Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 24
(1914)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
Juf
| |
[pagina 215]
| |
staan en riepen zegevierend en uitdagend naar elkaar.... - Gaen jai vemiddag nae 't skool nog op de kreupelGa naar voetnoot*)? - 't Is derekt donker! Je hebbe d'r geniense wat an. - Jai heb zeker gien kreupel. 'k Wed 'et vast. - Ik heb skaese'! - Jai heb wat! Je kenne d'r geniense op! - Dat doch je maer. - Weet je wie goed raie ken? Meester De Wit. Hai was guster op de Smidsloot. Hai heb met onze Traintje 'reden.... - Nietes, 't is juf d'r vraier.... - Hé, hoor hai! Juffrouw heb geniense 'n vraier En meester heb 'n maidje in de stad, zait me vaeder. Nou jai!.... Op de voorste bank, vlak tegen juffrouws knieën, die af en toe zacht trilden, begon nu ook het leven luid uit te slaan en de beide jongetjes, die er zaten, bogen zich achterom en vingen hartstochtelijk aan te kijven tegen anderen, die beweerden, dat ze om twaalf uur over 't ijs naar huis zouden gaan. - 't Mag gieniense van juf. - Wat kan main de juffrouw skele.... 'k Mag van me vaeder!...... - Nô, hoe durref je.... 'k Zel 't an juf zegge! - Den slaen 'k jou met de lai op je kop.. - 'k Zeg 't toch lekker!.... - En ik zeg 't lekker ôk! kreet wakker een klein meisje, dat met gekruiste armpjes gewichtig zat rond te zien. - En 'k zel ôk zegge, dat jullie 'praat hewwe. Den skraift juffrouw jullie allegaer op! En wai benne allegaer zoet 'weest! betuigde ze met een knikje naar haar genootjes, die allemaal ijverig ja schudden. - Je benne 'n valsche klikspaen, Trien Klomp! schreeuwde een jongen uit de eerste bank. Ik zel je met me lainhout op je verdommenis komme.... Als een roofdier behoedzaam, schoof hij zijn beenen uit de bank en nam voorzichtig zijn liniaal ter hand. Toen slifte hij op kousevoeten door het gangpad, het lijnhout boven zijn hoofd geheven, in sterken zwaai.... - Je mag gien maidje slaen! Da's gien kunst! schreeuwde een ridderlijk kereltje, maar het meisje begon alree erbarmelijk te gillen en te krijten, terwijl ze van angst met haar gepantoffelde beentjes op de voetenplank trappelde.... Met een schok werd juffrouw Van Hoorn wakker.... Even moest ze zich bezinnen, hoe lang ze had geslapen en hoe ze in slaap was geraakt.... De helle winterhemel kaatste zijn grel licht verblindend in haar oogen, die er onwillig tegenin knipperden.... Even doezelde ze nog.... Toen sprong ze rechtop van haar kruk, met een pijnlijke moeheid in de knieën, die haar bijna begaven.... - Wat is dat hier? deed ze verontwaardigd, met een zware stem, die niets was dan leege uiterlijkheid. - Kees van Ham, wat doe je uit de bank? Vooruit, in de hoek, of ik zal je helpen! gramde ze machinaal zonder door te denken. - Juf, juf, begon haperend het kereltje, dat betrapt was, toen hij het liniaal als een tomahawk boven het hoofd van ontzindblêrende Trien Klomp zwaaide.... - Geen praatjes! sneed ze verveeld af, pakte het kereltje ruw in zijn schouder en jachtte hem naar een hoek van het lokaal, waar het kil was als om een smeltende sneeuwpop. - Leien weg, snauwde ze tegen de klas.. Een!.... - Kaikt u de sommetjes niet nae? teemde een meisje schuw.... - Twee! kwam ongenadig streng de juffrouw. 't Kind greep haastig haar lei, anstig zich buigend onder die luide harde stem. - Drie!.... Als een roffel sloegen de leien in de vakken der banken. Een verloren griffel werd nog gauw opgegrist en tikkelde in de schuif.... De klasse zat onverwogen, alle kinders recht- | |
[pagina 216]
| |
op, enkel de wat ontdane oogjes in schichtige beweging. - Leesboeken voor!.... Toen de kinderen gereed zaten, twee aan twee saamgescholen achter een leesboekje, en juffrouw van Hoorn met natte vingertop in haar eigen boekje de bladzij opdipte, beving haar een zoo trieste weeheid, een zoo sterke walg van de monotone zinnetjes, die ze al jaren in volgorde van buiten kende, dat ze het boek met een flap dichtsloeg en commandeerde: - Leesboeken weg! Beduusd gehoorzaamden de kleuters, zaten stil en uit het veld geslagen, te wachten. ....Ze kon 't niet beginnen.... Dat eeuwige lesje van ‘Kees en Oom’.... ‘Waar is Kees?’.... ‘Kees is naar Oom’.... ‘Oom en een hoed’.... ‘Oom en een rat’.... ‘Eet Oom een rat?’.... Ze zou maar aanschouwing geven.... Ze had wel geen lust om te praten, maar 't was voor de jongens amusanter.... En een plaat kon je nog eens varieeren: 't eene jaar zoo en 't andere zoo, maar die vervloekte, zeurige leesboekjes.... En de jongens waren dan uit zichzelf stil.... Hè, niet hoeven verbieden.... Vooruit dan maar; nog een uur dan was het spelen en dan nog drie kwartier handwerken met de groote meisjes.. Bah, om misselijk van te worden.... Terwijl doffe wanhoop klopte in haar hoofd als het bonzen van zwaar, heet bloed, liep juffrouw Van Hoorn langs de blauwgrijs gekalkte muur, waar in twee rijen boven elkaar de platen voor het aanschouwingsonderwijs hingen.... Het paard maar eens vandaag, daar kon je wel een uur mee doorzeuren.... Onwillig van gebaar en met een groote onverschilligheid voor het wel en wee van de plaat, die aan de hoeken eenige blutsen opliep, hing ze het gekleurde tafereel van het paard op.... Toen, zonder animo, tikkend met het aanwijsstokje even op de bank: - Wie bedenkt een zinnetje van de plaat?.... Terwijl de gladde, kleine voorhoofdjes in scherp-gespannen denk-aandacht rimpelden, droomde juffrouw van Hoorn nog even weg tot algeheele verlorenheid.... Met een zucht wendde ze zich eindelijk tot de klas, waar al verscheidene vingertjes spichtig de lucht inspitsten, en ving aan te vragen.... Een oogenblik later dreunden de kinderen in koor: - Een paard heeft twee oogèn en twee oorèn!
* * *
Vijf minuten voor twaalf was het tijd voor de meisjes van de vijfde en zesde klasse, om haar breikousen, merklappen en andere ingrediënten voor het onderwijs in de nuttige handwerken, op te bergen in de naaikistjes. Een paar van de handigste meisjes haalden de doozen op, zonder zich te bezeeren of haar kleeren vast te haken aan de breipennen, die in een strak bundeltje onder ieder dekseltje uitsprietten; vlug werden ze in stapeltjes op een plank in een kast geschoven en toen de deur, gierend met stroeve wieletjes op de verroeste rail, dichtrolde en juffrouw Van Hoorn zorgvuldig de sleutel borg, holden de meisjes zonder verdere aanmoediging weg, naar buiten, waar de felle Oostwind haar roode wangen stookte.... Een oogenblik later stond de onderwijzeres in het portaal, trappelend op de koude plavuizen. De knuffelige handen had ze dicht-op-elkaar geklemd tot kleine balletjes, in de gebolde zakjes van haar grijs-gestreepte manteljekker weggewrongen. Ze voelde zich daar armoedig staan, door de kleumsche samentrekking harer spieren nog kleiner dan anders en ze gruwde van zichzelf als ze langs haar lichaam afzag naar de beenen, die spichtig uit den ver-voetvrijen rok uitstaken. Ze wist haar gezicht strak worden, weggetrokken met scherpe lijnen langs den neus, en de lippen als iets wee-weeks en slaps in al die gespannenheid.... Een onderwijzer liep met haar mee òp naar buiten....'n Jonge struische boer met een bloeiend gezicht boven het heerige | |
[pagina 217]
| |
frontje, dat iets heel kleuterigs was aan zijn forsche statue van een lijf. Hij liep naast haar kleine stakkerige pasjes met lange schommelingen van zijn lichaam, het frischgezonde hoofd robuust boven haar verkleurd bontmutsje, waaraan twee staartjes uitstaken als pluimige ooren. - Goed werk, hè, Van Hoorn, praatte hij luidruchtig, - vanmiddag om drie uur vrij! - Ja, prettig voor de kinders, antwoordde ze, terwijl ze zich onhandig het gladde, beijzelde dijkpad opsjorde, waarlangs den geheelen morgen de kinderen gegleden hadden. - Glad, hè, deed de jonge onderwijzer onverschillig, zijn voeten schrap zettend met de randen der zolen. - 't Zou me niks ontschieten, of onze nieuwe collega rolt vanmiddag bij wijze van welkom zoo naar beneden! Juffrouw Van Hoorn lachte flauwtjes, met kleine slof-pasjes zich naar boven schuivend. - De vaart zal gauw dragen! zei de onderwijzer, toen ze op den dijk stonden, waar het bevroren kanaal als een spang tegenaan lag. - O, maar je rijdt niet, deed hij met een tikje minachting, - en te oud om te leeren natuurlijk.... - 'k Heb er geen behoefte aan. 'k Heb m'n werk, hè, en m'n boeken. - Ja, ieder z'n smaak. Adio, tot vanmiddag! - Bonjour.... De vorst had den met wagensporen diep door-beten weg beribbeld met harde, bultige korsten, die de ijzel als een zorgvuldig politoerder glad gemaakt had.... Zich nauwelijks vertrouwend op haar onzekere voeten ging juffrouw Van Hoorn over den hoogen dijk naar haar kosthuis. De stevige, als spijkerslagen vaste stappen van den onderwijzer klonken achter haar rug en terwijl ze moeilijk voortwijfelde, de handen, met plotsen verschrikten ruk uit de zakken gehaald, als zwierende vlerken geheven, om haar evenwicht te bewaren, de wind als een nijdige hond jagend om haar beenen, kwam een groote triestheid haar doorvloeien. Iets kils en bijtends droop in haar naar binnen en iedere porie slorpte het in, tot er al haar leven in verzonken was, ze geen gedachten meer had en geen fiziek pijn-gevoel, niets dan die huiverende armoe als een van kou stekend vocht in zich. Haar leven sleepte ze mee als een vaal wezen, dat geen waarde meer had en geen bestemming, dat het licht en den luiden dag schuwde en slechts den avond had en den nacht om zijn vleermuisvlerken zacht open te vouwen.... Er zou dien middag een nieuwe onderwijzer komen in Hassel, ter vervanging van iemand, die haar schijnbaar collegiaal behandelde, maar smalend uit de hoogte deed en haar vrouwelijkheid griefde.... Ze koesterde zoo'n stille hoop, dat de nieuwe collega nu eens iemand zou zijn, die even sympathiek en even voorkomend was als dominee. Dat was haar credo, want de jeugdige prediker was de eenige ‘heer’ in Hassel. Zij was gecharmeerd van de wijze waarop hij, met een coquet zwaait je, zijn hoogen hoed afnam en zij verbeeldde zich te ruiken, dat hij een zeer zachte, nobele odeur gebruikte, wat hem in haar oogen tot een benijden prins verheerlijkte. In zijn toga, de bef als een zwaardslag wit over het ernstige zwart, vond zij hem een wonder van mannelijke schoonheid en zij volgde de lijn zijner gebaren met een steelsch genot. Tusschen de schaarsche kerkgangers te Hassel zat zij met haar heimelijke aanbidding stil-vreugdig te soezen, den klank zijner stem als het zacht uitzingen van een gong aan haar oor, zonder dat zij een woord onderkende. Dan had ze geen enkele verholen begeerte, ze vond het goed zoo en wilde niet meer dan dat.... Maar thuis, als ze den heelen verderen Zondag moest voortdroomen met zijn gestalte als een vage silhout in haar gedachten, besefte ze fel, hoe schamel haar eendagsgeluk was.... In den nieuwen onderwijzer verwachtte ze, met pijnende gretigheid, iemand, die zacht gemaniereerd zou zijn, die een gedis- | |
