Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 24
(1914)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 329]
| |
‘moeder haar dochters verdedigend’ naar de schilderij van etienne dinet
| |
[pagina 329]
| |
bij het kampvuur. (omslag van een menu).
| |
Etienne Dinet, door Ph. Zilcken.Toen, ongeveer een jaar geleden, Dr. Herman ten Kate in dit tijdschrift sprak over exotisme in kunst, viel het mij op dat Dinet, - deze in vele opzichten merkwaardige, en geheel op zich zelf staande schilder - te onzent slechts weinig bekend is, hoewel hij in de fransche kunstwereld toch een der eerste plaatsen inneemt, naast kunstenaars als Besnard, Cottet, Simon en anderen, en zoowel op de ‘Salons’ als op kleinere tentoonstellingen een sterk sprekend figuur is. Dinet werd mij eens voorgesteld bij de opening van een tentoonstelling van de Peintres Orientalistes Français, van welke vereeniging hij een der oprichters en voornaamste leden is. Deze exposities hebben plaats in den nawinter, meestal in Februari, in het Grand Palais des Beaux-Arts der Champs-Elysées. Op den openingsdag, in de kille, grijze zalen, die slechts door de zonnige schilderijen aan de wanden worden opgevroolijkt, beweegt zich het somber gekleede winter-publiek der Parijsche premières. Onder deze menschen is Dinet een opvallende figuur, hoe in-eenvoudig en hoogst bescheiden (ik zou haast zeggen ‘Oostersch-bescheiden’)zijn optreden ook zij. Maar, gekleed in een nauwsluitend zwarte jas met astrakhan-kraagje, die het wit van zijn puntbaard en zijn gelige huidskleur doet uitkomen onder den zwarten hoogen hoed, en met zijn git-zwarte oogen, ziet hij er volkomen uit als een Oosterling in europeesche kleederdracht. Kalm, minzaam en voornaam beweegt de Algerijnsche schilder zich te midden zijner meer of minder drukke collega's, meestal vergezeld van zijn roodgeburnoessten vriend Si-Sliman ben Ibrahim. Een paar jaar geleden bracht ik Dinet een bezoek in zijn klein maar heel mooi gelegen appartement in de Rue de l'Abbaye, vlak naast St. Germain des Prés: de concierge zeide mij dat hij dien dag juist ‘ont- | |
[pagina 330]
| |
ving’, maar dat er nog geen bezoekers waren. Het was een nare, grauwe winterdag; tegen drie uur begon het reeds donker te worden en de eerste lantaarns waren reeds aangestoken; het interieur, waarin ik mij plotseling bevond, vormde een uiterst sterke tegenstelling met de druilige straat waar ik zoo juist vandaan kwam. In eenige kamers, sober gemeubeld, maar versierd met tapijten, tegels en koperen voorwerpen
e. dinet en si-sliman.
van oostersche nijverheid, waar een benauwend heete temperatuur heerschte, zat de schilder met zijn kleine fennec (woestijnvosje) als een kind in de armen, terwijl naast hem Si-Sliman stond en diens vrouw, een echte Saharaansche, in kleurig en van goud en juweelen fonkelend kostuum, de ‘honneurs’ waarnam en geurige arabische koffie en cigaretten aanbood. Si-Sliman draagt natuurlijk de Algerijnsche kleedij der binnenlanden, want hij komt van den Mzab, vele dagen reizen van de kust der Middellandsche Zee. Buitenshuis plooit zich altijd over dit kostuum, in harmonieuze lijnen, zijn fel-rooden burnoess. Si-Sliman spreekt tamelijk goed Fransch; zijne vrouw echter uitsluitend Arabisch, zoodat het gesprek met deze meestal tot een pantomime gereduceerd wordt. Beide vergezellen steeds Dinet, zoowel te Parijs als in Algerije, waar de schilder het grootste gedeelte van het jaar doorbrengt. Dien dag gebeurde het dat, nadat ik binnen was gekomen, de zeer bekende Orientalist Dr. Mardrus verscheen, wiens uitvoerige en litteraire franschevertalingder Duizend en een Nacht, aan Stephane Mallarmé opgedragen, hem een wereldvermaardheid bezorgde. Het gesprek liep weldra over den Koran, Noord-Afrika, Egypte, en ik bemerkte al gauw hoezeer Dinet een zeldzaam enthousiast, ja bijna een fanaticus is van al wat Arabisch en Muzelmansch is. Hoe deze schilder daartoe kwam, wordt gedeeltelij k door zijn loopbaan verklaard. | |
[pagina 331]
| |
In 1884, in dien rijken en prachtigen tijd van '80, die zooveel veelzijdige en verschillende persoonlijkheden zag ontstaan, had Dinet de Ecole des Beaux-Arts juist afgeloopen; hij dacht er aan een reis door Italië te gaan maken, toen een zijner vrienden, de schilder Lucien Simon hem kwam vertellen dat zijn broeder, de naturalist Simon, in Boe-Saâda en omstreken ging zoeken naar een destijds zeer zeldzaam insect, de Anthia venator; dat hij hem vergezelde, en tevens vroeg hij aan Dinet of deze niet mede wilde gaan..... Dit voorstel vond de kunstenaar zoo hoogst aantrekkelijk, dat reeds enkele dagen later de vrienden in de binnenlanden van Algerijë waren, welke destijds zoo goed als niets van hun karakter verloren hadden en nog maar zelden bereisd werden.
