Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 24
(1914)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||
joh. lingelbach. ‘de slag bij livorno’, schilderij (doek). rechts blad perkament met beschrijving in verband met letters op het doek bij de schepen aangebracht (114 x 216 cm.). in het bezit van den heer c.j.k. van aalst, te amsterdam.
| |||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||
De Slag bij Livorno (14 maart 1653),
| |||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||
terwijl daarentegen het andere, rechts op den voorgrond tegen den opstaanden kant van het muurwerk, de bekende handteekening vertoont van den maker: Johannes Lingelbach. Alvorens de voorstelling te beschrijven, dienen we althans in het kort een overzicht te geven van de gebeurtenissen, die aan den slag van Livorno voorafgingen.
* * *
Na de sluiting van het Twaalfjarig Bestand had de nederlandsche handel op de Middellandsche Zee en vooral op den Levant, zich zeer uitgebreid, zoodat hij spoedig dien van alle andere volken verre overtrof, tot ergernis van Franschen en Engelschen. De levantsche handel was een der voornaamste bronnen van 's lands welvaart geworden. Met wijs beleid hadden de Staten Generaal maatregelen genomen om dien handel krachtig te beschermen. De koopvaardijvaartuigen mochten niet kleiner zijn dan van 180 lasten, bemand met ten minste 150 koppen en bewapend met minstens 24 stukken geschut. Zij moesten steeds bijeen, in ‘admiraalschap’ zeilen, onder geleide van een of meer schepen van oorlog. Daarom zorgden de Staten, dat er geregeld een smaldeel in de Middellandsche Zee was, om dienst te doen als convooi, maar ook om te kruisen langs de Barbarij sche kusten, waar de zeeschuimers van Tunis en Algiers voortdurend in het oog moesten worden gehouden. Door een dergelijke combinatie van gewapende koopvaarders en oorlogschepen, beschikte de Republiek in de Middellandsche zee over een afzonderlijke zeemacht, die, zooals gebleken is, zeer goed in staat was om den voordeeligen levantschen handel te beschermen en tegelijk om de eer van het Gemeenebest te verdedigen. In het jaar 1651 was weer een nederlandsch smaldeel in ‘de oude wereldzee’ aanwezig om te passen op fransche kapers en op barbarijsche zeeroovers, maar nog in het bijzonder op de Britten, die blijkbaar bezig waren om hun macht in deze wateren te versterken. In het begin van '52, toen de verhouding met Engeland steeds slechter was geworden, was onze navale macht aangegroeid tot 14 bodems. De Engelschen hadden toen echter 15 oorlogsschepen, voor een deel met zwaarder bewapening. Zij beschikten over twee schepen van 54 en vier van 44 stukken, terwijl het schip van den commandeur Joris Catz, als het grootste van het nederlandsche eskader, niet meer dan 42 stukken voerde. De Engelschen stonden onder den commandeur Richard Badiley (wiens naam in alle nederlandsche berichten tot Bodeley of Bodley is verbasterd) en den schout-bij-nacht Henry Appleton. In Juni 1652 kwam Appleton met drie van de grootste engelsche schepen en vier koopvaarders uit Smirna terug en liep de haven van Livorno binnen, waar de rijke lading kon worden gelost. Enkele nederlandsche schepen lagen mede op de reede, waarna Appleton (die dcor engelsche schrijvers wordt gekenmerkt als een vechtlustig, maar tegelijk als een ongeletterd en onbeschaafd man), om hen uit te tarten naar buiten kwam, ‘syn Scheepen tot een kans-waaging opgeschikt: de boorden rondom met Schanskleeden behangen: de bloedvlag achter af; de wimpel van boven, en twee tonnetjens buspoeder aan de nokken der reeden gebonden’Ga naar voetnoot*). Het was een uitdaging en een beleediging, voor Catz moeilijk te verkroppen. Te Livorno verwachtte men niet anders dan een bloedig gevecht, maar de Nederlanders roerden zich niet. Toen Catz echter kort daarop bericht kreeg dat de oorlog (de Eerste Engelsche) was verklaard, trad hij dreigend op, waarop Appleton zich haastte achter de | |||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||
veilige baak van Livorno de wijk te nemen. De Nederlandsche commandeur die nu al zijn 14 schepen bijeen had, dreigde hem ook in de binnenhaven aan te tasten, maar na een ernstig protest van de Italiaansche overheid durfde hij toch niet verder gaan. Livorno was een vrijhaven onder het bewind van den groothertog van Toscane, die bij de Staten-Generaal
1 2 3 4 6 5 7 8 9 11 10 reinier nooms, gen. zeeman, ‘de slag bij livorno’, uit zee gezien. schilderij (doek) i42 x 225 cm. rijksmuseum nr. 1753.
