| |
| |
[pagina t.o. 337]
[p. t.o. 337] | |
DE APENKOOI, naar een ets van l.h. jungnikel.
| |
| |
| |
De etskunst in het tegenwoordige Duitschland
door Max Eisler
Het jaar 1914 zal in de geschiedenis der grafische kunst altijd een belangrijke rol spelen. Want in dit jaar had de eerste internationale tentoonstelling voor boeken grafische kunst plaats en tegelijkertijd verscheen het eerste werk, dat de moderne grafiek samenvattend behandelde.
max klinger. uit den cyclus ‘zelt’.
Daarmee is volstrekt niet gezegd, dat het boek van Wolfgang Singer de naam van epoque makend werk toekomt. Op zichzelf beschouwd is het niet meer dan een respectabele poging om zich rekenschap te geven van de rijke ervaring, op 't gebied van moderne teekenkunst, opgedaan door een man die, vele jaren ambtenaar aan het kabinet voor kopergravures te Dresden, daardoor bizonder op de hoogte van dit vak gekomen was.
Het boek is volkomen subjectief. De waarde er van ligt niet in de objectieve resultaten, de auteur streefde evenmin naar volledigheid als naar strenge wetenschappelijkheid; uit den overvloed van zijn verzamelingen en aanteekeningen wilde hij alleen dat opschrijven en vasthouden, wat hem persoonlijk 't meest had getroffen, en aan zijn wijze van zien steun en richting had gegeven te midden van de hem omgolvende stroomingen. De gebreken van zijn boek zijn tastbaar genoeg: de algemeene beschouwingen die hij van tijd tot tijd geeft, gaan niet diep genoeg, wijzen niet op nieuwe inzichten en herhalen zich: hij vertoeft veel te lang bij het weergeven van den geestelijken inhoud der besproken teekeningen en zijn kritiek over de uitvoering is veel te karig, terwijl toch juist die uitvoering in de eerste plaats in aanmerking komt. Bovendien hindert ons de wat bekrompen ouderwetschheid van den schrijver, die alles wat nieuw en onvolmaakt, maar juist nu sterk levend is, behandelt met
| |
| |
klaarblijkelijk wantrouwen, ja zelfs met aanmatigende betweterij. Als symptoom des tijds echter heeft dit boek groote waarde. De vrije grafiek staat als techniek en als kunst, die zich bezig houdt met vermenigvuldiging, vaak dicht bij de kunstnijverheid en neemt deel aan haar groote vorderingen en aan de waardeering die zij in den tegenwoordigen tijd ondervindt. Na eeuwen van een lauwe, steeds verminderde, versnipperde belangstelling, vindt hier een anders geworden sociale behoefte weer de mogelijkheid zich te bevredigen door gemakkelijk en goedkoop te verkrijgen oorspronkelijke kunst. In geen enkelen tak der schilderkunst uit zich de sociale aesthetica zoo direkt als hier.
En daarom hebben zich heden ten dage massa's kunstenaars op dit vak toegelegd, zijn de technieken vermeerderd en verfijnd, is wetenschap zoowel als literaire beschrijving met bizonderen ijver op dit gebied werkzaam. Het systematisch onderzoek naar oudere grafische kunstenaars en hun populariseering door nieuwe uitgaven zooals ‘Die Meister der Graphik’ kunnen hiertoe gerekend worden; de 19e eeuw is nu het brandpunt van deze belangstelling - men denke slechts aan de nieuwste studie van Karl Voll over ‘Frankreichs klassische Zeichner im 19. Jahrhundert’, aan de massa's van werken gewijd aan kunstenaars als Goya, Daumier, Klinger en Liebermann, aan den jaarlijkschen stroom van catalogi, die het grafische werk ook van beginnende kunstenaars noemen en beschrijven. Na dit alles kon men ook verwachten, dat de tijd voor een eerste samenvattend werk over deze kunst in de 19e eeuw gekomen was. Singer's boek onderneemt nu dit samenvatten, wijst daarmee op een eisch van den tegenwoordigen tijd, zonder echter daaraan te voldoen; maar het is niet te loochenen, dat het boek ons opwekt eens even stil te staan, op den afgelegden weg terug te blikken en tevens vooruit in de nieuwe toekomst.
otto greiner. mannelijke handeling.