studie van een oeled-nayl meisje, naar teekening.
Nadat Eugène Delacroix in 1834 zijn ‘Femmes d'Alger’ had geschilderd en ten-toon-gesteld, kwam Marilhat juist terug van Egypte, met zijn doeken: ‘Place de l'Esbékyéh’ en ‘Ruines de la Mosquée El-Hakem’. Iets later maakte Vernet zijn reusachtig schilderij, voorstellende de verovering der Smala van Abd-el-Kader, (Versailles) en het Orientalisme was ontstaan. Toen gingen Decamps, Dehodencq, Belly, later Guillaumet, Fortuny, Regnault, Benjamin Constant, Marokko, Klein-Azië, Syrië, Palestina, Egypte, Algerijë bereizen en brachten van die landen schilderijen mede waarin zij de elementen van schoonheid verwerkt hadden, gedurende hun reizen opgedaan. Maar het was Fromentin die het Oosten en speciaal Algerijë het meest bekend en bemind deed worden, niet zoozeer door den invloed van zijn schilderijen, welke, hoe knap ook geschilderd, niet zooveel opgang maakten als zijn twee prachtige boeken ‘Un été dans le Sahel’ en ‘Une Année dans le Sahara’ die spoedig en voor altijd den naam van Fromentin vestigden. Echter eerst in de laatste twintig jaren, gedeeltelijk omdat het reizen steeds gemakkelijker gemaakt wordt, bezochten tallooze schilders van alle mogelijke nationaliteiten oostersche landen, en een intelligent publiek zag weldra tevens in, wel begrijpende dat het onderwerp van een schilderij al heel weinig doet tot de intrinsique kunstwaarde er van, - dat een meer of minder realistisch oostersch motief, mits mooi geschilderd of geschreven, al even boeiend, pakkend, of voornaam kan zijn als een ander onderwerp, - dat een moskee niet behoeft onder te doen voor een oude molen, een buigzame palm voor een wuivende wilg, een druk Oostersch steegje voor een kalm Hollandsch achterbuurtje.... Men denke slechts | |
[pagina 332]
| |
aan werk van Bauer, Jac. van Looij en andere landgenooten..... Dinet echter had, toen de omstandigheden hem er toe brachten naar Algerije te gaan, verre van een voorliefde voor Orientalisme, eerder een afkeer voor alle mogelijke oostersche genre-tafereelen, meestal kunstmatig in europeesche ateliers vervaardigd, zonder een zweem van emotie of oprechtheid; daarom maakte hij deze reis slechts mede om het zonnige land eens te gaan zien, in gezelschap van een paar goede vrienden, zonder eenig idée er te gaan werken.
oeled-nayl-meisje. (met toestemming van de hil. durand - ruel te parijs).
