| |
| |
| |
Afternoon-tea (dialoog)
door Karel Wasch.
PERSONEN:
Zij: bekoorlijke jonge weduwe. |
Hij: een ongehuwde veertiger. |
Boudoir van een elegante vrouw. Namiddag. Zij en hij zitten tegenover elkaar in een cosycorner. Hij is er nog niet lang. De begroetings-frazes zijn juist gewisseld. Een kop thee is gepresenteerd.
(roert in zijn thee).
Ik ben dus de eerste....
U zult ook de laatste zijn. (zij nipt even van haar kopje).
(ironisch).
Als vele eersten, Mevrouw? Of als ‘de man, die blijft?’ Die komt vóór de anderen en heengaat na hun vertrek.
Eenvoudiger. Als de eenige. Ik heb mijn jour voor eenmaal verzet en het u alléén niet laten weten. Ik wilde ons gesprek van eergisteravond voortzetten. Het was zeer interessant.
(zijn kopje neerzettend).
U is bijzonder openhartig na zoo korte kennismaking, Mevrouw. Maar ik leen mij niet tot psychische vivisectie.
(geïnteresseerd).
Ik herken u weer. U is dus altijd zoo cynisch.
Ik word het zoodra men mij interessant gaat vinden.
Om uw ware wezen te verbergen?
Neen, Mevrouw. Society eischt nu en dan wat geveinsde belangstelling. Verder vervul ik geen rol.
(ziet hem ongeloovig aan).
Dus?
Natuurlijke zelfverdediging, Mevrouw.
Heb ik u dan aangevallen?
Dacht u iets anders te hebben gedaan?
Waarmede? Op het bal bij de Hogenraads ontmoet ik u voor het eerst. Men stelt u aan mij voor, als iemand, die slechts korten tijd hier is, omdat hij bijna altijd reist. Ik verwachtte dus iets van de conversatie. En terecht. Ik bemerk, dat u vleierij vermijdt. U maakt geen opmerkingen over de aanwezigen. Uw antwoorden zijn origineel. Wat is natuurlijker....
Dan dat de vrouw in u tot het uiterste wordt geprikkeld....
Besluit alles op het spel zetten om een man, die zich zóó onverschillig tegenover haar betoont, te onderwerpen.
(lachend).
Het sprookje van de hoogtronende Koninklijke Vrouw, die alle mannen als slaven aan haar voeten wil, herzien en op de moderne vrouw van toepassing gemaakt door (met een handbeweging). ... Dus u kunt zich niet voorstellen, dat een vrouw zuivere belangstelling gevoelt in een man? Dat zij met hem wil omgaan als vriend?
Ik kan mij voorstellen, dat zij dit van zichzelf gelooft, Mevrouw.
Waarom zegt u dat? Ik ben omringd door een aantal mannen, die mij als om strijd willen overtuigen, dat ik met één van hen moet hertrouwen. Och en ik geloof ook wel, dat ik er vroeger of later toe kom. Maar intusschen vertellen zij me maar voortdurend hetzelfde. Ik kan hun liefde dróómen. En dan omgeven zij me met vleierij, zij overlàden me met attenties, ze....
| |
| |
Eigenlijk gezegd, jà. Begrijpt u nu, dat ik wel eens verlang naar den omgang met iemand als u, die al die dingen schijnt te versmaden.
Laat ons doorredeneeren, Mevrouw. U zoekt omgang met mij, omdat ik een tegenstelling vorm tot uw gewone omgeving. Verondersteld, dat ik aan uw verlangen voldoe. Wat word ik dan? Uw amuseur. Een soort hofnar. Een aan u onderworpene. Ik heb vele dingen waardeloos leeren achten, Mevrouw. Alleen niet de vrijheid.
U niet, Mevrouw en daarom denkt u, dat niemand het is.
(niet direct een antwoord hierop wetend en dus reageerend op het vroeger door hem gezegde).
U ziet de vrouw dus als een spin, die de ‘arme mannen’ zoolang fascineert, tot ze hulpeloos in haar net verward raken.
Ik zie iederen voortgezetten omgang tusschen de twee sexen als een verbitterden strijd om de oppermacht.
Ook goed. En nu ontwijkt u dien strijd. Uit ‘angst’ dus.
U zegt ‘angst’, Mevrouw, om mij tot het tweegevecht te prikkelen. Vieux jeu.
Uit voorzichtigheid dan. U wilt zelfs de kans niet loopen te verliezen.
Als men het gewin waardeloos acht, zou men dan het verlies riskeeren?
Zooals men b.v. van elk kleedingstuk eens moede wordt, Mevrouw. Ja.
