| |
| |
[pagina t.o. 161]
[p. t.o. 161] | |
‘lucerne’; driekleurendruk naar de aquarel van j.m.w. turner in de national gallery te londen.
| |
| |
| |
J.M.W. Turner, 1775-1851,
door Cornelis Veth.
De Hollander, die te Londen in de National Gallery de landschappen van John Chrome en John Constable aanschouwt, zal door dit schoone schilderwerk gewoonlijk worden bekoord meer dan verrast. Het zal hem zijn als werd van vertrouwelijke dingen gesproken in een taal die ondanks het vreemde accent, iets gemeenzaams behield. Als verre neven, met onmiskenbare familietrekken komen ze ons voor, van Cuyp, Hobbema, Van Goyen, Ruysdael; terwijl Constable bovendien in niet weinige zijner werken, van onzen Jacob Maris een voorproef schijnt te geven. Old Chrome (hoezeer past bij dezen rustigen, stillen droomer het goedig voorvoegsel, ter onderscheiding van zijn zoon bedacht, maar nu zoo onafscheidelijk van zijn naam!) Old Chrome is den invloed der Hollandsche zeventiende Eeuwers nooit ontgroeid, al was deze beste representant van de Norwich-school een ernstig bestudeerder der natuur en al heeft - ondanks zijn hartstochtelijke liefde voor Hobbema - zijn werk zelfs van onwillekeurig pastiche nooit den schijn gehad. Constable is de groote vernieuwer geweest van de Engelsche landschapschildering, en zijn kleur en toon gingen triomfantelijk uit boven den diep bruingouden tint die in zijn jeugd voor harmonie het eenig en onontbeerlijk voorschrift geleek. Men zegt dat de befaamde dillettant Sir George Beaumont hem aanbeval den toon van het bruin vernis van een Cremonaviool tot de domineerende in het landschap te maken, waarop hij kalmpjes zulk een viool neerlegde op een groen grasveld. Niettemin, en hoe ook voor iemand die slechts de oude Hollanders, niet die der Haagsche school zou kennen, de indruk zou zijn, voor ons is er aan Constable nieuws en frisch voorzeker, doch niets vreemds, niets verontrustends, niets dat ons dwingt, onzen maatstaf te herzien, te verwisselen voor een anderen.
Geheel anders staat het met de kunst, in dezelfde National Gallery en in de Tate Gallery, zoo ruimschoots vertegenwoordigd, van den vroegen impressionist J.M.W. Turner, nog een jaar vóór Constable geboren, doch naast hem een man schijnend van een gansch anderen tijd, een gansch andere traditie. Zelfs schijnt het ons, sommige van zijn schilderijen beziende (niet zoozeer die van eenigszins klassieken aard, maar de daarvan scherp gescheiden visionnaire) alsof geen enkele traditie het werk van dezen colorist voorbereid had. Doch deze indruk is natuurlijk een onjuiste, en men doet goed, zich dadelijk in te prenten, dat deze zoo in traditioneel schijnende schilder zijn leven lang niet is ontkomen aan den invloed van zijn vroege training in het aquarelleeren. Wij hebben te onthouden, als zeer kenschetsend, dat Constable, nooit een groot vriend van den man noch van zijn kunst, van Turner's schilderijen sprak als van ‘groote aquarellen’. Wij hebben tevens, tot goed verstand en tot grootst genieten van zijn heerlijke kunst, onze eigen opvoeding te halen in zijn het vlotst te apprecieeren werken, zijn aquarellen en teekeningen.
De schilderijen van Turner doen ons tegelijk vreemd aan, en overweldigend. Ik geloof niet dat zelfs de stokstijfste huldiger der Nederlandsche traditie, die toon oneindig meer huldigt dan kleur, de harmonie meer dan het éclatante, de zuiverheid der saamklinkende deelen in een geheel meer dan de glorie der uitslaande expressie, ik geloof niet dat zelfs zulk een - en de meesten onzer zijn, trots modernismen en modes, reizen en kunstcursussen in hun hart nog immer zóó - de grootheid der figuur Turner
| |
| |
childe harolds pilgrimage.
zal durven ontkennen. Zij is daarvoor te onweersprekelijk, te overrompelend, te magistraal. Er is ook eigenlijk niets, voor of na hem, dat hem gelijkt, dat hem nabij komt. Niet ten onrechte zeggen zijn Engelsche bewonderaars van nu - ik bedoel ook de besten die hem critieken niet sparen, - dat de Fransche school der neo-impressionisten als zoodanig, naast hem gezien, eenigszins overbodig schijnt. Inderdaad, men kan nauwelijks meer kettersch staan tegenover de nog lang na hem op het vasteland eenig gangbare opvatting van wat schilderen is, dan de in andere dingen zoo klassicistisch geaarde meester van het Engelsche zeegezicht in zijn midden-periode - om van den lateren, wild visionnairen niet eens hier te gewagen.
Constable was - ik herinnerde er reeds aan - de groote vernieuwer der landschapskunst, en dat niet slechts in Engeland, doch in het algemeen. Het waren de Franschen, die het eerst zijn kunst recht deden wedervaren, en zonder eenigen twijfel heeft zijn Hay-Wain (eerst onder den titel ‘Landscape-Noon in de Royal Academy tentoongesteld en toen onverkocht gebleven) dat in Fransche handen kwam en in 1824 in het Salon in het Louvre op een eereplaats is geexposeerd, bijgedragen tot het onstaan van de Barbizon-school. ‘My art’, schreef Constable eens, ‘flatters nobody by imitation, it courts nobody by smoothness, it tickles nobody by petiteness, it is without either fal-de-lal or fiddlle-de-dee; how, then, can I hope to be popular?’ De afwezigheid van falderal en fidellededee, hoezeer ook immer in het nadeel van den kunstenaar in zijn verhouding tot de meerderheid zijner tijdgenoot en, verliest later, in de oogen van het nageslacht, voor een groot deel de beteekenis, misschien omdat de aard van de faldelal en de fidellededee sterk aan mode onderhevig is, zich verwonderlijk radicaal wijzigt. Al moge nog steeds in Engeland de smaak voor het zoetelijke en slapjes sentimenteele in genre en historieschildering allerwege heerschen, aan sterke natuurgetrouwheid, aan temperamentvolle schildering en persoonlijke opvatting van kleur en compositie in het landschap heeft Constable een groot deel van het kunstminnend publiek spoedig weten te gewennen. Het was naast en na
| |
| |
the bay of bale with apollo and the sibyl.