[pagina 218]
| |
tingeerde beleefdheid jegens haar in acht zou nemen, haar laten voorgaan, - die tevens bereid zou zijn haar een arm te geven om haar het dijkpad op te leiden, wanneer dat glad was, als nu. En ze durfde aan hem veel gemeenzamer denken dan aan den dominee, die voor haar heimelijke adoratie te hoog en te ver stond door zijn roeping, zijn ambt van middelaar tot God...... Maar nu, onder den luiden hemel, in die felle wereld, die als van alle zijden samenviel om haar te pijnen, de stappen van den struischen onderwijzer als hamerslagen nog in haar ooren, ontzonk haar alle hoop.... Alles wat ze nog had buiten haar triestheid: wat vage mijmerij, wat schamel verlangen naar warmte en koestering, was haar nu ineens ontnomen, als opgeslurpt in den wijden hemel, als uitgezogen met duizend monden, die van haar schamelheid de wereld nog meer vol licht spoten.... Juffrouw Heeman, haar kostjuffrouw, had gelukkig het dijkpadje naar de deur met zand bestrooid en met een zucht van verademing hoorde zij het winkelschelletje aantinken.... Het hoofd diep in de schouders, als een van welbehagen schurkende poes, voelde ze, hoe de huiswarmte haar doorstroomde. Het werd even wat wijd in haar, en toegankelijk voor de zoetheid van een vaag geluk, doch toen ze stemmen uit de huiskamer hoorde, nijdig als karwatsslagen, gingen haar moeie voeten traag door den winkel en ze huiverde plotseling nà van de stekende kou buiten.... | |
II.Zestien jaar geleden was Mien van Hoorn, nerveus van geluk om haar benoeming zoo kort na 't examen, het hellende dijkpad naar de Hasselsche school met driftige passen afgehold, of het leven met zijn volle vlagen achter haar jachtte. Ze brandde van gretigheid om het werk aan te vangen, waarheen ze de laatste jaren met verlangen had uitgezien. Ze had zich op de normaalschool een werk vol levenswarmte geschapen door de geheel-onthouding te progageeren en er veel arbeid voor te doen, van het geringste en minst-prettige, tot het vlammende en begeesterende. Ze had er vrienden door gekregen en vriendinnen en die gaven haar leven wel een groote wijdheid, maar het werk in school, de opvoeding van kleine, afhankelijke wezens, voor wie zij een schat van liefde had meegebracht, was haar meer dan dit alles.... Bij 't intreden van het lokaal, háár lokaal voortaan, had ze wijd-ademhalend rondgezien, de onstuimige handen wat saamgenepen van ontroering, als een jong-gehuwde vrouw, die de kamer binnengaat, waar haar eerste kind zal geboren worden. Met veel innerlijke geloften van ernst en toewijding was ze haar kleine, maar wonderheerlijke taak in het Leven begonnen en die eerste morgen was een stralende morgen geworden. Het deerde haar alleen, dat zij de éénige scheen in de school en in het dorp, die feestelijkheid had in de oogen om haar komst.... Correspondentie, vrienden, propaganda, alles liet ze in den steek voor haar werk, dat haar dag noch nacht rust gaf. 's Avonds bij haar lamp, als de kostjuffrouw haar met een kopje thee in de huiskamer trachtte te nooden, bleef zij lezen in boeken en geschriften over opvoeding en zij besteedde een groot deel van haar schamel salaris, om op de hoogte van de vorderingen der nieuwere paedagogiek te blijven.... De hevige, fizieke vreugde van de eerste weken, die haar doorstormd had als een minnaarsgeluk, was al spoedig vervloeid tot een effen blijmoedigheid, welke met een rustig licht alle haar jaren van stagen, eentonigen en steeds herhaalden school-arbeid doorglansde. Haar schooltaak zag ze daardoor als iets hoog-gewijds, dat iedereen haar benijden mocht en zij zocht, zonder innerlijke klachten en dépit, in litteratuur vergoeding voor de vrienden, die ze om haar alleene levenstaak zoo geheel had prijs ge- | |
[pagina 219]
| |
geven. In haar kamertje, dat ze met allerlei voorwerpen van fijnen smaak behaaglijk had gemaakt, richtte ze zich zelf feesten aan van genot en zaligheid, festijnen, waarbij haar levenskracht op het hoogst gespannen stond naar het geluk van woord-muziek en de fijne verheuging van een glanzenden rhythmus.. De laatste jaren echter begon ze bekommernis te krijgen om zich zelve. Wel was ze niet zonder verdriet gebleven, zonder gewoon-menschelijke nooden, maar immer had zij haar arbeid gemind boven alles en er kracht in gevonden om veel droevigheid te weerstaan. Doch wat haar nu ging hinderen, was ernstiger, want het doofde den gloed van haar werk: dat haar taak in school, waarvoor ze afstand gedaan had van de wereld en al haar vermeiingen, sommige dagen slechts luttel voldoening gaf, en in 't geheel geen wijding en blij moed meer, maakte haar mismoedig en roofde al het vertrouwen, dat ze nog immer in haar methode van opvoeden had. Ze ging nu twijfelen, wanhopen aan zichzelf en haar aanpak-durf van vroeger overschatting vinden.... Een groote triestheid ging haar drukken en ofschoon ze eerst de waarheid ontwijken wilde, een waarheid, die haar vrouw deed zijn als alle anderen, waar zij zich boven had gedacht, kon ze zich het koele, snijdende licht der werkelijkheid niet ontschuilen. Ze was nu zevenendertig jaar, en in de volle, ruime toewijding tot haar taak, was haar, zonder besef eigenlijk, zonder dat ook maar een enkel meisjes verlangen in haar had mogen bloeien, een jeugd ontgaan, die ze, zoekend naar wijsheid en schoonheid alleen, nooit had geteld, ja, soms had verafschuwd omdat haar jongheid haar belette wijs te zijn en het schoone te zoeken zooals ze wel wilde.... Ze had ook met zooveel overgave gearbeid, met een zoo goed willen en met zulke verheerlijkte gedachten, dat ze haar taak minstens even schoon voelde, en zeker van even groote gewijdheid, als het moederschap, - en ze kon 't zich nimmer beklagen, dat ze niet getrouwd was. Ze vond haar leven zonder man ook recht goed en rustig, om mee op haar gemak te zijn en veel van te houden.... Amoureus van aard was ze nimmer geweest en ze was aan bekoring zoo arm, dat ze nooit een man geprikkeld had om door zijn verliefdheid in haar wat erotische gevoelens wakker te maken. Het had haar in 't geheel niet bezeerd, dat de mannelijke collega's, die elkaar in Hassel gedurig opvolgden, zoo weinig notitie van haar namen als vrouw. Ze stelde eigenlijk er langen tijd een eer in, dat ze als man méé werd behandeld.... Dat iemand jegens haar een zekere gemaniereerde vormelijkheid zou in acht nemen of haar een dienst bewijzen, was haar een belachelijke, en in haar positie verwerpelijke, gedachte.... Nu vloekte ze die jaren van trots-op-haarsexeloosheid, want ze voelde ze zwaar van smaad en minachting.... Ze haatte zichzelf, met een soort van vergoelijkend meelij om haar kinderlijke verblindheid, dat ze de verwaarloozing en negatie van haar vrouwelijkheid had kunnen voelen als een eer, als een onderscheiding van bizondere waarde. Van den tijd af dat meisjes, die hààr leerlingen waren geweest en die zij had moeten helpen als ze met haar knuffelige vingertjes haar kleertjes niet hadden kunnen vastmaken, getrouwd waren en kinderen kregen, en daarmee een zekere trots in haar gang en een dieper licht in haar oogen, was ze, bij telkens langer vlagen, een klein en bedroefd, een dikwijls bitter mismoedig mensch. Dan had ze een gevoel of ze in Hassel maar geduld werd, geduld om haar werk en haar ijver, maar er eigenlijk niet thuis hoorde met haar eenzaam voortleven zonder man en zonder kind. Na jaren gelukkige verkloostering in haar schoolsche taak, waarin zij zich rijker had geacht dan iemand ook, wist zij plotseling iets aan haar leven ontbreken, iets dat de eenvoudigste menschen van Hassel kenden en misschien niet eens ten volle | |
[pagina 220]
| |
