Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 25
(1915)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Over tooneelkostuums,
| |
[pagina 34]
| |
onderscheidingsvermogen van historische kleederdrachten hadden gekregen. Hetgeen zij dan tot stand brachten leek zoo ongeveer op de echte oude kostuums, als de gekleurde lithografietjes van middeleeuwsche kasteelen in populaire geschiedenisboeken uit den tijd van Hofdijk op de oude burchten zelve. Het was alles tamelijk slappe zesde-rangs romantiek; een gevolg van gebrekkige studie, oppervlakkig beschouwen van het overgeblevene, slordig en vluchtig nabootsen, en dan nog denken: ze zullen 'et wel mooi vinden! Zoo waren smakeloosheid en onkunde, wanbegrip en onverschilligheid in hun knollentuin, waarvan zij de producten als citroenen op de tooneelmarkt brachten. Hamlet en Oedipus, Faust en Gijsbrecht bleven steeds gedost in fletse bonbonnière-kleuren, die al vooreerst archeologisch een onjuistheid waren en bovendien aesthetisch uit de sfeer van het meest kleinsteedsche dilettantisme. In de groote theaters en de deftige opera's verslond dat fraais alleen maar wat meer geld; Hamlet droeg kostbaarder fluweel en Gretchen een duurder keursje: maar het was alles dezelfde borstplaat-aesthetica van een idealen régie-confiseur. Men maakte zich over al die dingen vroeger, d.w.z. vóór de 17de eeuw, zoo druk niet. Het was ook niet noodig; men behoefde zich nog niet in fraaie tooneelgewaden te steken om iets beters en sierlijkers te toonen dan de werkelijkheid van het dagelijksch leven gaf. En de fijn-vertakte historische zin van het eind der 19de eeuw welke zich uit in nasnuffelen, in terugleven, in reconstrueeren tot de sfeer toe van den vervlogen tijd, die zin was er nauwelijks in kiem. Een streven naar uiterlijke historische gelijkenis bestond er niet, noch bij de Ouden, noch bij de Middeleeuwers.
célimène uit ‘de misanthroop’.
De Grieken - men kan niet nalaten even tot hen terug te zien, wanneer er sprake is van iets wat het theaterleven aangaat - hadden vertooningen van tragedies en comedies die als natuurlijke bloeisels der antieke geestescultuur de tegenpool waren van het panopticumrealisme van ons hedendaagsch tooneel. Van de drama's zelve noch van de enscèneering wil ik nu spreken; wat uit de woorden van oude schrijvers en de afbeeldingen op vazen, mozaïeken en wandschilderingen ons bekend is omtrent de verschijning der antieke acteurs op hun scena, bewijst hoe de werking in het groot hun doel was. In hun kostumeering maakten de Grieksche spelers slechts onderscheid naar gelang zij een tragedie, een satyrspel, of een comedie vertoonden. Waarschijnlijk was het gewaad der tragische acteurs ontleend aan dat der Eleusinische priesters: een lange rijkversierde chitoon en een lang bovenkleed. De spelers droegen, zooals algemeen bekend is, maskers voor het gelaat en verhoogingen | |
[pagina 35]
| |
(kothurnen, brozen) onder de voeten, om van meer dan gewone menschengrootte te schijnen. (Zie de afb. van een ivoren beeldje dat een tragisch acteur uit de latere periode voorstelt.) Kleinere afwijkingen waren natuurlijk noodzakelijk, om verschillende beroepen of klassen aan te duiden. Zoo hadden dienaars een korter onderkleed en gingen zij niet op kothurnen. Zieners droegen een als netwerk gevlochten, tot op de voeten hangend bovenkleed; herders een korten chitoon van leder. Koningen voerden een scepter; oude mannen steunden op een stafGa naar voetnoot*). Ook in het satyrspel waren de chitonen kort, 't geen voor de levendiger actie noodzakelijk was. Het naakt der koorsatyrs werd door een engsluitend kleed, een soort tricot, verbeeld. En evenals bij deze, meer de onverhulde natuur naderende spelen, was ook bij de comedie het kostuum der vertooners niet steeds overeenkomstig onze moderne décentie. Doch van nabootsing der natuur, van elk tooneelrealisme bleef het, zelfs bij zijn indécente attributen, verre, terwijl ook de stukken den intiemen modernen dialoog misten.
eliante uit ‘misanthroop’.
