| |
| |
| |
Dooden-cultus,
door Elise van de Veluwe. (Slot).
Waar nu zoowel in het landhuis als in de stadshuurwoning, in het arbeidersverblijf als in den fabrieksbouw, in tuin-, park- en stedenaanleg, in 't kort in alle uitingen van gemeenschapskunst zich een streven openbaart naar echtheid, eenvoud en waarachtigheid, overal getracht wordt het uiterlijk van ieder voorwerp in overeenstemming te brengen met de innerlijke vormen, men daarin de factoren ziet van een nieuwen wordenden stijl.... is het te begrijpen, dat men bij zulk een vooruitgang op velerlei gebied, zich eindelijk ging bekommeren om het aspect van het door alle eeuwen heen gewijde oord der dooden.
kijkje in de historische afdeeling van het stettiner kerkhof. pommersche grafzerken.
München ging voor. Sedert 1903 bestaat er een vereeniging van kunstenaars, die zich toelegt op de veredeling van het grafteeken. In 1904 werd, in samenwerking met de vereeniging van christelijke kunst en de Beiersche vereeniging van kunstambacht een eerste prijsvraag uitgeschreven, weldra gevolgd door den aanleg van kleine model-kerkhoven en permanente grafteeken-tentoonstellingen. Meerdere steden volgden. Op een idyllisch plekje van het nooit volprezen Maschpark, aan den rechteroever der snelstroomende Leine heeft een Hannoveraansche kunstenaarsvereeniging een terrein aangelegd voor een doorloopende Friedhofkunsttentoonstelling. In het nabijgelegen Linden is, dank zij het onvermoeide streven van den heer Balcke een ‘Musterfriedhof’ aangelegd, waar men aanschouwelijk vindt bewaarheid, dat ook het rijensysteem schoonheid met zich kan brengen, wanneer eenvoud gepaard gaat met een harmonisch algemeen verband. Ook op het door Trip aangelegde kerkhof te Stöcken vindt men, links van de hoofdallée zulk een Musteranlage, terwijl elders bijv. op het Hamburger Friedhof te Ohlsdorf, het Sennekerkhof te Bielefeld, en op de schoone Mindener begraafplaats aan den Weser, bewezen wordt, dat het ‘res sacrae’ der oude vaderlandsche gemeenten, waarbij ‘naer ommeslach en settinghe’ het onderhoud en de zorg voor de kerkhoven geregeld was, althans in vele duitsche steden weer in eere hersteld is.
Een der belangrijkste tentoonstellingen op dit gebied werd door den Dürerbond te Stettin gehouden van 3-25 Juni 1911, nadat door dezelfde vereeniging in 1909 met groot succes een prijsvraag was uitgeschreven.
Onder leiding van den kundigen Georg Hannig, directeur van de Stettiner begraafplaatsen, een der onvermoeide strijders voor het verkrijgen van kerkhofschoon, had men behalve een modernen kerkhofaanleg ook een historische afdeeling, waar in origineelen
| |
| |
of in gewetensgetrouwe copieën de inheemsche grafteekens van het kunstarme land van Pommeren opgesteld waren.
Want al werd Pommeren zelfs door deskundigen beschouwd als een oord van weinig beteekenis voor de studie der gewestelijke grafteekens, toch hebben onderzoekingen in stille, van het verkeer afgelegen plaatsjes deze pessimistische overtuiging te niet gedaan, en het Stettiner kerkhof is daar om het iederen bezoeker te verkondigen, hoe de liefderijke hand uit hout en steen mooie vormenrijke dingen heeft gewrocht, welke in vele opzichten door hun eenvoud en gevoelvolle materiaalbewerking zich gunstig onderscheiden van wat thans de dorpskerkhoven ontsiert. Alle hoeken en kanten werden zoo stomp mogelijk behandeld en daardoor werd het massale en ernstige karakter behouden, terwijl ook de ornamenten voornaam gestileerd zijn, d.w.z. dat ze geheel met het steenkarakter overeenkomen. En wat vooral te loven valt, is wel de behandeling van het schrift, dat toch eigenlijk het voornaamste op een grafteeken moet zijn en waarvoor de versiering op den achtergrond moet treden. Evenals de meeste joodsche en oostersche grafteekens, toonen ook de pommersche een meesterlijke verdeeling over de geheele oppervlakte, een eigenschap, die ik ook bij de graven te Jönköping en in Smaland terugvond. En deze eenvoudige boerensteenen, die bescheiden van grootte, en een gelijksoortige omtreklijnen zijn, bewijzen eveneens hoe in plaats van monotonie, de rust bevorderd wordt. Juist in de hoogte vindt men te vaak den factor, die niet genoeg onder oogen gezien wordt. Immers, los van elke kunstopvatting, staat het onomstootelijke feit, dat de grootte van ieder voorwerp in een goede verhouding moet staan tot het door den beschouwer ingenomen standpunt. Is een gedenkteeken in zijn afmetingen te groot, dan kan men niet met één blik een overzicht krijgen van den totaalindruk, noch een afgesloten beeld in zich opnemen.
Wanneer een monument boven den ooghoek stijgt, dan heeft het een neerdrukkende werking en wanneer daarbij het voetstuk niet zeer breeduitloopend is, dan maakt het den indruk of het naar voren zal vallen. Als norm wordt door de deskundigen aangenomen, dat de hoogte ongeveer de helft
modern grafteeken van juiste afmeting. (rijengraf).
moet bedragen van den afstand tusschen beschouwer en monument. En daar deze afstand niet meer bedraagt dan 2 of 2 ½ M., zoo volgt hieruit, dat de meest gewenschte hoogte voor een grafteeken bedraagt 1.50 Meter. Daar de afmetingen bij de rijengraven kleiner zijn, moet naar verhouding ook de hoogte der steenen bescheidener worden en algemeen is die van 90 centimeter als de normale aangenomen.