waardeerden; het geluk van te lieven in zijn gansche overgave.... Wanneer ze voor de klas stond en zich met groote warmte van ziel gaf aan de kinderen van anderen, kon ze met een cynisch lachje bedenken dat ze den tijd van leven en lieven achteloos had laten glippen en gedoemd was tot het einde van haar jaren in eenzaamheid te blijven, zonder iemand, aan wie ze vreugde kon hebben.... Want hoe wijd zich de wereld ook breidde voor haar schoolraam, en hoe hoog de hemel ook boven de weien en de verre kleuterige huisjes stond, ze kon niet gelooven, dat er in die wijdte iemand zou zijn, die haar wat vriendelijkheid wilde geven, die wat van haar zou kunnen houden. Over het gedrag van haar mannelijke collega's verbaasde ze zich niet meer, als ze bezon, hoe slordig en nonchalant ze zich al die jaren gekleed had en hoe schamel haar uiterlijk verzorgd, terwijl ze toch al niet aantrekkelijk van voorkomen was. Doch ze wilde die smadelijkheid niet langer, en om wat meer vrouwelijkheid te winnen, had ze de laatste jaren pijnlijk veel aandacht gewijd aan haar kleeding en opmerkelijke zorg besteed aan haar dunne, vale haar, dat ze altijd maar glad en glansloos gedragen had, - doch ze was oud en wijs genoeg om te beseffen, dat er met allen smuk geen fleur en begeerlijkheid was aan haar. De heimelijke spotlachjes en verholen knipoogjes als ze het haar eens bizonder hoog droeg, doorstoken met kleurige kammen en flonkerende kapspelden, en trachtte zwierig en onbevangen te loopen, kon ze licht vergeven, maar de gegriefdheid, welke als een pijn inbrandde, kon ze zoo gemakkelijk niet verbijten.... Met fanatieken wil zocht ze troost bij haar boeken, las, met op 't hoogst gespannen ijver, veel wijsgeerigheid, die ze niet half opnam, maar zelfs de avonden, dat ze gesterkt en wat meer klaar voor zichzelf slapen ging, kon ze in haar bed de bittere levenspijn niet baas.... Soms stond ze schreiend op, om in den spiegel te zien of ze werkelijk zoo leelijk was, zoo afstootelijk onschoon, als ze uit de houding van de mannen moest afleiden. Bij het licht van een kaars, die haar heet-gehuilde oogen in donker liet als twee holle, makabere gaten tusschen voorhoofd en scherp-geteekende jukbeenderen, zag ze dan enkel de natte huil-plekken op haar strak-weggetrokken wangen, de striemen van 't kussen als vreemde nerven erin gebeten, - en zoo'n kijk op haar ontdaan gelaat kon haar weken een gevoel van matte ouwelijkheid geven en haar den lust dooven, zich met eenige aandacht te kleeden. Haar pijnlijk verlangen naar een beetje vreugde en wat diepte in haar leven, al was 't maar om één mensch, die eens haar iets liefs wou doen, achtte ze zulke tijden dwaas en wilde het niet meer kennen, hoewel het diep in haar innerlijkst denken kreet als een kind, dat zij van zich vervreemd had. In die dagen droeg ze. de behandeling op voet van gelijkheid met haar mannelijke collega's zonder verweer. Ze zag zichzelf voor hun oogen als een te leelijk en onappetijtelijk schepsel dan dat ze er aanstoot aan nemen zou, dat jonge menschen, die nog in een vol en rijk leven te tasten hadden, hààr schamele vrouwelijkheid niet achtten. Haar werk was dan weer een vertrouwelijke vreugde en ze nam zich voor, er licht genoeg aan te hebben voor haren voet.... En elken keer als zij er geen licht genoeg aan had, als haar lichaam gespannen stond van hunkering naar iets, God, ze wist niet wat, noemde ze zich dwaas en belachelijk en kwetste zich moedwillig met cynische smadelijkheid. Doch als haar voeten stampten van ergernis om eigen wankelmoedigheid en ze haar handen vuistte tot verweer tegen de verlangens die haar beslopen, mijmerden haar gedachten steels door en dikwijls betrapte zij zich op fluisterende gesprekken, zoo maar zonder doel gezegd in haar kamer..... En met mijmerij noch verstandelijkheid was de brand van hare ziel te stillen; ze vervrat zichzelve van zenuwachtige bitterheid en hinderde haar huisgenooten, | |
[pagina 221]
| |
omdat ze prikkelbaar was en lichtgeraakt.... Wanneer 's avonds de storm over den hoogen dijk gierde en schuim langs zijn voet de spiegel van het onstuimige water teekende, ging ze soms wandelen, om haar gespannenheid tegen den wind te vervechten, maar ze had steeds een vage hoop, dat zij in het luide donker iemand ontmoeten zou, een man, die haar zou aangrijpen en iets doen, dat geweldig was en woest.... Nat van den regen, haar huid roodgestriemd van den wind, kwam ze alle keeren ongestild terug en kroop met bonzend hoofd diep onder de dekens.... | |
III.Toen de nieuwe onderwijzer zich 's middags bescheiden-beleefd aan jufirouw Van Hoorn kwam voorstellen, begroette zij hem met spiedende lichtjes achter in de oogen, of ze misschien iets van hem verwachten mocht, wat tegemoetkoming, een beetje vreugde en wat vriendelijkheid.... Ze vond hem, om zijn zachte, haast matte oogen, en zijn diepe, gedempte stem, om zijn slanke wei-gesoigneerde handen en zijn zorgvuldig geborsteld haar, een mensch om zoo maar te vertrouwen, iemand, om nooit een ruw of kwetsend woord van te verwachten.... Hij was heel lang, maar bewoog zich met zoo fijne afgemetenheid, dat zijn slankte een gevolg scheen van zijn elegantie. Ofschoon hij pas vijfentwintig jaar was, zilverde langs de slapen zijn dik zwart haar reeds, en zijn spits kin-baardje was doorpluisd met witte draden. Het gaf hem ietwat weemoedigheid, die hem sympathiek maakte.... In al zijn gebaar, in zijn zacht-melodieënd spreken, zonder detonatie, was hij een man van de wereld en hij gladde zelfs zijn onbeduidendste en meest vormelijke woorden tot sierlijke eloquentie, of hij voor een zaal redevoerde.... - U is hier, meen ik, al vrij lang in functie? vroeg hij met innemende gemaniereerdheid, terwijl ze bij de tusschendeur in haar lokaal stonden en de kinderen binnenstormden, in hun levendigheid ietwat getemperd door de aanwezigheid van den vreemden meester. Mien voelde zich ineens tegenover haar nieuwen collega in staat van wondere begenadiging, want tusschen haar en die kleine kleuters van wie de aanhankelijksten schuwtjes om haar stonden heengescholen, was een zoete en gebenedijde vertrouwelijkheid. En een groote lust drong in haar omhoog, om haar uitverkorenheid, haar benijdbare positie voor hem te manifesteeren, daardoor zich-zelve tot een belangwekkender persoonlijkheid te maken. Met milde hand maakte ze een sussend gebaar tot de woelige bende en een paar meisjes, die tegen haar aangedrongen stonden, streelde ze even over het haar.... Zacht glimlachte ze den onderwijzer tegemoet: - O, ja, meneer Roobeek, ik werk hier al zestien jaar, wacht eens met Mei al zeventien.... Vluchtig herdacht ze haar blijde inkomst, en een weeke vreugde doorkoesterde haar als lente-licht een wintersch bloemenbed; ze voelde zich ontbotten tot meer lust en meer moed en ze wachte blijmoedig af, tot ze iets van haar werk uitzeggen mocht.... Want hij zou er natuurlijk naar vragen, er belang in stellen.... Hij zou zeker merken, hoe lief ze zijn kon met de kinderen, als ze niet zoo ellendig was.... - Mag ik dan met uw ervaring af en toe eens mijn voordeel doen, juffrouw Van Hoorn? Ik ben een paar jaren uit de praktijk geweest en moet eerst weer wat aan de school wennen. Het was Mien een teleurstelling, dat hij niet naar haar zestien jaren ijverigen arbeid informeerde, maar ze glansde van verrukking omdat hij haar kennis en meerder weten eerbiedigde en behoefte had aan haar voorlichting.... - O, als ik u met iets kan helpen? Na- | |
[pagina 222]
| |
tuurlijk heel graag! straalde ze. - Ik ben hier ook al zooveel langer dan het hoofd! - Wat is de patroon voor een soort mensch? We mochten eigenlijk wel aan 't werk gaan, voor wij zijn verontwaardiging opwekken. - Daar hoeft u niet bang voor te zijn. Meneer Walstee is een doodgoeie man, die het ons nooit lastig maakt.... Het schoolrumoer daverde om hun hoofden, als het martelend geweld van een groote smidse, waar de vuren ruischen en de dreunende hamers gongende galmen slaan uit groote ijzeren platen.... In het lokaal van juffrouw Van Hoorn kroelde een groepje eerste-klas-peuters om de kachel, elkaar de warmste plaatsjes binnen het gebogen scherm met felle levendigheid bevechtend. Anderen zaten rustig op hun plaats, in zich-zelf gekeerd als Oostersche wijzen, of hun al het gedaver en gerumoer niet deerde; en om juffrouw stonden jongens en meisjes heen te fleemen om een hand, schichtig sluip-oogend naar den nieuwen onderwijzer.... Maar in het leervertrek, waarheen Roobeek met zijn rug gewend stond, was de uitbundigheid zijner leerlingen, zoo gauw de betoovering van zijn lengte en zijn nog ongewende stem week, uitgeslagen tot rebellie. Ze leidden het schooluur, dat ze straks zou temmen in stroeven greep, in met fluitende gieren en joelende kreten, of er huilende wind-vlagen gemaakt werden achter de coulissen van een tooneel.... Jongens en meisjes jachtten driftig door en over de banken, met geflabber van uitwaai1ende buisjes en de zachte muziek van rokjes, die kittig om de speelsche beentjes klapperden. Anderen zaten met hun handen verstoken in hun kastjes en rammelden met hun leien; jongens, die hun schaatsen al hadden meegebracht voor den middag, suisden met de nemen een cirkel rond zich of klinkinkten de ijzers met de smalle kanten tegen elkaar.... Enkele groepjes, vooral meisjes, zaten met volle gretigheid te babbelen, gierig om den school-tijd deze steelsche minuten te ontrooven.... Met een moe gebaar vlijde Roobeek even de vingers van zijn rechterhand tegen zijn voorhoofd, terwijl zijn gelaat nerveus vertrok.... - Zijn de kinderen hier altijd zoo rumoerig? Ik heb eigenlijk weinig moed om me in die herrie te wagen. Hoe krijg ik ze weer tot kalmte. - 't Is anders een heel goed slag kinderen, meneer Roobeek. Vreeselijk gevoelig voor een goed woord en vriendelijkheid. Als men geduldig en zacht met ze is, krijgt men alles van ze gedaan. Ik heb er tenminste al den tijd dat ik hier ben veel succes mee gehad.... - Maar 't valt een vrouw veel gemakkelijker om geduldig en zacht te zijn met kinderen dan ons mannen! zei de onderwijzer complimenteus, met een bijna onmerkbaar lachje.... - Ik zal uw goeden raad echter graag ter harte nemen.... - Zoo bedoel ik het niet, zei Mien haastig, kleurend van verwarring, nu hij de demonstratie van haar eigen succes als een vingerwijzing opvatte.... - Maar 't zou me spijten, als u 't niet vinden kon met de kinderen, omdat ze in den grond toch wel goed en gewillig zijn. En u moet niet vergeten, dat 't allemaal oud-leerlingen van mij zijn.... voegde zij er met wat sentimentaliteit in haar stem aan toe.... - Nu, juffrouw Van Hoorn, ik ga het eens probeeren.... Het is me zeer aangenaam geweest. Met een lichte buiging nam hij afscheid en stapte over den drempel van zijn eigen lokaal. Mien deed de tusschendeur dicht en bleef door de ruit hem nog even nazien, met een zachte spinning van genot bedenkend, dat hij zich even rustig en voornaam bewoog als dominee, maar veel eleganter was in zijn manieren. Zij stond hem glimlachend te bewonderen, terwijl hij op kluchtige en welmeenende wijze zijn rebellische troepen tot rede bracht.... Met een warme lust tot goed-doen ving zij | |