Hetzelfde ontbreken van historischen zin bemerkt men bij de middeleeuwsche tooneelvertoeningenGa naar voetnoot*). Daar waren de menschen van dien tijd zeker niet ongelukkiger om. Zij behoefden zich waarlijk niet te schamen wanneer zij in de kleeding van hun dagelijksch leven op het tooneel verschenen, al wilden zij lieden uit vroeger eeuwen voorstellen. De anachronismen die zij begingen schiepen geen dwaze contrasten; want hun kleederen waren schoon en sierlijk; het deerde niet of zij classieke en bijbelsche helden in 13de of 14 d'eeuwsch ridder- of priestergewaad ten tooneele voerden. Ook de miniatuurschilders deden niet anders; zij beeldden in de manuscripten Aeneas en zijn tijdgenooten af als ridders der middeleeuwen en een burcht van het oude Oosten als een West-Europeesch kasteel. Maar zoo kunnen wij tegenwoordig niet meer doen! Het zou een zonderling schouwspel worden als wij in onze harkerige kleurlooze Londenfashionkostuums een historisch tooneelspel gingen vertoonen. Wij kunnen geen behagen scheppen in een door gerokte heeren voorgedragen Adam in Ballingschap, of in een Faust in smoking, een Hamlet in colbert. Is de moderne tijd nu bij de aankleeding van een drama zoo historisch nauwgezet geworden uit afkeer van zijn eigen volkomen onbeduidenden kostuum-stijl? Of zou die nauwgezetheid in het streven naar | |
[pagina 36]
| |
een historische sfeer zich tóch vertoond hebben, al was onze hedendaagsche kleeding (en dan ook heel het nu zoo hopeloos leelijke uiterlijk onzer samenleving) fraai van kleur en lijn? Waarschijnlijk niet! Het zich verdiepen en inleven in de schoonheidssfeer van een tijdperk uit het verleden zal zeker voor een groot deel het gevolg zijn van een behoefte om het eenzijdig-technische, onharmonische, ontwrichte leven van 19de en 20ste eeuw te ontvluchten. Doch hoe het zij, het parallelgaan der beide verschijnselen: sterkontwikkelde historische zin en gemis aan eigen stijl, is een zichtbaar feit, niet alleen in het verschil van theater-kostuums en gebruikelijke kleederdracht. Evenwel, al moet men zich in de tegenwoordige verhoudingen over die historische nauwgezetheid verheugen, zij kan ook overdreven worden, of alleen naar de letter, niet naar den geest worden betracht. Een louter getrouw copiëeren, met niets dan archeologische kennis, van oude stoffen en snit, van versierselen en kleinoodiën, een blind-weg nabootsen der vervlogen werkelijkheid zou niet leiden tot het ontstaan van een levende kunst-praestatie. Wie voor het tooneel werkt moet zich zijn arbeid denken in een wereld van illusie, een wereld van schijn - en dan ‘schijn’ niet in den minderwaardigen zin van leugen, maar in dien van synthetiseerende afspiegeling van het menschenleven. De spelers worden van verre aanschouwd; de kleuren en lijnen hunner gestalten mogen de aandacht niet afleiden door overbodige détails, doch moeten groot en sterk blijven. Een volstrekt-juiste reproductie van het verleden is nooit te bereiken en mag dus niet het doel zijn eener dramatische vertooning. Van een historisch of bijbelsch spel is de taal alleen al, vaak bovendien in verzen, een anachronisme, een afwijzing ook van het realisme in den engen zin van panopticale nabootsing. Zulk realisme nu in de kostumeering, al ware het met nog zooveel kennis en goeden smaak, door te voeren tot in alle détails van kleinoodiën en ornamenten, zou getuigen van kwalijk inzicht in de schijnwereld van het tooneel.
oronte uit ‘de misanthroop’.
