Het ijs over en wij zetten voet binnen een der puurste pueblos van de Boven Rio Grande rivier.
Het zuiver Indianendorp van 'n honderd inwoners, - Tesuque.
Waar ons een smal opgaand wegje 'dra in een, de pueblo als beschermende, zône van kraalen en paardestallen, stapels gekloofd brandhout, bergingen voor stroo, en schuurtjes leidde. En waar binnen wij het eigenlijke dorp vonden, - waar rond een vierkant pleintje, muur aan muur, de grauw-bruine kleiwoningen, de strenge sobere blokjeshuizen waren neergezet.
Stil als in het wilde land van sneeuw en wouden was het in Tesuque.
‘vrouw uit tesuque’.
Vreemd stil, - als sluimerden er de grijze ‘adobe’-hutten de lange lage gebouwtjes uit zongebakken klei.
Waren zij hier dan wel, de kleurige figuren der Pueblos?
Maar daar kierde al een deur open, kwam het roodoverdoekte hoofd van een vrouw even zichtbaar. En ginds op het vlakke dak van zijn kleihuis was een Indiaan plots op de uitkijk gekomen, stond onbewegelijk naar ons te turen.
Een oogenblik, en twee Pueblomeisjes, als nonnetjes in hunne lange citroengele doeken, kwamen het stille pleintje over, beklommen toen statig kalm een ladder, op naar de simpele bovenwoning.
Daarna was er weer rust in het dorp van eenzaamheid.
Had ons de medicijnman al opengedaan, was ook het oude pueblohoofd onze gastheer geweest, hadden al de pottebakker, de dekenwever, de turquoiseslijper, ons een plaats voor hun houtvuur geruimd, - warm toch was de ontvangst nergens.
Zeker, wel werden wij in het armelijke woonhuis geduld, hadden de mannen, de vrouwen, de meisjes, ons vormelijk de hand gedrukt, werd er een enkel woordje gesproken, had zelfs de jonge vrouw van den dekenwever ons voor het wiegemandje van haar kindje gebracht, - maar bij allen was er, dat voelden we, wantrouwen.... het wantrouwen tegen de ‘bleekgezicht’.
En mocht ons dat verwonderen?
Waren wij niet de ‘conquistador’, de indringer, de blanke overweldiger?
Toch kennen deze Indianen vriendschap, weten zij zich, na jaren omgang, te hechten. Dan bestaat vaak geen trouwer metgezel, geen beter kameraad. Dagreizen ver zal hij voor u komen en in de pueblo zult gij uw naam hebben, zal men u kennen als ‘de-altijd-zingende’ of ‘zonnehaar’ of ‘het-oog-dat-licht’.
Veel moest ik in Tesuque aan mijn vriend den schilder denken.
Welk een plek voor hem!
Hier waren ze, zijn figuren buiten, zijn warme oude muurtjes, zijn interieurs met zon, zijn stillevens.