Ik begrijp u. U behandelt het nu ‘en bagatelle’. Maar zoo gemakkelijk laat ik mij niet vangen. Ik wil voor een oogenblik aannemen, dat u thans oprecht is. (met nadruk). Doch in geen geval hebt u er altijd zoo over gedacht.
U geraakt op platgetreden wegen, Mevrouw. Uw volgende vraag zal wezen, welke vrouw mij zoo ‘gemaakt’ heeft, om dan na mijn antwoord te kunnen opmerken, dat ik ongelijk heb het genus vrouw naar één exemplaar te beoordeelen en mij ten slotte aan te raden, het nog éénmaal met haar te beproeven.
U is zéér slagvaardig. Zeker door uw grootere ervaring. Het kan zijn, dat de weg, die u bedoelt, is platgetreden. Doch niet door mij. Als ik u die vraag gesteld had, wat hadt u dan gezegd?
Waarschijnlijk iets in dezen geest, Mevrouw. Dat het er weinig toe doet, wèlke vrouw het was. Zij is er geweest en heeft haar werk gedaan. Wordt tusschen man en vrouw niet overàl het zelfde wreede spel gespeeld? En verliest niet ieder, die in den ernst ervan gelooft?
(denkend hem schaakmat te zetten).
Eén vraag: wie verliest er als beiden in den ‘ernst van het spel’ gelooven?
Beide spelers. Mevrouw. Doch dan merken zij het niet van elkaar. Alleen, wie zijn persoonlijk geval kan zien als een blinde herhaling van het ééne spel, wint stééds. Tot zijn belangstelling erin dooft en hij zich terugtrekt in zichzelf.
Zooals u. Maar dat hadt u niet gedaan, als u wat vaker aan de winnende hand was geweest.
| |
| |
Ik heb ontelbare malen gewonnen, Mevrouw. Toen ik wist en dus bewust speelde. Later ook, toen ik mijn interesse al verloren had en de tegenpartij zich steeds vruchteloos afmatte.
Wat een woorden gebruikt u toch. Spel. Tegenpartij, Afmatten. U is wel bitter.
U bedoelt, dat u zich niet kunt voorstellen, hoe iemand zijn belangstelling in deze dingen verliest.
Het is waar. Ik had het anders moeten zeggen. U is koud.
Indien u tegenstellingen tot uzelf zoekt, Mevrouw, moet u zeggen: sterk. Want wat te denken van iemand, die een noodlottig spel begint met het voornemen te zullen verliezen.
(lichtelijk opgewonden).
Omdat ik zeide, dat de hulde van de mannen om mij heen mij wel eens verveelt. En ik desondanks hertrouwen wil. Maar men kan toch niet steeds alléén blijven?
Niet zonder het geleerd te hebben, althans. Mevrouw.
(opstaand).
Ik benijd u niet om die meerdere kennis. Maar laat mij u nog een kop thee inschenken. (ironiek). U zult daar behoefte aan hebben. (Zij schenkt onderwijl thee in).
(terwijl hij de hem geboden thee aanneemt).
Dánk u, Mevrouw. Ik zeg dit als de society-man, die ik nog even zijn moet. Eigenlijk kwam de thee u toe.
(is weer gaan zitten).
Hoe méént u?
Ik hield geen verhandeling, Mevrouw. Ik gaf maar wat sobere antwoorden op uw veelomvattende vragen.
(zucht).
Hé, hé (op conversatietoon). U herinnert mij waarachtig aan mijn overleden man.
Een compliment, Mevrouw? Ik vrees er voor. Want zeker houdt u zijn nagedachtenis in eere. Tenminste: van het huwelijk heeft hij u nog niet afkeerig gemaakt.
Neen, cynicus. Het was geen compliment. Ik wou alleen zeggen, dat hij ook zoo theoritiseeren kon. Het schijnt een manne-eigenschap te zijn.
Oók zóó. Nu wil u mij ‘en bagatelle’ behandelen. U wilt doen uitkomen òf dat ik maar praat òm te praten òf dat u, hetgeen ik zei, niets bijzonders vindt. Zoodat ik er dieper op zal ingaan, waardoor de vrouw in u hoopt meerdere aanvalspunten te zullen vinden.
Uw wantrouwen is verschrikkelijk.
Evenredig aan de gecompliceerdheid van het geval, Mevrouw.
Maar totaal ongemotiveerd. Ik wou, dat ik iets doen kon, om u dat te doen verliezen.
Ziet u nu zelf de wreedheid van het spel? Ziet u nu den strijd om de oppermacht? U zegt openlijk mij mijn kostbaarst bezit te willen ontrooven.
Dus uw wantrouwen noemt u uw kostbaarst bezit. Maar dat is.... Daar is geen wóórd voor. Weet u, wat u doet? U vergiftigt uw eigen leven.