Ook de tentoonstelling in Leipzig mocht niet uitsluitend naar haar resultaten beoordeeld worden. De reusachtige hoeveelheid grafische producten uit alle mogelijke landen, die daar in de ‘Halle der Kunst’ bijeengebracht was, gaf geen volledig beeld en was ook niet altijd goed gekozen. Maar als geheel bood zij ons toch een imposanten blik op den omvang, de diepte en de richtingen dezer beweging, die hier in meerdere mate dan andere kunsten werkelijk de wereld scheen te omspannen. Hier alleen scheen de cultuur van Oost-Azië, het gezond verstand van Amerika en het temperament van Europa een basis gevonden te hebben voor gemeenschappelijk begrip en gemeenschappelijk verkeer; hier kreeg men een volmaakten indruk van den modernen geest, die naast economische aansluiting op het terrein van deze kunst er ook een artistieke heeft gevonden. Juist de tegenwoordige
| |
| |
harde tijd van vijandige tegenstellingen werpt op een dergelijke ondervinding het helderste licht. Er is een gebied waarop de geheele beschaafde menschheid elkaar begrijpt. Vlak voor het uitbreken van den oorlog heeft het voorbeeld van deze kunst dat bewezen. Men zal zich deze bronnen weder in de herinnering terug moeten roepen, een andere vreedzamere tijd zal ze weer opzoeken, zij geven hoop op de redding der cultuur, die berust op factoren waardoor alle menschen gemeenschappelijk gebonden worden; en dus haar weg moet vinden, verder en naar boven.
Het zou verleidelijk genoeg zijn nu eens ‘auf eigene Faust’ te probeeren, wat in 1914 reeds van 2 kanten gepoogd werd: in de rijke, rollende strooming der tegenwoordige grafische kunsten een vast punt te veroveren, van waar uit een overzicht mogelijk is, zoodat men de richtingen onderscheidt, het karakteristieke van de verschillende nationaliteiten en de tendens van het geheel. Maar kans op resultaten zou men reeds hier alleen dan hebben, wanneer men zich beperkte tot den allerlaatsten tijd en tot enkele kunstenaars van de volkeren die de leiding hebben. En zelfs dat is in 't bestek van een beknopte studie nog te veel. Het lijkt verstandiger, den toestand in Duitschland eerst eens afzonderlijk te beschouwen.
hans older. diana.
Nog voor een menschenleeftijd zou de vraag naar de leiding in deze kunst, naar het bewegende punt, gemakkelijk te beantwoorden geweest zijn. Langer dan het schilderen stonden de grafische kunsten onder de nawerking der Oostaziatische openbaring en dit niet alleen op het gebied van de gekleurde houtsnede en andere met het Oosten verwante technieken, maar onder het geheele bereik van de kunst der vlaktenrythmiek. Zelfs een zoo oud-europeesch procédé als de ets ontkwam niet aan den invloed van deze ontdekkingen. In den tegenwoordigen tijd nu bestaat die aziatische invloed nog wel als een onderstrooming, vooral bij de houtsnede en den steendruk, maar niet langer geeft hij het hoofdzakelijke kenmerk aan de beweging, hij heeft zich vermengd met de andere europeesche krachten, en omgekeerd is er in den laatsten tijd een bevruchtende invloed van de Europeesche kunst op de Oostersche uitgegaan, vooral in Japan. De oorzaken hiervan zijn gemakkelijk op te sporen. De tegenwoordige grafische kunst in Oost-Azië houdt òf vast aan de bekende groote overleveringen, die hun rol in den kring der westersche cultuur reeds vervuld en uitgespeeld hebben, òf wel zij neemt zelf deel aan de internationale assimilatie. En zoo wordt ons de emancipatie der europeesche teekenkunst, die karakteristiek is voor het punt waarop die kunst zich op 't oogenblik bevindt, volkomen verklaarbaar.
Maar met het vaststellen van dit negatieve feit is in den laatsten tijd de vraag opge- | |
| |
worpen, welke nieuwe leidende kracht dan wel in de plaats van de opgebruikte en verwerkte gekomen is. Het ligt voor de hand, die in Frankrijk te zoeken.