Maar de houten grafteekens uit Pommeren, Lithauen en Oost-Pruisen, leeren ons ook nog wat anders. Zij herinneren aan de tijden, waarin het nog als een zeer bijzondere eer gold, als men na zijn dood een steenen grafzerk op zijn laatste rustplaats kreeg, toen Lortzing in zijn wereldbekend lied Peter den Groote laat zeggen:
‘Und endet dies Streben und endet die Pein,
So setzt man den Kaiser ein Denkmal von Stein’.
In onze dagen kan ieder barbier en iedere
| |
| |
waschvrouw, als ze er geld voor over hebben een rijk gebeeldhouwde grafsteen tot de zijne of hare maken, de reizigers met de catalogi komen tot in de kleinste dorpen van het groote duitsche rijk. Zou, vraagt Hannig, het geen aanbeveling verdienen, voor allen, wien de nakomelingschap toch geen lauwerkransen vlecht, maar af te zien van het onvergankelijke graniet en een materiaal te nemen, dat met de verbleekte herinnering eveneens vervalt? En dan komen we van zelf tot het hout, dat in de laatste jaren steeds minder ook bij ons voor dat doel gebruikt wordt.
houten grafteekens uit pommeren in de historische afdeeling van het kerkhof te stettin.
Het Münchener Waldfriedhof, de schepping van Hans Graessel, geeft ons hier weer het navolgenswaardige voorbeeld. Daar toch vindt men rijen van graven met houten kruisen van een bepaald type, terwijleven eens de smeedijzeren grafteekens in eere hersteld zijn. Er is geen fraaier en meer passende versiering denkbaar dan een goeduitgevoerd ijzeren grafkruis, vooral mag dit gelden voor kindergraven. Hierbij komt nog, dat een dergelijke herinnering belangrijk goedkooper is dan een trogvormig zerkje van cement of namaak graniet. In Stettin zag ik de ijzeren teekens uit den Oberlausitz, die in hun meer weelderige versieringsmotieven herinneren aan het zoogenaamde Jezuïtenbarok van de silezische bergprovincies. Ze doen ons vol bewondering zijn voor de hooge ontwikkeling van de smeedkunst, die vooral in de fijne behandeling van het rankwerk en den doorsteekarbeid voorbeeldig te noemen is. Daar in Pommeren geen ijzer gewonnen wordt, komen slechts sporadisch inheemsche ijzeren grafteekens voor. Het Stettiner Kerkhof bezit er toch nog een drietal uit Rindenberg, in het district Demmin, die in al hun naïeviteit toch belangwekkend te noemen zijn, daar de tot bekroning dienende lijnen van een zeer goeden stijl getuigen.
In Scandinavië vindt men overal de ijzeren grafteekens terug. In Smaland, waar een oud grafveld der tiende eeuw gevonden wordt, eenzaam gelegen in een zwak heuvelend landschap, worden ook fraai gebeitelde zerken aangetroffen en de directies der Zweedsche openluchtmusea te Jönköping en Stockkolm, hebben terecht ingezien, dat een wetenschappelijke beschouwing der vormenrijke grafsteenen resultaten kon opleveren, welke de moeiten en de kosten van het verzamelen ruimschoots beloonden.
Zoo toont Skansen de oude grafkruisen uit het kerspel Rackeby in de provincie Westergotland, welke niet noemenswaard afwijken van de middeleeuwsche vormen, zoo stond ik stil bij menigen Rünesteen uit de eerste eeuwen van het Christendom, ontcijferend het nog aanwezige rünenschrift inhoudend een vrome bede voor het zieleheil van den afgestorvene, terwijl vele grafteekens in ijzer zeldzame piëteit verraden in de kunstzinnige bewerking van het smeedwerk. Welke merkwaardige theorieën zouden de folkloristen hier kunnen toetsen aan vergelijkingsmateriaal. Hoe zou kunnen worden uitgemaakt of het kruis met den cirkel het
| |
| |
symbool was van het heidensche zonnerad met het christelijke kruis dan wel verband hield met de broodringen, welke men oudtijds in de graven legde als offers.
Wel degelijk heeft men deze beteekenis der oude begraafplaatsen erkend en in het Oostpruisische Heimatmuseum heeft professor Detleffsen dan ook twee imitatie-kerkhoven aangelegd, een Ritausch en een Oberlandsch. In het laatste zien we de eigenaardigste producten
het imitatie-kerkhof in skansen bij stockholm.
van grafteekens. Uit dikke eikenstammen werden ze gehouwen, ten deele rijk gesneden en steeds in bonte kleuren beschilderd. Trouwens dit komt ook in Pommeren voor en op de ijzeren kruizen uit den Oberlausitz was zoo zwaar verguldsel gebracht, dat men, na verwijdering van de overgestreken verflaag dit heden ten dage nog kan aantoonen. Tegen de inwerking van het weer werden ze beschut door blikplaten. Dat dergelijke houten grafteekens het lang kunnen uithouden, bewijst ons in het Stettiner kerkhof een exemplaar uit Hammer, dat het jaartal 1832 voert en dus meer dan 80 jaar oud moet zijn.
