| |
| |
| |
Iberische kunst,
door H.J. de Vries.
(Vervolg).
Hiervoren is reeds met een enkel woord gesproken over belangrijke opgravingen langs den grooten verkeersweg van de Oostkust naar Gades via Castulo. Het begin van dezen weg - de eerste helft nagenoeg - ligt in de provincie Murcia, het tweede gedeelte in Andalusië. De rijkste vindplaatsen nu treft men aan in de provincie Murcia. Langs den verkeersweg waren twee belangrijke heiligdommen, een aan het begin, op de Cerro de los Santos en een ten N. van Castulo - in het begin van de Baetis vallei op een plaats genaamd Despeñaperros.
Het laatste stond - voor zooverre nu is onderzocht - vrijwel geïsoleerd, maar de zeer interessante vondsten in de plaatsen in een zeer wijden kring om de Cerro de los Santos gelegen, wijzen op de belangrijkheid van het daar gevestigde heiligdom.
De Cerro de los Santos is een lage heuvel met platten top, een hoogvlakte in miniatuur, gelegen bij Yecla. Op de Noordelijke rand stond vroeger een tempel waarvan de grondlaag - volkomen in tact - nog aanwezig was in 1871, toen Saviron in regeerings-opdracht de geheele Cerro onderzoekt en in teekening bracht. De meest volledige beschrijving geeft dan ook Saviron. Toen Paris er in 1889 kwam had hij de teekening van de Saviron noodig om de plaats te herkennen. Schattengravende boeren hadden het grootste gedeelte van de steenen der grondlaag her- en derwaarts gesleept.
mannenkop van de cerro de los santos. museum madrid. foto p. paris.
De voorgevel van den tempel is naar het Zuiden gekeerd. De totale lengte bedroeg 15.3 M., de breedte 6.775 M. De pronaos had een diepte van 2.625 M. Over de volle breedte liep langs de voorkant een trap van 5 treden, waarvan Saviron de twee onderste, sterk uitgesleten door voetstappen van tempelgangers, nog volledig aanwezig vond. De steenen waren niet onderling verbonden door eenige metaal specie. Echter waren de voegen even volmaakt als die, welke wij o.a. in het Parthenon zien. Aan de binnenzijde van de Cella was een dubbele muur, vermoedelijk een soort basement voor beelden. De tempelvloer was bekleed met eenvoudig mozaiek van witte en zwarte steenen. Van de opstand zijn gevonden: een stuk eierlijst, een deel van een pilaster-kapiteel, zeer eigenaardig versierd met een voluten ornament, twee trommels van een zuil en een kapiteel zweemende naar Attisch Ionisch. Het kussen buigt - evenals het Attisch Ionische in het midden door, maar hier zóó sterk dat de onderkant gelijk komt met de onderkant der voluten. Het doet denken aan het kapi-
mannenkoppen van de cerro de los santos. museum madrid. foto p. paris.
| |
| |
teel van de Bamboula heuvel bij Larnaca.
Aan den voet van de steile Westelijke helling werd een groot aantal koppen en beelden gevonden, die blijkens de desolate toestand waarin het meerendeel verkeerde - met kracht langs de helling naar beneden waren geworpen. In een rotsholte vond men 200 lanspunten en verder vergaarde men van verschillende plaatsen op het terrein: ex voto in brons en steen in den vorm van bul of paard of koe, fragmenten van wapens, 2 bronzen statuetten en 4 fibulae. De vondst op de Cerro de los Santos is tot dusverre de belangrijkste die gedaan is in Spanje, niet alleen wat hoeveelheid, maar ook wat hoedanigheid aanbelangt, en Paris aarzelde dan ook niet om wat beeldhouwwerken betreft van een ‘Cerro de los Santos type’ te spreken. Latere opgravingen en vondsten elders hebben bewezen dat wat Paris - bij gemis aan voldoend vergelijkings-materiaal de Cerro type noemt, de kunst is van de Tartessiers. De vondsten van Horace Sandars in Despeñaperros vertoonen volkomen hetzelfde karakter als die van de Cerro c.a.
vrouwenbeeldje van de cerro de los santos. museum madrid. foto j.r. mélida.
Het materiaal waarvan al de beeldhouwwerken gemaakt zijn levert de Cerro zelf op: een geelachtige tufsteen. Ook voor het bouwen van den tempel is hetzelfde materiaal gebruikt.