* * * Het is haast overbodig nog de namen te noemen der beide tooneelgezelschappen, in wier midden sinds enkele jaren naar gecultiveerden smaak gearbeid wordt aan de kostumeering der op te voeren stukken: de N.V. ‘Het Tooneel’, waar Mevr. Nell Lensvelt-Bronger de leiding heeft van het kostuumatelier, en ‘De Haghespelers’, die door Mej. Cato Neeb in fraaie gewaden werden gestokenGa naar voetnoot*). Nu zag men Gijsbrecht, Oedipus, Hamlet, Romeo en Julia, en de zwierige | |
[pagina 37]
| |
dames en heeren van 17de, 18de en begin 19de eeuw niet meer in de zoetelijke operettekleeding eener onder suffe tradities ingedutte regie, maar in kleuren zooals de oude tijd ze aandurfde, krachtig maar nooit brutaal, liefelijk maar nooit flets. de harmonie zoekend in zuiverheid en in juiste verhoudingen, niet in laffe gebrokenheid van kleur en vrees voor klaarheid.
alceste uit ‘de misanthroop’.
Vooral de kostuums van Mevr. Lensvelt-Bronger hebben een grooten ommekeer gebracht in de aankleeding der dramatische vertooningen. De opvoering van de tooneelstukken die zij sinds eenige jaren voor het gezelschap van den Heer Willem Royaards verzorgt: de Barbier uit Sevilla, Elckerlyc, De vijf Frankforters, Vriend Fritz, Geloof en Vaderland, De Gordel van Hypolita, Gysbrecht van Aemstel, Liefde is geen speelgoed, Mercadet, de Misanthroop, Geleerde Vrouwen, Mijlpalen, De Vroolijke vrouwtjes van Windsor, Warenar, Mijnheer Serjanszoon, Jonkvrouwe de la Seiglière, Een Midzomernachtsdroom, heeft aan haar nauwgezet en oorspronkelijk werk, volbracht met een smaak, waaraan elk slap modernisme vreemd is, voor een belangrijk deel de schoonheid en blijvende beteekenis in de ontwikkeling onzer tooneelkunst te danken. En daarom wil ik over die kostuums nog wat meer neerschrijven, ook eenigszins ter begeleiding van de foto's. Brekend met de traditie die uit verouderde boeken vol slecht gepolychromeerde prentjes de kennis van maskerade- en historische tooneelpakjes putte, ging Mevr. L. tot de zuivere bron zelve; zij bestudeerde schilderijen, teekeningen, gravures uit den tijd waarin het te vertoonen stuk speelde; zij beschouwde wat er aan stoffen, sieraden en authentieke kostuums in de musea over was; zij nam de krachtige kleuren-harmonie der oude kleederdrachten in zich op, en met een aangeboren smaak wist zij die rijke pracht opnieuw te doen leven in de kostuums waarvoor zij de stoffen koos en den snit aangaf. Dit alles lijkt misschien heel gemakkelijk: maar wie zoo denkt, vergist zich. Want men vergete niet dat een Hollandsche tooneeldirectie geen onuitputtelijken geldvoorraad tot haar beschikking heeft; dat er dus ook met finantieel overleg te werk moet worden gegaan. Doch bij alle zwarigheden die zich in dezen kunnen voordoen; bij alle beslommeringen die het zoeken naar geschikte stoffen en stijlvolle patronen geeft, was en is toch het inzicht in de constructie der oude kleeding, in het kleurengeheel van een bepaalden tijd de voornaamste en meest onmisbare eigenschap van wie de leiding heeft in het atelier der theater-kostuums. Hoe vielen de plooien der oude gewaden | |
[pagina 38]
| |
zoo statig? Hoe werden de draperieën zoo voornaam gedragen? Welke waren de stoffen die gebruikt werden? En hoe iets te krijgen dat er op het tooneel eenigen schijn van geeft.
destournelles uit ‘mejonkvrouwe de la seiglière’.