Nu is het een eigenaardig verschijnsel dat oostersche onderwerpen evenveel weerzin kunnen opwekken als sympathie; want er zijn menschen die van nature niet houden van elegante palmen en intens blauwe luchten, terwijl anderen de palmboom als een wonder van sierlijkheid beschouwen (de Goncourt, Bauer, Verwey, enz.) en het schitterend azuur van Zuidelijke hemelen altijd even schoon en aantrekkelijk vinden. Door een gelukkig toeval kwam Dinet terecht in Boe-Saâda, een der meest bizondere en meest boeiende steden van NoordAfrika, midden in het land der Oeled-Nayl's gelegen, en een der hoofdplaatsen van dezen aanzienlijken stam, die o.a. gekenmerkt wordt door de eigenaardigheid dat men er vele vrouwen ongesluierd kan zien rondloopen, een gewoonte geheel en al in strijd met de algemeene muzulmansche gebruiken en zeden, door toevallige omstandigheden ontstaan. Eene Oeled-Nayl zeide me eens daaromtrent: ‘Dieu nous a créeés ainsi pourquoi cacherions-nous notre visage?’ Hierbij komt nog dat haar eigenaardig kapsel en kostuum, in hooge mate schilderachtig zijn, en dat, tengevolge van haar groote vrijheid van omgang, zij dikwijls niet ongenegen zijn om te poseeren. Het duurde ook niet lang of Dinet raakte onder de bekoring van de fraaie typen niet alleen, maar van het alles en altijd reflecteerende zonlicht, dat de rauwste en schrilste kleuren in zuivere en rijke harmonieën transponeert, - van de rust en de heerlijke kalmte der eindelooze uitgestrektheden van den Sahara, met zijn typische en intens-schoone Nomaden-bevolking, altijd nobel van lijn en kleur, Dinet werd bevangen door een grenzenloos enthousiasme voor die onverwachte maar overheerlijke wereld van leven, licht en zonnegloed, en Algerije telde een heftigen bewonderaar meer. Het verblijf te Boe-Saâda en omstreken duurde echter niet lang; na enkele weken was het doel bereikt en het geld op; de vrienden moesten terugkeeren en vertrokken weêr naar Marseille, verrijkt met onuitwischbare indrukken. Dinet moest o.a. naar Parijs terug om daar te probeeren zijn brood te verdienen. | |
[pagina 333]
| |
jose en de vrouw van potiphar.
| |
[pagina 335]
| |
Te Marseille aangeland, wandelend op de Cannebière, ontmoetten zij toevallig een kennis van wie zij vernamen dat Dinet een prijs, een reis-beurs was te beurt gevallen... Niet lang bedenkt de artist zich; hij koopt het noodige schildersmateriaal, en gaat met de eerstvertrekkende boot weêr naar Algiers terug! Ditmaal verblijft Dinet een maand of zes in het zonneland; van nu af is zijn toekomst afgebakend; geheel en al bekoord door de pracht van Boe-Saâda en zijn inwoners begint hij een nieuw leven, dat voortaan ongestoord gewijd zal worden aan het schilderen van die wereld die hem in zoo hooge mate boeit en ontroert.
gezicht op laghoeat. (musée du luxembourg te parijs).
Vóórdat hij echter tot een concreet begrip van zijn willen geraak te, maakte Dinet vele jaren van studie en van strijd door. Ook, voordat hij zich voor goed te Boe-Saâda vestigde, maakte hij vele tochten en reizen door Algerije. In verschillende richtingen trok hij achtereenvolgens het binnenland in en doorkruiste hij gedeelten van den Sahara, van Wargla tot Metlili en Aïn çala, plaatsen die destijds bijna niet te bereiken waren en te voren slechts door troepen of ontdekkingsreizigers bezocht waren geworden. Zoo leerde Dinet het geheele land grondig kennen. Op die tochten maakte hij talrijke studies, geschilderd in het deksel van zijn schilderskistje, studies van figuur en van landschap, direkt naar de natuur gemaakt. Tot dezen behooren de hierbij gereproduceerde ‘Jonge Ouled-Nayl’, welwillend afgestaan door de heeren Durand-Ruel en het ‘Gezicht op Laghoeat’, een juweeltje in het Musée du Luxembourg te Parijs; achter elkander schuiven de terrassen weg met hier en daar groepen grijs-groene palmen; het geheel is in een zacht blonden toon geschilderd; rustig schijnt de zon die op de randen der daken kantlichtjes doet schitteren. Het eenige leven in deze uitgestrektheid is wat rook, die blauwachtig, in het rozeblonde geheel, stil over de terrassen zweeft Veel ruimte en rust, licht en fijnheid van kleur spreken uit dit kleine doek dat een geheele wereld van sensaties bevat en suggereert. Maar, volhardend zoeker als hij is, nam Dinet proeven van verschillende technieken; zoo bestudeerde hij het divisionnisme der kleuren en maakte hij honderden schilderijen, welkehij, steeds onvoldaan, achtereenvolgens vernietigde. Zoo kwam hij, gelijk zoovelen na in zijn eerste periode met een gewoon palet gewerkt te hebben, tot een synthetische vereenvoudiging der kleuren, die hem er toe bracht om niet meer verven te gebruiken, met wit, dan blauw, cobalt-violet, cadmium-rood en geel, welke kleuren volgens hem ook het voordeel hebben onveranderlijk te zijn. In de laatste jaren, na 1900, doorwerkt Dinet zijn schilderijen geheel en al naar de natuur, iets dat voortreffelijk geschieden kan in een localiteit als Boe-Saâda, waar het nooit regent, waar bijna nooit een wolkje het licht van de zon verduistert, zoodat, gedurende de acht maanden die de schilder daar doorbrengt, iederen dag dezelfde verlichting valt op zijn modellen, die in hun | |
[pagina 336]
| |
badende meisjes.