Tekst op het geschilderd perkament: 1. 't Schip Madonna delia Vigne 't welck een schoot onder water krijgende, naar de wal liep. - 2. De Maeght van Enckhuysen, nemende den Levantschen Coopman van Armenien. - 3 en 4. De Son en Julius Caesar, die de comm. Appleton aborderen en veroveren. - 5 en 6. De Susanna en de Swarte Arent, die de Pelgrum aborderen en veroveren. - 7. De comm. Van Galen schie(ten)de de Engelsche Bon-adventura in de brant, - 8. Capt. Tromp den Engelschen Samson een wijl aan boort gelegen hebbende, doet hem door een brander verbranden. - 9. 't Schip Maria die het alleen ootseylde. - 10. De adm. Bodley met de schepen en een brander, boven windt zijnde, dorst niet aftcomen. - 11 (voorgrond). Een brander van d'Engelschen door de comm. Van Galen in de gront geschoten. een klacht indiende over Catz, omdat hij de onschendbaarheid van de haven had bedreigd, al beriep hij zich dan ook op het feit, dat de Engelschen, doordat zij hunne schepen hadden mogen lossen, in weerbaarheid hadden gewonnen. Het protest werd versterkt door een afgezant van den Groothertog, die het in den Haag kwam toelichtenGa naar voetnoot*). Daarop werd Catz teruggeroepen om door Van Galen te worden vervangen. Livorno bleef echter intusschen door eenige nederlandsche schepen ingesloten, ZGodat Appleton er werkeloos moest blijven liggen. Jan van Galen had zich grooten naam gemaakt als bestrijder van Duinkerkers en algerijnsche zeeroovers en met de vaart in de Middellandsche zee was hij zeer vertrouwd. Hij was reeds enkele jaren uit den dienst, maar hij liet zich vinden voor het nieuwe, vereerende commando. In allerijl vertrok hij overland naar Italië, met bevel om de Engelschen, onder inachtneming van de | |||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||
bestaande tractaten met anderen, zooveel mogelijk afbreuk te doen. In Florence werd hij door Cosmo de Medicis met veel eerbewijs ontvangen, waarna hij ‘in des Hartoogs Koets met ses witte paarden’ naar Pisa werd vervoerdGa naar voetnoot*). Vandaar bereikte hij spoedig Livorno, waar hij het bevel op zich nam over het nederlandsche eskader, dat tot 16 bodems was aangegroeid, waarvan de verschillende Admiraliteiten hadden geleverd: Amsterdam 9, Zeeland en het Noorderkwartier elk 3, en Rotterdam één schip. Bovendien werden door den hollandschen consul te Livorno nog 11 gewapende koopvaarders ingehuurd. Deze waren echter meest ‘vuyl en ontranponeert’ en daar het moeilijk bleek volk aan te werven, zijn zij van weinig nut geweest. Van Galen liet geen tijd verloren gaan. Zes schepen liet hij te Livorno om de haven in te sluiten en met de tien andere zeilde hij naar de Westkust van Italië, omdat hij vernam dat Badiley met eenige koopvaarders uit de Levant werd verwacht. Op 26 September ontmoette hij tusschen Elba en Monte Christo den vijand, sterk vier oorlogsschepen en vier koopvaarders, van 38 tot 54 stukken voorzien. Zoo stonden de kansen vrij wel gelijk, want de nederlandsche schepen waren lichter bewapend. Den eersten dag werd alleen ‘schutgevaart’ gehouden, d.w.z. ongevaarlijk uit de verte geschoten, maar den volgenden ontstond een zwaar gevecht. Van Galen zelf, op de ‘Jaarsveld’ van 42 stukken, had het tegen de ‘Paragon’ van den britschen commandeur zwaar te verantwoorden. Zijn schip kreeg zes schoten onder water en raakte driemaal in brand. De schout-bij-nacht Jacob Grooteboer verloor zijn groote mast, en toen hij daarop werd aangeklampt door de ‘Phoenix’ van 42 stukken, sprong zijn volk moedig over en veroverde dit engelsche fregat. Badiley verdedigde zich krachtig, zoodat twee hollandsche schepen moesten wijken, nadat de beide kapiteins, David Jansz. Bont en Hendrik Swart, waren gesneuveld. Ten leste moest hij echter op de vlucht toen er brand aan zijn boord uitbrak, maar hij had zijn doel bereikt door de koopvaarders gelegenheid te geven om te ontkomen. Hij werd nagejaagd door Van Galen en enkele anderen, maar de Engelschen waren blijkbaar beter bezeild. Zij slaagden er in, achter de koopvaarders aan, de haven van Porto Longone op Elba binnen te loopen, daarbij spoedig door de Nederlanders gevolgd. Twee dezer waren echter genoodzaakt wegens zware averij onder den wal van Corsica