig onderzoek, een van de belangrijkste vindplaatsen blijken te zijn, omdat dààr behalve het bovengenoemde aardewerk, ook het meest primitieve uit de hand vervaardigde gevonden is. Verondersteld wordt, dat zoo ergens, dààr nog gaaf aardewerk gevonden kan worden. Engel vond, zonder eenige bijzondere moeite er voor te doen, een gaaf vaasje.
Van Monteagudo (ten N.O. van Murcia) zegt Engel, dat het door alle tijden heen een onuitputtelijke mijn is geweest van vóór-historische, Contestaansche, Romeinsche en Arabische oudheden, waaruit zou blijken, dat deze plaats eertijds zeer belangrijk geweest moet zijn. En toch zijn de namen der plaatsen, die vroeger hier gelegen hebben in den loop der eeuwen, tot dusverre volslagen onbekend.
iberische pot. mus. barcelona.
In Elche vond Paris o.m. ook het beroemde barro Sagontino, het aardewerk van Saguntum. De bodem van Elche bevat ongetwijfeld nog veel belangrijks. De Musea van Madrid en Parijs (Louvre) be- | |
| |
vatten de bewijzen dat èn beeldhouwwerk èn keramiek van Elche zich onderscheiden door zeldzamen rijkdom en smaak.
iberische aardewerk-borden. mus. saragossa. coll. gil.
De massa scherven die Paris in la Mata de la Estrella (ten N.W. van Boneta) vond, wekte bij hem 't vermoeden, op 't terrein van een oude begraafplaats te zijn, welk vermoeden, bij nader onderzoek juist bleek. Door de wijngaarden was hier ook een grondig onderzoek onmogelijk. Toch was hij zoo gelukkig, bijna aan de oppervlakte goede gave urnen te vinden. Tusschen de wijnstokken was de grond als bezaaid met stuk gestooten urnen.
Coïmbra is een van de oudste stedenruïnen. De plaats is gelegen bij Jumilla en is reeds lang verlaten, vrij zeker reeds vóór de komst der Romeinen. Hier ontdekte Paris drie soorten inlandsch (onversierd) aardewerk: 1e grof-hard, uit de hand gemaakt en zwartachtig van kleur, 2e geel, op de draaischijf vervaardigd, maar minder hard dan het eerste; 3e een grijs geel aardewerk, waardoor hier en daar roode aderen loopen. Bovendien vond hij er barro Sagontino scherven. Dit laatste moet dus van Saguntum zijn, toen het nog een Massaliaansche kolonie was. Saguntum is waarschijnlijk gesticht door Grieken uit Jakynthos, vandaar dat het barro Sagontino zoo bijna zuiver Grieksch is van maaksel.
iberische pot. mus. saragossa. coll. gil.
Paris geeft in het 2e deel van zijn Essai, behalve een overzicht van vindplaatsen ook een beschrijving van de Iberische keramiek. Behalve de drie hier boven genoemde soorten komt nog voor een 4e: aardewerk versierd met eenvoudig geometrisch ornament dat òf enkel ingekrast is òf ingekrast en daarna opgevuld met een witte pâte. Tot deze soort kunnen ook gebracht worden de voor-historische vazen uit Andalusië met ingekrast ornament, opgevuld met een krijtachtige massa, het z.g.n. vóór-Keltisch. Echter komt dit aardewerk in het overige deel van Spanje slechts bij hooge uitzondering voor. Van deze techniek vond ik in het Britsch Museum verscheiden exemplaren uit Cyprus, dateerende van 2000-1500 v.Chr. Ik zag het in drie kleuren: rood, zwart en geelgrijs, het laatste gedeeltelijk bedekt met een zwart vernis. De ingekraste ornamentjes zijn meerendeels rechtlijnig en zeer primitief. Eigenlijk is van een bepaald ornament geen sprake, het is meer een verdeeling van het te versieren vlak door gearceerde lijnengroepen. Bij de voor-historische specimen uit Andalusië is meer gestreefd naar een bepaald ornamentiek en naar een meetkunstige verdeeling van het te versieren vlak bijv. door een zigzag lijn te plaatsen tusschen twee evenwijdige lijnen. En dat uit Andalusië èn dat uit Cyprus ziet er beschaafd, wèl verzorgd uit. Hoewel hier wel aan een verband gedacht kan worden en het zelfs niet onwaarschijnlijk is, dat de oorsprong van deze, in Spanje bijna zoo op zich zelf staande soort aardewerk in Griekenland of op de Grieksche eilanden gezocht moet worden, zoo moet ik er toch de aandacht
| |
| |
op vestigen, dat deze techniek van aardewerk te versieren: inkrassen en opvullen met een witte pâte, onder de primitieve keramische producten op verschillende plaatsen van de aarde gevonden wordt. De mogelijkheid is dus niet buiten gesloten, dat deze Andalusische industrie onafhankelijk van die op Cyprus ontstaan is.