Neen, Mevrouw, ik verhelder het slechts.
Met het zien door een beslagen bril!
Merkt u wel op, Mevrouw, dat terwijl u doet, wat in uw vermogen is, om mij van mijn ‘waan’ te genezen of om uw laatste
| |
| |
beeld te gebruiken, mijn ‘oogglazen te reinigen’, ik mij tegenover u slechts tot een afwerende houding bepaal?
Wat wil u daarmede zeggen?
Dat ik u mijn levensbeschouwing niet poog te doen aannemen. Mevrouw.
(weet niet, wat daarop te antwoorden. Zij vraagt zich af, waarom ze niet boos wordt en hem beduidt heen te gaan. Een stilte. De schemering begint te vallen).
Ik vraag mij op het oogenblik af, waarom u nog hier blijft. Als alles waar is, wat u zeide, moest u al lang weg zijn.
Ik vroeg mij dat óók af, Mevrouw. Misschien is het de overtuiging, dat ik gaan kan, wanneer ik wil, die mij geen haast doet maken. Of het gaat mij als de natuuronderzoeker, die een wet heeft opgesteld, aan welker onfeilbaarheid hij vast gelooft, maar die haar toch gaarne weer eens door de ervaring bevestigd ziet.
Ik heb u dus als proefkonijn gediend. En wie is er nu aan de beurt.
Uit uw kring zal niemand zich meer als zoodanig aanbieden, Mevrouw. Morgen ben ik hier niet meer.
Ja, Mevrouw. Naar Londen. Invitatie van een ouden schoolvriend.
Wat een kort bezoek aan Holland!
Doorreis, Mevrouw. Ik moest hier even zijn, om een geldkwestie te regelen.
Houdt u niet van Holland?
Het is zoo klein, Mevrouw.
Jà. Dat is het. En wat gaat u doen in Londen, als ik vragen mag?
Society, Mevrouw. Theaters, concerten, bals. Gesprekken met mijn vriend. Verslag van mijn reis in Voor-Indië. Hij is er óók geweest. Mijn beschrijvingen van de natuur, van de bewoners, van de tijgerjachten zèggen hem dus iets.
(heel rustig).
Neen, Mevrouw. (Een stilte. De schemering wordt dichter).
Hoe komt het, dat u opeens niet cynisch meer is. Ik ben zulke conversationsfähige antwoorden niet van u gewend.
U viel mij ook niet aan. Mevrouw. Integendeel. U hebt zelfs gepoogd, u in mijn levenswijze in te denken.
Ja, Mevrouw. Door u zelf af te vragen, waarom ik hier nog was.
(hem weifelend aanziend).
Meent u dat nu? Of is het een verfijnd cynisme.
Ik heb u nog niets ongemeends gezegd, Mevrouw.
Dus u is gevoelig voor sympathie.
Vrouwelijke sympathie, bedoelt u. Zij is zeer zeldzaam. Ik zoek haar niet. Maar waarom zou ik haar niet op prijs stellen, als ze mij geboden wordt?
Ik zal eens heel eerlijk zijn. Straks vroeg ik me af, waarom ik u niet beduidde, maar héén te gaan.
| |
| |
Dat wéét ik, Mevrouw. Toen gelóófde u een oogenblik, dat ik niet comedie speelde. En u hebt één schakel overgeslagen, nl. de gedachte, dat ik u dit alles maar gezegd had, om mijzelf bijzonder te maken in uw oogen en u zoodoende te winnen. Voor dat overslaan blijf ik u dankbaar.
Wàt een wantrouwen. Wat heeft de vrouw, die u zóó gemaakt heeft, veel aan u misdaan.
Om in uw stijl te spreken, Mevrouw: meer dan eenige andere ooit zou kunnen goedmaken.
Dat zegt u. Maar hebt u nooit een vrouw ontmoet, die in gelijke mate als u, door mannen gedesillusioneerd was?
Ik heb veel gedesillusioneerde vrouwen ontmoet, die reikhalzend uitzagen naar den man, die haar de illusie hergeven zou. Een berustende vrouw nooit. En die zou ook mijn gezelschap niet gezocht hebben.
Slechts schijnbaar. Want bewust tijdelijk. En een vrouw zou niet zóó reizen als ik. Niet zoo verschijnen in het ééne milieu om dan weer over te gaan in het andere. Zij zou bijvoorbeeld alleen gaan wonen in een groot oud huis. Ergens buiten.
(droomerig).
Het zou toch wel móói zijn, als het toeval u eens een vrouw, geheel aan u verwant, deed ontmoeten.
Waaróm, Mevrouw? En dan: de kans is zéér klein. Wij zoeken elkaar immers niet.
Er zijn toch ook toevallige ontmoetingen. Neem de onze bijvoorbeeld.