hem waarlijk niet meer mogelijk een enkel dogma vast te houden dat dicteerde hoe een landschap een bepaalden grondtoon hebben moest - één van al die dogma's die negeeren, dat de allereerste eisch voor een landschapschilder is, dat de natuur hem bezielt! Was hij hierin echter een herbelever meer dan een ontdekker, in één ding, een zeer essentieel ding onderscheidt hij zich van de Norwich School en van de Oud-Hollandsche landschapschilders: in zijn cultus van de beweging. Niet de rust als het suprEme resultaat van natuurbeschouwing, niet de rust als hoogste lyriek van den natuurverheerlijker, doch de beweging, vinden wij bij hem, eigenlijk altijd en altijd weer. Het gezegde dat ‘Constable painted great-coat weather and nothing more (sic)’ moge overdreven zijn, het bevat ondanks de boosaardige bedoeling dezen grooten lof dat het onrustig weer met zijn verschuivende en wilde wolken en het gansche landschap waarboven ze dreigden, althans zeer welsprekend op zijn schilderijen tot uiting komt. Zijn wolken zijn inderdaad realistisch bijna tot het drastische, en zonder mij te begeven in de groote vraag of de wedergave van rust dan wel van beweging het hoogste is in de kunst, wil ik vaststellen: dat dus naast Turner een groote en oorspronkelijke landschapskunst in zijn land bestond. Behalve Constable heeft een andere tijdgenoot van Turner, James Ward in hoofdzaak dierenschilder, zeer merkwaardige en weinig traditioneele landschappen gemaakt, terwijl de edele kunst van Bonington, de jong gestorven meester, die in zijn kort leven in verschillende genres de fijnste creaties schiep, ook in enkele landschapjes en zeegezichtjes een zeer hoog denkbeeld naliet van zijn gaven ook in deze richting.
Joseph Malford William Turner was de eenige zoon van een Londensch barbier, die in een nauwe straat, Maiden Lane, zijn bedrijf uitoefende. De vader was een ijverig en spaarzaam man van opgewekten gemoedsaard, vroolijk en spraakzaam tot het einde zijner dagen. De moeder wordt beschreven als in haar besten tijd onverdragelijk lastig van humeur, zij is reeds toen haar zoon nog
| |
| |
een knaap was, naar het krankzinnigen gesticht gebracht, waar zij overleed. In een galerij ‘moeders van groote mannen’ schijnt deze vrouw, hoezeer van eenigszins beter origine en verfijnder instincten dan haar man, nooit een plaats waardig te zijn geweest; het gemis aan een huiselijk leven heeft den zoon waarschijnlijk die harde jeugd bezorgd, welke op zijn verder leven onmiskenbaar van invloed was. Tusschen vader en zoon heeft evenwel steeds de meest hartelijke verhouding bestaan, een verhouding, van weerszijden door verdraagzaamheid en opofferingszin gekenmerkt. Inderdaad heeft deze kleinburger, die zeer op den penning moet geweest zijn, een eigenschap door den zoon geërfd, meer dan eens getoond, in het belang van zijn kind zich belangrijke uitgaven te kunnen getroosten, hij liet hem vrij behoorlijk school gaan, en deed hem in de leer bij een architect, die daarvoor betaling vroeg, hoewel een ander (waarschijnlijk in zijn oogen minder bekwaam) gratis dezelfde diensten aanbood.
Ondanks zijn schoolgaan is de jonge Turner nooit geworden, wat men een beschaafd man noemt. Hij heeft zijn eigen taal nooit voldoende kunnen schrijven noch spellen en ondanks zijn vele reizen nooit zelfs een eerste begin van eenige andere taal weten op te steken.
Wat hij wel op de scholen, waar zijn vader hem deed, heeft genoten, of liever zich zelf verschaft, is de eerste opvoeding in natuurgenot. De Londensche achterstraatbewoner kon op de school te Brentford de Thames, op die te Margate de zee en de kust aanschouwen, en het is stellig hier geweest dat zijn hart voorgoed openging voor de eenige poëzie en de eenige aesthetica die dezen ruwen en eenzelvigen man zijn leven lang hebben vervuld.
Ongelijk aan andere vaders van schilders heeft de oude Turner de roeping van zijn zoon, die zich reeds vroeg openbaarde van meet af aan bevorderd. Dit is te opmerkelijker, wanneer men bedenkt, in hoe gering aanzien toen de schilderkunst stond, en vooral, hoe weinig aanmoediging zij vond. Behalve voor ‘Dutch drolleries’ een weinig vereerende naam, toen gegeven aan de schilderijen der Hollandsche kabinetstuk-schilders en hun navolgers, werd slechts de portretkunst met een gunstig oog aangezien, om nuttigheidsredenen, immers zij diende om de trekken van bekende en hooggeplaatste persoonlijkheden voor het nageslacht te bewaren. Hoe weinig begrip van en waardeering voor de schilderkunst in het algemeen tot het geestelijke bezit van zelfs overigens zeer ontwikkelde lieden behoorde, toont Lord Byron, die aan Murray schreef: ‘ik weet niets van schilderen, en ik verfoei het, behalve als het mij herinnert aan iets dat ik gezien heb of mogelijkerwijs zal zien, reden waarom ik spuw op alle heiligen en andere onderwerpen, op de helft van de bedriegerijen die ik in de kerken en paleizen zie, en toen ik in Vlaanderen was, heb ik nooit zoo gewalgd als om Rubens en zijn eeuwige wijven en zijn helsche kleurengeblikker, zooals het mij toescheen, en in Spanje gaf ik niet veel om Murillo en Velasquez. Wees dáár zeker van: deze kunst is van alle de meest artificieele en onnatuurlijke, en die waardoor de onschuld van het menschdom het meest wordt bedrogen. Ik zag nog nooit een schilderij of beeld dat mijn conceptie of verwachting op een mijl na nabij kwam’.
Deze woeste uitlating (waarvan de affreuze stijl voor rekening van den dichter zelf komt) bewijst, met hoe weinig schaamtegevoel men toen nog zijn gemis aan ontvankelijkheid voor een bepaalde kunst kon bloot geven, en dit gemis aan schaamtegevoel laat duidelijker dan de inhoud van het citaat zelf zien, dat van de hoogere standen in die dagen niet eens als een bestanddeel van hun deftigheid en intelligentie zekere tolerantie, zoo niet waardeering, voor een groot sterk geestelijk leven, dat men niet begrijpt, verwacht werd. De landschapschilder was dus, voor zoover zich liet aan- | |
| |
zien, in die dagen zonder toekomst, en groote verwachtingen kan vader Turner van zijn zoons bedrijf nauwelijks hebben gehad. Hij kan alleen door zijn gezond verstand en zijn goede hart genoopt zijn den jongen toe te staan zijn neiging te volgen, en voor de rest met zijn bescheiden levensaanschouwing van klein burgerman de mogelijkheid hebben aanvaard, dat deze zoo goed als een fatsoenlijk handwerksman met het maken van
the sun rising in a mist.
topografische teekeningen en het kleuren van gravures, twee dingen waar altijd vraag naar was, zijn kostje wel zou ophalen.