Een zeer merkwaardige milstolpe van 1737 uit Smaland is een meer dan anderhalve eeuw oude getuige voor de duurzaamheid van goed eikenhout zelfs in een zoo ruw klimaat als Zweden voor een groot deel van het jaar aanwijst. Uit een kultuurhistorisch oogpunt is het tevens een belangrijk exemplaar, daar het in beeld brengt hoe de allereerste mijlpalen in Skandinavië van hout en niet van steen waren, zooals trouwens ook het woord stolpe = paal (o.a. in stolpbod, een schuur op palen) aangeeft. Later werden ze ook uit ijzer gegoten, vooral onder de regeering van Adolf Frederik (1758-1778)
Het Litausche kerkhof op een der schilderachtigste plekjes van het uitgestrekte terrein
| |
| |
gelegen, laat ons bontbeschilderde en met veel snijwerk versierde planken zien, die in hun vormen tot een zeer hoogen ouderdom terug te brengen zijn. Als een eigenaardige versiering moeten hier de uitgesneden en op spiralen zittende vogeltjes vermeld worden, welke met den wind meedraaien en die ik vervormd tot windvaantjes ook op vele zweedsche kerkhoven aantrof. Deze lijkplanken zijn over het algemeen minder goed verzorgd, dan die uit het Oberland, wat zijn oorzaak vindt in het feit, dat ze in den begrafenisstoet meegevoerd werden en men ze dus steeds vlug moest vervaardigen. Hier vinden wij een overgang tot de z.g. ‘Totenbretter’, ook ‘Rebretter’ (m.h. rêê, o.h.d. hrêolijk), Leichladen, Leichbretter geheeten en waaronder men verstaat de planken, waarop spoedig na het afsterven de doode gelegd wordt. Als aandenken worden ze voorzien van den naam van den afgestorvene, soms nog met een drietal kruisen versierd en zoo bewaard. Vooral vond men deze soort grafteekenen veel in Bohemen, en menig kerspel ging trotsch op rijkbeschilderde Rebretter. Vrij algemeen werden ze tegen schuren of tegen de veelvuldige veldkruisen geplaatst, terwijl de minder fraai bewerkte gebruikt werden als vlonders, voorwaar een eigenaardige manier om de afgestorvenen in eere te houden. In het Salzburgsche Flachgau is het een oude volksgewoonte, dat ieder, die zoo'n brugje betreedt een Onze Vader voor het zieleheil bidt van den doode, waarbij men er angstvallig voor waakt niet op de ingesneden kruisjes te trappen, ‘da es den armen Seele weh thun würde’.
De geografische verbreiding reikt in het westen tot het Lechdal (Leermos), oostelijk tot Odenburg, zuidelijk tot over den Donau in den Pinzgau, en noordelijk tot in den
rünesteen uit varnamvo in smaland.
Oberpfalz. Verder vindt men ze veelvuldig in het Bohemerwoud, waar ze voornamelijk opgesteld zijn langs den ook ten onzent bekenden ‘liekeweg’, waar langs de ‘Bbegancnisse’ ging en die tijdens het leven van den ter ziele gegane zijn kerkweg was.
Evenals ook op onze dorpsche doodenakkers vele eigenaardige opschriften gevonden worden als: ‘Alle vleesch is als gras, en zijn heerlijkheid slechts Grasbloemen, Anno 1542’, zoo wordt ook menig zelfs comisch klinkend rijm medegedeeld van de Totenbretter. Een ervan, ons door Ludwig Hörman medegedeeld, laten we hier volgen.
Andere zeer bijzondere grafgedenkteekenen worden op het eiland Föhr aangetroffen. Daar is tot waarheid gekomen, dat ‘einem Gebeine ein Gebein als Monument gesetzt war’. Daar er op het eiland geen boomen groeiden, en de visschers van de walvischvangst vele kaken meebrachten, lag het voor de hand, dat deze daar evenals bij ons voor verschil- | |
| |
lende doeleinden werden gebruikt. Zoo vertelt Kohl ons in 1, 168, dat men in plaats van het dure zandsteen, dat uit Hamburg en Holland moest komen, gedenkteekenen van walvischkaken oprichtte, vooral op kindergraven. Evenals op een gewoon houten kruis, werd ook hier de inscriptie ingesneden, zooals nog overgebleven 17 eeuwsche exemplaren laten zien.
oude zonnerad-kruizen.
Algemeen werd op Föhr verteld, dat de kapiteins van de Groenlandvaart in Amsterdam de ongehouwen zandsteenen kochten, en deze op de maandenlange vaart in de noordelijke zeeën bewerkten of door de bemanning lieten bewerken, evenals dit ontwijfelbaar het geval is met de kunstig besneden mangelplankjes en zwingelborden, die nu nog in vele musea van Scandinavië en Noord-Duitschland de bewondering opwekken van ieder bezoeker. Er zijn echter ook personen, die beweren, dat deze zandsteenen bewerkt werden op het eiland zelf en zij voegen als bewijs hiervoor aan, dat voor twee generaties terug in het Westelijk deel van het eiland steenhouwers woonden, die hun oud bedrijf nog uitoefenden.
Uit de hier gegeven voorbeelden is voldoende aangetoond, hoe in verschillende streken uiting gegeven werd aan de gevoelens der overlevenden, die op de meest uiteenloopende wijzen worden vastgelegd in grafteekens, 't mogen dan eenvoudige Totenbretter of statige mausoleums zijn.