De meeste koppen en beelden zijn afbeeldingen van vrouwen. Het aantal mannenkoppen is verreweg in de minderheid. Het onbewerkt zijn aan de achterkant maakt de veronderstelling zeer waarschijnlijk dat zij tegen een muur geplaatst waren en niet onmogelijk is het dat zij geplaatst waren op de dubbele muur van de cella, op een gemeenschappelijk basement. Wij kennen trouwens ditzelfde arrangement van Cyprus.
Er is veel strijd geweest over de beteekenis van deze beelden. Was de tempel op de Cerro een soort Panthéon en de beelden voorstellingen van goden en godinnen? Waren deze mannen en vrouwen priesters en priesteressen vormende een soort beeldenlaan, die voerde naar een tempel? In 1890 waren P. Paris en Arthur Engel geneigd het laatste te gelooven. Men is het er nu vrijwel over eens, dat deze beelden ex voto zijn, voorstellingen van Tartessische mannen en vrouwen, de laatsten in den prachtigen overladen dracht van hun land, de dracht waarvan meermalen de Grieksche schrijvers gewagen, waarvan o.a. Strabo een vrij nauwkeurige beschrijving geeft. Is deze veronderstelling juist, waaraan bijna niet meer getwijfeld wordt, dan hebben wij hier in deze collectie beelden een schat van een zeer bijzondere waarde, omdat wij dan voor ons hebben een reeks portretten, van meer dan 200 mannen en vrouwen uit de Tartessische maatschappij, waarschijnlijk uit den vóór-Romeinschen tijd.
Zeer zeker spreken deze beeldhouwwerken van een bijzonder ras. Oppervlakkig beschouwd schijnt natuurlijke opgewektheid al deze menschen vreemd geweest te zijn. Wordt men vaak getroffen door de waardigheid in den adel van de gelaatstrekken (er zijn er echter ook enkele bij met een bijzonder stompzinnig voorkomen), regel is het, dat er op al die aangezichten ernst te lezen is.
Uitgezonderd enkele, o.a. de vrouwenbuste van Elche, hebben alle vrouwen nagenoeg eenzelfde gelaatsuitdrukking: ernstig, devoot, zonder eenig spiritualiteit, men zou soms geneigd zijn het bigot te noemen, zij schijnen allen tot eenzelfde familie te behooren.
| |
| |
Met de mannen is het anders. Ontegenzeggelijk hebben zij, zonder één uitzondering, gemeenschappelijke raskaraktertrekken, maar er is een groote verscheidenheid in de gelaatsuitdrukking. Juist door de koppen van de mannen, méér dan door die van de vrouwen, kwam ik tot de conclusie, dat wij hier te doen hebben met portretten. Alle mannen dragen op hun gespierden nek een krachtigen beenigen kop, het haar kort geknipt, het gelaat meestal glad geschoren; (slechts één kop vertoont een kort geknipte baard), onder de groote, open oogen, ernstige trekken. Dit alles werkt samen om den indruk te geven van een sterk, hard ras. Wij hebben hier een bijzonder type van menschen voor ons. Van verwijfdheid geen spoor, en vreemd inderdaad doen die ontzaggelijke oorringen van de mannen, die de ooren misvormen en hun armbanden om biceps en polsen. Volgens Plinius was het een algemeene Oostersche mode, zoowel voor mannen als vrouwen, om oorringen te dragen. De Perzen, de Babyloniërs, de Lybiërs en de Carthagers volgden deze mode. Bij de Grieken en de Romeinen echter droegen alleen de vrouwen oorringen.
soldaten. fragment van een fries uit osuna.
De kleeding, zoowel van de mannen als van de vrouwen doet sterk denken aan de Romeinsche, vooral die van de mannen. Over het naakte lichaam droegen zij een soort tunica òf zonder òf met zeer korte mouwen. In tegenstelling met de Romeinsche was deze tunica vrij lang en reikte tot halverwege de kuit. Daarover werd een soort toga gedragen, die op verschillende wijzen gedrapeerd werd. Behalve deze twee: de tunica en de toga zijn geen andere mannenkleeren bekend.
Evenals bij de mannen is ook de tunica interior bij de Iberische vrouwen langer dan de Romeinsche. Op een foto van een beeldje uit het Museum in Madrid zag ik de tunica interior in fijne plooien onder de stola uitkomen. Het lijkt, of de stola van onder van een lange franje voorzien is.