schuil te zoeken, te weten de reeds genoemde schout-bij-nacht en Cornells Tromp op ‘de Maegt van Enkhuizen’, die hier voor het eerst als gezagvoerder aan een gevecht van beteekenis deelnam. Van Galen intusschen drong de haven binnen, maar in zijn voornemen om Badiley aan te tasten werd hij gestuit. Elba hoorde immers aan Spanje en de Gouverneur liet van Galen weten dat Zijne Katholieke Majesteit geen inbreuk op de neutraliteit van de haven zou dulden. Om deze bedreiging kracht bij te zetten was tegelijk op het strand een zware batterij opgesteld. Zoo veranderde de oorlogstoestand plotseling in een van zwaar gewapenden vrede, welke echter vereenigbaar bleek met een vertoon van ridderlijke courtoisie. Een der engelsche kapiteins werd door Van Galen met groote hoffelijkheid ontvangen, waarna de nederlandsche kapiteins Blok en Tromp aan boord gingen bij Badiley, die hen heuschelijk tracteerde, een dronk uitbracht op de gezondheid van Van Galen en hun bij het vertrek met vijf saluutschoten vereerde. Beide partijen herstelden hunne schepen, begroeven de dooden en verzorgden de gewonden, De lijken van den vice-commandeur Cornelis 't Jonge Hoen uit Hoorn en de kapiteins Bont en Swart, werden met krijgsmanseer onder geleide van 40 musketiers, ‘bij zeven vijgeboomen onder de Rosmarijn’ ter aarde besteld. In weerwil van alle hoffelijkheden bleef Van Galen de Engelschen bedreigen, maar | |||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||
hij wist toch niet recht wat hij doen zou. Indien hij hier op Elba doortastte, zou de Republiek wellicht in oorlog komen met Spanje - in dezen tijd met Engeland zeer bevriend - en deed hij zoo in Livorno, dan zou men zeker moeite krijgen met den ons weigezinden Groothertog. Hij schreef dus om nieuwe instructies aan de Staten. In afwachting van het antwoord, liet hij enkele
w. van de velde de oude, ‘de slag bij livorno’. penteekening-schilderij (doek) 123 x 189.5 cm. afkomstig van de familie tromp. in de versierde lijst het oudere wapen van dat geslacht en een verklaring, rijksmuseum nr. 2459.
wachtschepen voor Elba achter en zeilde, in het laatst van September, met alle overige naar Livorne. Hiermede was een langdurige periode van stilstand aangebroken, waarbij Appleton in de vrijhaven Livorno bleef ingesloten, terwijl Badiley in Porto Longone werd bewaakt. Te samen zouden ze tegen van Galen iets kunnen ondernemen, gescheiden konden ze niet veel beginnen. In November eindelijk kreeg Van Galen antwoord van Hunne Hoogmogenden en daaruit bleek dat zijn houding hem eigenlijk kwalijk werd genomen. Men gaf hem niet onduidelijk te verstaan dat hij op Elba maar had moeten doortasten, zonder in den ijver van de vervolging veel te letten op de plaats waar hij terecht was gekomen. Een feitelijke nieuwe opdracht kreeg hij niet. De Staten herhaalden alleen dat hij de Engelschen zooveel mogelijk afbreuk moest doen. In de haven van Livorno moest hij hen met rust laten, maar de baai behoefde hij niet te respecteeren. Over dit antwoord voelde Van Galen zich gekrenkt en gegriefdGa naar voetnoot*). | |||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||
Het status quo bleef nog maanden gehandhaafd, eigenlijk tot ergernis van alle partijen en vooral van den Groothertog, die zijn geheelen handel zag verloopen. Wellicht zou het nog langer hebben geduurd indien er niet een ernstig geval was gebeurd, dat op den duur tot verandering zou leiden. Men herinnert zich het Engelsche fregat ‘Phoenix’, dat op 6 September in het gevecht met Badiley was veroverd. Het was bij Van Galen's eskader ingedeeld en onder bevel gesteld van Cornelis Tromp, den veelbelovenden zoon van den beroemden admiraal Maerten Harpertszoon. Appleton en de zijnen konden dat verlies niet goed verkroppen en daarom beraamden zij een aanslag om het vaartuig weer te vermeesteren. Dit gebeurde op 30 November, den naamdag van St. Andries, den beschermheilige van Schotland. Voor de Engelschen was dat een feestdag en de Hollanders hadden juist dien dag aanleiding tot vroolijkheid omdat zij een scheepje hadden prijs gemaakt. Dien avond was de halve bemanning van de ‘Phoenix’ aan het passagieren, terwijl de overigen aan bocrd duchtig pret maakten. (In