Te begrijpen is het, dat de nieuwe en edele opvattingen der moderne kerkhofkunst door velen niet aanvaard werden, daar het getal voor nieuwe denkbeelden rijpe menschen steeds verre staat beneden dat der indolenten, die de grafteekenen van alle gemeenschappelijkheid
de typische windvaantjes der zweedsche boerengraven.
los wilden maken. Dit kan alleen dáár geschieden, waar elk graf afzonderlijk gelegen is, omgeven door een zorgvuldig gekozen beplanting. Uit den aard der zaak is dit alleen mogelijk voor kostbare familiegraven, die een geheel afzonderlijke behandeling eischen en waarbij hoofdzaak is de harmonie van het kunstwerk met de
| |
| |
omgeving. Wel moet men hierbij niet uit het oog verliezen dat op een kerkhof meer dan elders het vooral de subjectieve schoonheidszin van den beschouwer is, die met zijn meer of mindere ontvankelijkheid voor verschillende schoonheidsgewaarwordingen de waarde bepaalt van de gedenkteekenen, doch wat ver boven het persoonlijke uitreikt, is de kleurenwerking van het samengaan
rijk versierde zweedsche grafkruizen.
van menschenarbeid en natuur.
Waar, zooals algemeen bekend mag worden verondersteld, de verschillende kleuren het voornaamste hulpmiddel zijn om de voorwerpen te zien, dus te waardeeren, zoo ontgaat ons veel van mogelijke vormenschoonheid, wanneer het onderscheid tusschen voorwerp en achtergrond niet scherp te trekken is. Immers door dit contrast komen niet alleen de afzonderlijke deelen van een gedenkteeken tot hun recht, doch dikwijls wordt ook de schoonheid van het geheel in niet geringe mate voor ons verhoogd.
Dofzwarte voorwerpen kaatsen echter weinig of geen licht terug, en zoo is het gemakkelijk in te zien, dat dofzwarte granietmonumenten, geplaatst tegen een donkeren wand, niet zeer de aandacht tot zich trekken.
Dat is natuurlijk in lijnrechte tegenstelling met de bedoeling, waarmede de nazaten het monument hebben opgericht, en daarom heeft men de levenlooze werking van het doffe zwart trachten op te heffen door de steen te polijsten. Doch toen kwam men van kwaad tot erger, daar gepolijste vlakken als spiegels werken en nu de scherpe kanten der vlakken lijnen snijden in het groene vlak van heesters, zoo dat nooit een harmonisch geheel verkregen wordt, maar het grafteeken in zijn
| |
| |
blanke vlakken met goudletters-inscriptie al te dikwijls uitgalmt, wat op bescheiden toon tot ons had moeten komen.
een met de zorgvuldige beplante omgeving harmonieerend grafmonument uit schelpenkalk met bronzen figuur in het stettiner friedhof.
Wanneer we de hierbij gereproduceerde graven van de Dusseldorfsche familie Dr. Franz Schoenfeld en der Stettiner Familie Emil Bohm vergelijken met de producten van vorige generaties, dan stemt het tot verheugen, dat nu in vele steden kunstenaars van naam hun aesthetisch scheppingsvermogen in dienst gesteld hebben van de kerkhofkunst. Ook onze Nederlandsche begraafplaatsen wijzen in de laatste jaren een steeds grooter aantal kunstwerken aan.
Als hoogst ontwikkeld herinneringsteeken staat daar in verheven omgeving het mausoleum. Als een der zeven wereld-wonderen gold de naar koning Mausolus van Karië (353 v. Chr.) door Satyrus en Pythius gebouwden eeretempel, waarin Artemisia haren echtgenoot beweende. Later werden bijna alle voorname graftempels mausoleums geheeten, waaronder die van Hadrianus en Augustus op het veld van Mars te Rome wel de meest bekende zijn.
Wij geven (bl. 433/4) het koninklijk mausoleum van Herrnhausen, waar temidden van een trotsche omgeving een statige oude lindenlaan den toegangsweg vormt naar het in Griekschen stijl opgetrokken laatste verblijf van de als een vader des vaderlands beminden koning Ernst August en Koningin Friederike van Hannover. Het inwendige is door de weloverwogen architectuur en door het rijke Carrarisch marmer van een wijdingsvolle schoonheid. De op marmeren sarcophagen rustende beelden zijn volgens deskundigen de grootste beeldhouwwerken van professor Rauch. Schuster bouwde het mausoleum naar een ontwerp van den beroemden Laves in de jaren 1842-'47 voor een bedrag van ongeveer 400.000 Mark.
modern familiegraf van muschelkalk te stettin.
De gewoonte het beeld van de afgestorvenen op sarcophagen in marmer uit te houwen vinden we reeds heel vroeg in de geschiedenis vermeld. In de grafkamers van Mycene rustten de dooden, met
| |
| |
kostbare versierselen en met de merkwaardige gezichtsmaskers, die waarschijnlijk het levende beeld in herinnering hielden. Een verdere trap van ontwikkeling vinden we in het oude Egypte, waar ze uitgebreid zijn tot een afbeelding van het geheele lichaam, weergevende ook de armen en voeten. Door nu deze afbeelding over te brengen op een houten of steenen kist, die het lichaam omsloot, en die dus den lichaamsvorm imiteerde, ontstond de z.g. antropoide sarco phaag, die meer dan eens recht opgezet als statue dienst deed. Ademen de meeste doodenoorden rust en vrede, heerscht er in de mausoleums, crypten, en vorstelijke graftomben een sombere wijdingsvolle stilte, aan de via Appia verrees eens een machtig graf-monument, dat in de dertiende eeuw door de dragers van het vermaarde geslacht Caetani Lovatelli gemetamorphoseerd werd in een kasteel om er den verwoeden strijd met naburen uit te vechten. In een lezing over antieke grafmonumenten, maakte de heer J. Vürtheim melding van dit in een fort veranderd graf, waarin het adellijk geslacht der Caetani, op het graf wan Crassus' schoondochter Caecilia Metella zijn vermeende rechten verdedigde tegen het geslacht Colonna.