Want dat was het werk waaraan de jonge Turner spoedig werd gezet - zonder tegenzin overigens. Evenals later Adolph Menzel verwierp deze groote werker en groote kunstenaar ten eenenmale de nuffige onderscheiding tusschen artistiek en ander werk, of liever nog hij weigerde beklaagd te worden, omdat hij in zijn jeugd zoowel onpersoonlijken, technischen arbeid - zooals het teekenen van landschap-achtergronden voor architecturale tcekeningen, het kleuren van gravures, het illustreeren van zuiver topografische werken, had moeten doen. ‘Well and what could be better practice?’ vroeg hij boos aan de menschen, die hem met beklag daarover aankwamen.
De voortreffelijke, even kunstzinnige als levenswijze schrijver van ‘Etching and Etchers’ Ph. G. Hamerton, heeft in zijn biografische studie over Turner met zeer veel handigheid de theorie verdedigd, dat deze schilder in al zijn levensomstandigheden, zelfs zulke die het omgekeerde van gunstig schenen, enorm voorspoedig is geweest. Turner's geboorte in het hartje van de stad gaf aan zijn gevoel voor landschap die nuance van verlangen en verrukking, die het
| |
| |
bij den buitenman immer ontbeert. Zijn klein burgerlijke afkomst maakte dat tegen zijn schilder worden niet de oppositie was, welke in een hooger omgeving niet zou zijn uitgebleven in een tijd, toen dit vak onvereenigbaar werd geacht met het begrip ‘gentleman’. Hamerton gaat zoo ver, des jongelings onschoon voorkomen, dat hem bij maatschappelijk, galant en wereldsch succes niet behulpzaam kon zijn, mede tot een bijzondere gunst der fortuin te rekenen, en wijst, met meer recht, op het feit dat hij dien eigenaardigen korten, gedrongen lichaamsbouw had, die in zijn geval, als in vele andere, gepaard gaat met physieke kracht, groote taaiheid en volhardingsvermogen en een volmaakte gezondheid. Zeer zeker kan verder de gelegenheid tot werk, dat voor den waterverfteekenaar en paysagist niet anders dan een voortreffelijke leerschool kan geweest zijn, en waarin hij tevens een bescheiden bestaan vond, gerekend worden tot de feiten die den schilder gemaakt hebben tot den meester die hij werd, al is het karakter van den man hier zeker het voornaamste element. Zoo gunstig ook al deze factoren schijnen, het is in de eerste plaats het karakter van den man, dat ze gebruikt, en het is zeer moeilijk de som van een levenslot op te maken zonder ook dat te kennen.
Ongaarne zou ik den voortreffelijken Hamerton onder de.... minder wijze menschen rekenen, maar toch is de verzoeking groot om hier het aardige woord aan te halen:
Wie sich Verstand und Glück verketten
Das fällt den Toren niemals ein.
‘Boffen’ alleen maakt wel eens een carrière, doch doet niet een leven slagen.
Turner is ongetwijfeld als kunstenaar voorspoedig, als mensch daarom waarschijnlijk niettemin zeer ongelukkig geweest. Twee gedachten die allereerst moeten worden vastgehouden, willen wij verzoend raken met deze derde: dat deze fijne en hooggestemde kunstenaar als mensch eenige op zich zelf beschouwd volstrekt lage eigenschappen had. De eerste en ergste van deze onfraaie karaktereigenschappen, en tevens die, welke het minst vereenigbaar schijnt met ware grootheid, was zijn hebzucht. Deze groote schilder was niet meer of minder dan een duitendief. Het ergste wat in dit opzicht van hem als vaststaand feit wordt vermeld, is, dat hij latere drukken van de prenten in zijn Liber Studiorum voor eerste verkocht. Zeer stellig zal hij bij deze even onwaardige als oneerlijke daad zijn geweten hebben gestild met, ten eerste het nog eens onderhanden nemen der platen, zoodat zij zoo goed als nieuw waren, ten tweede zijn bittere opinie over het publiek ‘a pack of geese’. Maar over het algemeen wordt hij, zonder dat dienaangaande veel détails bekend bleven, vrijwel als een gierigaard beschouwd, hoewel, zooals wij later zullen zien, deze gierigheid somtijds werd verdreven door opwellingen en daden, zoo genereus, dat een gul man ze hem zou mogen benijden.
Een andere weinig sympathieke eigenschap van Turner was zijn toomelooze eerzucht, een eerzucht die den vorm aannam van een voortdurende bewuste en opzichtige concurrentie met groote voorgangers, met name Claude, van wien zeer veel schilderijen in Engeland zijn. Het was een mededinging die bijna een vervolging geleek. Als monument van deze eerzucht blijft zijn uiterste beschikking, om enkele schilderijen, die inderdaad verbeteringen op Claude's trant zijn, naast die van den ouderen meester te hangen, en zijn Liber Studiorum, dat op een bijna kinderachtige wijze het Liber Veritatis in de schaduw tracht te stellen. Een geheimzinnigheid in zijn manier van leven, die nimmer van de waardigste schijnt geweest te zijn, een op achterbaksche wijze najagen van zeer grove geneugten in zeemanskroegen en bordeelen, wordt hem verder ten laste gelegd. Alles dingen, die, laat ons daar zeker van zijn, zeker niet wijzen op een gemoed vol bevrediging en geluk. Laten wij ons haasten, voor wij het levenswerk bezien, nog van den mensch zelf eenige trekken te vertoonen,
| |
| |
die zijn zonderling karakter in een geheel ander licht stellen.
De reeds in zijn jeugd maatschappelijk zoo gerésseerde man, die op zijn 26ste jaar lid van de Royal Academy was - heeft zijn nederigen en burgerlijken vader den barbier in huis genomen en was tot diens dood toe zijn groote steun en vriend. Het is bekend dat hij tweemaal verhuisde, eens omdat de
the fighting téméraire (nat. gal. londen). foto mansell & co.
oude man zoo graag in den tuin wou werken, en vervolgens omdat ‘Dad’ in den tuin, die aan dat eerste huis was, kou vatte. Men weet verder dat hij als jongeling diep geschokt en ontroerd was door den dood van den vader van een vriend, bij wien hij veel aan huis kwam, en dat hij van een zeker buiten, waar hij gewerkt had, niet kon gewagen, zonder dat zijn stem beefde, sedert de eigenaar ervan, voor wien hij hoogachting en genegenheid had, gestorven was. Dit zijn geen zeer bijzondere dingen, maar zij toonen aan dat de tijdgenoot, die zijn aard beschreef als gesloten, maar zeer gevoelig, gelijk had. Doch er zijn zeldzamer, aparter feiten.