de engelsche bronnen wordt zelfs gesproken van ‘drunken revelry’). Teen het goed donker was, kwamen geruischloos drie booten aanroeien, elk met 30 man, die voorzien waren van de noodige handwapens en van zakjes met meel om zoo noodig de aangevallenen te verblinden. De overrompeling was volkomen, allen werden overmand en enkele matrozen die zich verweerden, overhoop gestoken. Tromp zelf lag te kooi. Bij het alarm schoot hij eenige pistolen op de Engelschen af en had nog juist den tijd uit een kajuitvenster te springen en zich zoo aan een smadelijke gevangenneming te onttrekken. Nadat hij een eind had gezwommen werd hij gelukkig door een Hollandsche boot opgenomen. De Engelschen hadden alles goed overwogen. Zij slaagden er in, de ‘Phoenix’ uit de binnenhaven naar buiten te brengen. Wel gingen de hollandsche schepen het fregat achterna, maar daar het ‘bovenmaten beseylt was’, kon het ongemoeid naar Napels ontkomen. Deze historie strekte Tromp alles behalve tot eer, want het was duidelijk dat er in het geheel geen wacht was gehouden. Gelukkig is hij in de gelegenheid geweest de schande door vele moedige daden uit te wisschenGa naar voetnoot*). Het heeft ook niet verhinderd dat hij in de plaats van den gesneuvelden 't Jonge Hoen door Van Galen ‘bij provisie’ tot schout-bij-nacht van het eskader werd bencemd. Het geval met de ‘Phoenix’ had echter groote gevolgen. De Groothertog was zoo verbolgen over deze nieuwe schending van de neutraliteit, dat hij Appleton liet gevangen nemen en een aanklacht tegen hem indiende bij zijn superieur Badiley. Tegelijkertijd richtte hij een protest aan het Engelsche Parlement en een verontschuldiging over het gebeurde aan de Staten-Generaal. Badiley kwam over land naar Livorno en nam Appleton gevangen mee naar Elba, waar hij voor den krijgsraad moest verschijnen. Het vonnis was veroordeelend, maar in de gegeven omstandigheden werd Appleton toch toegestaan tot nader order het bevel over zijn schip, de ‘Leopard’, weder op zich te nemen. Blijkbaar wilde men hem nog een kans geven, om zich al vechtende te rehabiliteeren, maar het laat zich denken dat zijn gezag door de uitspraak moest worden geschaad, Hij keerde dus naar Livorno terug, waar alles nog onveranderd was gebleven. Eindelijk | |||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||
had de Groothertog er echter genoeg van, want zijn haven was nu reeds acht maanden aan één stuk, eerst door Catz en daarna onder Van Galen geblokkeerd geweest, zoodat er niets omging. Hij stelde de Engelschen dus voor de keus, om òf de heroverde ‘Phoenix’ weer aan de Hollanders uit te leveren, òf de haven te ontruimen. Het eerste konden zij met hun gevoel van eer niet overeenbrengen en daarom kozen zij het tweede. Appleton moest dus naar buiten komen, er zat niet anders op.
* * *
We zijn nu gevorderd tot Maart 1653 en daarmede tot de beschrijving van het zeegevecht dat als ‘de slag bij Livorno’ is bekend. Het Britsche plan was vernuftig en had zeker kans van slagen, jammer alleen dat de uitvoering te wenschen heeft gelaten en Van Galen het van den aanvang doorzag. Badiley zou zijn ligplaats op Elba verlaten en de Nederlanders tot zich trekken. Wanneer hij dan met hen in gevecht was. zou Appleton uit Livorno komen en hun door een krachtigen aanval tusschen twee vuren brengen. De Engelschen rekenden daarbij op de zwaardere en beter bezeilde schepen, al waren hun tegenstanders door het aantal de meerderen. Op 12 Maart verliet Badiley met 8 schepen en een brander Porto Longone, waarna den volgenden dag bijna alle nederlandsche schepen hem tegemoet zeilden. Zij verwijderden zich echter niet te zeer en toen zij de zekerheid hadden dat Appleton de haven van Livorno had verlaten, wendden zij, gebruik makende van een gunstigen wind, de stevens en vielen hem - in den middag van den 14den - met zoo groote onstuimigheid aan, dat van den aanvang af zijn lot was beslist. We geven nu een overzicht van de geheele gebeurtenis (met vermelding van de kapitalen die verwijzen naar de verschillende op Lingelbach's schilderij afgebeelde episodes).
van galen; naar een gravure van michiel mozijn, naar de schilderij van i. livius. (eigendom firma r.w.p. de vries, amsterdam).