Maar een nakomeling van de Lovatellis heeft het in een harer schetsen ‘Thanatos’ erkend, dat zelfs het graf niet door den dood wordt gespaard en wanneer we in de eeuwige stad de vele vernielde graven aanschouwen,
grafmonument der familie dr. franz schoenfeld op het nordfriedhof te dusseldorf.
dan kunnen we wederom citeeren: ‘The very tombs now vanished like their dead’. En overal, waar we onze schreden richten naar zeer oude doodenoorden, we vinden er, ‘dat menige steen is geweken voor het hout van den in het wild groeienden vijgenboom’. Hoe deze woorden ook voor meer noordelijke streken waarheid bevatten, bewijst het wijdvermaarde ‘geopende graf’ op het ‘Garten-kirchhof’ van Hannover, waar een krachtige berkenboom de ijzeren klammen heeft doen springen en een machtig steenblok van het voetstuk heeft opgeheven van een graf, dat het tot een bespotting geworden apodictische opschrift droeg: ‘Dieses auf ewig erkaufte Begräbnis darf nie geöffnet werden’. Zoo predikt dit graf het opbloeiende leven uit den dood, hoe sterven en vergaan slechts een overgang is te noemen tot scheoner herrijzenis.
| |
| |
een eenvoudige zwerfsteen, omgeven door heide en dennen, dekt het graf van trip, de man die zeer veel gedaan heeft voor de moderne kerkhofkunst. (stöckener friedhof).
In deze regelen heb ik met u nagegaan hoe de laatste rustplaats van oudsher een oord mag heeten van piëteitsvolle vereering. Van de hunegraven in het Noorden, de pyramiden der Pharao's, van de reusachtige grafmonumenten eens Mausolos en Hadrianus, van Michel-Angelo's graf der Medici tot op onze dagen, loopt de schakel der herinneringsteekens waarin de beste beeldhouwers van een tijd den grooten van een verleden duurzame herdenking verzekerden.
Maar, zegt prof. Victor Höfert, evenals in de groote werken, die uitverkorenen voor uitverkorenen schiepen, de onvergankelijke herinnering bestemd was aan het vergankelijke lichaam, zoo erkennen wij ook in den trouw der herinnering voor de overige niet vermelden den sterken band die het eene geslacht met het andere verbindt. In de gedenkteekenen voor de afgestorvenen zet een volk zich zelf cultuurmonumenten, en door de omgeving een waardige natuuromlijsting te doen zijn, kan er in waarheid een gewijde rustplaats in ons jachtende leven ontstaan, waarvan men kan zingen:
‘Hier mag ich gerne weilen
Im stillen Frieden ruhn’.
Om dit doel te bereiken, is het beslist noodig, dat er een innige samenwerking is tusschen architekt en tuinarchtekt want ook ten onzent wordt men bij een eenigszins
| |
| |
het koninklijk mausoleum van herrnhausen.
critische beschouwing levendig herinnerd aan de woorden van Stettins kerkhofdirecteur Hannig, toen hij ironisch in een lezing te Liegnitz vertelde:
‘Als men in het lieve Duitsche rijk een kerkhof moet aanleggen, dan neemt men eenvoudig een perceel akkerland, laat dit door den landmeter rechthoekig in rabatten verdeelen, zendt aan den distriktscheikundige een aardmonster en als men iets heel bijzonders wil doen, dan mag de stadstuinman eenige laanboomen langs de paden zetten. Als dan de waterleiding is aangelegd.... is het kerkhof klaar’.
Een factor, en wel een van allergrootst primair belang, het uitgangspunt van allen practischen arbeid - de situatie - kan nu door de ontwikkeling van de verkeersmiddelen gunstiger opgelost worden dan voorheen. Immers het is mogelijk thans de begraafplaatsen aan te leggen buiten het gebied der bouwspeculatie, waardoor de zoo noodige ruimte verkregen kan worden. Want ruimtebewerking moet er in groote mate zijn, wil men voldoen aan hoogere eischen van schoonheid.
Is de waardige behandeling der graven, ondanks alle voorschriften en monopoliën toch het meest afhankelijk van de eigenaars, de omlijsting, het kerkhof in zijn geheele uitgestrektheid, kan door de slechtste grafbebouwing niet in zijn opzet: wegenaanleg, beplanting, entree en kapel ontwricht worden, en daar de plaats der graven in den loop der tijden toch in verschillende handen overgaat, zoo wordt eer verbetering gebracht in de grafteekenen zelf, dan dat de physionomie van de begraafplaats een andere wordt. Daarom is de eerste aanleg van het allergrootste gewicht en dient men al wat naar banaliteit zweemt streng tegen te gaan. Zoo kan men bijv. de smakelooze stijve mozaïk perken in de vormen van de Christelijke geloofsteekens: geloof, hoop en liefde ver- | |
| |
mijden, want zonder te beweren, dat de ordening der planten door de menschelijke hand moet gemaskeerd worden, kan men toch bezwaarlijk aannemen dat dergelijke symbolische perkvormen de meest ideale zijn.
Nu zijn er in den modernen kerkhofaanleg twee richtingen, die beide hun aestetische waarde bezitten, maar wier combinatie de
het inwendige van het mausoleum van koning ernst august en koningin sophie.
oplossing brengt in het vraagstuk der begraafplaatsen-wording. Uit Amerika, waar andere ruimteverhoudingen een vrijere ontwikkeling mogelijk maakten zijn tot Europa gekomen de park-ontwerpen, waarbij op geniale wijze het kerkhof beperkt bleef binnen zekere terreinen, welke omsloten door hooge hagen, dikwijls een intiem karakter dragen, terwijl vijvers, alleeën, doorzichten en fraaie bloemperken, den bezoeker de illusie bijbrengen in een verpoozingsoord te toeven. Als schoonste schepping in deze richting moet het wereldberoemde Hamburger Friedhof te Ohlsdorf genoemd worden, waar een parkkunstenaar als Cordes door de hooge subsidie van de rijke Hansastad in staat was een 183 H.A. groot doodenoord van allervoornaamst karakter te scheppen.