Men zoekt tusschen de tallooze hedendaagsche fransche prenten en is verbaasd te zien, hoe weinig nieuw oorspronkelijk leven er uit spreekt, hoe conservatief die meest geslaagde werken geworden zijn, en hoe onrustig en onzeker de proeven van het jonge geslacht. De klassieke tijd van het modernisme is voorbij, er ontbreekt een boven allen uitstekende leider, die richting en doel zou hebben kunnen geven aan de achter hem aanstormende massa. Het modernisme put zich uit in herhaling van wat geweest is of verspilt tijd en kracht aan ijdel pogen.
Het gaat als met het aanplakbiljet. Wat 'n verwachtingen wekte dat aanvankelijk onder Jules Chéret! Maar na de school van Montmartre kwam de plotselinge neergang. Men heeft verleden jaar in Leipzig kunnen constateeren, dat op den overvloedigen zaaitijd geen oogst is gevolgd, dat geen voortgezette traditie de mogelijkheden van de eerste gedachte heeft uitgevoerd en uitgeput. De geest, die daar de wereld in kwam bleek meer schitterend dan bevruchtend te zijn geweest. Evenwel - in Duitschland vond hij een bodem, werd hij in zijn doelmatigheid begrepen en door den ernstigen arbeid van veler handen in een algemeen begrijpelijken en nuttigen vorm gebracht. Ditzelfde schijnt te gelden voor de vrije grafische kunst.
Er gaat zich voor de derde maal in deze eeuw een hoofdstuk van de kunstgeschiedenis herhalen. Wat in die jonge fransche uitingen aan stootkracht aanwezig is, wordt voor de Duitschers zegenrijk. Maar op den weg naar Duitschland verliest het veel van het uitsluitend modieuse, wordt in zijn nieuwe vormen spoediger herkend en begrepen en hier tot grooter ernst ontwikkeld. En zoo is Duitschland heden ten dage het eigenlijke strijdperk van oud en nieuw geworden, hier schijnt zich, voorloopig nog onrijp, niet volkomen klaar en ook nog bescheiden, een teekenkunst te gaan ontwikkelen, die in zijn levenskrachtige kiem het kenteeken der toekomst reeds aanduidt. En van hieruit moet een nadere beschouwing van de grafische kunst haar beginpunt nemen. Het beste schijnt mij daarbij, uit de tallooze vormen, waarin de grafische techniek optreedt, de ets te kiezen tot nadere beschouwing, en van daaruit enkele uitstapjes op ander gebied te ondernemen.
De ouderen zijn nog krachtig aan het werk. Hun taal heeft den vollen toon en de rust van de rijpheid veroverd; zij mist wel is waar nieuwe verrassende wendingen, maar niet ontwikkeling en bewegende kracht. Zij gaan een gang, die op de beklommen hoogte meestal eindigt, zonder te dalen, maar ook zonder nog hooger te stijgen. Vandaar ook soms die eentonigheid, die hier trouwens niet zonder grootheid is.
Max Klinger voorop. Er is geen twijfel aan: hij heeft bereikt wat er te bereiken viel, hij kan nu alles en kan alles volmaakt. Maar nu wordt het ook meer en meer duidelijk, dat de meester op zijn weg het gebied van schilder- en beeldhouwkunst in alle richtingen doorkruist heeft. Zijne behandeling van het vlak is niet meer één geheel, zooals de teekenkunst dat eischt, maar iets ongelijks; een tezamenstelling van picturaal en sculpturaal geziene partijen op een vlak gedacht grondplan geeft den doorslag. In het ‘Oordeel van Paris’ had deze vermenging met elementen uit de beeldhouwkunst zijn manier van schilderen, in ‘Beethoven’ de picturale toegift zijn beeldhouwkunst opvallend beïnvloed. Nu schijnt zij ook in de ets naar voren te komen als typeerend voor zijn kunst. Maar boven deze technische bezwaren staat de altijd dieper wordende rijkdom zijner gedachten.