Algemeen wordt bijvoorbeeld van hem getuigd - en het is, gezien zijn enorme eerzucht, te opmerkelijker! - dat hij nimmer geringschattend van het werk van anderen sprak. Dit is helaas onder kunstenaars een weinig voorkomende deugd; men is gewoonlijk maar al te spoedig gereed om met een paar woorden minachting uit te drukken voor het levenswerk van een vakgenoot. Behalve dat hierin die zekere zelfgenoegzaamheid naar boven komt, die in den kunstenaar een zeer gevaarlijke eigenschap is, en dat een gemakkelijke zelfverheffing ten koste
| |
| |
van een ander, er het vaak nauw verholen doel van is, heeft die gewoonte, vooral in het bijzijn van niet-vakmenschen een unfaire zijde. Les absents ont toujours tort. Turner, die den roem op zoo vele en excentrieke wijzen zocht, schijnt instinctmatig van kleine middelen als deze een afkeer te hebben gehad, en daarenboven met de intuïtie van iemand die wist wat strijd om het bestaan is, depreciatie van anderen als inhumaan te hebben versmaad. Zoo zou hij eens, in het bijzijn van een ander, een geïllustreerd boek hebben bekeken, en het daarop aan zijn metgezel hebben overgereikt, met een ‘aardig, niet waar’? De ander antwoordde eenigszins aarzelend, ‘er is toch niets eerste rangs bij....?’ waarop Turner korzelig inviel: ‘ze zijn aardig, en bovendien heeft de man een groot gezin’. Een ander nog treffender staal van edelmoedigheid is, dat hij eens zijn zeer kleursterke schilderijen met lampenzwart bedekte, (dat er later weer af kon gewasschen), omdat Lawrence, wiens werk er bij hing, het zich aantrok dat zijn portretten er geheel door werden doodgeslagen. Verder weet men, dat hij zich eens zeer warm maakte om een goede plaats te krijgen voor een schilderij van een arm vriend, en toen men hem zeide, dat er geen ruimte was, kalmpjes een van zijn eigen werken wegnam.
Ik laat het oordeel over het karakter van den man, in zoover als het zuiver moreele eigenschappen betreft, over aan den lezer, die thans over deze gegevens, zoo goed als ik, beschikken kan, en wil nog slechts even op mijn bewering terugkomen, dat zijn leven verre van gelukkig is geweest.
Het is in Turner's kunst een zeer opvallende leemte, dat hij nimmer het huiselijk leven heeft afgebeeld. De mensch strijdende met de elementen, arbeidende of feestende, nooit het gezinsleven is, naast en ondergeschikt aan het landschap, zijn onderwerp. Wij weten reeds, dat hij in zijn jeugd geen gemoedelijk gezinsleven kende. Hij heeft, na een ongelukkige liefde als jongeling, zijn leven gesleten met maitressen die in beschaving nog beneden hem stonden en oorspronkelijk zijn dienstmeisje of huishoudster waren. Het was ook vooral daardoor, dat hij in zijn huis nooit iemand ontving, en zich afsloot van verkeer. Intellectueele omgeving heeft hij nooit dan zeer accidenteel gekend. Hij was ongeletterd door opvoeding en aanleg, onverbeterlijk slordig, zonder zin voor ander schoon dan dat eene dat zijn werk bezielde, norsch en gesloten, een moeilijk karakter, hoewel hij bij tijden zeer vroolijk kon zijn en een eigen ruwe geestigheid had. Hij heeft na den dood van zijn vader in 1830 een eenzaam leven geleid, verborg zelfs zijn verblijf door allerlei mystificaties. De dood van den opgewekten, spraakzamen man, de eenige die zich met hem in zijn roem kon verheugen, heeft hem zeer geschokt en nog meer geïsoleerd. Hij werkte de geheele week hard en verdween dan, om een onbevredigende verpoozing te zoeken, naar gezegd wordt, in de allerruwste genoegens met de allerruwste gezellen. Ergst van al, op het laatst van zijn leven verzwakte zijn gezicht, verslapte zijn hand, en werd zijn werk wanhopig en verwoed reiken naar vizioenen die meer en meer vervloden.
De eigenlijke loopbaan van J.M.W. Turner is in weinig woorden te vertellen. Hij begon, in den tijd toen hij nog landschappen teekende ter verfraaiing van architecturale ontwerpen, en gravures kleurde voor uitgevers, aquarellen in den geest van Paul Sandby (dien hij om te beginnen copiëerde) te exposeeren in zijn vaders winkel, die dan voor drie shillings aan klanten werden verkocht. Hamilton noemt dat, niet onaardig ‘more encouraging than being refused at the Academy exhibition’. Bij Thomas Malton nam hij les in de perspectief, doch deze zond hem als onleerzaam weg. Dit is aardig in verband met het feit dat hij later professor in de perspectief werd aan de Royal Academy. Van zijn praestaties als leeraar wordt gezegd dat hij al te slecht onder woorden bracht wat hij bedoelde,
| |
| |
maar zich zeer veel moeite gaf om door zorgvuldig daarvoor gemaakte reeksen voorbeelden de leerlingen het noodige bij te brengen. Hoe weinig illusies hij zich maakte over zijn succes als leeraar, blijkt hieruit. Op een diner ter zijner eere wijdde een Iersche heer hem een dronk, als den meester, die hem de perspectief leer zoo deugdelijk had bijgebracht. Turner antwoordde, dat het
agrippine landing with the ashes of germanicus. foto mansell & co.
hem plezier deed, dat meneer zoo goed op de hoogte was van perspectief, want dat dit meer was dan hij van zichzelf zeggen kon.
Hij heeft een tijd lang gewerkt bij Reynolds aan huis, en kan dus als diens leerling worden aangemerkt. Ook volgde hij lessen van de Academy. Hij wilde toen waarschijnlijk nog portretschilder worden. Zijn opleiding bij een architect is hem zeker later, toen hij zooveel architectuur in zijn landschappen schilderde, te stade gekomen. Met een vriend, den dichterlijken en zachten landschapschilder Girtin, die jong gestorven is, werkte hij veel aan huis, 's avonds bij een welwillend collectionneur, Dr. Munro, waar de jongens een souper en half a crown kregen en gezet werden aan het copieeren van Gainsborough, Cozens, enz. Op zijn twaalfde jaar exposeerde hij zijn eerste schilderij dat nog niets geniaals vertoont. Trouwens, al het jeugdwerk van dezen zoo persoonlijken artiest wijst er op, hoezeer hij zich door de praktijk en door de omstandigheden liet leiden. In zijn eerste reeksen topografische teekeningen vindt men veelvuldig Gothieke architectuur, omdat daarvoor toen groote belangstelling was, hoewel hijzelf zich meer tot de klassieke schijnt aangetrokken te hebben gevoeld. Nog blijft
| |
| |
hij in hoofdzaak aquarellist. In 1795 heeft hij een olieverfschilderij gemaakt, zijn eigen portret in dat materiaal schijnt al van vroeger te dateeren. Toen hij Associate van de Academy geworden was, achtte hij het noodig met een verheven onderwerp aan te komen, en exposeerde een vijfde plaag van Egypte in vervelend bruin. Kort daarop in 1802 werd hij lid van die instelling, maar weigerde de gewone bedankvisite te maken. ‘Als ze niet met mijn schilderijen waren ingenomen’, zei hij, ‘zouden ze me niet hebben gekozen. Waarom zou ik ze dan bedanken?’ In allen geval bewijst dit gezegde dat de leden der Academy hem niet om zijn mondaine eigenschappen kozen, zooals dat met anderen menigmaal geschied is. Ook is het uitzondering dat de R. A's een landschapschilder opnemen. Kort daarop begint hij zijn buitenlandsche reizen. Zijn beste werk voor dien tijd was wellicht uit Yorkshire, een streek waar men èn bergen, èn ruïnen van kloosters en kasteelen vond, dus juist de meest romantische die hij in Engeland vinden kon. Maar zijn zin voor het grootsche, wijdsche, of gemouvementeerde maar vooral zijn niet huiselijke, doch avontuurlijke schilderaard, deed hem weldra reizen naar landen waar de bergen hooger zijn, de natuur geweldiger in haar manifestaties en effecten is, en de aspecten veelvuldiger, meer verscheiden.