De schepen van Appleton bestonden uit de ‘Leopard’ (54 stukken), de ‘Bonaventura’ (44), de ‘Samson’(40), de ‘Mary’ (30), de ‘Pilgrim’(3o), de ‘Merchant of Levant’ (28) en één brandschip. Hiertegenover bracht Van Galen minstens acht schepen in het gevecht, terwijl de overige zich gereed hielden om Badiley zoo hij mocht opkomen, tegen te houden en aan te tasten. Bovendien zou men nog kunnen rekenen op een zestal ‘Straatvaarders’ wien de krijgsraad deel in den buit had toegezegd. Van Galen voer zelf van schip tot schip en vuurde de kapitcinen tot kloekmoedigheid aan. Toen liet hij zijn volk aan boord van ‘de Zeven Provinciën’ (42), een voorgangster van het beroemd geworden admiraalschip, voor den grooten mast bijeenkomen | |||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||
en hield een krachtige toespraak. Onmiddellijk daarop viel hij het meest nabijzijnde engelsche schip, de ‘Bonaventura’ aan en gaf het de volle laag, met het gevolg dat een ‘gelukkige’ kogel in de kruitkamer doordrong en het vaartuig in de lucht sprong. Niet meer dan zeven man konden het veege lijf salveeren. Het wrak brandde daarna langzaam tot den waterspiegel af. Hij werd bij dit bedrijf geholpen door kapitein Adriaen Roothaes op het schip ‘de Roode Haes’Ga naar voetnoot*). Wel begrijpelijk dat dit geval onder de Engelschen, zooals het heet, ‘confusie en verbaestheidt’ teweeg bracht. Van Galen keerde zich nu tot den in de verte naderenden Badiley, die een brander op hem afstuurde, maar even gelukkig als in het eerste geval, werd dit dreigend gevaar afgewend en de brander in den grond geschoten (A). Zonder verder verwijl ging het Nederlandsche commandeurschip, door een zevental andere schepen vergezeld, Badiley tegemoet die echter de vlucht nam (H). Cornells Tromp, op de ‘Maen’, had met groote furie de ‘Samson’ aangetast en geenterd. De engelsche bemanning riep reeds om kwartier, toen onder beschutting van den kruitd-imp de hollandsche brander kon naderen en den Engelschman aanklampen. De brand sleeg over, het schip sprong in de lucht en de geheelc bemanning kwam in het water terecht (B). Het brandende wrak dreef af naar de haven en veroorzaakte daar brand in het kwartier van St. Barbara, wat in Livorno groote opschudding veroorzaakte. Gelukkiger dan die van de ‘Bonaventura’, werd een deel der equipage van ‘de Samson’ door de hollandsche booten opgenomen en twee eigen sloepen met volk bereikten de ‘Mary’, het eenige schip dat ontkwam. Het had niet de heldhaftigste, maar in het eind de wijste partij gekozen, nl. om door de vechtende schepen heen te glippen en zich bij Badiley te voegen (K). Appleton zelf had zich intusschen te verdedigen tegen ‘de Zon’ (kapt. Boogaard) en ‘Julius Caesar’ (kapt. Jacob Rooker). Hij verweerde zich geducht, eenige uren lang, maar toen ook de ‘Eendracht’ (vice-commandeur Jacob Grooteboer) kwam meehelpen, was zijn lot beslist. Hij liep naar beneden om de lont in het kruit te steken, maar zijn volk dat reeds om kwartier riep, overweldigde en bond den ongelukkigen bevelhebber, waarna de ‘Leopard’ na een verlies van 80 doeden en 60 gewonden, aan zijn bespringers werd overgegeven (C). Evenzoo werd de ‘Pilgrim’ aangevallen door de ‘Susanna’ (kapt. de Vries), daarna door de ‘Zwarte Arend’ (kapt. Bontebotter) en na een langdurig gevecht veroverd (F)Ga naar voetnoot*). Het gewapende engelsche koopvaardijschip ‘Merchant of Levant’ was middelerwijl in gevecht geweest met het hollandsche zusterschip ‘Madona delia Vigne’ en had dit zwaar geteisterd, waarna het zelf door de ‘Maegd van Enkhuizen’ (Kapt. Ham) werd aangevallen en veroverd (D). De ‘Ma- | |||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||
dona delia Vigne’ (Kapt. Harmen Forme) bleek een noodlottig schot onder de waterlijn te hebben gekregen, zoodat zij genoodzaakt was naar den wal te loopen, waar zij op een droogte, Marzeccho geheeten, kwam te zinken (L). Het schip is daar toen geheel ontladen, maar uit de berichten is niet anders op te maken dan dat de hulk zelf niet meer kon worden gered. Met het geheele eskader van Appleton was dus afgerekend. Alleen de ‘Mary’ was, zooals we gezien hebben, er in geslaagd zich bij het eskader van Badiley te voegen. Deze had zich met het gros zijner schepen op een afstand en alleen uit de verte met de Hollanders ‘schutgevaert’ gehouden. Hij durfde niet afcomen’. Toen nu de slag was beslist, werd hij door het schip van Van Galen en verschillende andere achtervolgd, maar daar zijne schepen ‘subtyler en beter beseylt’ waren, ontkwamen zij, nu negen in getal. Het geheele gevecht had volle vier uur geduurd en was eerst ten acht uur 's avonds toen het reeds donker was, geëindigd. Het verlies der Engelschen was zwaar. Het bedroeg 386 dooden, 293 gekwetsten en een menigte gevangenen, waarbij Appleton en al zijn gezagvoerders voor zoover zij niet waren gesneuveld. De ‘Leopard’, de ‘Pilgrim’ en de ‘Merchant of Levant’ werden te Livorno