Een andere soort aardewerk is ten slotte die, welke een zoo sterk Mykeensch karakter draagt. Het is dat, versierd met het penseel. De versiering is geometrisch, floraal, figuraal (het laatste betrekkelijk zeldzaam) of gecombineerd. Men vindt het bijna over het geheele Schiereiland en op sommige plaatsen komt het overvloedig voor.
De eenvoudigste versiering is verkregen door het aanbrengen van horizontale banden, waarbij de noodige afwisseling is bereikt door verschil in breedte en afstanden der banden. Een uitbreiding daarvan is het aanbrengen van een soort metopenrand tusschen twee horizontale banden. De metopen zijn gescheiden door drie verticale lijntjes. Een variant daarop is de metope met dubbele diagonalen. Deze metopenrand vinden wij veelvuldig bij het Mykeensch en bij het Iberisch aardewerk. Karakteristiek bij het laatste is, dat veelvuldig de drie verticale afscheidingslijntjes der metopen niet recht maar gegolfd zijn. Het vervangen van rechte door gegolfde lijnen komt veel op het Iberisch aardewerk voor. De zigzag lijn tusschen twee evenwijdige lijnen zien wij ook hier evenals de z.g.n. zaagtandlijn: een randversiering, die ontstaat door een reeks gelijke rechthoekige driehoeken, aaneen gesloten met een der rechthoekzijden tegen een band te leggen. Deze laatste randversiering is vaak op zeer karakteristieke wijze gevarieerd. De cirkel en deelen daarvan zijn herhaaldelijk als versieringsmotief gebruikt, zoowel de enkele omtrek, voor groote verdeeling, als de cirkel, halve en kwart-cirkel, gevuld met concentrische cirkels. Origineel zegt Paris zijn: de zaagtand lijn, waarbij de rechthoekige driehoek vervangen is door kwart cirkels, waarin concentrische bogen en de reeds hierboven genoemde metopen afscheiding door drie staande golflijntjes, in het algemeen: het vervangen van rechte door golflijntjes. Alle andere geometrische motieven en combinaties vinden wij ook in het Mykeensch aardewerk, hoewel.......
In de Annuals of the British School at Athens 1904 (uitgekomen dus een jaar nadat het boek van Paris verscheen) handelende over de ‘Excavations at Knosos Praesos’ bij een artikel van R.M. Dawson over ‘Excavations at Palaikastro III’, vond ik een teekening van een kan (p. 201) van vroeg Minoeesch aardewerk. Onder de scheiding van hals en buik is een band geschilderd, waaraan elkaar uitwendig rakende cirkels hangen, gevuld met concentrische cirkels. Daaronder is een tweede band, waaraan groepen van concentrische cirkelboogjes, veel overeenkomende met de hierboven beschreven Iberische gevulde zaagtand lijn. Wat zal blijken in de Iberische keramiek origineel te zijn? Echter bleek mij uit een vergelijking van beide randversieringen, dat de Iberiërs ook hier een interpretatie gegeven hebben, die aan het geheel een eigen karakter verleent.