Intusschen heeft zich de als topografisch teekenaar en aquarellist begonnen schilder ontwikkeld tot een artiest van hooge oorspronkelijkheid. Hij is al minder en minder natuurgetrouw, veroorlooft zich wat de ligging en de vorm der bergen, en de architectuur der kasteelen betreft (op werken die niettemin naar bepaalde plaatsen heeten) de grootste vrijheden, en wijkt ook in de kleur af van het veilig donker echt ‘verven’ dat zijn begin-periode kenmerkt. Een maanlicht van 1797 vertoont reeds afwijkingen ten goede, van den conventioneelen trant (en maanlichten zijn langen tijd een gezocht marktartikel geweest) in een warmte van kleur, die zeer verschilt van de stelsel-matig koud-blauw geverfde gefabriekte maanlichtjes. In dien tijd begint ook zijn gevoel voor wijde afstanden, zijn zeer persoonlijke opvatting van compositie zich te doen gelden. ‘The Garden of the Hesperides’ is een schilderij uit den tijd van zijn eerste buitenlandsche reizen, en is verder merkwaardig om de eigenaardige mengeling van classicisme en moderne natuurlijkheid in een periode, toen hij reeds volstrekt persoonlijk, door niets dan de natuur beïnvloed werk achter den rug had; het was een terugkeer tot de traditie van het ‘schilderij’. Terwijl hij het volgende jaar in zijn ‘Sun Rising through Vapour’ al zijn hartstocht voor grootsche en mysterieuze lichteffekten legt, ‘Calais Pier’, een nog vroeger beeld van de schoonheden, die hij op het vasteland vond, een schilderij vol leven en beweging, doch nog niet sterk van kleur. De afwisseling van onderwerpen, van het grootsche berg-landschap of zeegezicht tot de klassiek-romantische combinatie van landschap, figuur en architectuur à la Claude, tot het idyllisch portret van een ‘gentleman's seat’ of een tuinmans- of boschwachterswoning, blijft tot in zijn later werk door verrukken als karakteristiek voor een meester, wien niets te verheven en niets
te ‘gewoon’ was.
Hij verkocht in dien tijd nog zelden schilderijen, doch leefde van zijn aandeel in den verkoop der gravures, die er zeer veel werden gemaakt. Wellicht is dit mede een der oorzaken, die met de reeds vermelde neiging om met de in Engeland zoo goed vertegenwoordigden Claude Lorrain te concurreeren, zijn Liber-Studiorum deden ontstaan, Claude's Liber Veritatis was overigens van opzet geheel anders, de Fransche meester maakte naar zijn voltooid werk, een soort van memoranda, als om voor zich zelf vast te leggen, wat hij telkens gemaakt had, en zonder het doel dit werk uit te geven. Turner verdeelde de serie etsen van zijn Liber Studiorum (een boek van studies, dus een soort van dagboek zijner artistieke evolutie) in
| |
| |
zes afdeelingen: Historical, Pastoral, Elegant-Pastoral (sic), Mountain, Marine, Architectoral. Een echte etser toont hij zich daarin niet, hij gaf slechts de omtrekken, en liet het tinten over aan ‘aquatinters’ die uitvoerige en soms zeer onvriendelijke aanwijzingen daarover kregen. Hij was voor dit werk - het etsen in zijn meer volledigen vorm - allerminst aangelegd, hij
vesel in distress of yarmouth (south kensington). foto mansell & co.
was iemand die zeer sterk de principes, de elementaire dingen vasthield, een snel werker met een ongeloofelijke memorie. Hij gaf zich zeer nauwkeurig rekenschap van alle effecten, ook van de middelen om daartoe te geraken, maar hij was geen waarnemer en bestudeerder van het détail als zoodanig, zoodat b.v. zijn zeeslagen bij zeelui altijd zeer impopulair zijn geweest, o.a. zijn Trafalgar, door George IV aan Greenwich geschonken.
Maar het schijnt hier wel de plaats om de methode van werken van Turner eens te beschrijven. Hij placht groote wandelingen te maken, met twee schetsboeken, een groot en een klein bij zich, waarin hij alles wat hem frappeerde, noteerde, maar vooral zulke composities en effecten als de natuur hem aan de hand deed. De National Gallery bezit driehonderd zulke schetsboeken. Soms werd zoo'n notitie eerst 25 jaar later gebruikt. Ruskin heeft een prachtige collectie gekleurde teekeningen van hem bewaard en geclassificeerd. Hij placht die kleuren echter meestal eerst thuis aan te brengen, en gebruikte vaak blauw grijs papier, waarop hij de lichten dan met dekwit aangaf. Het zijn deze soort aquarellen, ook die, welke hij tijdens zijn verblijf op Petworth Castle maakte, die in het bijzonder aan te bevelen
| |
| |
zijn aan hen, die Turners kunst willen leeren bewonderen en liefhebben. Zij zijn van een onweerstaanbare schoonheid van coloriet en losse, als spelende vormduiding. De Tate-Gallery bezit er ettelijke. Zijn groot instinct voor waarden, voor groepeering, voor kleurkarakter, alles komt in die vlotte, smakelijke waterverfteekeningen op het voordeeligst uit, en alles in die toch als notities zoo schijnbaarachteloos gebleven dingen toont den durf, de originaliteit en den geest van den maker. Ik herinner me vooral een sublieme jachtscEne en een petillant, zeldzaam geestig met kleurvlekken gedaan interieur met dames. Tot de effecten, die hij het ijverigst en het mooist wist op te teekenen en toe te passen, behooren die van de luchten; zijn wolkenstudies zijn realistischer dan eenig ander deel van zijn schilderijen. Hij noemde zijn potloodschetsen zelf waardeloos, om de kwaliteit van het papier. Naar een plaats, die eenmaal indruk op hem had gemaakt, keerde hij niet gaarne terug, want hij was als ziener van de natuur een sterk idealist, en wilde niet dat een volgende indruk de glorie van den eersten schaden zou. Toen een jonge man die er zich over beklaagde, dat hij na één keer iets gezien te hebben, het zoo slecht onthield, zei hij: ‘Weet je dan niet dat je je indrukken moet schilderen?’ Zijn notities werden haastig, nerveus gemaakt, doch waren als doortrokken van verstandhouding met de ziel van het landschap. Dat maakt ze op zich zelf zoo heerlijk. Merkwaardig is in dit verband, dat hij zich in Italië, waar hij zich blijkbaar nooit zoo thuis voelde, niet met zulk een vlot noteeren tevreden kon stellen, doch er veel gedetailleerder werkte.