Want dit volbloedige temperament is langzamerhand van de vreugde der oogen tot de vreugde van den geest gestegen. Toch blijft het voor het bizondere van dit genie kenteekenend, dat zijn zinnelijkheid van den
| |
| |
aanvang af met een groote geestelijkheid was vermengd en omgekeerd: ook op de grootste hoogten verliest deze geest het verband met de aarde niet. Alleen overweegt in zijn latere werk de invloed van de gedachte. Daarmee hangt ook de statige beweging, het monumentale van zijn kunst samen. Er is nog veel moois van dit gerijpte talent te verwachten; aan het beeld van den kunstenaar zal dat echter geen onverwachte, nieuwe trekken kunnen toevoegen, de strooming in de grafische kunst zal door Klinger vermoedelijk niet in een nieuwe bedding geleid worden. Hij biedt den overvloed van den boom vol vruchten, niet meer dien van de zich ontwikkelende kiemen, waarvan de uitkomst nog onzeker is.
otto bossert. mannen met boot.
En nog iets: reeds in het begin van zijn scheppen viel het op hoe vaak het werk van den etser parallel liep met dat van den lyrischen dichter Richard Dehmel, beiden van ongeveer gelijken leeftijd. Nu is die overeenkomst voor ieder zichtbaar.
De modelleerende kracht van Klingers etsnaald heeft bij vele duitsche grafische kunstenaars duidelijke sporen achtergelaten. Otto Greiner nam deze vormlust tot voorbeeld en bleef haar onwrikbaar trouw, zonder er ooit bovenuit te komen op de wegen der gedachten, zonder de oude atmosfeer der sterke zinnen van het heroïsche leven te verlaten. Dat toch van hier uit iets verders te bereiken is, bewijst Hans Older door zijn voorbeeld. Door hem is - ondanks den tastbaren invloed van Klinger - de gezonde terugkeer tot het vlak herwonnen en daarmede een oorspronkelijke en overmeesterende bekoring als die, waaraan Klingers eerste werk, de verschillende prenten der ‘Brahmsphantasie’ bijvoorbeeld, zijn enorm effect binnen de strenge grenzen dezer kunst had te danken. Hoe rijk aan kiemen voor ontwikkeling vatbaar deze kant van Klingers kunst is, bewijst nog duidelijker Otto Bossert. Want Older staat toch nog niet zoo dicht bij Klinger als bij Greiner, dien hij in gevoel voor rhytme overtreft. Bossert echter, boven de beide anderen uit, tracht naar ruimte, ruimte waarin volte en beweging is; hier beslist de ruimtelijke diepte en nu wordt een der uiterste konsekwenties waartoe Klingers kunst bij zijn navolgers voeren kon, voor ons duidelijk Maar hiervoor echter was een aanvulling van andere zijde noodig. Sedert Klinger begon, zijn 40 jaren verloopen. Die hebben een eind gemaakt aan de onbewogenheid der ruimte, ook in de griffelkunst, zij hebben ook hier vloeibaar, vluchtig, vibreerend leven gebracht in de beweging der elementen en lichamen. De grafische kunst van Liebermann en de haar verwante van Slevogt, behooren in Duitschland tot deze richting. Bij Bossert nu vloeien de stroomingen, die in Leipzig en Berlijn ontsprongen, samen.
| |
| |
Dat ook het element van lyrische zielsuiting, van geestelijken inhoud, dat in Klingers werk als een echt duitsch element steeds sterker op den voorgrond trad, tallooze volgelingen zou vinden, was wel te verwachten bij een volk, dat van oudsher graag de verborgenste gemoedsbeweging, de diepste gedachtengang aan de kunst van den teekenstift placht toe te vertrouwen. Hier echter schuilde in het navolgen gevaar. Want alleen sterke persoonlijkheden konden zich op deze baan bewegen zonder in nabootsing en banaliteit te vervallen. En dit gevaar is geenszins overal vermeden. Het werd nog grooter door de zich in de laatste jaren steeds meer verbreidende mode der Ex-libris, waardoor een groothandel in etsjes met onnoozele zinnebeeldige voorstellingen ontstond. Men ontmoet dit tweeslachtig genre, zoo kenteekenend voor een menigte artiesten, in het ernstige werk van een Bruno Héroux, in de humoristische invallen van een Richard Müller. Jammer, dat deze liefhebberij voor diepzinnige voorstellingen zooveel talenten vroegtijdig heeft afgebracht van de zuivere teekenkunst, waarvoor zij geroepen schenen, en hen daarvoor in de plaats een gekunsteldheid heeft gegeven, die arm schijnt aan talent en geest. Hoe betreurenswaardig deze dwaling ook moge zijn, zij was hoofdzakelijk inherent aan de duitsche natuur en in 't gevolg der leidende meesters ook onvermijdelijk.