[pagina 223]
| |
haar eigen taak dien middag aan.... Er ging iets weligs in haar ontbotten en door haar leden deinde de vreugde als een lichte muziek, die haar voeten vlugger deed gaan en haar stem een zangerig timbre gaf.... - Kom, kinders, nu allemaal zoet naar je plaatsen! vermaande ze en klapte in haar handen tot het knalde.... ....Wat gelukkig dat ie er vanmorgen niet geweest was, toen ze Kees van Ham in den hoek zette.... 't Kereltje zat zoo stilletjes in zijn bank, misschien had ze wel iets in hem bezeerd.... Ze bad niet eens gevraagd wat er gebeurd was; Trien Klomp kon wel de aanleiding geweest zijn.... Maar ze zou hem om drie uur een mooie griffel geven.... Terwijl ze de griffel alreeds in haar lessenaar zocht, kommandeerde ze: - Leesboeken voor! Ze had nu moed om de taaie leesles te doorworstelen en toen de boekjes open lagen, op elke bank één, kwam ze met zacht geduld overal kijken of de groezelige vingertjes wel op de juiste pagina bijwezen.... Ze las de les voor, pogend er wat humor en wat glans in te brengen, en soms gelukte het haar, een verrukte lach op te wekken, die haar zelf genot gaf en voldoening.... En ze bezon, terwijl zij het volgende zinnetje met zorgvuldige intonatie zei, of Roobeek die prettige, lichte stemming in haar klasse wel merken zou.... De kinderen lazen slecht, maar het deerde haar niet. Ze wilde niet kriegel worden en ze hielp met geduldige toewijding de stamelaars, die de letters voor hun ongeoefende oogen zagen saamdansen tot dwaze verbindingen. Ze beklaagde het zich niet, als ze telkens uit haar gemakkelijke zittende houding moest opstaan, om een speelsch vingertje weer onder den te lezen regel te duwen, want ze was in een stemming om te zingen en luid te fluiten, of om een heel eind hard te fietsen met bloot hoofd, zooals vroeger, toen ze nog jonger was en flinker.... In haar eigen gelukkigheid vergat ze geheel om te bestraffen en te berispen, zooals ze zich de laatste jaren uit gemakzucht en geprikkeldheid had aangewend. Ze zag naar buiten, naar de weien en naar de verre huisjes, die nog wat bleekgoud droegen van den laten dag, en ze verheugde zich over de fijne tonigheid van de wereld en de diepte van den hemel. En dan luisterde ze weer naar de geluiden in de buurklasse, trachtte uit enkele klanken af te leiden, waar de nieuwe onderwijzer stond en wat hij deed of zeide.... Een paar keer werd zij tot bewustheid geroepen door een peuter, die zegevierend over de klasse schalde: - 'k Heb lekker 't heele lessie uit'lezen! Dan zei ze minzaam: - Je bent een knapperd, hoor! en dwong zich, om beter op te letten, steeds met scherp bezinnen te volgen de monotone deun der korte, gewrongen zinnetjes.... Als een zoete verheuging spiegelde zij zich voor, om straks weer sommen op te schrijven en dan, terwijl de kinderen werkten, genoeglijk te mijmeren en te luisteren naar Roobeek's stem.... Ze hunkerde er naar, om weer met hem in contact te komen....
Toen de kindertjes weer naarstig zaten te griffelen, de kopjes diep aan de bank gebogen, kwam, na een beleefd klopje op de ruit, ineens de nieuwe onderwijzer binnenvallen: - M'n hemel, juffrouw Van Hoorn, moet ik uit deze boekjes lezen? Uit Bouman, die in mijn tijd op de kweekschool al beschouwd werd als een antiquiteit? Mien van Hoorn sprong haastig van haar krukje af en liep naar hem toe, innerlijk zalig van tevredenheid, dat haar klasje zoo rustig en gedwee aan het werk was. Ze keek nog even triomfantelijk rond voor zij hem antwoordde: - Ja, iets nieuws zult u hier niet licht vinden, meneer Roobeek. De gemeente is arm. - Maar dat is toch geen doen. Ik ken scholen, waar ze nog antiek aan 't Jonge- | |
[pagina 224]
| |
jan-nen zijn, maar Bouman heb ik nog nergens aangetroffen. Bent u daar nu altijd mee tevreden geweest, juffrouw van Hoorn? - Nee, dat niet. Maar om mijn advies werd niet gegeven. - Niet? Maar u kent door uw langjarigen werkkring de school en haar behoeften toch zeker? Daar zullen wij nog wel eens over spreken op de schoolvergadering. - We hebben nooit schoolvergadering, meneer Roobeek, zei de juffrouw mat.... Ze stonden even zwijgend bijeen; hij lang en slank in een donker gekleed pak, de arm waarmee hij haar sierlijk het boekje had toegezwaaid, nog gestrekt, zij klein, de handen onder haar zwart lusteren schort.. De kinderen werkten rustig door, racend om hun sommetjes vlug gereed te hebben. - Ziet u wel, hoe zoet ze zijn? vroeg Mien. - Werkelijk, u hebt er alle eer van, juffrouw. De mijne zijn nog wat rumoerig en kijken me wat al te veel naar de lucht. - Toe, komt u eens even naar hun werk kijken. Dat vinden ze zoo prettig en 't is zoo'n aansporing. Roobeek kwam met haar de gangpaden in stappen. Hij moest zich ver naar voren buigen, om de spits-gegrifte cijfertjes te onderscheiden. - Keurig, keurig! prees hij hier en daar. Juffrouw van Hoorn was een en al opwinding. Ze liep naar haar jongens-afdeeling en kwam gedienstig met een paar leien aandragen. - Moet u dit eens zien, meester! praalde zij, de fijn-bekriebelde leien optillend naar zijn gezicht. - Prachtig, prachtig! zei hij. - Trouwens u schrijft zelf ook keurig, juffrouw! complimenteerde hij, met een hoofdknikje naar het bord, waarop haar sommetjes gekrijt stonden.... De onderwijzeres bracht haastig de leien naar de eigenaars, om haar verwarring te verbergen.... Ze genoot volop, en toen Roobeek een paar kinderen over 't hoofd streelde, zonde een groote voldoening door haar ziel en ze liep met stralende oogen achter hem aan, bedrijvig en bemoederend tot haar kinders als een kloek met kuikens. - U hebt daar een heel aardig troepje; heel vriendelijk van u, om mij eens uit te noodigen. Dank u wel.... Toen ze weer op haar kruk zat, stil in zich zelve verscholen, als een kind in de schemering dat met zalige oogen naar een sprookje luistert, zong zijn stem nog in haar na. Als een zacht-schuimende, mousseerende drank van prikkelende geurigheid, was zijn charme haar lijf binnen gevloeid en zij popelde van opgewonden verrukking.... Haar kleuters werkten gedwee, zonder een enkele oproerigheid en het geluid der piepend voortschuivende griffels was een wonderlijk tevreden stemmende muziek in haar ooren, primitief als het gesjirp van krekels.... Alles aan haar lijf gestrakt tot fijne gespannenheid, beluisterde ze de klanken, die overwaaiden uit het lokaal van haar buurman.... Soms was het de teedere zinging van zijn zachte stem, gedempt van timbre, of er een fijn-bronzen klok sloeg onder een stolp.... Ook kwamen er kleine kinderkreten aandrijven, los en verstrooid, of vlaagde er ineens een klater van luid lachen tot haar door.... Dan kon ze nauw haar nieuwsgierigheid bedwingen, om voor de ruit in de tusschendeur te gaan staan zien, waarom zijn bengels pret hadden. Ze fantaseerde, dat hij een kluchtig gezicht trok, of een ondeugendheidje zeide met dat sympathieke, ernstige gezicht.... ....Wat een beschaafd en fijn mensch.... Wat zou hij zich ergeren aan boerenharken als De Wit.... Er was ineens een andere toon in school en voor de anderen voelde ze zich niet bang meer.... Roobeek zou hun lompheid wel temperen.... Ze zouen natuurlijk niets durven, waar hij bij was, met zijn fijne manieren en zijn beleefd en verzorgd spreken.... Voor hem was zij een dame, iemand van andere structuur dan een man, en voor de andere onderwijzers, Walstee en De Wit, en voor Blauwhuis, die nu | |
[pagina 225]
| |
weg was: kollega, of liever W.K..... W.K., waarde kollega.... Het was Mien, of ze op een dikke vacht bij een haardvuur lag, gouden geschemer over het haar.... Ze zag chromo's, Engelsche platen, met wel fijne tinten, de vlammen van een haardvuur doorlicht van gloed en daarvoor in een wit kleedje: een vrouw. Het was iets heel verfijnds, eigenlijk decadent en gemaniereerd, maar ze vond dergelijke prenten juist zoo mooi om die ietwat onwerkelijke charme, om de distinctie van de kanten japon, waar de handen en het hoofd uitbogen met ranke lijn.... De kleuren waren niet echt en het geheele arrangement was gekunsteld, maar ze mocht zich graag in die weelde verdroomen, lag nu zelf in een wit, van kostelijke geuren doorwaaid gewaad naar de speelsche vlammen te kijken.... De bel van drie uur wervelde door haar feest van vermooide gedachten als een wildgejaagde hond door een bed bloeiende tulpen.... Maar ze was onmiddellijk kwiek, niet verstoord, en gebood: - Leien weg! - Juf, ze benne nog niet af! - Juf, ik was temet klaar.... - Gommie, Stien heb nog maar ien raitje.... - Stil jongens, stil dan toch.... Leien weg, zonder tellen gauw maar, en klaar om naar huis te gaan.... Ze klapte in de handen.... - Zul jullie voorzichtig zijn met het ijs en eerst direct naar huis gaan? - Juf, juf, Kees Stammes heb 'zaid, dat ie toch op 't als gong. - Stil, kerel.... Hebben we 't nu allemaal goed gehoord?.... Eerst naar huis, aan moeder zeggen, dat je uit school bent en dan op 't ijs.... En nu vooruit.... Eerste rij!.... * * * Mien van Hoorn zag er tegenop met haar onzekere voeten moeizaam en in stage-vrees-voor-vallen het gladde dijkpaadje op te zeulen en ze treuzelde opzettelijk in het portaal, vaag-hopend, dat ze Roobeek zou treffen.... Doch ze durfde niet langer wachten toen ze haar dunne, katoenen handschoenen een paar maal nerveus had uit- en aangetrokken en met tastende vingers gespeurd, of nergens haar crepétjes braken door de haarkruiven, die zonder glans onder haar muts uitholden. Moeilijk bukkend, trok zij