De spiraal komt ook als versieringsmotief voor, vaak in combinatie met geometrisch ornament, maar evenzeer als onderdeel van een rankenversiering, echter nooit als op zich zelf staand motief, zooals we dit zoo dikwijls bij de Mykeensche decoraties aantreffen. Ook bij het Mykeensche aardewerk is de spiraal gebruikt als onderdeel van een vlakversiering, maar behalve dat ‘groeien’ van een spiraal uit de hoofdlijnen der ornamentiek komt ook voor het gebruik van afzonderlijke spiralen die, op een rij geplaatst, een rand vormen. Deze laatste, op zich zelf staande spiraal is, zooals reeds vroeger gezegd, een gestyleerd voelarmpje van een nautulus. Onder de exemplaren in de Mykeensche verzameling in het Britsch Museum komen fraaie voorbeelden van deze ornamentiek voor.
| |
| |
decoratie van een iberische pot, museum te saragossa. coll. gil.
Een aardige combinatie van golflijn en spiraal vond ik op een kopje, opgegraven bij Meca (nu in het Louvre). Om den buitenkant is aangebracht een breede gegolfde band, waarmede twee smalle banden, op geringen afstand, onder en boven, evenwijdig loopen. Uit deze smalle banden komen kleine spiralen, die telkens een holte van de golflijn vullen. De golven zijn lang en zeer ondiep. Het geheel ziet er zeer smaakvol uit. Dit ornament zou men kunnen noemen de proto-type van het bekende ranken-ornament, dat wij, met verschillende wijzigingen later ongeveer overal zien toegepast: in de Grieksche, de Romeinsche, de Byzantijnsche, de Romaansche, de Gothische ornamentiek, en natuurlijk ook in de ornamentiek der Renaissance perioden. Echter vinden wij dit lijnensysteem ook in koptische weefsels, en dan zeer naturalistisch, bij de Arabieren (arabeske) zij het dan ook meer ingewikkeld, maar reeds veel vroeger bij de Chineezen, de Japanners en in de geheele Z. en Z.O. Aziatische ornamentiek. Ofschoon Paris op deze ornamentatie niet de aandacht vestigt en de teekening van het kopje alleen opneemt als een voorbeeld van smaakvolle decoratie, leek het mij toe wel de moeite waard te zijn, te trachten de afkomst van dezen oervorm van het ranken ornament op te sporen en ik vond werkelijk, zij dan ook slechts één voorbeeld in de ‘Mykenische Thongefässe van Fürtwängler und Loeschke’. 't Is een bekertje, waarvan de vorm bijna geheel overeenkomt met dien van het kopje uit Meca. De decoratie is nagenoeg dezelfde: men zou het Meca kopje een verbeterde editie kunnen noemen. Ongetwijfeld hebben wij hier weer een schakel in den keten, die het Oosten met het Westen verbindt. Meer dan dezen éénen vorm heb ik nog niet kunnen vinden, ook niet in de Oostersche ornamentiek, hoewel het mij zeer waarschijnlijk voorkomt, dat dit ornament van Oostersche afkomst is, getuige de voorname plaats die het ranken-ornament in de geheele Oostersche
ornamentiek inneemt.
Over het algemeen zijn de spiralen, vooral wanneer zij twee of meer windingen hebben, zéér onbeholpen geteekend. De vaste hand, waarvan de Mykeensche spiralen, ook op het oudste aardewerk, getuigen, missen wij bij het Iberische in den regel. Het best, het geestigst zijn de spiralen, wanneer zij voorkomen als éven spiraalvormig omgebogen hoofdnerven van bladeren. Dan juist roepen zij de herinnering wakker aan soortgelijke vormen, voorkomende op de Italiaansche faiencen (bijv. de decoratie van den pot met deksel in het Museum te Saragossa).