Onze ontmoeting is niet toevallig, Mevrouw.
Het is waar. Ik heb u gezocht. (Stilte. Het wordt donker. Zij ontsteekt de schemerlamp. Hij wil opstaan). Blijft u nog even. Dus mòrgen gaat u al. En u komt zeker niet spoedig weer in Holland. Dat hoorde ik wel aan u. Misschien zien wij elkaar nooit meer. Ik zal toch nog wel eens aan u denken.
Wat moet ik op uw verborgen vraag antwoorden, Mevrouw? Het is zeer wel mogelijk, dat ik later aan u herinnerd wordt. Over den dieperen zin van uw vraag kan ik wel iets zeggen: als ik twintig jaar jonger was, zou ik nu aan uw voeten liggen.
U is mooi, Mevrouw. Dat zou ik het eerst gezegd hebben. Behalve gemoed bezit u ook geest. Dit had ik daarna gezegd. En dan nog, dat u een echte vrouw is, omdat al uw geest toch nooit uw gemoed overheerscht.
Ik weet het, Mevrouw. Zoo spreekt men niet op dien leeftijd. Ik geef ook slechts een analyse. Ik ben geen acteur. De begeerteroep, die dit alles zou geweest zijn, kan ik niet meer namaken.
(stil).
Dus de begeerte is in u gestorven....
Ik dacht niet, dat die ooit kón sterven.
Ik heb haar gedóód, Mevrouw, omdat zij anders mij zou vernietigd hebben....
| |
| |
(is geschokt, weet eerst niet wat te zeggen. Dan:).
Nu gunt u mij voor het eerst een kijk in uw innerlijk leven. U is dus van het ééne uiterste in het andere vervallen.
Schijnbaar, Mevrouw. Toen ik de begeerte van mij had afgestooten, begon ik te begrijpen, hoe vroeger door haar mijn zien van alles was vertroebeld. En dat was de middenweg, waarop ik blijven kon.
(antwoordt niet. Er komt iets droevigs over haar).
(na een tijd, zacht).
Was zij héél wreed?
U meent bewust of onbewust, Mevrouw. Ik weet het niet. Toen kon ik dat niet bcoordeelen.
Niet mooier dan u, Mevrouw.
(wat verward).
Ik begrijp u. Ik doe dwaze vragen. Ik ben wat onder den indruk van de beschuldiging, die u tegen ons uitbracht. Ik vraag mij af, of wij werkelijk zoo wrééd zijn....
(héél rustig).
Ik heb nooit gezegd, dat u bewust wreed was, Mevrouw.
Maar onbewust. De ‘vrouw in mij’, nietwaar? U wéét niet, wat een vrouw is. Wat zij doet voor den man, waarvan zij houdt. Hoe ze zich gééft. Met haar heele ziel. Met haar hééle lichaam. Hoe zij tracht zijn minste begeerte te raden. Al zijn gedachten te begrijpen. Hoe zij lééft alléén voor hem.
U bedenkt niet, wat zoo'n vrouw eischt. Hoe zij zich vastklemt aan den man, dien zij zegt lief te hebben. Hoe zij hem bezitten wil naar ziel èn lichaam. Hoe zij zelfs zijn gedachte geen rust gunt. Hem dwingt te leven alléén voor haar, omdat zij hem in alles de idee opdringt, slechts te kunnen bestaan door hem.
Alleen u doen zien, dat óók de absolute overgave der vrouw bedoeld is ter ‘absolute verovering’ van den man. Dat de begeerte van de vrouw even vreeselijk is als die van den man. (Een zwijgen).
U hebt mij een vreemden middag bezorgd. Ik krijg geen houvast aan u. Alles wat ik zeg, keert u om. En alleen uit wantrouwen. Daartegen geef ik den strijd op.
Ik dank u, Mevrouw, voor dit tweede bewijs van sympathie. U hebt een verderen schakel in den gedachtengang overgeslagen. Wij waren nu zoover, dat u mij uw vriendschap hadt moeten aanbieden. Doch u geeft mij mijn afscheid.
Ik heb veel gesprekken als dit gevoerd, Mevrouw. Maar dit was het eerste, dat zóó eindigt.
(verzinkt in gedachten. Hij blijft zwijgen. Na eenigen tijd zegt zij:).
Wat zijn er toch vreemde mannen in de wereld. (huiverend). Hé, ik zou kou krijgen.
(opstaand).
Het is mijn tijd, Mevrouw. En wacht u vooral niet te làng met hertrouwen. Er gaat niets boven het samenzitten bij een huiselijk haardvuurtje als men het vrije, eenzame zwerven onder den blooten hemel te koud vindt. (Zij nemen afscheid).
doek.
|
|