haar mantel nog wat glad over de wijd-uitstaande rokken en wroette haar saamgeknepen vuisten in de kleine zakjes.. Maar eer ze voorzichtig, met een armoedig gevoel van verlatenheid, den drempel overstapte, hoorde ze licht schoengekraak achter zich. Ze wilde niet omzien, maar ze wist, hoe dit geluid alleen verwant kon zijn aan heel fijn en soepel leer, dat een deftige reuk had.... Roobeek zou vast wel heel sjieke schoenen dragen.... Gek, dat ze daar vanmiddag niet op gelet had. Ze gaf geen aandacht voor hij naast haar liep en met los gebaar zijn hoed lichtte.... Zij gleed bijna uit op de gladde helling, die de jongens en meisjes met hun slierende klompen nog meer gepolijst hadden.... - Maar het is meer dan hinderlijk, begon hij, - er moet toch zand gestrooid worden met zoo'n gladheid.... - O, daar wordt hier nooit iets aan gedaan! zei Mien van harte; - ieder sukkelt maar op eigen gelegenheid op en af en tot nu toe schijnt niemand gevallen te zijn. - Laten ze u ook alleen gaan, u, een dame, zonder er zelfs aan te denken, dat alleen reeds de gewone burgelijke beleefdheid eischt, althans in het bescheidene ridderlijk te zijn? Ze knikte flauw, haar adem inhoudend om haar nerveuse vreugde niet te verraden. - Maar dat is eenvoudig schandelijk. Ik hou niet van die hofjonkers, die een vrouw nafladderen in de hoop een gevallen zakdoek op te kunnen rapen. Maar ik wou toch wel, dat u me toestond een beter voorbeeld te geven. Mag ik u een arm aanbieden, juffrouw Van Hoorn en u naar boven geleiden?.... Mien aarzelde even.... Een koorts van geluk sloeg zijn tintels als vonken door haar heen en ze trilde van begeerte om zijn arm | |
[pagina 226]
| |
gretig te nemen. Maar daar zonk weer de zwaarmoed kil in haar binnen, toen ze bedacht, dat ze zoo heel geen bekoring had voor een man, dat ze zoo klein en onbeholpen was, en zich misschien belachelijk maakte als ze zijn voorstel aannam. Maar hij lichtte reeds zijn arm en zij wrong haastig een saamgeknuffeld handje uit het enge mantelzakje en legde haar ontdane vingers schuchter onder op zijn ruige jasmouw, terwijl ze met moeite zei: - Als u zoo vriendelijk wilt zijn.... Samen wrikten ze zich voorzichtig dijk-op, de onderwijzer op sjieke gele schoenen met groote veterstrikken, zij op haar scheefgeloopen schoentjes met riempjes over de zwart-gekouste voet.... Ze durfde niet overgegeven arm in arm met hem te gaan, raakte hem maar even aan, met schuwe vingertoppen op zijn dikke jas, doch er stroomde een levenswarmte door haar heen, die ze nooit gekend had. Nimmer had het zoo in haar gebrand van binnen; het was, of er vlammen uitsloegen en langs haar hals en polsen naar buiten laaiden. Het maakte haar angstig en ze kromp samen van pijn en vrees voor een gewaarwording, die ze niet kende en die daar plotseling als een gulzig dier in haar begon te leven.... - Ze wilde haar ontdaanheid wegpraten, en zei: - Ja, vindt u 't ook geen schandaal, dat meneer Walstee geen zand laat strooien. 't Is toch een kleine moeite en 't mocht noodig voor de kleintjes, die nog niet vast ter been zijn.... Ik moet er niet aan denken, dat er een met een gebroken beentje naar huis gebracht zou moeten worden. - Kom, juffrouw, ik denk, dat het met die kleine rakkertjes zoo'n vaart niet zal loopen. Het zou eerder voor ons noodig zijn.. Wij hebben onze fleurigste tijd gehad en zijn niet erg geneigd tot jeudige capriolen.... Ik zal er morgenochtend direct bij de patroon op aandringen, al was 't alleen maar voor u.. Ze dook wat weg onder zijn woorden, omdat zij er medelijden in speurde, en voelde zich plotseling mat worden en triest, en heel haar vreugde van den middag en haar drukke praten leek haar nu zoo opgeschroefd.... Maar ze zou niets laten merken.... Altijd maar vroolijk en welgemoed.... En morgen zag ze hem weer.... En hij was toch fijngemanierd en galant.... Hij zou haar niet gemeenzaam behandelen als de anderen.... - Doet u anders voor mij geen moeite, morgen is 't misschien al weggedooid, kwam zij haastig zich tegen zijn bezorgdheid verzetten. - Ziet u wel, hoe stevig de kleine rakkertjes op hun beenen staan? zei hij toen ze door 't hek op den dijk stapten.... Terwijl hij met zijn vrije hand wees naar enkele eerst-klasdreumessen, die met overmoedige allure over den hobbeligen dijkweg gleden, maakte zij koel en gereserveerd haar arm los.... - Dank u wel! zei ze strak, zonder eenige toenadering in haar stem. Ze meende dat iemand hen gezien kon hebben en vreesde plagerij en hatelijke toespelingen.... Ook had ze bedacht, dat Roobeek wel een flirt kon zijn met zijn gladde gemanierdheid en dat hij een beetje met haar speelde. Ze huiverde, of er een vleermuis de kille vleugels samensloeg om haar angstig hart.... Roobeek nam beleefd zijn slappen, grijzen hoed af.... - Dag juffrouw Van Hoorn, tot morgen. Een prettige dag verder.
Toen zij stuntelig den met scherpe, gladde kammen bekartelden weg naar 't Noordeinde inging, de Oostenwind als een bloedslurpende fret rechts in haar hals, en ze nog even de zachte, gedistingeerde kraak van Roobeeks schoenen hoorde, kwam haar van onder uit haar lichaam een zachte warmte toevloeien, waarin al haar angst versmolt.... Fleurig richtte zij zich op en keek rond in den Decemberdag, die van den natten, blauw-grijzen hemel nu aanstonds zou vergaan. Over de vaart lagen de weiden donker naar het Westen toe; alleen in den damp, die als een ijle sluier van de duinkoppen naar | |
[pagina 227]
| |
den hemel vloeide, brandde in vage schaduwen nog het lichte goud, dat buiten haar schoolraam geblonken had.... Mien versnelde haar passen, want een muziek van dansende bewogenheid begon in haar ziel te luiden als uit hooge, gouden carillonklokken en dwong haar tot vaag meeneuren met verstilde oogen. Ze was geen luchthartige optimist en begreep wel, dat er eigenlijk niets gebeurd was., dat een bijzondere beteekenis had voor haar leven. Haar stille leven zonder man, zonder kind, zonder vrienden zelfs, zou wel altijd zoo blijven, maar er was iets in haar gekoesterd, dat immer bezeerd was en het gaf haar een vreugde boven alle mate. Dat ze te ontjeugd, te ouwelijk was, om zelfs een man met bescheiden eisenen te boeien, schrijnde nog even brandend in haar denken als ooit, maar het voorkomende gedrag van Roobeek, zijn beleefde woorden, hadden haar fel bewust gemaakt, dat ze toch altijd een vrouw was.. Met ingenepen adem dacht ze terug aan hun gearmd loopen den dijk op.... Zij als een schuchter schoolmeisje, hij als een welbeheerscht man van de wereld.... Ze vermoeide haar hersens om zich te herinneren een geur, een gebaar, een geluid en sloot haar oogen, als ze goed besefte, dat ze een man aangeraakt had en een man haar.... Maar al die gedachten verwarden haar meer dan ze haar verheugden en haar grootste feestelijkheid, als een vlammende toorts boven alles uitlichtend, was, dat ze als vrouw erkend was en ontzien en ze begreep fel en bitter, wat ze in haar blinden werkijver aan eigenwaarde en trots zonder terughouding zoo maar had versmeten, als hadde zij een kostelijken schat achteloos gebracht naar een pandhuis, waar die nooit meer in te lossen was.... | |
IV.Dat Roobeek, toen de winter in December dòorzette en de vaart droeg, veel met Fie van Tricht, de dochter van zijn kostlui, schaatsen reed, hinderde Mien weinig, hoe gretig ze ook een net van zelfzucht rond hem gespannen zou hebben, om hem geheel voor zich te houden. De avonden, na de glanzende middagen op het ijs, kwam hij dikwijls bij haar een kopje thee drinken en wat praten over litteratuur en over de school. Toen in het begin van Januari het ijs wegdooide, kwam hij ook dikwijls haar trieste middagen licht maken met de muziek van zijn stem en behaaglijk met het zachte rythme zijner gebaren. Mien kon hunkeren om te weten, hoe zijn leven geweest was, want hij kon bizonder rake en wijze dingen zeggen, die ze in haar boeken nooit vond, en die enkel iemand weet, die het leven tot in zijn diepste donkerten heeft doorpeild. Wanneer ze hem soms zag gaan, al zijn bewegingen onder zekere en gemakkelijke controle, vermoedde ze, dat hij tooneelspeler geweest was en later baard en snor had laten staan.... Zij moest dat ook wel afleiden uit de fijne bezonnenheid, waarmee hij de zingende zinnen uit een mooi boek voor haar zei, of een vers declameerde met een zoo rijke intonatie, dat het eenvoudigste woord relief kreeg en een gedicht voor haar stond als een kostelijk smeedwerk, met een schat van schoonheid in de details der ciselatuur. Dat waren avonden voor haar, waarin zij het leven niet rijker wenschte en volkomen genoeg had aan de zachte bevrediging, die haar zijn enkele nabijheid gaf. Maar de laatste weken van Januari, toen hij wel eens een avond oversloeg en die besteedde om Fie van Tricht wat les te geven, was ze nerveus en geprikkeld, en zon op middelen om hem aan zich te binden.... Ze was overtuigd dat zij veel beschaafder en dieper was dan Fie, en dat hij bij haar veel meer wijsheid en fijnheid van gedachten vond, veel meer innerlijke verwantheid ook; maar dat meisje, altijd met hem in hetzelfde huis, was jong en had een naieve bekoorlijkheid en een ongekunstelde gratie, die zij haar benijdde.... Het kind, ze was pas | |
[pagina 228]
| |