Zijn eigenlijke schilderijen zijn nimmer buiten geschilderd, ook niet buiten begonnen, doch altijd op het atelier. Hij was synthetisch, nooit analytisch. Hij was een subtiel, delicaat, maar bewust onwaarheidlievend teekenaar, een man van verbeelding meer dan van doordringende kennis, van smaak meer dan van piëteit, een groot lyrisch dichter in zijn eigen techniek. Die techniek was bovenal de waterverf, hoewel het dwaasheid zou zijn hem niet een groot schilder te noemen.
Ik begon dit opstel met de veronderstelling, dat de in de tradities van Hollandsch schilderschoon opgegroeide door Turner's schilderijen eenigszins geschokt zal worden. Het is de colorist in Turner die deze uitwerking heeft.
Laat ons de kleur van Turner eens trachten te beschrijven, te verklaren en te beoordeelen. Daarvoor nemen we dan niet zijn in hoofdzaak bruine schilderijen van klassieke onderwerpen (waarmee ik niet zeggen wil, dat daaronder geen schoone zijn), wij nemen de echte Turners, met de bronzen en gouden, maar vooral violette en groen-gele, steeds meer naar het schier vormlooze neigende, somtijds in onze oogen een disharmonisch geheel makende vlekken. Die echt visionnaire stukken (zooals Lausanne) met de vurig-roode torens in de ondergaande zon, of het maanlicht (Seelisberg) met zijn geweldige contrasten, met die altijd machtige ruime luchten, met de door pluimen, vegen, spatten, halve cirkels, zigzag-lijnen aangegeven, neen volstrekt geboetseerde wolken, in grijs, wit, purper, goud, groen of incarnaat, of de mysterieuze heidevlakten, wijd zich strekkend, zonder stoffage, onder een hemel die even rijk is als het landschap zelf arm. Of die berg- en rotspartijen in grillig rythme zich stapelend en groepeerend, van een fantasie, die boven het sprookjesachtige uitgaat, die spelonken en kolken waar de storm in woedt, die zeeën met haar wilde spel van gouden en zilveren tinten en blauwe en violette weerschijnen, die (alles behalve veilige) havens met geslingerde booten in driesten en dreigenden golvenstrijd. Neem die echte stukken van Turner den colorist. Wat is er het bijzondere, het aparte en soms bijna schrille, een enkel maal valsche, maar dan subliem-valsche van?
Turner is in Engeland de ontdekker van
| |
| |
de expressie der kleur. Bij de grooten der zoo laat ontstane Engelsche schilderschool, Gainsborough, Reynolds, Romney is de kleur, hoe verfijnd ook, enkel mooi, van een karakteristiek en vooral een houdingvol, voornaam mooi, maar niet in de eerste plaats expressief, niet dramatisch. Alleen William Blake maakt, in zijn rauwheid, een uitzondering. Zeer opvallend is ook in het
breakers on a flat beach. (tate-gallery).
werk van den zedenschilder Hogarth, het weinig dramatische van de kleur, die hij slechts schijnt te bezigen ter verduidelijking en verfraaiing, niet als middel van expressie, niet om de pathos van zijn werk te steunen, te dragen. Hetzelfde vindt men in het gcaquarelleerde werk van zulke meesters der karakteristiek en dramatiek als Rowlandson en Cruikshank. Men kan bij hen van kleurtjes spreken, méér dan van kleur. De volgelingen der Oude Hollanders zochten in de eerste plaats toon, de kleur is bij hen ondergeschikt, steunt de expressie niet; het is al veel, als ze die niet verstoort. Constable is colorist, zeer zeker, maar de kleur heeft bij hem een karakteriseerende, een realistische waarde alleen. Turner is fantast, dramaturg, visioenair, profeet, met de kleur, met de kleur alleen. De kleur wordt langzamerhand het eenige wat hij noodig heeft om zijn visie weer te geven, hij speelt er mee of vecht er mee, hij reikt er mee naar het ideaal, en soms, naar het onmogelijke.
Hij heeft ze in zijn sublieme aquarellen van Petworth Castle en omgeving reeds geheel alleen aan het woord gelaten, ze den vorm laten suggereeren, ze allerlei voorwerpen en figuren doen typeeren. Hij heeft de schitterende lyriek van zijn waterverven
| |
| |
alleen gelaten met het nageslacht, met den vreemdeling en den landgenoot in de musea, die vol zijn van schoone lijnen, kleuren en vormen, en ze doet er haar werk, zij zingt zijn glorie boven alles uit. Hij heeft de kleur, en altijd weer de kleur, de grootheid, de wildheid, het verlangen en de schrik zijner droomen laten uitzeggen in zijn schilderijen, en heeft ons vaak verrukt, altijd geboeid, dikwijls gemystificeerd, en soms het nuchtere hoofd doen schudden. Maar wat wij dan ook een enkel maal, van zijn later, gril werk afwijzen, het is nimmer expressieloos; het is soms valsch, maar nooit slap. In een vergelijking van zijn werk met het nobele werk van Theodore Rousseau vond ik zeer juist gezegd, dat Rousseau nooit onzuiver is, nooit struikelt, maar dan ook nooit, als Turner altijd, over een afgrond zich buigt. Turner is, in zijn schilderwerk vooral, het duizelen nabij. In een andere studie vind ik, dat hij dikwijls de grens overschrijdt die het sublieme van het ridicule scheidt. Maar ik vind hem nooit ridicuul, ik vind hem subliem, ook waar hij zich vergist, waar hij onaannemelijk wordt en zijn werk geen kunst meer.
Wat overigens die onaannemelijkheid aangaat. Men moet al zeer goed weten wat men zegt, als men - de meer of mindere schoonheid daargelaten - aan sommige van Tur- ner's schrilste droomschilderijen dat fond van waarneming en waarheid, dat zelfs de fantasie moet hebben, ontzegt. Ik zelf heb, na een middag wandeling, tegen donker het Buckingham-Palace, dat toen pas nieuw gepleisterd was, zich licht violet zien afsteken tegen een zeegroene lucht, in echte dunne, koel mysterieuze Turnerkleuren, en ik weet van anderen dat zij op een vaart op de Thames meermalen aan zijn vuur- werk-achtige werken vol disharmonieerende onverklaardheden zijn herinnerd. De Londensche nevel en de misten op de zee, verkleuren de tinten der dingen, en vooral van zulke weinig substantieele dingen als rook, water, licht, vuur, soms zeer wonderlijk, en het is best mogelijk dat wij zelfs het meest rauw-grille visioen uit Turner's allerlaatsten tijd in de werkelijkheid zouden kunnen aantreffen. Evenwel, een schilder, en een schilder van Turner's aard allerminst, is geen verklikker, en alles is hier keuze, wij kunnen den schilder ten volle de verantwoording laten voor de onschoonheid van wat hij geeft, ook al heeft hij ze evenzoo in de natuur gevonden. Maar voor hem, die Turner's werk nader beziet, blijven deze enkele afdwalingen op zichzelf staande verschijnselen en blijft het groote werk van den grooten kunstenaar onaangetast.