Dit zijn enkele der vragen die zich bij een ernstige kostumière van zelf voordoen. Met wat vage aesthetica alleen komt men hier niet tot een bevredigende beantwoording. Behalve eenige niet al te oppervlakkige kennis en begrip van verschillende vroegere tijdperken, is overal rondkijken, snuffelen, navragen iets zeer noodzakelijks. Men moet op alle markten thuis zijn, in den letterlijken zin. Eerst aldus veelzijdig toegerust zal het mogelijk zijn de sfeer van een vroegeren tijd te benaderen in de kostumeering van een drama. En bij de kleederdrachten behooren ook wapenen en versierselen: hoofdbanden, kronen, gespen, ketens etc. Dit alles moet gekend, bestudeerd, begrepen worden, niet om het botweg na te maken voor tooneelgebruik, maar om het te vertoonen in zijn meest kenmerkende vormen, lijnen, kleurverhoudingen, die in den schouwburg alle van verre en in een andere beschijning dan van het zonlicht worden gezien. Een keten, een gesp behoeft niet in alle finesses te worden na-geciseleerd: een halssnoer behoeft niet van echte edelsteenen te flonkeren; te veel kostbare détails zouden de aandacht van het drama afleiden en zij moeten enkel den zin der handeling versterken (Zie afb.). Mevr. Lensvelt gebruikt echter geenszins altijd echte kostbare stoffen bij haar kostuums; want vaak zijn die volstrekt niet gewenscht; hun fijnheid komt wel eens niet tot haar recht in het tooneellicht. Grove goedkoope stoffen geven uit de verte gezien, en onder het schijnsel van boven- en voetlicht, dikwijls een sterker indruk van weelde en verfijning dan de echte weefsels. Zoo moeten ook kanten en borduursels enkel den indruk van verre geven; de getrouwste nabootsing zou hier niet het doel bereiken. ‘Impressionisme’ in den waren zin moet bij de kostumeering worden toegepast. Dit alles eischt natuurlijk veel ervaring van het effect der tooneelverlichting op de kleuren, veel kennis van de bruikbaarheid der stoffen, veel voorstellingsvermogen, veel geoefenden smaak bovendien waar het noodig is in de stoffen, zooals Mevr. Lensvelt op voortreffelijke en origineele wijze doet, gedrukte of geweven patronen bij te schilderen, zoodat van ver de indruk van een rijk borduursel wordt gewekt. Ook hier, evenals bij het dramatische dichtwerk zelf, is de schoonheid in het samenvatten, het | |
[pagina 39]
| |
badeloch uit ‘gijsbrecht van amstel’.
| |
[pagina 40]
| |
vereenvoudigen, het versterken, kortom niet in het namaken van het leven, maar in het weerspiegelen van het wezenlijke ervan.
* * *
gijsbrecht van amstel.
Het is jammer dat van slechts weinige der door Mevr. L. gemaakte kostuums foto's zijn gemaakt; en deze geven, door gemis aan kleur, dan nog slechts onvolkomen de bijzondere verdiensten van haar arbeid weer. Doch men ziet in elk geval welk een weelderigheid, en ook welk een verscheidenheid van karakter in die weelde, de kunstenares wist te bereiken bij de aankleeding der Molièrefiguren. Al mist men bij Alceste's gewaad de fraaie harmonie van het somber violet met de groene linten, 's mans karakter is tot zelfs in de snit van het kleed door de costumière uitgedrukt. En evenzoo bij den pochenden Oronte, bij de stemmige Eliante, bij de behaagzieke Célimène. (Zie de afb.). Welk een statige stijl daarentegen in de figuren uit den Gijsbrecht.... Het strenger constructieve der middeleeuwsche kleeding is hier begrepen en opnieuw toegepast, in tegenstelling met het overladene der zeventiend'eeuwsche pronkerij. Doch al deze rijke eenstemmigheid van klare en gedempte kleuren zou tot niets leiden, als zij gedragen werd binnen een smakeloos en door verouderde régie in-eengezet décor. Hiertegen heeft de directie der N.V. ‘Het Tooneel’ bijna steeds met gelukkigen uitslag weten te waken, vooral wanneer zij den heer Frits Lensvelt de zorg en uitvoering eener enscèneering opdroeg, zoodat een volkomen geheel tusschen de kostuums der personen en hunne tooneel-omgeving werd bereikt. Men zal zich deze samenwerking met de grootste voldoening herinneren o.a. uit de voorstellingen van Gijsbrecht van Amstel, Oedipus, en den Midzomernachtsdroom. Moge zij ook eenmaal ons verheugen bij een opvoering van Goethe's Faust, die reeds langen tijd geleden werd beloofd, en waarbij wij verwachten dat alle traditioneele en historisch-valsche romantiek verworpen zal zijn, vervangen door een aankleeding van zuiveren smaak, gegrond op kennis van het verleden en begrip van het verheven drama waar 't om gaat. |
|