negentien, zag er altijd fleurig uit en ze leek wel te gaan in een gouddamp van levenslust. Ze had prachtig dik ros-blond haar, dat ze soms uit louter leutigheid nog eens los droeg en Mien kon zich indenken, hoe dat week en verleidelijk lokken moest tot zacht streden en dat misschien Roobeek het niet zou kunnen weerstaan om zijn blanke vingers in die glans en gloed diep te versteken, of er dronken van geurigheid zijn hoofd in te leggen. De onderwijzeres voelde elken dag scherper, hoe uiterlijke bekoorlijkheid en fleur van jeugd een man sterker boeien dan de meest gewijde en voornaam-menschelijke gedachten.... Soms troostte het haar, dat hij voor Fie van Tricht moeilijk Kloos en Gorter kon zeggen en haar de fijne essence van Adama van Scheltema doen genieten, maar als zij een oogenblik zich het meisje verbeeldde en zich inleefde, hoe die twee zouden zitten op zijn kamer, het jonge kind met de spreiding van vlammend haar onder de fleemende koestering van lamplicht, en hij daarnaast met zijn gevoel voor schoonheid, kon ze wel krijten van een wee, dat zich als een gulzige bloedzuiger aan haar vasthechtte.... Ze voelde er zich fiziek ellendig van en soms meende ze haar lichaam saamschrompelen, of er al het leven en al de lust uitgeslorpt waren en zij met haar onbevredigdheid als een dorre plant in den naakten wind stond.... Hoe ze ook zich superieur wist boven Fie door een enkelen begrijpenden glimlach, door een stil knikje, door ontroerd zwijgen na een brok literatuur, - tegen de jeugd, die uit de oogen van het meisje fonkelde als een papaver uit beregend gras, kon zij niet op, al probeerde ze door haar kleeding, door gelaat en hals bizonder te verzorgen, wat van haar ouwelijkheid te maskeeren.... Met een groot vertrouwen was ze zich rijker gaan kleeden, had met haar fijnsten smaak beraden over een nieuwe japon, die zeker soepeler haar zou belijnen, dan een bloeze en rok, maar toen ze in de nauw-spannende princes-robe van gladde, zijde-achtige, prunekleurige stof voor den spiegel stond, licht garneersel als vlammende spangen langs hals en polsen, besefte ze ineens, hoe dit een bespotting was aan haar niet-ontbloeide lijf en hoe het laag-gekapte haar, dat Fie van Tricht zoo'n naieve en simpele bekoring gaf, haar slechts sluiker en ouwelijker maakte. Haar nieuwen bruin-vilten hoed met neergeslagen rand durfde ze niet eens op te zetten en tranen spatten, als schrijnende stuifseltjes zand, in haar oogen.... In 't begin van Februari was er volop sneeuw gevallen en het had Mien goed ge daan, dat Roobeek haar beschermd had tegen de jongens, die haar met sneeuwballen wilden werpen. Den heelen dag waren de vlokken gevallen, stil, als niet tot ontbloeiing gekomen woorden, en om vier uur, toen de gedekte lucht al het licht had opgeslorpt, bracht de onderwijzer haar even naar huis.. Het was Mien een begenadiging, en glanzend van geluk noodigde ze hem uit, nog even een kopje thee bij haar te drinken.... - Erg graag, juffrouw Van Hoorn, ik heb me zeer lang het genoegen moeten ontzeggen, eens thee bij u te gebruiken.... - Ik dacht eigenlijk, dat u mij vergeten was, zei ze lichtelijk coquet, overmoedig nu ze hem weer had om zich aan zijn heerlijkheid te zonnen.... - Toch niet, ik was eigenlijk mezelf vergeten.... - Hoe bedoelt u?.... - Het was me ontschoten, dat er nog een Roobeek bestaat, die in 't leven moet en praten, en filosofeeren over litteratuur en zoo.... Mien was er even stil van.... Verzot op zijn stem, die uit een stille diepte leek op te klimmen naar de; wereld, was ze toch soms het meest bang voor wat hij ging zeggen, wanneer ze het langst naar wat woorden had gehunkerd.... In haar kamer, een klein vierkant hokje, was de schemer als ruischen van dichte stofregen.... Het donker kwam als een fijn, | |
[pagina 229]
| |
vochtig stuifsel aanwaaien van den hemel, die boven de witte blinking van de besneeuwde duinen hing als een donkere, gedeeltelijk opgetrokken voorhang.... - Wilt u de lamp op of liever schemeren? vroeg Mien, terwijl ze thee schonk. - Als 't u goed is, prefereer ik deze keer het licht. Het lijkt me behaaglijk om eens wat anders om me te hebben dan deze donkere dag.... - Vindt u de sneeuw dan niet prachtig.. - Zeker, maar alleen 's nachts, als er geen menschen meer zijn. Met licht getink van porcelein, subtiele muziek in de gedemptheid der schemerkamer, stak Mien de lamp aan. Terwijl zij het gordijn sloot, bladerde Roobeek in een boek, dat half-open op tafel lag.... - Leest u werkelijk Ellen Key?’ vroeg hij, toen ze tegenover hem zat en nerveus in haar kopje roerde.... - Vindt u haar dan niet bizonder fijn? Ik moet er telkens weer in lezen, want er staan dingen in, nee, eenig gewoon, gedurfd en fijn tegelijk.... Uit ‘Das Jahrhundert des Kindes’ heb ik veel wijsheid geput.... Wat heeft u eigenlijk op dat boek tegen? - Dat het door een vrouw geschreven is! - Dat vind ik juist het mooie ervan.... - Nee juffrouw, een man zou dat alles veel ruimer en breeder gezien hebben. Een man is meer universeel en een vrouw is, omdat ze vrouw is, beschränkt.... - En ik dacht nogal.... - Ellen Key doet geloof ik ook aan vrouwenkiesrecht en dergelijke.... Ja, ja, ik weet het wel zeker.... Ik voor mij zie in het deelnemen van vrouwen aan het openbare leven altijd een uiting van dépit.... - Maar is u dan ook al tegen vrouwenkiesrecht? - Och, er tegen. Nee, daarvoor interesseert me de zaak weer niet genoeg, maar ik behoor tot die conservatieve menschen, die het de roeping achten van de vrouw, om minnares te zijn.... en moeder.... - Maar vrouwenkiesrecht kan daar toch mee samengaan, en het komt de vrouw toch toe.... - Ik zal er me ook niet tegen verzetten, juffrouw Van Hoorn. Alleen, het feminisme is me antipathiek; wat het kiesrecht voor de vrouwen betreft, sluit ik me aan bij een geestigen Engelschman, pur-sang feminist, en die zegt: ‘de vrouw is ongeschikt voor het kiesrecht en juist daarom moeten wij 't haar geven’.... - Dat lijkt me nogal absurd en heelemaal niet geestig. - 't Is toch heel aardig, juffrouw.... - Ik kan 't niet inzien.... - U moet u voorstellen, dat die Engelschman staat op het standpunt van den opvoeder, die er niet voor schroomt, een kind een scherp mes in handen te geven. Hij redeneert zoo: wanneer het kind zich snijdt, zal het inzien, dat het nog niet geschikt is voor het gebruik van een mes en het zal er niet langer naar vragen. Och, en de vrouwen zullen zich eerst moeten snijden, om in te zien, dat ze nog niet geschikt zijn, om het kiesrecht in handen te hebhen.... - Ik vind het nog al paradoxaal en u heeft me nog heelemaal niet overtuigd. - Dat was mijn bedoeling ook niet. Ik heb de tijd achter me, dat ik er prijs op stelde, proselieten te maken. Maar ik zal u nog graag eens ontmoeten, als u het stembillet in handen heeft en kiezen moet tusschen een anti-revolutionnair, een liberaal en een sociaal-democraat, wanneer het vóór of tègen vrouwenkiesrecht den doorslag niet meer geeft.... - Mag ik u nog eens inschenken? - Nee, dank u werkelijk. Het eerste kopje heeft me uitstekend gesmaakt, maar ik moet me straks nog kleeden voor den ‘Vrouwenavond’ van het Nut. - Gaat u daar òòk heen? - Had u gedacht van niet? Och, dat was misschien meer van me te verwachten, maar het is een mooie gelegenheid, om eens meer onder de menschen te komen. En dat wordt noodig tijd.... | |
[pagina 230]
| |
Mien zag hem vragend aan. Hij zag moe en van Fie van Tricht had ze gehoord, dat hij steeds de eenzaamheid zocht, op zijn kamer.... - Och, 't geeft altijd afleiding, zoo'n avond, zei ze onhandig. - Ja en 'k leer meteen wat menschen kennen. Dat is prettig, want ik denk voorloopig hier te blijven.... - Dat is heerlijk, betuigde Mien enthousiast, en dan effen: - De school lijdt zoo onder het telkens verwisselen van leerkrachten. - Dag, juffrouw Van Hoorn. Wanneer komt u mij nu eens bezoeken? Enfin, in ieder geval tot vanavond, niet waar? * * * Het departement Hassel van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen had zijn gewonen winterschen ‘vrouwenavond’ gegeven. Temidden van een groepje jonge meisjes, die hem luidruchtig omzwermden en zich met blinkende oogen inspanden, om geen woord van zijn mond te verliezen, trad meester Roobeek de deur uit van ‘Het vergulde wapen van Hassel’. Er was sinds den avond geen sneeuw meer gevallen en een sterrelucht van doorzichtige klaarte glansde boven de wereld, die in haar pure witheid lag verstild als een bruid in haar blanke trouwkleed.... Mien van Hoorn liep naast haar collega en voelde zich de gelijkwaardige van de jonge meisjes, met wie ze in de zaal rond Roobeek gezeten had. Ze had den moed gevonden, om haar princes-robe aan te trekken en hij had de kleur geprezen en den snit, en gezegd, dat in Hassel zich anders niemand goed kleedde.... In haar oogen was den heelen avond gaan flonkeren het licht, dat ze in de heimelijkheden van haar ziel met velerlei zorg omschut hield.... Maar nu was het geluk doorgebroken, als de glans van juweelen uit een plotseling geopende schrijn.... Ze had zich in zonnige tevreeheid gekoesterd en was zich pas aan 't eind van den avond bewust gaan worden, dat ze zich blij maakte met een onbeduidend complimentje, fluweelig gesachetteerd in zoete gemanierd heid. Toen had ze zich naijverig vergeleken met Fie van Tricht, die eenvoudig en stemmigjes gekleed was, geen ander versiersel had dan de gulden lichtening van haar dikke, glanzende haarwrong.... Ze had met smadelijke oogen getuurd naar het flanellen bloesje, effen met een donker streepje, als een sporthemd gemaakt, en gedragen met een lange das van zwart satinet, die gestropt was in een ringvormige broche Een warme energie voelde ze achter haar driftig bloed jachten, er gloeide durf in haar lijf en met een besef van kracht was ze mee opgestaan, toen Roobeek voorstelde naar buiten te trekken uit de muffe zaal.... Het groepje jonge deerntjes vloog als op een sein uit elkaar naar den wegberm, waar de sneeuw hoog en versch opgetast lag; ze woelden er haar sterke, bloote handen diep en gretig in en wierpen elkaar met groote plokken vastgeknepen sneeuw Een onverhoedsche sneeuw-bom plofte langs Roobeek, die met juffrouw van Hoorn nog te praten stond.... Hij drukte met een zwierig gebaar zijn hoed wat neer, liep naar den wegberm en nam een oogenblik deel aan het bombardement, waarvan hij, als eenige heer, zijn rijkelijk aandeel kreeg. Mien zag het lustige spel met jaloersche oogen aan en zij critiseerde de houdingen der meisjes, die op de lenigheid harer jonge spieren bogen en zich oprichtten, die rap de krachtige beenen bewogen onder de nauwe rokken, welke soms als uitschietende vlammen hoog opwoeien. Wanneer Roobeek een van die speelsche en onbevangen wezens achtervolgde, - en ze zag in het licht van het café den dans van het bijeengebonden haar, hoorde het geluid der rokken als windklapperende vlaggen, hoorde den zoevenden hijg der haastige adem - stond een nijdige jaloezie in haar gespannen als een bijtens en klauwens gereed beest. Sommige oogenblikken doorstormde haar | |