Vele stemmen verhieven zich echter tegen een dergelijke vroolijke kerkhofopvatting, beweerden, dat zóó de wijding van het doodenoord week voor een kleurig en fleurig park. Tegenover den parkstijl werd de streng geometrische aanleg geplaatst, die in het Müchener Waldfriedhof zijn meest ideale vertegenwoordiger vindt. Heeft men bij aanwezigheid van een hoog opgaand bosch wel den meest gewenschten factor voor den aanleg van een stemmingsvollen doodenakker, zoo moet men toch niet uit het oog verliezen, dat de meeste steden dezen niet bieden,
| |
| |
en daar er een menschenleeftijd overheengaat om een boschaanplant tot volste ontwikkeling te zien komen, moest men zich wel tevreden stellen met de overgangsphase ‘het park’.
Natuurlijk wegen bij een dergelijk park heel andere eischen het zwaarst, terwijl steeds in het oog gehouden moet worden hoe een kennelijke doelmatigheid ons schoonheidsgenot verhoogt en hoe de eigenlijke begraafplaats hoofdzaak moet blijven, terwijl de parkaanleg slechts moet dienen om de monotonie te ondervangen en een stille troostvolle omgeving te scheppen, waar men de dooden beweenend overal gepredikt vindt:
Het Stettiner Friedhof, dat een oppervlakte van ongeveer 153 H.A. beslaat, laat een ernstige poging zien, beide richtingen te vereenigen tot een harmonisch geheel, waarbij de regelmatige opzet ons de bekoring geeft van terrassen en doorzichten, en van een aanwezige accidenteering der terreinen een ongezocht gebruik werd gemaakt voor een zeer schilderachtige urnenaanleg, waarbij tevens in een bloemrijke boschomgeving de reeds besproken historische afdeeling gevonden wordt. Een rustieke met wilden wingerd omgroeide brug is geslagen over een door erratische blokken omgeven dal, terwijl van het hoogste punt, waarop een watertoren gebouwd is, een boeiend doorzicht gevonden wordt over de vier terrassen op de met stemmige bloem- en struikpartijen omgeven vijver, die niet alleen om schoonheidsredenen gegraven werd, maar evenals elders een technisch
het ‘geopende graf’ op het gartenfriedhof te hannover.
noodzakelijk onderdeel vormt van groote begraafplaatsen. De draineering van een kerkhof is mede een vraagstuk van groot gewicht. Op het hier beschreven Friedhof ligt een buizennet van 8800 Meter lengte met 170 waterkranen, waarvan de totaal aanleg in de laatste tien jaar meer dan 100.000 Mark heeft gekost. De omgeving van de in strengen Romaanschen stijl gebouwde kapel is op weloverwogen wij ze met bloemperken getooid, waarbij uitgegaan werd van de gedachte, dat juist hier, waar de smart zich het heftigst openbaart een groep leliën of rozen troostrijk zou werken, en men wellicht Longfellow's woorden zou herinneren, dat bloemen zijn:
Emblems of our own great resurrection
Emblems of a bright and better land.
Afgezien van deze bloembedden, heeft men de meer dan een kilometer lange 40-150 M.
| |
| |
breede terrassen een zeer sober karakter gegeven, geheel in overeenstemming met het doel, waarvoor ze aangelegd werden.
Immers zoo lang de maatschappelijke verhoudingen nog niet de gedachte van groote gemeenschappelijke monumenten voor de thans anoniem ten grave dalenden tot een schoone werkelijkheid ziet worden, is het toch troostrijk te weten, dat, zonder merkbare uitwendige teekenen, de fluweelen gazons van het Stettiner Kerkhof met een gezamenlijk groen tapijt der hoop al de minder-bedeelden toedekt, die geen graf door aankoop of huur in voortdurend of tijdelijk eigendom kunnen krijgen. Meen niet, dat het getal derzulken gering is. Dr. W. Hausenstein deelt mede, dat slechts 25% der nagelaten betrekkingen in de Duitsche steden in staat is den afgestorvene te eeren in een zerk of kruis, zoodat 75% onbekend in het graf dalen. En waar het als een feit beschouwd mag worden, dat bij geen enkel volk zoo dikwijls stilletjes naar den doodenakker wordt gewandeld, als in Duitschland, en nergens de kerkhoven zoo schoone getuigen zijn van een liefde, die geen hoop heeft op een belooning, van een trouw, welke door den loop der tijden niet verandert, dan juist bij het duitsche volk, zoo mag men veilig aannemen, dat deze cijfers voor Nederland zeker ook den uitersten norm aangeven.