En zooals zij gekleed waren, die Iberische vrouwen, in lange gewaden, mantels en sluiers gehuld, die het geheele lichaam van kruin tot voeten bedekten, men zou ze, in al hun eenvoudige strengheid voor nonnen of priesteressen gehouden hebben, wanneer niet het rijke samenstel van hooge mutsen met gouden banden en rijk bewerkte oorschijven, wanneer niet de kostbare opschik van colliers en borstversieringen, deze schier koninklijke weelde, daarmede in tegenspraak was. De plooien der gewaden dragen in hun regelmatigheid, in hun symmetrische verdeeling, een archaïsch karakter, maar zij hebben dat platte noch dat regelmatig gepijpte, laat ik zeggen dat mathematische van het archaïsche, zij naderen meer het ongedwongene van een natuurlijke drapeering.
| |
| |
De gouden sieraden, vooral die der vrouwen, verraden hun Aziatische herkomst. Behalve de prachtig bewerkte, radvormige oorplaten (zie vrouwenbuste van Elche) vinden we alle andere goudsmidswerk terug in Griekenland en in Klein-Azië, zij het dan ook eenigszins gewijzigd van vorm. Ongetwijfeld zijn hier Pheniciërs de leveranciers geweest. De ‘pendant’ vinden wij op Cyprus terug en de collier waaraan zij hangt in de necropolis van Sidon, waar men ook terugvindt de vaasvormige hangertjes aan de middelste collier (Th. Reinach: la tête d'Elche, Rev. des Etudes Grecques 1898).
De armbanden hebben vaak den vorm van slangenlijven (op enkele beeldhouwwerken is duidelijk de slangenkop te zien) en zijn spiraal- of schroef-vormig gewonden. Oostersch is het overmatig gebruik van vingerringen en niet onwaarschijnlijk is het, dat bij het dragen ervan het bijgeloof een groote rol speelde. De minste ringen komen aan de linkerhand voor, aan de middelste vinger ervan ontbreken zij geheel.
fluitspeelster. fries uit osuna, louvre.
Geen oogenblik roepen deze vorstelijk getooide vrouwen, met hun streng, vaak zelfbewust voorkomen ons de passage uit Strabo's 3e boek voor den geest, waar hij, de maatschappelijke positie van de Iberische vrouw beschrijvende, zegt, dat deze slecht was, dat de vrouwen alleen dienden voor vermaak en voor het harde werk en dat zij geheel de slaven vervingen. De lezer zij er aan herinnerd, dat Strabo nooit in Spanje reisde en zijn mededeelingen van anderen ontving.
Merkwaardig is de behandeling van het haar der gevonden koppen. Van de vrouwen is het haar niet te zien, daar het geheel bedekt is door een muts en sluiers, maar bij de mannen, die op één uitzondering na, blootshoofds zijn, is voor 't meerendeel 't haar geheel conventioneel behandeld. Kroes haar wordt evenals wij dit op Assyrische basreliefs zien, weergegeven door kleine bolletjes, dicht aaneengesloten, lokken door gelijkbeenige driehoeken of kwartcirkels, die dakpansgewijze over elkaar liggen. Eigenaardig is het, dat de koppen, waarvan het haar conventioneel behandeld is, wat het gelaat betreft, zoo naturalistisch van opvatting zijn.
Bij bijna alle koppen nemen we - wat enkele gedeelten aangaat - eenzelfde opvatting waar, zekere ‘procédés d'atelier’ noemt Paris ze. Ik denk hierbij niet allereerst aan het haar, maar vooral aan den eigenaardigen vorm van den oogbal. 'k Zou er aan willen toevoegen, dat het geheele oog, de bal, het bovenste en onderste ooglid, bij bijna alle Iberische koppen iets eigenaardigs heeft. Op enkele uitzonderingen na is de bal niet gewelfd, maar vlak, schuin naar
| |
| |
binnen afgeplat. De oogleden hebben een zekere difformiteit. 't Is alsof de oogbal niet rond maar amandelvormig is. Ziet men nu de kop op oogshoogte, hetzij en face hetzij en trois quarts, dan ziet men de difformiteit zeer sterk. Minder valt het in het oog, wanneer men de kop op een verhevenheid plaatst. Voor zooverre mij bekend, missen alleen de oogen van de vrouwenbuste van Elche deze difformiteit: de oogleden zijn hier bijna modern naturalistisch en, in plaats van de iris is een holte.