opgebracht, de ‘Bonaventura’ en de ‘Samson’ waren opgesprongen en verbrand, en een brander van Badiley was in den grond geschoten. De Hollanders hadden veel minder geleden. Zij verloren 123 dooden en ‘ruim zoo veel’ gekwetsten. Behalve de ‘Madona della Vigne’ die op het droge kwam te zinken, moet, - in weerwil van tegenstrijdige mededeelingen, - ook het schip de ‘Son’ zijn gezonken. Het grootste verlies echter dat hen trof was de verwonding van hun dapperen aanvoerder, die aan de gevolgen daarvan zou bezwijken. Reeds in het begin van het gevecht was Van Galen door een kogel van de ‘Bonaventura’ aan den rechterenkel getroffen. Hij werd voorzichtig op de ballast neergelaten waarna de chirurgyns hem het been tot onder de knie afzetten. Moedig doorstond hij de pijn en zeide, dat het licht viel in het midden van de zege voor het vaderland te sterven. Toen hij wat wijn had gedronken wierp hij het glas op het dek, zeggende: ‘de engelsche Koningsmoorders moeten het toch àl betalen’. Hij werd naar beneden gedragen, maar hoe ook door bloedverlies verzwakt, hij hield niet op, de zijnen met luider stem aan te vuren en zoodra hij vernam dat Appleton was verslagen, gaf hij last om met alle kracht Badiley te vervolgen. Dit geschiedde ook gedurende den geheelen nacht en eerst den volgenden morgen, toen het bleek dat Badiley te verre was ‘vooruitgespat’, keerde ‘de Zeven Provinciën’ met de overige schepen te Livorno terug. Daar werd de held met veel zorg aan wal gedragen en naar het huis gevoerd van den Hollandschen consul Peter van der Straten wiens missives aan de hooge overheid in het vaderland, bewaard zijn gebleven. Aanvankelijk had men hoop op zijn herstel, maar negen dagen later, op den 23sten Maart, is Van Galen aan zijn kwetsuur overledenGa naar voetnoot*). Zijn lijk werd gebalsemd en met het schip ‘Haarlem’ naar Amsterdam overgebracht, waar het in December met groote praal in de Nieuwe Kerk werd begraven †). Op last | |||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||
van de Algemeene Staten werd door de Admiraliteit van Amsterdam op zijn laatste rustplaats een graftombe opgericht, het meest nog bekend door het, veelal aan Vondel toegeschreven versje: Hier leidt int Graf van Eer de dappere van Gaalen
Die eerst ging buit op buit Castilien afhaalen
En met een Leeuwenhart, nabij 't Toskaaner strandt
De Britten heeft verjaagt, verovert, en verbrandt.
Het monument vertoont den held in liggende houding,Ga naar voetnoot*) den bevelhebbersstaf in de rechterhand en den helm aan de voeten. Op een cartouche van zwart marmer in wit marmeren omlijsting, is met gouden letters een uitvoerig latijnsch epithaphium gegrift. Het is gedekt door een stevenkroon en omgeven door een rijke trophee waarin, met kanonnen, ankers en velerlei wapentuig, vooral kruitlepels, wisschers en ander gereedschap ter bediening van het scheepsgeschut, zijn opgenomen. Op den sokkel is in wit marmer het fraaie relief van een zeeslag uitgehouwen. De tombe is afgesloten door een gesmeed ijzeren, niet verplaatsbaar hek met het opschrift: ANNO 1656. VLTIMO JANVA. TER. EEREN. V.D. MANHA. COMMAND. JOHAN. VAN. GALEN. VOOR. HET. E.M. COLEGIE. TER. ADMIRALITEYT. RESIDERENDE. IN. AMSTERDAM. WILLEM. HERMANSEN. VAN. TIL. SLOTEMAECKER.
de kop van commandeur jan van galen, photo naar een afgietsel in 's rijksmuseum van het door rombout verhulst vervaardigd beeld of de graftombe in de nieuwe kerk te amsterdam.
We hebben ons de vragen gesteld: wie was de maker van de tombe en door wien is het versje gedicht? Men is geneigd Rombout Verhulst voor den beeldhouwer en, gelijk wij reeds zeiden, Vondel voor den dichter te houden. Nergens echter is Rombout Verhulst als de maker aangewezen; en wat Vondel betreft, onder zijn kleine gedichten komt wel een grafschrift op Van Galen voor, maar het is een ander, en voegen we er bij, een veel beter. Omtrent beide gevallen hebben we getracht zekerheid te verkrijgen en we zijn daarin, - dank zij de welwillendheid van den Heer Dr. J. de Hullu, adjunct-archivaris aan het Algemeen Rijksarchief in den Haag, - ook gelukkig geslaagd. Het resolutieregister van de Admiraliteit | |||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||
van Amsterdam vermeldt, dat op 7 Maart 1654 aan Mr. Willem de Keyser en Rombout Verhulst is aanbesteed: ‘de tombe, ornamenten tot de begrafenisse van den commandeur van Galen zaliger’ voor 3100 gulden, en verder: ‘dat op Artus Ouellijn een ordonnantie van 200 guldens zal worden gedepêcheerd voor het maken van het “model”, deszelfs gedane tauxatie en andere vacatien in 't prepareeren van 't selve werck verdient’. Het bestek van de tombe is in de vermelde resolutie van 7 Maart 1654 ingelascht. Het vers op het monument is, volgens een
de slag bij livorno. relief in marmer door willem de keyser, op den sokkel van het grafmonument van van galen in de nieuwe kerk te amsterdam. (photo naar het afgietsel in 's rijksmuseum).