max slevogt. d'andrade als don juan.
Aan den anderen kant, den kant van het volle, bruischende leven, van de vehemente werkelijkheid, staan nog steeds even krachtig van temperament, Max Liebermann en Max Slevogt. De haastige adem der groote stad, de gejaagdheid van het Berlijnsche leven trilt in hun teekeningen.
Zij zullen aan komende geslachten het tempo van het leven der duitsche hoofdstad omstreeks 1900 beter, zuiverder en direkter overleveren dan de dichters en historici. Hier was een veld waarop het impressionisme zich bij uitstek kon handhaven. De zenuw en de bekoring van Liebermann's kunst is evolutie van de stof, alles is bij hem in leven en beweging, nergens ooit iets doods. Toch heeft hij niets onrustigs, zijn kunst ontwikkelt zich organisch; wat hij geeft, schijnt zóó en niet anders te kunnen zijn, nergens een spoor van mode of manier, zooals bij zijn vele aanhangers, die hem niet begrepen. Als
| |
| |
het mogelijk was, ten naastenbij, een definitie te geven van Liebermann's kunst in zijn tegenwoordigen toestand, dan zou men moeten wijzen op de innige verbinding van een fragmentarische ruimte met den grootst mogelijken bewegingsinhoud. De geweldige uitdrukkingskracht berust op 't bruusk en robust uitgesneden zijn van het brokstuk - waarvan de bewegelijke volte de lijst dreigt te doen springen, zonder den artistieken vorm aan te tasten. De ontvangenis van het natuurverschijnsel door dit oog, wordt onmiddellijk tot wereldbeschouwing. Bij Slevogt overheerscht het illustratieve element. Wel is waar illustratie, waarbij de stof evengoed den invloed van des kunstenaars temperament ondergaan heeft als de natuur in het visioen van Liebermann. Deze kunst wordt ernstig door haar virtuositeit. Zetten leerlingen haar voort, dan dreigen hen groote gevaren, omdat juist deze kunst gemakkelijk kan overslaan in een soort handigheid, leeg, gemakkelijk aan te leeren. Toch is het mogelijk het ook in dit genre verder te brengen. Dit bewijst een nieuwe goedklinkende naam, Hans Meid (zie blz. 345). In het gevolg van de beide meesters, maar dichter bij Slevogt dan bij Liebermann, komt Meid een stap verder, brengt de vibreerende heftigheid der beweging over in het gebied van het fantastische en weet realisme en poëzie tot een betooverend geheel te vereenigen.
bruno héroux. vae solis.
Dat ten slotte uit het samenstel van al deze overgeleverde elementen een monumentale kunst van geheel nieuw aspect mogelijk is, bewijst het krachtige talent van Käthe Kollwitz. Zonder Klinger is haar plastiek, zonder Liebermann haar pakkende levensechtheid niet denkbaar. Al wat niet tot de zaak afdoet, is weggelaten, de concentratie van de gedachte is geheel gericht op de sociale beteekenis; een episode uit het leven van den enkeling wordt tot aangrijpend symbool van het lot der menschheid. Zeker, het is rhetorische kunst, heftig bewogen en aanklagend, - maar ook een document van den tijd, even echt als noodzakelijk en grootsteedsch, geheel op de hoogte van zijn scheppingsmoment.
| |
| |
richard müller. in volle waardigheid.