Een feit is 't, dat alle koppen, zonder uitzondering, juist door de oogen een, 'k zou willen zeggen, exotisch karakter hebben.
Ongeveer 4 à 5 mijlen verwijderd van de Cerro de los Santos ligt de Llanos de la Consolacion (bij Montealegre). Behalve Iberische vindt men hier ook Romeinsche oudheden. Het terrein is als bezaaid met scherven van aardewerk. Hoewel deze vindplaats nog niet stelselmatig onderzocht is, heeft men, uit hetgeen men vond reeds kunnen opmaken, dat het karakter van het beeldhouwwerk geheel overeenkomt met dat van de Cerro d.l. S. Het Louvre bezit eenige zeer interessante vondsten: een zittend vrouwtje, waarbij de draperie geheel los is van archaïschen invloed, het fragment van een bronzen naakt ruitertje (naakt komt zeer zelden voor), een vrouwen- en een mannenkop, de eerste vooral belangrijk om de bijzondere coiffure, geheel afwijkend van de Cerrokoppen en een fragment van een paardenkop.
Een andere belangrijke ontgraving, waarover ik hier echter kort zal zijn, is die van Osuna (zie voor een uitgebreid verslag ‘Antigua nécropolis y fortaleza de Osuna’. Boletin de la Real Academia de la Historia, Madrid, 1910). Het Louvre bezit eenige merkwaardige bas-reliefs o.a. soldaten, een priesteres en een fluitspeelster. De soldaten dragen de uniform van Lusitanische krijgslieden (waarover Polybios en ook Livius spreekt) overeenkomende met die van de 8 reuzenbeelden waarover ik reeds te voren sprak. 't Zijn alle op zich zelf staande figuren, staande of loopende. Het valt niet te ontkennen, dat wij hier te doen hebben met betrekkelijk primitief werk. De proporties zijn niet geheel juist, de figuren zijn te kort, te veel gedrongen, maar de soldaten in actie zijn uitstekend. Er zit gang in dat loopen.
Men krijgt, de basreliefs van Osuna ziende, den indruk van grof, weinig geacheveerd beeldhouwwerk en toch is er zooveel raaks, in de fluitspeelster zooveel teers, dat men voor een deel het weinig geacheveerd uiterlijk moet toeschrijven aan het zeer grof materiaal (een zeer grof korrelige kalksteen) waaruit het gehakt is.
De necropolis van Osuna bestaat uit een reeks rotsgraven: doodenkamers, in de rotsen uitgehakt en is eeuwen lang gebruikt, zelfs de Romeinen hebben er nog hun dooden in bij gezet. Op één na, zijn al de kamers uitgeplunderd, vernield, en dit op zulk een woeste manier, dat van de oorspronkelijke ingangen niets meer over is, ze zijn verwijd, misvormd, 't zijn ronde gaten geworden. ‘Komt men er binnen, zegt Paris, dan wordt men als terug gehouden door een ondragelijken stank, door rauwe kreten en dof gebrom; de onderste kamers zijn, sinds onheuglijke tijden, verblijfplaatsen van allerlei dieren, voornamelijk van wilde zwijnen’.
De grafkamer, die nog eenigszins een indruk geeft van wat zij vroeger was, ligt hoog, is dus niet gemakkelijk te bereiken. De zoldering is geheel beschilderd met pauwen en andere vogels in rood, geel en bruin op een zéér krachtigen gelen fond. De teekening der vogels is niet zeer correct. Ik meen dat in Paris' Promenades archéologiques en Espagne een foto er van is opgenomen. Echter is ook in deze kamer van de oorspronkelijke graftombe niets over.
De vondst bij Despeñaperros - hoewel niet zoo groot van omvang als die van de Cerro - is niet minder belangrijk. Van een
| |
| |
heiligdom, een bouwwerk heeft Horace Sandars niets kunnen ontdekken dan hier en daar verspreide steenen en tegels van Romeinschen oorsprong. De grond was herhaaldelijk omgewoeld door schatgravers en waarschijnlijk is dat gedurende eeuwen geschiedt. De ‘bronzen’ zijn echter blijven liggen - vermoedelijk omdat het waardeloos materiaal was.
bronzen ruitertjes. ex-voto van despenaperros. foto horace sandars.