18e eeuwsche klapper op de resolutiën van 1653 (die thans niet meer aanwezig zijn), ‘gecomponeert door den ontvanger der Amsterdamsche Admiraliteit Mr. Elbert Spiegel, en werd op 16 December 1653 door het college ‘voor welgevallig opgenomen’. Bijzonderheden uit de rekeningen van de Amsterdamsche Admiraliteit zijn niet te geven, daar deze eerst met 1681 beginnen. Uit de resolutie van dezelfde Admiraliteit van 20 Juli 1656 blijkt, - en dit ten overvloede, - dat Willem Hermannsen van Til het ijzerwerk van het monument heeft vervaardigd. Den 4den Augustus daaraanvolgende werd de equipagemeester gemachtigd, aan hem ordonnantie van betaling te passeeren, ‘ter concurrentie van sesthien stuivers 't pondt weegens’. Uit deze gegevens is dus vastgesteld, dat Quellinus het model heeft geleverd, waarna Rombout Verhulst en Willem de Keyser te samen de tombe hebben uitgevoerd, waarbij zijzelf de materialen leverden. Bij analogie met de graftombe in de Oude Kerk te Delft van Maerten Harpertszcon Tromp (die immers in hetzelfde jaar als Van Galen sneuvelde) mag worden aangenomen, dat het eigenlijke grafmonument is uitgevoerd door Rombout Verhulst, de trophee, het relief van den zeeslag en de festoenen die dit flankeeren, door Willem de KeyserGa naar voetnoot*). | |||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||
De gevolgen van den slag bij Livorno waren zeer gewichtig. Toen het bericht van de overwinning het vaderland bereikte, heerschte daar groote vreugde. Juist in dien tijd, toen men in den strijd tegen de Engelschen in de Noordzee zeer ongelukkig was, had men zulk een bemoediging wel noodig. Vooral de kooplieden hadden reden tot blijdschap, want de levantsche handel was nu weder verzekerd. Terecht luidt het dan ook in het bovengenoemde TranslaetGa naar voetnoot*): ‘Dese is de heerlijcke Vittorie die de Hollanders van d'Engelse hebben gekregen, daer mede sy geworden zijn Meesters van de Middellantsche Zee, ende volgens, Meesters van de Negotie, daer met oock verseeckert wert de Trafique voor alle de Schepen van anderen Natien, die niet en sullen ghemolesteert werden van een Esquadre’. Zoo was het ook begrepen door Badiley, die de meerderheid der Hollanders erkennende, onmiddellijk na het gebeurde de Middellandsche Zee verliet en met al de schepen die hij nog over had naar Engeland koers zette. Toen het bericht Londen had bereikt, gingen daar een aantal kooplieden, die handel dreven op den Levant, de een na den ander faillietGa naar voetnoot†. Badiley is er blijkbaar in geslaagd zich afdoende te verdedigen over het gevoerde beleid. Toen maanden later ook Appleton, uit zijn gevangenschap ontslagen, te Londen terugkeerde, diende hij in scherpe bewoordingen een aanklacht in tegen zijn bevelhebber, bewerende dat Badiley hem in den steek had gelaten. Tegelijk legde hij een uit Amsterdam meegebrachte verklaring van hollandsche kapiteins over, om aan te toonen dat hij zich dapper had gedragen. Het mocht echter niet baten. Badiley hield staande dat hij zijn instructies niet had opgevolgd en veel te vreeg uit Livorno was uitgeloopen. Appleton werd dan ook uit den zeedienst ontslagen en verdween uit de geschiedenis van het engelsche zeewezen, terwijl Badiley niet lang daarna werd bevorderd tot ‘rear admiral’, als opvolger van den bekenden Lawson.