De florale ornamentiek vertoont zeer zeker een eigendommelijk karakter. De groote indeeling van het te versieren veld is meetkunstig, evenals bij het Mykeensch aardewerk, maar de motieven zijn zeer vrij behandeld; desniettegenstaande is er toch in de geheele compositie het noodige evenwicht bewaard. Niet altijd is de compositie even gelukkig en m.i. zijn de navolgingen van het
| |
| |
Mykeensch de minst gelukkige. Ik noteerde een paar die, behoudens de vrije behandeling van het florale motief, sterk doen denken aan oud keulsch aardewerk, zoowel wat vorm als wat algemeene decoratie betreft. De eene is een pot, in vorm veel overeenkomende met de Hollandsche 18e eeuwsche kastanje potten: een korte dikbuikige pot met steenen hengsel. De overgang van den korten hals tot den buik en de onderkant daarvan is versierd met eenvoudige horizontale banden. De bovenkant van den buik is versierd met een metopenrand, waarvan de afscheidingen bestaan, niet uit rechte of golflijntjes, maar uit kleine schuine streepjes onder elkaar geplaats. Met deze schuine streepjes is ook het hengsel versierd. De metopen zijn gevuld met bladmotieven. De vorm van de bladeren komt eenigszins overeen met die van de Italiaansche populier. Deze bladmotieven zijn allen verschillend. Het is òf een enkel blad met een gebogen steeltje, uit welks ondereinde een paar bladsteeltjes komen of twee halve bladeren met steeltjes aan wier ondereinden een paar kleinere blaadjes in het eerste stadium van ontwikkeling. De ruimte tusschen de halve bladeren is gevuld met een bladomtrek in lijn.
De meening van Paris - als zou deze oud-Spaansche kunst vrijwel zijn uitgebloeid tijdens de Romeinsche verovering - is door de opgravingen in de laatste jaren niet juist gebleken. Tijdens de Romeinsche overheersching bestonden de heiligdommen van de Cerro de los Santos en bij Despeñaperos nog als zoodanig. Dat de Tartessische maatschappij, het geheele Tartessische leven toen nog bestond is zéér twijfelachtig, in aanmerking genomen de oorlogstoestand, waarin de laatste 3 eeuwen v.Chr. het Oosten en het Z. Oosten van het geheele schiereiland verkeerde. Uit een mededeeling van Polybius echter - die met Scipio de veldtocht in Spanje meemaakte - blijkt dat het kunst handwerk toen nog in groote bloei was.
Een bepaalde verdeeling van de kunst in tijdperken is voorals nog niet wel mogelijk, hoewel, zooals bij de vondsten in Javéa en Cheste, waarbij munten een indicatie geven - het zeer wel waarschijnlijk is dat vroeg of laat de kans op een nauwkeurige indeeling niet buiten gesloten is.
Op dit oogenblik is er in Spanje een levendige belangstelling in de vóór-Romeinsche kunst. Van particuliere zijden wordt er veel gedaan zoowel individueel als door archeologische genootschappen en ook de Spaansche Regeering laat zich niet onbetuigd. De keramische schatten gevonden bij Ampurius zijn beschreven en in lichtdruk gereproduceerd. Jammer dat dit belangrijke plaatwerk niet in den handel is! Italiaansche, Zwitsersche, Duitsche, Fransche en Spaansche archeologen zijn ijverig doende om de eeuwen begraven schatten aan het daglicht te brengen. Er is, nadat Paris zijn Essai schreef ontzaglijk veel gedaan om de sluier op te heffen die over het duister verleden van het oude Spanje ligt. Toch zal er eerst dan een helder licht schijnen, wanneer ook de litteraire nalatenschap gevonden zal zijn. Behoudens enkele - tot dusverre onleesbaar gebleven Iberische opschriften is er echter - tot op heden niets van dien aard gevonden.
|
|