Het kistje met de laadjes was niet zeer fraai, ik zette het dus bij anderen rommel in een muurkast.
Zoo liep het jaar ten einde, de dagen werden steeds waziger; ik had vacantie, de rust was mij heerlijk, ik bracht uren door met lezen en kijken van prenten en teekeningen, alles weer eens voor den dag halende wat ik in langen tijd niet gezien had, oude stadsgezichten, portretten van beroemde mannen, fijn van toon, in een atmosfeer van halftinten bij 't gloeien van het haardvuur. Weggedoken in een lagen armstoel zat ik tegenover de prentenkast, telkens gedachteloos turende naar het mikroscoop, en dan kwam bij vlagen het beeld van den vroegeren bezitter bij mij op, en in mijne verbeelding zag ik voor het instrument een deftig heer, met wit staartpruikje, zwart jacquet met kanten lubben als een visioen.
De lange avonden brachten mij tot steeds verder zich wervelende zwerftochten te midden mijner verzamelingen in kasten en laden, maar daags vóor oude jaar had ik vrij wel alles zoo eens doorloopen, en bij den schemer van een kleine staande lamp en de rosse gloed van 't haardvuur, waarbij alles in vagende omtrekken bleef, behalve de weerkaatsingen op het goudverniste koper van het mikroscoop, zag ik weer dien turenden man, aandachtig kijkende door het mikroscoop, en op eenmaal kwam in mij de behoefte om het kistje met praeparaten eens te gaan bezien.
Ik haalde het voor den dag, schoof een der laadjes uit, en daar lagen naast elkaar zes ivoren reepjes, ieder met vijf praeparaten en zoo ook in de andere laadjes.
Het instrument bleek nog heel goed te zijn.
Ik had het uit 't kastje genomen, en in het duister, op een paar meter afstands van de lamp geplaatst, zoodat de stralenbundel weerkaatst op den ronden hollen spiegel, een helder verlicht veld schiep in 't mij omringend duister, en de voorwerpjes fraai zich teekenden.
Een wondere wereld toch, dat kunstig samenstel van grillige insectenpooten, die in zachte kleuren tintende vleugeltjes, haarborsteltjes van rupsen, nu liggend als groote penseelen in den tooverachtigen lichtplek.
Ik bleef nog geruimen tijd verdiept in 't kijken, totdat 't mij eindelijk vermoeide, en ik alles weer in de laadjes deed. Het kistje liet ik staan, met het voornemen den volgenden avond nog eens weer een en ander te bezien, en ik ging ter ruste.
Zoo kwam oudejaarsdag, en 's middags thuis komende van eenige bezigheden, bleek mij dat een onvoorzichtige hand het kistje van den tafel had gestooten, de laadjes er uit.
Het kastje was beschadigd en ontzet, zoodat de laadjes er niet meer in pasten, en bij het beproeven om het weer in orde te brengen, bleek mij nu, waar ik in 't eerst niet op gelet had, dat de laadjes korter waren dan het cabinetje diep was.
Dat bevreemde mij nu in eens ten zeerste.
Ik bekeek het kistje met alle aandacht, en vond een schuifje kunstig verborgen in een der zijwanden, en toen ik het weg trok kwamen in de ruimte achterin, nog twee geheime langwerpige smalle laadjes voor den dag,
Ze hadden evenals de andere, koperen trekringetjes, en toen ik ze uitschoof vond ik in 't eene, een bundeltje zeer fijne stiften en pincetten, en in 't andere een ivoren reepje met vijf glaasjes, en een reepje in een chagrijnen doosje met fluweel gevoerd, en op dat reepje zat een enkel glaasje.
Ik was natuurlijk erg nieuwsgierig wat er op zou staan, ik zag alleen een kleurig ovalen plekje van ongeveer 2 à 3 millimeter in 't zwakke schijnsel van de lamp, en ik stelde dus het miskroscoop weer op, de praeparaten mede nemende, op eenigen afstand van de lamp om in 't omgevend duister, beter te kunnen waarnemen.
En daar zag ik tot mijne groote verbazing het portret van eene wonderschoone vrouw, met grooten hoed met blauwe strikken, en zulke evenzoo aan 't laag uitgesneden keurslijf.
Maar de spanning steeg in eens, dat alles