natuurlijke omgeving poseeren. Vele schilderijen maakt hij er niet: per jaar slechts zes of zeven, van zeer gemiddelde grootte. Na aldus talrijke doeken, in velerlei opvattingen, te hebben geschilderd, vond Dinet zich omstreeks 1900 volkomen meester van zijn techniek; van dien tijd af tracht hij het intieme karakter, het persoonlijke sentiment zijner modellen te vertolken. Een zeer toevallige omstandigheid was van veel invloed om Dinet steeds méér in deze richting te doen voortgaan: toen hij eens te Boe-Saâda naar een woning zocht, bracht men hem toevallig bij een Mzabiet, die een ‘fondoek’ (stalling voor kameelen, enz.) hield. Daar vond hij een kamer voor zijn verblijf. Deze Mzabiet Sliman-ben-Ibrahîm vergezelde Dinet, wanneer hij buiten ging schilderen, interesseerde zich steeds meer voor zijn werk, bezorgde hem modellen, niettegenstaande hij streng moeslim is (zooals de meeste Mzabieten), misschien omdat Dinet met hem de teksten van den Korân besprak, die betrekking hebben op het mogelijke verbod om beelden te vervaardigen, en niet het teekenen of schilderen van figuren betreffen. Dinet haalde mij aan wat in den Koran staat: ‘O, gij die gelooft! De wijn en het majsirspel en de ansâb en de hazlâm zijn onreinheden en het werk des duivels; ontwijk die, dan zal het u welgaan!’Ga naar voetnoot*) Nu beteekent el ansâb, de ‘opgerichte steenen’, en vermoed wordt, dat daarmede beelden (afgodsbeelden) bedoeld werden, hoewel er daaromtrent niet de minste zekerheid bestaat. De schilderkunst is volgens deze teksten, nooit verboden geworden; als voorbeelden haalde Dinet aan de Arabische (niet Persische) miniaturen, die honderd à twee honderd jaren vóór Giotto, in Mesopotamië zijn gemaakt, lang voordat de Perzen hetzelfde deden, en Dinet vindt die Arabische kunst, hoe primitief en eenvoudig ook, veel meer levend en geobserveerd dan die van Giotto.... Een feit is 't dat Dinet, die nu sedert dertig jaren bijna uitsluitend en onophoudelijk onder Moeslimme leeft, geheel en al onder de bekoring en den invloed is geraakt van den Islâm, Met heel veel tact en ongemeene scherpzinnigheid legt hij u uit waarom Mohammed voor hem de grootste aller genieën is, die hij ver boven Homerus, Dante, Shakespeare, stelt; waarom hij het kostuum, het schrift, de kunst der Arabieren de allerfraaiste vindt van alle tijden van | |
[pagina 337]
| |
nomaden-erders.