Wat zijn nu, naast het coloriet, de groote en fijne deugden, waarom deze schilder behoort tot de zulken die een voortdurende bron van verteederende en gelukkig makende studie opleveren? Zij zijn vele en schitterende, zij zijn ten deele minder opvallendorigineel, maar ook alle minder aanvechtbaar dan zijn kleurgevoel.
Welk een verstaander is hij van de taal van het luchtruim! De wolkenlagen, wolkengroepen, de voorposten die een gansch wolkenheir vooruitzendt, de blanke en roze, de pluisjes en veegjes en streepjes, schaapjes en kringen - ze hebben voor hem evenmin geheimen als de woeste donderwolken of straks stroomen regen ontladende opeenhoopingen van damp zelf. Hij is de psycholoog van de atmosfeer, en de dramaturg van het weder tevens. Dan, welk een teekenaar, welk een schilder van den afstand, de ruimte! Zijn mise-en-scène is summair, zijn contour delicaat, hij suggereert het karakter van een plekje grond met een vlekje, en hij bouwt alles op met een oneindige zekerheid en een onfeilbaren smaak. Men kan eigenlijk niet van schetsen spreken, zijn geringste potloodkrabbel is een compositie, een geheel, een stuk visie. Hoe vol geheimenis en dreiging nu eens, hoe rumoerig en wild (maar nooit bombastisch) is zijn zee. Hoe prachtig is zijn kenschetsing van den stedenbouw zelven. Welk een rythme legt hij er in, Charles Holroyd zegt dat zijn teekeningen van
| |
| |
Warfedale zoowel als van Venetië buitengewoon juist en authentiek zijn, wat de constructie der plattegronden betreft, tot in de kruisingen der lijnen te controleeren. Hoe stevig en toch blond-gedaan staan in zijn blanke teekeningen de huizenrijen, en welk een pittig accent geven dan weer zijn torentjes en ruïnen aan dien horizont of aan de lucht. Hoe vol illusie is zijn middeleeuwsche architectuur, diezelfde architectuur, waarin
hastings. (tate-gallery).
men zegt dat hij slechts om praktische redenen - wijl ze in de mode was - belang stelde!
De menschenfiguren en de dieren, ruitertjes, koeien, hertjes, visschers, waschvrouwen, zeesoldaten, zijn op zijn beste schilderijen niet meer dan de met prachtig oordeel aangebrachte stoffeering, een geestige en delicieuze stoffage, waaraan kernigheid en typeering niet ontbreken: zijn zij grooter dan worden ze vormloos, slecht van proportie (merkwaardig is de plompheid en kortheid van veler gestalte en de wattigheid van hun leden) en soms popperig. Het is opgemerkt, dat hij slechts zeer zelden, en dan nog als terloops, het woud heeft afgebeeld, maar is dit vreemd in iemand, die voor alles de poëzie van de ruimte voelde, die bij voorkeur de lucht, zoo wijdsch en open mogelijk zag en weergaf?
Turner is in zijn gansche werk het zuivere toonbeeld van het genie. Hij begrijpt alles, neemt alles aan, trekt alles tot zich, imiteert zonder zich zelf te verliezen, verbetert schier altijd wat hij overneemt. Hij copieerde, en overwon elk op hun eigen gebied, Sandby, Claude, Cozens en Girtin, hij verdiepte niet altijd, maar verrijkte en verbreedde wel hun sentiment.
De vergelijking met Claude is hier reeds meermalen ontweken, maar zij schijnt mij
| |
| |
dan ook, hoezeer door Turner zelf geprovoceerd, nauwelijks fair. Claude Gellée, dit Le Lorrain (1600-1682) is een der grootste landschapschilders, zeker de grootste van zijn tijd, en moet, evenals Turner zelf, in het kader van zijn tijd worden bezien. Voor zoover Turner werk maakte, dat op het zijne geleek, schijnt mij de Engelschman zijn meerdere, maar hij heeft dan ook voortgebouwd op wat de ander uitvond. Voor het overige gelijkt Turner's werk het zijne niet.
Wil men Turner met onzen fijnen en gedocumentariseerden zee- en schepenschilder Willem van de Velde vergelijken, dan zij allereerst herinnerd aan de bescheiden uiting dien betreffend van den Engelschman: ‘I cannot paint like him’ en verder aan het feit dat de Oude Hollander met zijn stiller, trouwhartiger, vrediger visie, meer equilibre, meer groote rust wist te bewaren, dat hij evenwel niet als Turner, een groot dichter en fantast, een reiker naar het sublieme is geweest.
En verder stuiten alle vergelijkingen af op het volkomen vrijbuiterige en kettersche, dat in het talent, het genie van Turner den schilder gelegen was. Hij heeft misschien somtijds de schilderkunst willen laten doen wat haar functie niet is: het weergeven van valsche effecten, het afbeelden van de natuur op haar onnatuurlijkst, d.i. onevenwichtigst. Hij heeft zijn leven lang met vuur gespeeld en is daar niet altijd heelhuids afgekomen.
Tegen het eind van zijn loopbaan werd, als reeds gezegd, die neiging heviger, bijna abnormaal. Spot werd hem niet bespaard. ‘Punch’ heeft eens de volgende fictieve titel voor een schilderij van hem bedacht:
34. A Typhooon bursting in a Simoom over the Whirl pool of Maelstrom, Norway; with a Ship on fire, an eclipse and the effect of a lunar rainbow. O Art, how vast thy mighty wonders are, To those who roam upon the extraordinary deep!
Maelstrom, thy hand is here.
From an unpublished Poem.
Raak is hierin weergegeven en geparodieerd Turner's neiging om de natuur in haar gecompliceerdheid van effecten te evenaren, inplaats van haar aspect te vertolken in die toch altijd beperkte taal die den schilder ten dienste staat, - te doen wat niet des schilders is. Hij was daarin als de futuristen van thans, die willen weergeven het gansche complex van gedachten, beelden en begrippen, die des menschen brein kruisen op een lucide moment bij het zien van een enkel voorwerp.
Punch spot hier tevens met de in dezen ongeletterden man bijna ontroerende zucht om verzen te maken en in de catalogi af te drukken. Hij die zich beeldend zoo meesterlijk uitdrukte, doch nooit een behoorlijken brief heeft kunnen schrijven, dichtte verheven verzen vol bombast, die niet eens deugen wat de maat betreft.