Wanneer men de som van alle kunstuitingen, die verband houden met de ontwikkeling der duitsche grafische kunst in de laatste 40 jaar, stelt tegenover enkele terloops uitgekozen producten eener andere grafische techniek - als voorbeeld waarvan zouden kunnen dienen teekeningen van M. Seeliger, E.L. Hoess en Karl Storch, een lithographie van Rudolf Schiestl, de houtsneden van A. Thomann en Walter Klemm, een monotypie van Carl Kappstein - dan valt het ons op hoezeer de ets den invloed ondergaat van de overige vormen der grafiek. Het is aan het mooie etsje van Ingwer Paulsen (blz. 346), naar vorm en stemmingsinhoud zoo volkomen gelukt, duidelijk te merken dat het ontstaan is in een kring, waar men den steendruk in kleuren á merveille verstond. De volop bloeiende duitsche
käthe kollwitz. de dood en de moeder.
| |
| |
bernhard witschel. hamburg.
kunstnijverheid heeft de ontwikkeling van den vorm uit haar materiaal en haar techniek tot hoofdmotief gemaakt, - het meerendeel der grafische kunstenaars ziet hier de grenzen niet, heeft zijn plezier aan overgangsvormen, bedriegelijk voor het oog en de strengheid van stijl verloochenend.
Ten slotte echter zullen we de ziel van een nieuwe beweging moeten zoeken in het kamp van de talrijke allerjongsten, wier pogingen nu nog een zeer internationaal cachet dragen. Zij maken openlijk front tegen de (conventioneele) soort van respektabel werk, dat tegenwoordig overal gemaakt wordt en hier vertegenwoordigt is als typisch voorbeeld door een ets van Bernhard Witschel, klaar blijkelijk onder engelschen invloed ontstaan. De polen,
hans meid. uit den othello-cyclus.
| |
| |
waartusschen zich het opgewonden trachten naar iets nieuws in den vorm beweegt, zijn aangewezen door kunstenaars - en dit zegt veel - die eigenlijk geheel en al schilders zijn, Picasso en Kandinsky. Men kent richting en doel van deze expressionistische kunst. In Duitschland kan men op 't gebied van het teekenen Max Pechstein wel beschouwen als het centrum vanwaar de beweging uitgaat. Van het standpunt der grafische kunst beschouwd, kan men hier alleen constateeren, dat al deze uitingen, van welke techniek zij zich ook mogen bedienen, een vrijwel gelijken stempel dragen. De schilders, de ontwerpers van tapijten, van glasschilderingen, de lithographen en etsers van deze groep weten niet waar de grens is van het middel, dat zij bezigen tot uiting hunner kunst, daardoor verraden zij hun gebrek aan innerlijken drang en aan stijlbegrip, dat hen voorloopig van het gebied der eigenlijke kunst gescheiden houdt. Daardoor is ook te verklaren, dat hun grafisch werk zulk een verwarden, weinig overtuigenden indruk op ons maakt. De weg dien deze kunst zoekt, is ons duidelijk, hij leidt van de uitdrukking naar den vorm. Wij staan echter pas op 't midden van dien weg en de onvolmaaktheid van dien vorm, het einddoel, is ons dus zeer begrijpelijk. Bij zulk een onklaren en troebelen toestand moeten wij ons voor den geest roepen dat alle echte kunst op deze wijze begonnen is, en we moeten afwachten, of het doel bereikt wordt. In ieder geval doen wij beter aan den ernst van dit streven te gelooven, dan het te bespotten, alleen omdat wij het niet ten volle kunnen begrijpen.
ingwer paulsen. het grafelijk slot te gent.