Het gevoel, dat het beeld van dit gedeelte der Stettiner begraafplaats in mij gewekt heeft, draag ik mede als een kalme stemming. Wanneer we erkennen, dat een landschap is als een zielstoestand, dan moet ook de psychologische schoonheid er van op ons een indruk maken. Hoe openbaart deze zich aan ons? In den eersten indruk is steeds een geheel, een eenheid te vinden, in den tweeden lost deze zich op in een veelvuldigheid, of beter gezegd, wij zelf lossen ze op en formeeren uit het groote geheel schoone deelen, waarvan de schoonheid bijna altijd tot ons spreekt door de lijn, die dan niet moet worden opgevat als een verbinding van twee punten, maar veeleer als de samenvoeging van een gebaar en een houding. Het is juist dit karakter, dat haar een krachtige
de rustieke brug in de urnenafdeeling van het stettiner friedhof.
uitdrukking geeft, dat ons boeit en ontroert. Wel blijft deze werking meestal onopgemerkt, omdat zij van vluchtigen aard is, en wij ons niet den tijd gunnen om haar te ontleden, maar wanneer we haar bestudeeren, dan zal het ons niet moeilijk vallen ze te ontbinden in eenige typische, gemakkelijk te begrijpen verschijnselen. Wanneer we inwendig rustig en stil zijn en we trachten de schoonheid van de wereld te verstaan, dan zal het ons ook duidelijk worden hoe tusschen begin en eindindruk een wonderrijk leven ligt, een scheppen van ons zelf, dat de indrukken voor ons dieper en rijker doet zijn.
Evenals een treurend ontmoedigd, neerslachtig man, in zijn voorovergebogen houding, zijn kromme knieën en de zwaar langs het lichaam neerhangende armen in de vallende lijn de droefheid zijner ziel uitdrukt, zoo vindt men deze terug in de buigende takken van den treurwilg, die wijzend naar de aarde van waar ge gekomen zijt, schijnen
| |
| |
te zeggen: ‘Stof zijt gij en tot stof zult ge wederkeeren’.
En de melancholieke eeuwiggroene Taxusboomen, de blauwe Retinospora's, de glanzige zevenboomen.... ze treuren en weenen met de droeven bij het graf der ontslapenen; zij schijnen met de overblijvenden mede te voelen.
Uit dauwige grasvlakten rijzen ze, breed en forsch, de 112-jarige treurwilgen, beheerschend met hun machtige bladerenfontein een groot gedeelte van den Stettiner aanleg. Ginds in de gemeenschappelijke doodentuinen vormen hooge pyramide Chamaecyparissoorten massale groepeeringen en dichtbij staat men verwonderd over den rijkdom der stemmige schakeeringen van staalblauw en zilverwit tot geelgroen toe. Wanneer ge, bij schemeravond daar toeft, dan zal zulk een beplanting u toeschijnen als de door levensleed wanhopige ziel van een zoon, die zijn moeder verloren heeft, als die van een vader, die zijn eenigst kind beweent en de zwijgende cypressen en grauwe Juniperus zuilen zullen u niet opbeuren, maar dieper zullen ze u uw smart doen gevoelen.
Maar een laatste rustplaats moet den bezoekers ook zoo met het verleden verzoenen, dat:
.... im lautlosem Verstehen
Sie den Trennungsschmerz vergessen.
En de zuilvormige loofboomen die als vrije individuen in de opwaartsche richting van hun takken een overgang van den samenhangender vaste aardbodem, in de losse onsamenhangende lucht, van het donker in het licht symboliseeren, zeggen dat in de eeuwig fluisterende bladen der slanke populieren: ‘Daarboven bij God, daar zult gij uw geliefden wedervinden’.
de ernstig-sobere beplanting der leichensteg op het kerkhof te stettin.
Op meesterlijke wijze is door een weloverwogen beplanting, waarbij groote waarde tevens gehecht werd aan de rust en kalmte van gazons, aan den doodenakker te Stettin, een wezenlijke schoonheid gegeven, die tot berusting brengen zal, denkend aan het ‘Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis’.
Maar niet ieder luistert naar den voorjaarswind, die de Taxushagen doet huiveren van lenteweelde en die duizenden goudgele korreltjes meevoert, de lucht bezwangert met millioenen levenskiemen, niet ieder geniet er van de bloedroode katjespracht der lorken te midden van het sappig weeke lentegroen, want de mysterieuse schoonheid, die in zulk een doodenoord gevonden wordt in het contrast van teer eendagsleven en stoer oud eeuwigdurend naaldengroen is slechts voor de ingewijden in het natuurleven.
| |
| |
de vijver in den terrassen-aanleg van het kerkhof te stettin.
En daar niet voor den enkeling, doch voor een ieder hier een troostrijke taal gesproken moet worden, heeft men de graven sedert onheugelijke tijden met bloemen getooid, want
.... Ach.... der Menschliche Liebe ist
Als hier am letzten Wanderziele;
Ihre Rosen und Dornen streuet sie mild,
Uber das tränenreiche Gefild’.
Als beelden van liefde en trouw, heeft Ten Kate de nederige grafbloemen bezongen in:
Bloeit, gij peoniës, viooltjes, seringen,
Schudt, o gij takken, uw goudregen zacht,
Blijf kamperfoelie, den lijksteen omringen
Tot hij verdwijnt in een bloeiende pracht.
Blinkt er en geurt er gij heerlijke rozen
Liefelijk gemengeld in sneeuwwit en rood.
Zoo heb ik haar eens van schoonheid zien
Zoo zien verbleeken in 't uur van den dood.