[pagina 231]
| |
de lust, om al die blagen, die haar leerlingen geweest waren, stuk voor stuk door elkaar te schudden, omdat ze ze als rivalen niet duldde. Spoedig gaf Roobeek het vermoeiende spel op en hij kwam hijgend bij haar staan, terwijl de meisjes nog doorkluchtten. - U neemt me toch niet kwalijk, dat 'k u zoo in de steek liet? Het was me even te machtig, maar ik ben er toch werkelijk te oud voor.... De onderwijzeres antwoordde niet. Ze drentelde een paar passen op en neer, zich beradend of ze maar niet liever naar huis zou gaan. Ze aarzelde, gelukkig tevreden alweer dat ze zoo dicht naast elkaar stonden uit te zien over de stilheid der besneeuwde velden.... - Wat een helderheid, hè, zoo'n klare sterrelucht en dan al die sneeuw. Het is werkelijk te mooi om nu al naar huis te gaan, vindt u niet, juffrouw Van Hoorn? De grenzen van haar bestaan zetten zich opeens wijd-uit en ze zag verschieten van vreugde en gelukkigheid, die haar nerveus van verwachting maakten. Voor ze kon antwoorden op de vraag, die ze aanvoelde als een bedekte confidentie, als een heimelijk afspraakje tusschen hun beien, kwamen de meisjes, hijgend, met vochtige handen en verwaaide haren, alle vertrouwelijkheid afsnijden, en ineens voelde ze zich, omgudst van die onstuimige levenslust, er weer armelijk en verlaten bij staan, een havelooze, die uit eigen intuitie al iets achteraf gaat schuilen. - Hè, meester, fleemden enkelen met hooge stemmen, - werom doen je 't nou niet meer? We hadden nèt zoo'n klucht! - Hè, toe, nog ien keertje! drongen ze aan, lange ademhijgen blazend in hun koude handen. - Nee, werkelijk niet, dames, daar ben 'k toch eigenlijk te oud voor. Wat vind u, juffrouw Van Hoorn? De kring opende zich wat als om haar antwoord door te laten, maar ze sprak niet, was enkel maar stil-blij, dat hij haar, ten aanhoore van die luidruchtige, opdringerige wezens, in het gesprek voerde. - Toe, meester, d'r is zoo niks meer an! pruilden een paar kind-jonge meisjes. - Nee hoor, ik voel me werkelijk niet gestemd tot stoeien, ik zou een flinke wandeling willen voorstellen. Voel jullie dáár niets voor? - Nô, ik durf vast niet, 't is al puur laet! weerde een der meisjes mismoedig Roobeeks voorstel af en zij was de woordvoerdster van enkele anderen, die ook niet durfden of die het gek vonden zoo laat. - Bah! Niks lekker, wat hew je nou an loope. Dat ken je alle dag doen! was de opinie der op stoeien en luidruchtige sneeuwpret beluste meisjes. Een paar, wat ouder, of wat ernstiger van gestemdheid, waren gaarne gezind om te wandelen. De jongeren drongen als een storm het café weer binnen, waar men onder warmen drank gezellig te na-nutten zat. Mien nam 't zich zelf kwalijk, dat ze zich niet in de discussie gemengd had om overtuigd haar ‘voor’ te doen hooren, doch er was iets dat haar terug hield, wat schroom, wat vage verlegenheid, die ze niet definieeren kon. Ze stond houterig en verveeld tegen het fietsenrek geleund en zag zich ouwelijk en onbegeerlijk naast een viertal meisjes van achttien tot twee-en-twintig jaar, die om Roobeek heendrongen.... Natuurlijk was Fie van Tricht weer erbij met haar gladde onbeduidende gezicht.... Die deed wel meer zoo vertrouwelijk.... 't Kwam eigenlijk niet te pas: een kind, dat bij haar lezen had geleerd en nog niet alleen naar achteren kon gaan, toen ze op school kwam. Ze begreep als een noodzakelijkheid, dat ze eindelijk eens iets zeggen moest, dat ze haar recht en invloed moest doen gelden, maar ze kon de woorden niet loswringen uit haar keel, die van nervositeit toegenepen was. Schamel in haar verlaten staan bij het fietsenrek, waarop ze zich, met de handen ruggelings, steunde, nam ze zich voor, maar stillekens weg te druilen naar huis, met pijnlijke zekerheid verwachtend, dat niemand | |
[pagina 232]
| |
haar missen zou, dat niemand zelfs zou opmerken haar steelsch heengaan.... Week van zelf-meelij, richtte ze zich wat op, keek langs den eenzamen weg, dien zij loopen moest, het Noord-eind in. De meisjes die mee wilden wandelen, schakelden zich tot een rij; Roobeek ging aan den buitenkant langs het water loopen maar vóór ze op weg togen, het Zuid-eind in, keerde de jonge man zich om.... - Wat gaat u nu doen, juffrouw Van Hoorn? Toch niet stilletjes ons ontloopen? - Ik woon op 't Noord-eind, ontweek ze. - Dat is, dunkt me, heelemaal geen bezwaar, wanneer u een wandeling door dezen mooien nacht ambieert. Ik breng u natuurlijk thuis, als u 't permitteert.... Mien liet zich niet langer nooden en naast Roobeek, die tusschen haar en de meisjes inliep, ving ze den tocht aan. Er begon een stille vrede in haar te schemeren en ze zette haar voeten met overtuigdheid neer. Zacht knisperde de bijna nog onbeloopen sneeuw onder haar stappen en om haar heen was alles wit en feestelijk. Een boom langs den weg verschikte soms zijn takken en dan gleed ritselend wat sneeuw naar beneden. Een vogel vloog hier en daar met zwaar-dof geluid op.... Verder was er geen gerucht dan de zachte spoeling van het water tegen den dijk.... Mien liet zich, overgegeven op de maat harer stappen, een zachte roes van gelukkigheid inwiegen. Ze geloofde dat ze uren zoo stil en vertrouwelijk zou kunnen loopen en niet moe worden, want haar voeten veerden hoog op van lust. Ze was dankbaar dat er niet gesproken werd en allen de wonderheid van de zachtschijnende witte wereld ondergingen zonder schaamte voor hun stilheid. Ze voelde zich samen met de menschen die naast haar gingen, zonder dat het haar hinderde, dat de vier meisjes haar leerlingen geweest waren. Nu benijdde Mien die kinderen niet meer haar jeugd, want ze wist zichzelve in haar ontroerd zwijgen dieper en goudener aan toewijding dan zij konden zijn, en ze verwachtte dat Roobeek ook wel gevoelen zou, hoeveel nader zij hem stond dan zulke jonge meisjes, die wel lief en getrouwelijk meeliepen, maar zoo weinig nog volgroeid waren in levenskennis. Soms, een enkel schuchter oogenblikje, wanneer haar naijver zich even losmaakte uit de bindende greep van haar gelukkige gedachten, wenschte ze, dat een der meisjes, liefst Fie van Tricht, met een banale opmerking de stemming zou breken. Zij zon dan met glorie haar inniger aanvoelen kunnen toonen.... Zij gemoetten geen mensch en liepen tot ver buiten 't Zuid-eind zonder spreken. Toen de huizen van het dorp achter hen lagen als een hooge donkere wal op het sneeuwveld, keerden ze, op voorstel van Roobeek, terug.. Na zijn woorden was de betoovering gebroken en Mien voelde, met bijtend leedvermaak, hoe het zwijgen de meisjes gedrukt had, want ze braken, met een zinderenden lust tot dolle dingen, los in onstuimigheid. Ze praatten druk en lachtten luidruchtig, zeiden flauwe dingen en spanden samen in zotte rumoerigheid.... De koude lucht prikkelde tot beweging en met schuwe beweginkjes eerst, onder den invloed der nabijheid van meester Roobeek en juffrouw Van Hoorn, begonnen ze te glijden, als bij afspraak. Ze namen trippelend korte aanloopjes, de rokken in lossen greep bijeen, en zetten zich met een sprongetje af. Maar al spoedig, in 't genot van de prikkelende, opslaande lichaamswarmte en gedreven door de van jeugd en kracht gespannen spieren, klapten de stappen driest en zelfbewust over den weg en slierden de meisjes in lange banen over de sneeuw, de rokken als wapperende vanen om de voeten, de armen zijlings gespreid om het evenwicht te bewaren. Roobeek en Mien bleven bedaard volgen, zonder spreken, maar de onderwijzeres voelde zich nerveus en ongerust om het bruuske ontbinden van de stemming, waarmee ze zich geheel verinnigd had. Ze was moe van | |
[pagina 233]
| |
de wandeling en als een drukkende zwaarte lag òp haar het besef, dat ze ouwelijk en onelegant was naast haar collega, die tegemoetkomend zijn stappen regelde naar de hare. Ze kon zich voorstellen, terwijl ze de meisjes nazag, hoe hij zich aangetrokken moest gevoelen tot die ongebonden vroolijkheid en ze kon zich niet ontworstelen aan het klemmende en haar zeer hinderende gedacht, dat Roobeek eigenlijk met haar opgescheept was.... Twee meisjes kwamen terugdraven, met hoog-getilde knieën, als vurige paarden, en tusschen haar in zat op de hurken een speelgenoot, die zich liet voortsleeën. Ze renden recht op de beide oudere menschen aan en Mien werd beangstigd door het driftig aanjagende span. Maar vlak vóór hen schoot Fie van Tricht uit haar hurkende zit op en de drie meisjes bleven hijgend staan. - Nou meèster! zei Fie en ze duwde hem gemeenzaam wat naar voren. Hij verweerde zich voor den vorm, maar ten slotte gaf hij zich lachend over aan de twee pootige boerendeerns, die ook Fie voortgeslierd hadden. - U excuseert, nietwaar juffrouw! riep hij nog achterom, toen hij reeds voortsuisde over de glinsterende sneeuw. Mien bleef met Fie van Tricht achter, als een vale vogel met slepende pennen naast een kleurig-gevederde pronkster, en de kreten der meisjes ver voor zich uit, de doffe hamerslagen harer voeten, knalden in haar ooren als honende vreugde-schoten. Fie nam geen notitie van de onderwijzeres naast haar en schoot telkens vooruit in korte glijtjes. Tranen van woede en spijt schoten Mien in de oogen, toen ze het silhouetje van het meisje omving met spiedend kijken en zich bekennen moest, hoe levend en gracieus het was. Ze lachte kort en smadelijk.... Daar kwam zij aanstrompelen.... Een oud wijf tusschen al die fleurige menschen.... En Roobeek met zijn fijne, zachte manieren liet haar tòch maar aan haar lot over.... Hij vond het natuurlijk een prachtig smoesje om van haar af te zijn.... Wie zou er aan denken om haar te sleeën.... 