Sandars vond drie bronzen ruitertjes ± 7½ c.M. hoog, kleine statuetten van 3-7 c.M., armen beenen, vrouwen borsten (3-8 c.M.) en een groot aantal (verscheiden honderden) fibulae van een vorm zooals die alleen op het Iberische schiereiland voorkomt.
Deze bronsjes nu zijn allen ex voto - ook de fibulae. Dat fibulae of spelden ex-voto kunnen zijn is bekend. Herodotus (V. 88) zegt dat de vrouwen der Argivi en der Egineten het liefst fibulae in de tempel van hun godin offerden. In het bekende boek van Baring Gould ‘A book of Brittany’ vinden we dat ongehuwde Bretonsche vrouwen in de kapel van St. Catherina te Guingamp spelden in het beeld van deze heilige steken. Vallen de spelden er 's nachts uit dan wordt hun gebed verhoord. Een beeld van St. Guerece te Ploumanach vervult de zelfde functie. De Toledaansche vrouwen offeren een speld voor de Virgin de los Alfileritos (de Maagd met de kleine spelden) om haar gunstig te stemmen.
De ruitertjes en statuetjes vertoonen eenzelfde type als de koppen van de Cerro, ook de zelfde houding - bijv. de offerende vrouwen met hun vaas in de even opgeheven handen. Een beeldje vertoont dezelfde kolossale oorplaten die wij bij de vrouw van Elche zien.
In 1904 werd door een boer op een veld bij Javéa - niet ver van Denia een aarden
| |
| |
bronzen ex-voto van despenaperros. foto horace sandars.
pot gevonden waarin meerendeels gouden en eenige zilveren sieraden werden gevonden en - in verband met enkele vrouwen koppen van de Cerro - is deze vondst wel merkwaardig. Een van de sieraden n.l. is een gouden diadeem, bestaande uit een gouden plaat - waarop het ornament als féligran of met fijne goudkorrels is aangebracht. Deze ornamentiek komt volkomen overeen met de diadeem op een van de vrouwenkoppen van de Cerro. In verband met een soortgelijke vondst in Cheste waarbij ook munten werden gevonden kan opgemaakt worden dat de diadeem dagteekent uit de IIe eeuw v.Chr.
Een interessante opgraving - die vooral voor de Iberische keramiek van belang is, en waarop hierna met een enkel woord terug zal gekomen worden is die bij het oude Emporium (Ampurias) de meest belangrijke Massiliaansche kolonie - benevens die bij Calaceit (Arragon) op de Puig de Sant Antonio.
bronzen ex-voto van despenaperros. foto horace sandars.
Voor ik overga tot het geven van eenige mededeelingen over de Iberische keramiek, alvorens de zéér vluchtige beschouwing over de beeldhouwwerken te besluiten voel ik mij genoopt het een en ander mee te deelen over de ‘Vrouwenbuste van Elche’, hier voor reeds herhaaldelijk genoemd.
Een van de voornaamste data in de annalen der Spaansche Archéologie zal ongetwijfeld blijven 4 Augustus 1897 toen - louter bij toeval - door een paar werklui op een terrein genaamd l'Alcudia deze vrouwenbuste gevonden werd. l'Alcudia is de naam, gegeven aan de ruïnen van de Romeinsche kolonie Julia Ilici Augusta, de kolonie die hoogst waarschijnlijk dáárvoor een Massaliaansche - vrij zeker oorspronkelijk eene Tartessische was. Tot dusverre waren op l'Alcudia voornamelijk Romeinsche oudheden gevonden, bij uitzondering werden voorwerpen opgegraven die tot vorige nederzettingen behoorden. De buste lag niet diep, betrekkelijk dicht bij de oppervlakte.
Op enkele kleine beschadigingen na, werd zij niet alleen vrijwel gaaf te voorschijn gebracht, maar ze vertoonde nog zeer duidelijk verschillende sporen van beschildering, tot zelfs op het gelaat.