Wat Oostenrijk heeft bijgedragen tot de duitsche grafische kunst van de laatste jaren, belichaamt zich in de eerste plaats in den schitterenden naam Emil Orlik. Naast de ideeënkunstenaar Klinger, naast de plastische kunst van Liebermann en de sociale tendens in de teekeningen van Käthe Kollwitz, doet hij zich voor als een groote, een leider op ieder gebied der grafische kunst. Niemand beheerscht als hij iedere variatie van methode, weet haar expressie zoozeer tot het uiterste op te voeren, houdt zich toch zoo zuiver en wijs binnen de gestelde grenzen en levert daardoor zulke strakke, harmonische producten. Niemand is daarom ook zoo sterk grafisch kunstenaar in de oorspronkelijke beteekenis van het woord. Is dit het resultaat van zijn leerjaren in Japan? Hij was reeds zoo voor hij naar het Oosten ging, maar stellig is hij daar nog versterkt in de overtuiging, dat bij elk der grafische kunsten de werking zich uit de techniek zelf moet ontwikkelen. Men herkent zijn beteekenis misschien het eerst in het bescheidenst
| |
| |
voorbeeld van zijn veelzijdigheid: de reproductie. Het zelfportret - naar men meent - van Michel Angelo is hierbij een uitstekende leiddraad. Men vergelijke met dit voorbeeld zelfs zulke voortreffelijke meesters der reproductie als William Unger en Karl Koepping. De grootste bekoring van hun werk ligt altijd toch nog te veel in de getrouwe navolging van hun voorbeeld, dat wil zeggen in het weergeven van kleur- en toonwaarden, in het levendig voor den geest roepen van het oorspronkelijke schilderij. Bij Orlik bereikt ook de geëtste reproductie een absoluut eigen waarde. Niet zoozeer omdat hier 't geschilderde voorbeeld door het temperament van een persoonlijkheid is heengegaan, maar omdat de voorstelling den weg genomen heeft door het medium eener andere techniek en zich geheel heeft onderworpen aan de andere voorwaarden, door die techniek gesteld. Er ontstond iets nieuws, dat ons niet voldoet als herinnering alleen, maar dat een waarde op zichzelf bezit, een andere kracht, een andere vorm, een andere uitdrukking.
ludwig michalek. bruggenbouw.
Orlik's invloed geeft ook nu nog in breede kringen der jongeren den doorslag. Waar men hem ontmoet, overal heeft hij een invloed ten goede gehad. Want hij brengt weer terug tot de bron, tot het materiaal, het werkmiddel, en tot den vorm, die door middel van materiaal en methode verkregen, maar ook er door begrensd is. De beste van zijn navolgers is op 't oogenblik Heinrich Ludwig Jungnickel. Evenals de meester is ook hij een tijdlang bij de Japanners in de leer gegaan en evenals Orlik heeft hij daar alleen zijn hand geoefend, de scherpte van zijn blik vergroot - en daarna zich vrij gemaakt. Hij is begonnen naam te maken met gekleurde houtsneden en steendruk, later ook als etser. Ook hier is iemand die zich onverdeeld aan de grafische kunst heeft gegeven en daarin voldoende veelzijdigheid vindt, om alle onderdeelen van dit gebied te doorloopen en uit elkaar te houden. Ook hier wordt alle nieuwe kennis door arbeid verkregen. En daarom is ook hier ieder stuk een op zichzelf staand kunstwerk van zeldzame strakheid, een resultaat van een buitengewone toewijding zonder een andere gedachte dan die aan den vorm.
Orlik is in Berlijn en moet daar ook zijn. De jonge Jungnickel is voor korten tijd uit Frankfort naar Weenen teruggekeerd. Het zou een gunstig teeken voor de toekomst der grafische kunst in Weenen zijn, als men hem daar zou weten vast te houden. Want op dit gebied zoowel als eigenlijk in iedere andere kunst staat Weenen op het doode punt. De deftig fraaie, naar elegantie trachtende traditie van de school van Unger, nu door Ferdinand Schmutzer vertegenwoordigd, het imponeerende konventio- | |
| |
nalisme van Ludwig Michalek hebben een tegenwicht noodig, anders mocht het handwerk de kunst van zijn plaats verdrijven. En daar het Weener publiek minder sympatie en minder begrip voor het totaal nieuwe, het nog worstelende en daardoor nog onvolmaakte heeft dan het Berlijnsche, zal ook in Weenen een zoo vroeg gerijpt, echt Oostenrijksch talent als dat van Jungnickel, die gemakkelijk te begrijpen en geen hemel-bestormer is, vruchtbaarder en nuttiger kunnen zijn dan ergens anders.