Fain would I offer all that my power holds
And hope to be successful in my weak attempt
To please. The difficulty great, but, when enough
Attempted, nothing can be wrought.
Dit is voorzeker stumperig, maar dit is nog erger:
Died the smitten wTetch, not doomed to bleed.
The current dread charred with the veins
Sulphurous and livid, still the form retains.
Most dreadful visitation! Instantaneous death
Of supreme goodness allows the fleeting breath
To fall, apparently without a thought of pain.
Al deze verzen waarvan geen regel marcheert, vol onbegrepen mooie woorden, maken deel uit van een cyclus, een compositie, ‘The Fallacies of Hope’, die waarschijnlijk nooit in zijn geheel verschenen is. Men kan er alleen uit zien, hoe zeer deze groote kunstenaar een voorbeeld was van
| |
| |
een uitsluitend in een richting ontwikkeld intellect, en - hoe het heroïsche hem bezeten heeft. Misschien zou men er nog aan iets anders bij kunnen denken, - in dien niet Turner's kunst een directer en schooner aanleiding tot die gedachten was. Men zou zich af kunnen vragen of niet in het begin van de negentiende eeuw in Engeland een weinig tot zijn recht gekomen mystische beweging de zielen heeft bewogen, als in het
rain, steam and speed. the great western railway (nat. gal. londen). foto maxsell & co.
Duitschland van Novalis, Tieck. Hoffmann en Friedrich. Men zou, met het luttele, maar zoo diep bewogen dicht- en prentwerk van William Blake als eerste gegeven, misschien een cultuurbeeld kunnen ontwerpen dat.... thans niet deze verhandeling mag onderbreken. Slechts hieraan zij herinnerd, dat alles waardoor Turner van de schilders, die zijn voorbeelden zijn geweest, verschilt, terug te brengen is tot zekere ideëele opvatting, zekere bewuste verwijdering van de realiteit. Zoo valt al dadelijk als sterk verschil met Claude's schilderijen, in zijn op het werk van dien meester gelijkende composities, het overdrijven, het uit hun verband rukken der proporties op waarbij steeds weer een groote boom of een stuk architectuur het geheel beheerscht, als een symbool. Zoo schijnt het of de kleur, die een Van der Velde in de golven ontdekte, zich bij hem vermenigvuldigd en gecristalliseerd heeft.
Wij hebben de loopbaan van den goddelijken teekenaar, den verrukkelijken aquarellist en den genialen, hoog (soms boven zijn macht) reikenden schilder Turner thans in de groote lijn gevolgd; nog resten eenige détails, die zijn figuur, althans iets gemeenzamer kunnen doen kennen, iets inniger doen waardeeren.
| |
| |
Wij kennen zijn geheel aan zijn kunst gewijd leven van hardwerkend vrijgezel, wij weten hoe hij geldzuchtig was, doch bij wijlen ongemeen edelmoedig, onbeschaafd doch met verrassende trekken van fijn gevoel, onontwikkeld, doch machtig van aspiraties, stug en wantrouwend doch trouwhartig en sterk in zijn genegenheden, kinderachtig-eerzuchtig en toch in den grond bescheiden. Om het beeld van den man te volmaken diene nog dat hij een zoo groote liefde voor zijn kunst had, dat hij er in den volstrekten zin van het woord, zijn leven voor wilde geven: hij liet zich eens aan den mast binden, om de zee bij storm te observeeren. Het werken in een open boot bij woelige zee was iets zeer gewoons bij hem.
Om zijn eerzucht te illustreeren, en tevens aan te toonen wat men zijn gevatheid in zijn eigen taal, die van de kleur, zou kunnen noemen, is de volgende anecdote van waarde.
Constable had tegelijk met Turner een schilderij geëxposeerd, het was zijn schitterend ‘Opening of Waterloo-Bridge,’ een symfonie van goud en zilver, zou Whistler het genoemd hebben. Turner's schilderij werd er kleurloos bij. Hij kwam er voor staan, en beet zich op de lippen. Toen ging hij snel besloten naar een andere zaal waar hij aan een ander schilderij iets corrigeerde, kwam terug, en bracht een vlek vermiljoen aan zoo goed geplaatst, en zoo kleursterk, dat de Constable er onder leed.
‘He has been here and fired a gun’ zei Constable tot de collega's.
Turner maakte later van die vermiljoenvlek in zee een boei.
Een ander verhaal bewijst evenzeer, hoe precies hij wist wat hij deed. Ergens, waar hij logeerde, schilderde zekere Howard het portret van een zoontje des huizes. Turner had daar niets mee op, en verborg het den portrettist niet, die er spijtig onder werd, en hem zei, dat hij zelf dan maar eens moest zeggen, wat er aan ontbrak. Turner nam een kat, die daar rond liep, wikkelde die in een zakdoek, en gaf ze het kind in den arm. De ontbrekende noot was er.
Het is bekend, dat John Ruskin, de geestelijke vader der Prae-Raphaeliten, Turner's lof, somtijds in zeer schoone en treffende bewoordingen heeft verkondigd. Hij beging daarbij echter de fout, zijn liefde voor de Prae-Raphaeliten en hun voorbeelden te willen verzoenen, of vereenzelvigen met die voor Turner, terwijl juist hun streven en qualiteiten gansch andere waren. Turner zocht overal de ruimte, de lichtperspectief; zij waren portrettisten van elk detail, dat zij gelijke waarde toekenden en gaven, en dat dus niet, of weinig week. Zij schilderden de dingen elk om zich zelf, of als gelijkwaardige deelen van het geheel, hij vermeed alles wat gelijkt op portretteeren, op zichzelfterughoudende overgave aan het onderwerp. Hij noemde dat: ‘don't be mappy’ (landkaartachtig). Bovendien betitelde Ruskin hem den grootsten van ‘alle schilders van alle tijden’, zich niet eens beperkend tot de landschapschilders.
Turner zelf heeft den onmatigen lof van Ruskin niet zeer gegoutteerd. Hij was een man van scherpe zelfcritiek, een te hard werker, om het effectbejag en de valsche pathos in de taal van dezen belangwekkenden aestheticus te lusten.
Wat ons betreft, wij moeten tot de waardeering van Turner's groote figuur komen door een bestudeering van ten minste alle soorten zijner uitingen. Zijn biograaf Hamerton zegt, dat alleenlijk als schilderwerk gezien, het werk van de groote Oude Hollandsche schilders, tegenover het zijne staat als perkament tot papier, en Titiaan's peintuur tot de zijne als tapijtweefsel tot katoendruk. Doch welk modern schilder kan die vergelijkingen doorstaan?
Aan bewondering voor den grooten kunstenaar in Turner zal bij een onbevooroordeelde en ontvankelijke beschouwing van zijn werk, ook de meest nauwgezette keurder van peintuurzuiverheid of de meest fanatieke vereerder van werkelijkheidszin zich niet kunnen onttrekken.
|
|