In het Arch. Museum te Madrid is een
| |
| |
Cerro beeldje - uitvoerig beschreven door Heuzey (Comptes rendus de l'Acad. des Inscr. 1890, p. 125 e.v.v.) waarvan de buste, wat kostuum, kapsel en houding aangaat een treffende overeenkomst vertoont met de Vrouwenbuste van Elche. Men maakte spoedig de veronderstelling dat de buste van Elche een fragment van een beeld is. José Pyoan maakte een reconstructie van het geheel, waarvan een teekening in kleuren voorkomt in het November nummer van Burlington Magazine 1912, maar Heuzey noch Th. Reinach zijn het hiermee eens. Volgens hun gevoelen - bewijzen voeren zij niet aan - ‘n'a-t-on point ici la partie supérieure d'une statue brisée, mais bien une figure coupée à la hauteur de la poitrine, c'est à dire: un veritable buste’. Reinach voegt er aan toe, dat de buste waarschijnlijk geplaatst is op een stèle.
fibulae ex-voto van despenaperros. foto horace sandars.
Het hoofd draagt een muts, waarvan de vorm doet denken aan een kort suikerbrood met sterk afgeronde punt. Van ter zijde gezien loopt de bovenkant horizontaal. In
gouden diadeem van de schat van javéa. museum madrid. foto horace sandars.
enkele deelen van Frankrijk worden soortgelijke mutsen nog door de boerinnen gedragen. De muts is bedekt door een langen afhangenden sluier, waarvan de rand op het voorhoofd is teruggeslagen en daar fijne strakke plooien vormt. Ter bevestiging van die sluier aan muts en voorhoofd is een gouden hoofdsieraad aangebracht van een ongemeene en bijzonder bekoorlijke compositie. Een sterk gehavend fragment van een vrouwenfiguurtje van de Cerro de los Santos vertoont dat hoofd en ook het borstsieraad zelfs de spitse muts ontbreekt niet. Het bestaat ten eerste uit een platte hoofdband, die als een kroontje nauw rond de muts bevestigd is. Van voren breed, de bovenkant in het midden puntig toegesneden, loopt hij naar achteren smal toe. Boven het voorhoofd is hij versierd met drie rijen kleine belletjes. Aan beide zijden van het gelaat bevindt zich een groote schijf die aan den hoofdband bevestigd is. Deze schijven vormen als het ware een omlijsting van het gelaat en maken wel het meest ongemeene gedeelte van het geheele hoofdsieraad uit. Men kan ze het best vergelijken bij raderen
| |
| |
met een breede, groote, sterk naar buiten uitspringende naaf. Velg en rad zijn à jour bewerkt. De spaken bestaan ieder uit twee evenwijdige staafjes en worden gesneden door twee concentrische cirkelvormige banden. Op die wijze is het geheele rad in kleine, bijna vierkante vakken verdeeld. De velg is versierd met ballen, ongeveer van den vorm van de belletjes op den hoofdband, telkens drie op een rij, horizontaal geplaatst. Tusschen elke twee rijen komt een eenvoudig ornamentje. De naaf is aan de binnenzijde bedekt door een à jour bewerkte schijf, waarvan een bundel van tien koordjes afhangt, aan wier uiteinden spoelvormige eikeltjes bevestigd zijn.
Om dit zware sieraad stevig aan het hoofd te bevestigen, om lastig bewegen of schommelen te voorkomen gaat er van de binnenzijde van den velg een strak gespannen dubbelkoord naar den hoofdband dat daar vastgemaakt is boven de rijen belletjes.
Een ander rijk sieraad is de drievoudige collier, eigenlijk één groote borstversiering. Aan de bovenste collier, die uit nauw aaneengesloten langwerpig gegroefde kralen bestaat, hangt in het midden een sieraad in den vorm van een vaas met twee ooren. De tweede collier is als de eerste, alleen de kralen zijn iets grooter en er hangen zes pendeloques af. De derde, waarvan de kralen eenvoudiger van vorm zijn, heeft ook een rij pendeloques, maar van een anderen vorm. Het zijn groote, langwerpige platen, aan de onderste hoeken afgerond en met een parelrij aan de randen.
Ongeveer hetzelfde borstsieraad ziet men ook op het hierboven genoemde beeldje in het Museum in Madrid. Over 't algemeen is het hoofdsieraad bij andere koppen eenvoudiger; de raderen zijn niet zoo omvangrijk. Van deze gouden schijven heeft men er een bij een opgraving gevonden. Echter bedroeg de diameter slechts 5 c.M.
vrouwenkop van de cerro de los santos. museum madrid. foto p. paris.