Veel te dikwijls plant men echter tuinplanten, die door hun opvallende kleuren de stemming van een overigens sobere steenenrij verbreken, zoodat ook hier alleen orde en harmonie verkregen kan worden, door de vrijheid van zelf tooien der graven te beperken en te onderwerpen aan zekere bepalingen, welke het geheel ten goede komen en toch speling laten voor persoonlijke voorliefde. Op het Münchener Waldfriedhof zijn papieren kransen verboden, in Linden wordt evenals in Stettin de grafverzorging door de directie geleid, opdat de pralende pronk van pot- en perkplanten gedeeltelijk vervangen wordt door de stemmig-liefelijke Erica en Callunasoorten, varens, viooltjes, primula's, maagdepalm, lelietjes der dalen, klimop en wat vrouw Natura meer biedt aan eenvoudig plantenleven. Ook dit onderdeel der kerkhofkunst - vaak overgelaten aan kleine tuiniertjes, die natuurlijk fel zich overal kanten tegen deze hun benadeelende verzorging - verdient volle aandacht van hen, die onze doodenakkers weer willen verheffen tot oorden van herdenking, kunst en natuurwaardeering, of de bepalingen willen nakomen van het ‘IVe Congrès d'Art Public’, waar in de 2e sectie geformuleerd werd, dat: ‘Les cimetières doivent être dans leurs ensemble, expressifs de dignité, pour l'hommage public aux morts de la commune’, en ‘La commune a le devoir d'éviter que l'aspect des cimetières ne soit ce qu'il est en général: un composé d'alignements de tombeaux disparates abaissant l'hommage public aux morts’.
Stettin heeft de bloemenverzorging zóó ernstig opgevat, dat de kweektuin acht warme kassen en 600 broeibakken bezit, terwijl de boomkweekerij een oppervlakte van meer dan 15.500 vierkante meter beslaat.
Dat er ook in ons land rekening gehouden wordt met de nieuwe in het buitenland reeds ten deele verwezenlijkte denkbeelden, stemt ieder voor kerkhofschoon gevoelend mensch zeker tot verheugen, maar dat het anarchisme op nog pas geopende kerkhoven direct zich meester maakt van de grafteekens
| |
| |
leert helaas weer een vluchtig bezoek van het nieuwe Kerkhof der Ned. Herv. gemeente aan de Haagsche schouw te Leiden.
de omgeving van de romaansche kapel (stettin).
De gemeente architect W.C. Muller heeft met groote piëteit het aan de begraafplaats liggende boschpark van een voormalige buitenplaats, waarvan het heerenhuis als ontvanggebouw dienst doet, ongeschonden gelaten. Een schilderachtige vijver ligt er stemmingsvol als een ‘Totenmeer’ tusschen eerwaardig geboomte. Alle factoren werken hier mede om een het ideaal nabije begraafplaats te verkrijgen, maar ijzeren kransen onder schuine afdakjes, afgeknotte zuiltjes en dergelijke verschrikkingen dreigen ook hier met hun grove banaliteit de natuurlijke schoonheid van dit doodenoord afbreuk te doen, en elke afwijking, elke misgreep ten opzichte van het juiste karakter zal zich dáár scherper dan op een nog jong kerkhof doen gevoelen, omdat we in een zoo eerwaardige omgeving gevoeliger zijn in het onderscheiden van harmonie of wanklank en de kleinste dissonant de poëzie kan versteren. Waar we in deze regelen verschillende wegen hebben aangewezen, die er toe leiden meer weloverwogen schoonheid te scheppen op de doodenakkers, daar moeten we, gekomen aan het eind onzer beschouwingen, niet vergeten met een enkel woord gewag te maken van het plaatsen van vogelbronnen en voederbakjes, want al mag Lady Macbeth ook van een vogel (de uil) getuigen:
Wiens nachtgroet onheil krijscht’,
toch zal menige ‘De profundus’ biddende bezoeker zich verheugen aan het troostrijke gezang van de kerkhofvogels. Mogen de tegenwoordige begraafplaatsdirecties hierbij het schoone voorbeeld van den grootsten duitschen dichter der middeleeuwen, Walther van de Vogelweide herinneren. De bijnaam ‘van de Vogelweide’ zou hij ontvangen hebben naar de merkwaardige bepaling in zijn uiterste wilsbeschikking, die behelst, dat in de vier nissen van zijn onder een lindeboom van het Lorenzo-klooster te Würzburg te plaatsen grafzerk dagelijks versche weite zou gestrooid worden, opdat de vogels steeds bij hem nog een voederplaats zouden vinden.
Al hetgeen hier medegedeeld is over het medeleven met de groote aestetische cultuur, die ongetwijfeld in onze eeuw de menschheid veredelen zal, zegt ons dat, hoe nieuw het denkbeeld ons mag toeschijnen en hoezeer we daarmede nog vertrouwd moeten raken, ééns ook voor ons de tijd zal aanbreken, waarin we de aestetische eischen van onze kerkhoven zullen formuleeren in wetten en verordeningen, evenals dit gelukkig nu reeds bij het bouwen en bij de ontsiering van stad en land door reclameborden het geval is.
Nu staan we weer aan den vooravond van Allerzielendag, nu zullen weer in alle groote
| |
| |
en kleine steden, in dorpen en gehuchten de geloovigen tot de graven gaan. Ook in ons land zal men, gedachtig aan Vondels woorden ‘de liefde is sterker dan de dood’ de afgestorvenen herdenken en frissche bloemen neerleggen op de laatste rustplaatsen, als beelden van aandoenlijke vergankelijkheid en schoone opstanding.
intieme doodenhof, waar een effen gazon een gemeenschappelijk graf bedekt.
Zoo wordt het ons overal bewezen, in het stille melancholische herfstwoud vol stervensgeuren en halfdoode schoonheid; in het deemoedig planten van bloemen en het neerleggen van kransen op ‘Allerzielen’, dat Ten Kate philosophisch waar was toen hij dichtte:
Zou men de plaats der ontbinding zoo tooien
Zou men de graven met bloemen bestrooien
Als er niets ware in den dood dan de dood?
Maar uit den dood wordt het leven geboren.
Daarom ook drin gen de bloemen naar voren
Diep uit des aardrijks gesluierden schoot.
Arnhem, October 1914.
overzicht van de kerkhofkweekerij te stettin.
|
|