cultuur; hoe de Gothische Kathedralen slechts Oostersche gebouwen zijn, gewijzigd voor en aangepast aan andere, regenachtige klimaten; hoe de vrije gedachte door de Middeleeuwsch-Arabische philosofen werd verkondigd als protest tegen het clericalisme in Spanje en Italië, hoe Averroës de voorlooper is geweest van Luther, Calvijn en Zwingli, en de hervorming voorbereidde. De kennismaking met Sidi Slimanben-Ibrahîm was van zeer grooten invloed op den gevoeligen en enthousiasten schilder, Sliman vergezelde Dinet op zijn tochten in de omstreken van Boe-Saâda en deze, door zijn omgang met den ongeletterden, maar hoogst intuïtiven en fijn aangelegden Mzabiet, begon de inlanders grondig te leeren kennen en te begrijpen. Want Dinet bespreekt zijn schilderijen met Si-Sliman; deze geeft hem raad, critiseert soms wanneer een beweging of een détail conventioneel zou kunnen worden. Naar aanleiding hiervan zeide Dinet mij, dat een Arabier of een Europeaan alléén nooit volledig de Arabische, muzulmansche begrippen zou kunnen vertolken, welke hij, hetzij door het beeld, hetzij door de vertaling der gedichten van Sliman, onder de oogen der Europeanen brengt, en hij haalde hier aan het gezegde: ‘één hand is niet voldoende om te applaudisseeren.’ Zoo evolueërde, in de eenzaamheid der woestijn, de gedachte van den artist; hij vond langzamerhand dat hij niet volstaan kon met het geven van het uiterlijke alléén, maar dat hij ook de ziel van den Arabier moest vertolken, ‘l'âme arabe’ moest verkondigen in zijn werken. In deze opvatting is Dinet met een aantal tijdgenooten meegegaan, die vinden dat naast, of in plaats van het uiterlijke, in de kunst, getracht moet worden het innerlijke te geven, alsof het innerlijke niet door het meesterlijk behandelde uiterlijke te voorschijn komt, - van binnen naar buiten, - alsof zoogenaamde realisten als Rembrandt of Velasquez niet juist de ziel van hun tijdgenooten hebben gegeven, even goed als andere kunstenaars die meer abstract dachten dan werkelijk schilderden, - alsof Flaubert niet gelijk had, toen hij zeide: ‘de la forme naît l'idée!’ De tijd zal leeren wat de grootste waarde heeft, want alleen die werken blijven, wier vorm van superieure qualiteit is. Dinet's omgang met Si-Sliman had ook voor gevolg, dat deze eenvoudige, begaafd met een echt oostersch dichterstemperament, zich steeds ontwikkelde, terwijl hij den kunstenaar het land en het volk waartoe hij behoort, deed leeren kennen en waardeeren. Een kleine gebeurtenis bracht deze twee mannen nog dichter bij elkander | |
[pagina 338]
| |
de fluitspeler.
dan zij reeds waren: op een hunner tochten vielen zij in een hinderlaag: Sliman kreeg eenige gevaarlijke messteken, toen hij Dinet het leven redde Van toen af aan nam de schilder Sliman aan als een pleegzoon. Zijn gave van vertellen, die ongemeen is, ontwikkelde zich steeds meer onder Dinet's invloed en door veelzijdige arabische lectuur. Langzamerhand begon de schilder sommige verhalen van zijn vriend den dichter te noteeren, en zoo ontstonden, achtereenvolgens de zorgvuldig uitgegeven boeken, ‘Le Printemps des Coeurs’, ‘Les Mirages’, ‘Khadra la danseuse’, enz., ware litteraire prachtwerken, waarin de tekst geheel van Sliman is, die zijn individueele gedachten en woorden aan Dinet in 't Arabisch mededeelde, terwijl deze, zoo trouw mogelijk, ze vertaalde en de verhalen in het Fransch opschreef. Daarbij maakte hij, met zijn daarvoor zoo speciaal geëigend talent, schitterende illustraties, ware ‘paraphrases’ van Si-Sliman's tekst, hoewel het ook meermalen gebeurd dat de dichter eerst door een schilderij van Dinet geïnspireerd is geworden. In elk geval is Dinet, door zijn verschillende opvattingen en bijzondere uitingen, èn door de smaakvolle zorg, de groote nauwkeurigheid, de treffende expressie waarmede hij in zijn werk alle momenten van het Islamitische leven geeft, een zeer ongemeene en voorname figuur in de schilderswereld.
Toen ik Dinet, eonige maanden geleden voor het laatst sprak, was het November | |
[pagina 339]
| |
het gebed.
en mistig. De schemering viel in zijn smoorheet vertrek, dat slechts verlicht werd door het flauwe schijnsel der ekctrische lantaarns van den Boulevard St. Germain; door de ramen zag ik, heel in de verte, haastige voorbijgangers loopen onder parapluies, en ‘fiacres’ en auto's, als kleine, bewegelijke zwarte vlekjes, zich afteekenend tegen de natte, als goudlak glimmende straat. En met dit echt Parijsch avond-effekt voor mij. overdacht ik weer eens van hoeveel belang toevallige omstandigheden voor een mensch zijn kunnen, hoe vreemd en schijnbaar onlogisch de ‘invloed van het midden’ zich kan doen gelden op een gevoelige kunstenaarsnatuur, en hoe slapende, eeuwenoude atavistische verschijnselen soms kunnen opgewekt worden, want, zeker is het dat een bepaalde ‘voorbeschikking’ noodig is, om van een modern Parijzenaar een hoogst ernstig ‘Moeslim’ als Dinet te maken. |
|