't Was natuurlijk vanzelf-sprekend, dat zij d'r stramme knieën niet meer kon buigen.... Een mensch van bijna veertig.... Wat dèè ze in de kou.. Ze was een arme, vereenzaamde meid en zoo moest ze d'r eindje maar halen.... Stom, om ooit iets van een man in je leven te verwachten.... Onwillekeurig was ze langzamer gaan loopen, maar toen ze de draaf-stappen weer hoorde aan-klabatteren, zette ze haar voeten tot wat meer snelheid aan.... Ze beurde zichzelf op, sprak zich met vage woordjes wat moed in.... Krachtig veerde Roobeek op, sloeg de sneeuw van zijn jas.... - Fie! riep hij naar 't meisje, dat iets vooruit liep, - kom, kind, nu juffrouw van Hoorn. Mien duizelde weg in een witte leegte, toen ze die woorden tot zich hoorde doorklinken.. Ze wankelde, wijl zich haar ellende zoo ineens ontspande, maar ze deed hoog, verbeet haar gretigheid, toen Roobeek en Fie van Tricht haar ieder aan een zijde kwamen staan. Ze had het vaste voornemen, om zich niet belachelijk te maken en weigerde koel, met een pijn, of innerlijk iets in haar scheurde, dat ze zich een zoo begeerd genot ontzeggen ging. Maar Roobeek hield aan en toen begon ze moeilijk neer te hurken, wat angstig voor haar nieuwe japon en met een kleur van verlegenheid haar rokken gladdend om haar knieën.... Ze durfde de hand van den onderwijzer niet te vatten, of ze er iets van haar gereserveerdheid in zou prijsgeven, doch toen Fie haar in stevig-knuistige greep vastnam, moest ze, om haar evenwicht niet te verliezen, wel Roobeek grijpen.... Voort suisde ze over de hel-blinkende sneeuw, die onder haar voeten als een verblindende streep wegschoot, en ze gaf zich zonder eenige weerhouding aan het volle genot over. Ze was zich in niets meer bewust, dat ze oud was, want er vloeiden jeugd en kracht in warme stroomen door haar lichaam, dòòrbrekend naar alle leden.. | |
[pagina 234]
| |
De klop van Roobeeks bloed trilde met zachte slagen in haar hand en ze hoopte maar, dat het nooit eindigen zou.... Met tintelende oogen zag ze den weg af, berekenend, hoelang het nog duren zou voor ze kèèrden.... Mien nam nu den verderen tocht, het geheele Zuid-eind door, met inspanning van al haar krachten deel aan de uitbundige pret en was vroolijk en tierig, al bonsde alles aan haar van vermoeidheid....De Nutters die ze tegenkwamen, deden hoogelijk verbaasd en Mien weifelde, of ze preutsch moest doen en beschaamd, of dat ze trotsch, met blinkende oogen, hun moest tegenkijken.... Toen ze weer in de Kerkebuurt waren, dicht bij ‘Het vergulde wapen van Hassel’ waren enkel Mien, Roobeek en Fie van Tricht nog over. De anderen hadden een voor een, met een krachtigen handdruk en een bedankje aan Roobeek, afscheid genomen. Ze liepen gearmd het Noord-eind in, Roobeek tusschen Fie en de onderwijzeres. Het had Mien wel eenige overreding gekost voor ze Roobeeks arm durfde aannemen, doch nu liep ze met een besef van geluk, dat wel nimmermeer vergaan kon. Dat hij met Fie ook gearmd liep, kon haar niet deren, want ze voelde haar overwicht aan wijsheid en beschaving, en vooral aan innigheid van begrijpen, sterker dan de bekorhig van Fie's jeugd. Ze gunde het Fie graag, met een wecken drang tot goed en meelijdend zijn, en nam zich voor, ook eens tot hààr te praten, als 't gesprek alleen mocht gaan tusschen Roobeek en haar-zelf.... Ze voelde hem nu geheel van zich, de vertrouwelijkheid van den stillen avond en het geluid hunner zachte stappen deed haar geheel wegdroomen in een zoete begeerigheid naar lieven en geliefd worden.... Het was haar nu duidelijk, dat haar leven dorstte naar nog iets anders dan arbeid, en ze drong zich onwillekeurig dicht tegen den onderwijzer aan. - Vreemd, hè, zei hij plotseling, - dat een mensch ineens weer zoo jong en luidruchtig kan doen. - Och, meneer Roobeek, u ís toch nog jong?.... U kunt nog alles van 't leven verwachten. - Dat mot u niet zegge! snibde plotseling Fie hoog, - meester heb al heel wat achter de reg.... Ze liepen in een pijnlijke stilte, als in een dichte wolk. Eindelijk zei Roobeek: - Och ja, Fie weet daar iets van.... Ik kon niet alles stil houden en ze zag op mijn kamer het portret van mijn vrouw.... Weet u wel, juffrouw van Hoorn, dat ik me hier in Hassel eigenlijk ben komen begraven.... Mien voelde zich schreiensweek worden. Er brandde een schrik door haar heen, toen hij begon te spreken over zijn vrouw en een stille nijd stak zich in haar vast.... Maar dat hij zich een verlatene gevoelde, een uit het leven gestootene, die zich in Hassel kwam begraven, deed, naast een gevoel van meelij een warme verteedering in haar doorbreken. Zij voelde zich gedreven, om iets voor hem te doen, iets van zachte vrouwelijkheid.... Ze overwoog, met een opwieken van haar heimelijkste gedachten plots in 't volle licht, dat ze misschien iets voor hem zijn kon in zijn leven. Ze voelde er zich diep en wijs genoeg voor, en ook voldoende vrouw om alles mee te leven.... - Kom, meneer Roobeek, beurde ze op, met zacht-gesluierde stem, innerlijk overtuigd dat voor haar een tijd van toewijding en gelukkigheid nu zou aanvangen, - u is toch te jong om voorgoed beu te zijn van 't leven. Het hinderde haar niet, dat hij niet antwoordde.... Ze voelde zwijgen aan als iets van hooger beteekenis en van warmer gezindheid dan spreken en in haar goed-willende teederheid was ze overtuigd, dat ze dit oogenblik dichter naderden tot de diepten van elkaars innerlijk.... Toen zei Roobeek ineens smartelijk: - Dat zou u niet zeggen, als u mijn vrouw gekend hadt. Wel even in haar innigheid bezeerd, zag ze hem toch met een zachten glimlach aan.... Ze schudde haar hoofd.... Zoo jong en | |
[pagina 235]
| |
al een vrouw verloren.... Geen wonder dat hij daar bedroefd om was.... Maar als hij nu eerst maar eens bij haar uitpraatte.... Zij zou alles begrijpen.... Jammer dat Fie er nou bij liep.... Wie weet hoe'n behoefte hij nu had aan een innig woord.... De jonge man begon opeens te spreken, met een vage, verinnerlijkte stem: - Jaren geleden was ik ook schoolmeester, ergens op een dorpje in Noord-Groningen, midden in de klei, Ik was op weg om me te verkerkeren in mijn werk, mijn literatuur.... God, ik schreef zèlf.... Over de boomen en over de hemel.... Die kende ik.... En over meisjes en vrouwen.. Die kende ik niet.... Op een mooie dag, dat die lucht zoo geweldig diep was, dat ik voor 't eerst iets geloofde van een hoogere macht, van een oneindigheid, ben ik weggeloopen en zoo naar Rotterdam gereisd.... 'k Wou schrijver worden, maar bracht het nooit verder dan reporter aan een dagblad.... Maar ik heb geleefd.... Hier in die pure natuur kan ik niet zeggen, hoe ik geleefd heb, als een Bohémien. Dat is 't verrukkelijkste wat ik ken voor een mensch, die diep wil worden en alomvattend.... Ik beklaag de menschen, die niet de charmes voelen van dat echte Bohémien-leven met zijn vreugden, zijn uitbundig weglachen van zorg en misère tegelijkertijd.... Hij zweeg even. liep met gebogen hoofd door.... Mien voelde zich wonder bevangen terwijl haar arm slapper werd in de zijne; het jonge meisje keek van zijn andere zijne met zachte oogen naar hem op.... - Mooi hè, zei hij, plotseling stilstaand en even rondziend.... - Zoo'n lucht geniet je in zòò'n tijd nog meer dan nu.... Je staat meer voor alles open.... M'n vrouw heb ik ontmoet bij een vrind, een jonge schilder, bij wie ze poseerde.... Drie maanden later waren we getrouwd.... Een paar maanden geleden heb ik haar begraven.... Maar ze leeft nog in mijn leven van allen dag.... Jij kent haar portret, hè Fie.... Ze is in alles bij me en staat tusschen mij en iedere, vrouw die ik leer kennen in, met haar zeldzaam zuiver begrip van het schoone en goede, met haar oogen als vlammen en haar mond als een.... Och, dat kan ook niets schelen.. Ik zeg dat nu maar, omdat de lucht zoo zuiver is en de wereld zoo stil.... Zoo'n vrouw ontmoet ik nooit meer in mijn leven.. Niemand boeit me meer, omdat niemand haar overtreffen kan in schoonheid en geest.. Hier in Hassel moet vrede voor me zijn en herdenking.... Mien liep aan zijn arm te rillen met een kil gevoel in haar lichaam, als een barende vrouw, die haar kind dood weet en het gedragen heeft als een klomp stekende kou.... Zwijgend liepen zij voort tot den winkel van juffrouw Heeman.... Roobeek opende het hekje voor haar met een vormelijken nachtwensch en een ‘tot morgen’.... Toen ze met den grooten sleutel de deur had opengewroet, sloop ze met strakken mond naar haar kamertje.... Ze legde werktuigelijk haar kleeren af, zonder dat ze zich een gebaar bewust maakte, maar toen ze 't nachtpitje aanstak en het sterrelend vlammetje aangloorde, kwamen twee oogen als vlammen op haar inbranden.... Ze balde haar vuisten tegen de vlakke borst en vloekte de dorheid van haar leven, terwijl ze, snikkend als een kind, ineen kromp op een stoel. Toen dacht ze, door welke speling van haar denken wist ze niet, aan den dag van morgen, die haar wachtte met zijn trieste school-plichtjes; ze zag zich staan, moederend over haar kleuters en hoorde zijn stem doorzingen tot haar klasse, zijn stem waarvan het timbre verwant was aan zacht-aangestreken vêel-snaren.... En plots bloeide, als de gloed van een veld papavers in de schemering, zijn mond tot haar op.... en ze dorstte naar hem met gretige, brandende lippen.... Januari 1013. |