* * *
We keeren thans tot het schilderij van Lingelbach terug. Na al het voorgaande kunnen we volstaan met de verklaring op het perkament, dat op sommige plaatsen door den tijd moeilijk leesbaar is geworden. Behoudens een paar kleine uitzonderingen hebben we het echter geheel kunnen verklaren. Enkele plaatsen waar het schrift is uitgewischt hebben we door.... aangeduid. Tusschen haakjes zijn de varianten of toevoegingen geplaatst welke op de copie in het Rijksmuseum voorkomen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||
Op het monument in den linkerhoek van het schilderij staat: ‘Bataglia secuita tra levaseli olandese e inglesi je di 14 Marze 1653 (Acionti Livorno). De vergelijking tusschen beide teksten toont aan, dat de copiist enkele aanvullingen wenschelijk achtte. Een sprekend voorbeeld hiervan ziet men bij B. De tijdgenooten konden niet in twijfel zijn van welken Tromp hier sprake was. Zelfs de Italianen wisten dat men hier te doen had met den jongere, of, zooals het in het Translaet heet, ‘den soone van den Generalissimo ofte Opper-Generael’. De copiïst echter onderscheidde hem met de toevoeging: ‘Capitein Cornelis’. In zijn tijd was dat noodig want Maerten Harpertszoon was immers weinige maanden na den slag bij Livorno, in Augustus 1653 bij Ter Heyde gesneuveld. Bij F. heeft hij den naam van het engelsche schip, de ‘Pelgerum’ (Pilgrim) blijkbaar niet kunnen lezen en daarom spreekt hij maar van: het schip. Verklaarbaar ook, dat hij met de letters E en F in de war is geraakt, want inderdaad gelijkt op het origineel de kapitale F frappant op een groote E. Zoo heeft hij de beide letters omgewisseld, met het gevolg dat de verwijzing niet meer klopt. Na de letter K heeft deze onhandige imitator het werk gestaakt, zoodat hetgeen onder L op het origineel voorkomt, benevens de laatste regels met de dateering ontbreken. Twee woordjes (onder L) hebben ons veel moeite gegeven. Toen het echter gebleken was dat de ‘Madona della Vigne’ volgens Italiaansche bron op een ondiepte met den naam Marzeccho was geloopen, werd ook dit duidelijk. Het eenige wat niet te verklaren schijnt is de naam van Saenen, want van dien naam komt geen kapitein in Van Galen's eskader voor; en evenmin hebben we de bijzonderheden onder D ergens beschreven gevonden. De incompleete tekst op het museumstuk, in handschrift en spelling van kennelijk jongeren tijd, is gemakkelijk te lezen; de volledige op het origineel, hoewel met vaste hand neergezet in fraai 17e-eeuwsch schrift, heeft door den tijd geleden; maar hier ter plaatse, op het doek van Lingelbach, is het geheele perkament, - precies als op het complementaire stuk van Reinier Nooms - op zichzelf reeds een kunstwerkje, als een klein stilleven. De toeschouwer ziet zich geplaatst in de stad Livorno met het uitzicht over de binnenhaven, - met de zoogenaamde Moelie, den golfbrekenden dam, en de vuurbaak, - naar de wijde zee waar de slag woedt. Het is duidelijk dat de schilder alle episodes bijeen heeft gebracht alsof zij gelijktijdig gebeurden, en óók, dat men op dezen uitkijk het eskader van Badiley niet zoo nabij heeft kunnen zien. Evenwel is onze schilder volstrekt niet zoo ver van de werkelijkheid afgeweken als wel eens is aangenomenGa naar voetnoot*). In het reeds meer dan eens aangehaalde ‘Translaet’, een officieel rapport onmiddellijk na den slag te Livorno opgemaakt, wordt het gevecht aangeduid als ‘gherepresenteert als op een Theater ofte Tonneel, in een redelycke distantie van dese stadt. Soo dat alle de Huysen die eenige eminentie ofte uytstekende Plaetsen hebben om in Zee te sien, met alle goede ghelegenheyt daar van aensienders zijn geweest: Ende alle de successen hebben konnen sien, die hebben konnen voorvallen in soodanighen slach....’ Vondel had geen andere voorstelling van het geval. Het klinkt als een beschrijving bij Lingelbach's schilderij, wanneer men leest in den ‘Scheepskroon, behaelt in den | |||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||
Scheepsstrijt bij Livorne, door den Doorluchtigen Zeehelt Joan van Galen’: Gansch Livorne, op muur en trans,
Duizent, duizent Italjanen
Zagen zeevaert wien de kans
Van dit onwêer in de lent,
Van dit dondrende element,
Zwavelvier, en lucht, en baren,
Eerst verslinden zoude, of sparen.
graftombe van jan van galen in de nieuwe kerk te amsterdam.
Als een echt zeestuk moge het schilderij van Reinier Nooms hooger staan, het werk van Lingelbach is zeker belangrijk als figuurstuk en tevens uit een topographisch oogpunt. Tot in het jaar 1650 heeft hij in Italië gewerkt en blijkens vele in verschillende musea verspreide stukken, heeft hij inzonderheid gezichten in Middellandsche Zee-havens op het doek gebracht. Ongetwijfeld heeft hij ook Livorno goed gekend. |
|