Het gelaat van de vrouwenbuste van Elche maakt een zeer bijzonderen indruk. Men is aanvankelijk geneigd aan een mystificatie te denken, het wijkt geheel af van alles, wat wij tot dusverre van de oudheid gezien hebben. Het gelaat, de expressie roept geen oogenblik de herinnering wakker aan een Grieksche kop, 't is totaal iets anders. Het modelé van oogen en mond wijkt aanmerkelijk af van het klassieke type. Ik zag majesteit en ernst op 't gelaat van de Hera Ludovici, op dat van de Pallas Athene in het Britsch Museum, om maar enkele meest bekende te noemen, de expressie van majesteit, van ernst op 't gelaat van den kop van Elche voert onze gedachten eeuwen verder, verplaatst ons naar het gouden tijdperk der Italiaansche Renaissance, naar het tijdperk van een door klassicisme gelouterd naturalisme.
vrouwenkop van de cerro de los santos. museum madrid. foto p. paris.
Niet alleen hier, neen door de heele Iberische kunst en later door de Spaansche (moeten wij niet bepaaldelijk spreken van Z. en Z.O. Iberische en Zuid-Spaansche kunst?) zien wij telkens een naturalisme te voorschijn komen; met een zeer geprononceerd karakter. Reeds in de groote
| |
| |
steenen dieren, wellicht de eerste kunstuiting, merken we een drang naar naturalisme op, hoe eenvoudig de vormentaal ook moge wezen, waarvan die oude Iberiërs zich bedienden. En later, wanneer in het Z. en Z.O. van het Schiereiland vreemde invloeden zich doen gelden, wanneer bijvoorbeeld de invloed van de vroeg Grieksche kunst (vóór Helleensche) duidelijk gaat spreken, dan ontstaat er een kunst die men gaarne ‘l'art archaique Ibero-Grec’ noemt; maar die met dat al toch een zeer sterk uitgesproken eigen karakter heeft. Eeuwen daarna zal de godsdienst invloed gaan uitoefenen. Wij zien dan een mystiek getint naturalisme ontstaan, waarbij soms het naturalisme verdwijnt onder het mysticisme, maar dat toch in den regel zóó sterk naar voren komt, dat het hard en afstootend wordt en de fantasie weinig plaats overlaat. Zelfs Murillo, de teere, de dichterlijke ontsnapt er niet altijd aan. In zijn ‘H. Franciscus voor het kruis’ (cath. van Sevilla) geeft hij een zéér realistische Christusfiguur. De crucifix van Montaña (sacristie Cath. van Sevilla) is één brok realiteit, in 't eerst vreeselijk om aan te zien.
De vrouwenbuste van Elche is een van die wonderbaarlijke scheppingen, die - als zoo héél enkelen in de groote reeks van beroemde kunstwerken - voortdurend onze aandacht blijft vragen.
Paris ziet er in ‘l'effort du sculpteur vers la création d'un type idéal’. Mij dacht, dat de kunstenaar minder heeft gedacht aan een type idéal, dan wel aan 't willen uitdrukken van het innerlijk gemoedsleven en dat dit de oorzaak is, dat het gelaat zooveel bij ons wakker roept.
Is 't een portret of hebben wij in deze schepping slechts te zien een zoeken van den kunstenaar naar een ideale type? Voor het laatste is het m.i. niet ideaal genoeg van vorm, niet ideaal genoeg van uitdrukking. Bij mij pleit de onevenwichtigheid zoowel in den vorm als in de expressie voor een portret. Heuzey, die de opmerking maakt, dat in de achterzijde der buste een ronde opening is en een holte diep genoeg om asch- of offeranden (reukofferanden) op te nemen, zegt: ‘Cette image, d'une beauté saisisante était donc un monument votif ou même, ce qui parait plus probable, un monument funéraire’.
fragment van een vrouwenbeeldje van de cerro de los santos. museum madrid. foto j.r. mélida.
Het lijkt mij toe, dat het meer is dan een ‘monument’. Naar mijn meening geeft deze buste de afbeelding van een (overleden) vrouw, zooals zij placht op te gaan naar den tempel, de offervaas in beide handen, lichtelijk tegen de borst gedrukt, geheel vervuld van het heilige werk, dat zij zal gaan verrichten.
Paris eindigt aldus: ‘Elche n'a pas dit son dernier mot, ni ses inombrables ruïnes dont est semée l'antique pays des Tartessiens, et que la pioche n'a pas encore effleurée.
Het zij zoo.
(Slot volgt).
|
|