Want dit is door den tegenwoordigen toestand der grafische kunst weer dringend noodzakelijk geworden: decentralisatie. Die is stellig niet zoo maar kunstmatig teweeg te brengen. Het plaatselijk voorkomen der grafische kunst hangt samen met de cultuur-voorwaarden: den opgestapelden hoogen druk van het nationale leven in Berlijn, de ligging van Weenen aan den grens van twee cultuurwerelden, die hier de wrijving tusschen West en Oost en den belangrijken oostelijken invloed verklaart. Maar wanneer men ziet, hoe de andere, kort geleden nog bloeiende kweekplaatsen van grafische kunst langzamerhand geheel braak liggen, omdat alle krachten opgaan in den tooverkring der Berlijnsche aantrekking en assimilatie, dan kan men niet nalaten den ondergang der plaatselijke kunst, de vruchtbare wrijving tusschen de verschillende stammen diep te betreuren en zal men trachten middelen te beramen, om deze tot eenvormigheid leidende centralisatie tegen te gaan.
emil orlik. michel angelo.
Dat de kunststad München, in tallooze partijen en programma's verdeeld, met haar voor het internationalisme wijd geopende poorten, verloren moest gaan voor den opbloei der grafische kunst, hangt samen met den staat der overige kunsten op deze plaats; minder noodzakelijk was het reeds, dat Karlsruhe, 't centrum der kleurenlithografie, volgde en dat Weimar door een voortdurende wisseling van nieuwe leeraren en voorvechters niet tot concentratie kwam; maar dat nu ook Dresden, Leipzig en Weenen blijven steken en althans grootendeels door Berlijn aangetrokken en beheerscht worden, stemt ons des te ernstiger, daar juist van hier uit de moderne beweging haar sterksten impuls ontving, haar diepste opwekking, haar baanbrekende leiders Klinger en Orlik. Het gevaar van een monotone rijkskunst, die slechts
| |
| |
een afspiegeling is van den geest der hoofdstad van het rijk, begint juist langs de wegen, die de duitsche grafische kunst in de laatste 10 jaren heeft ingeslagen, gezien het beeld wat zij op 't oogenblik toont, bedenkelijk te naderen. De kunstgeschiedenis kent geen enkel geval, waarin zich een dergelijke toestand als heilzaam, als een goed voorteeken voor een rijkere toekomst heeft laten aanzien. Het voorbeeld van Rome uit den keizertijd, dat van Parijs onder Lodewijk XIV, geven weinig hoop voor de toekomst der duitsche kunst, met inbegrip van de grafische, althans wanneer zij den opmarsch naar Berlijn blijft voortzetten.
ferdinand schmutzer. ‘mijn moeder’.
Maar het ontwaken eener oorspronkelijke kracht in de provincie, de ontplooiing daarvan binnen de grenzen van landelijke en steedsche eigenaardigheden, dat belooft naar de ervaringen uit het verleden een vrije en rijke kunst. De bloeitijd van Holland leeft voor ons op. En de omstandigheden, die toen ter tijd geleid hebben tot een fieren wedstrijd van alle deelen des lands, tot het weerspiegelen van volk en maatschappij in het beeld der kunst, zijn in het tegenwoordige Duitschland bijna nog gunstiger aanwezig, - naar het schijnt. Want het verschil in bloed tusschen Oost en West, Noord en Zuid, hun typeerende trekken zijn hier nog scherper uitgedrukt, de wil om te leven en te scheppen is niets minder krachtig. Het cultuur-begrip van den duitschen staat, West-Oostenrijk inbegrepen, berust immers hoofdzakelijk op de concurrentie tusschen de individuen der verschillende stammen binnen een nationale eenheid. Daarvan getuigt zijn staathuishoudkundig reuzenwerk. Zou die groote drang nu juist voor de kunst verloren moeten gaan?
Het komt er nu vóór alles op aan, hoe de stroom, die langs allerlei wegen de richting naar Berlijn heeft ingeslagen, haar oorspronkelijke bedding terugvindt. De niet-duurzame toestand van dit oogenblik draagt alle kenmerken van het organisch gegroeide. Maar ook de terugkeer in de afzonderlijke landsgedeelten, die toch immers te zamen het rijksgebouw uitmaken, zou organisch zijn. En daarom is er hoop op een rijkere, vollere toekomst - ook voor de grafische kunst in Duitschland.
|
|