| |
| |
| |
Phil's tweede liefde-drama
door Emmy van Lokhorst.
't Was het laatste uur 's middags. In de klas was het stil; het middaglicht weifelde in het gaan en zweefde vaal over de oude banken van grijsbruin hout met de dofzwarte inktvlekken en gesneden letters en figuren. De meisjes zaten rustig, de hoofden meest in aandacht geheven naar de leerares, die voorlas. Er heerschte meer aandacht nog dan gewoonlijk in dit Nederlandsche taal-uur, want juffrouw Noordema had tevoren gezegd, dat ze eens wou zien, wie van de meisjes het verhaal al goed kon begrijpen, èn voor wie het nog te moeilijk was. Als zij het had voorgelezen, moesten alle meisjes opschrijven, wat ze nu eigenlijk dachten, dat het verhaal beteekende.
Juffrouw Noordema's zachte, wat eentonige stem las duidelijk en zorgvuldig het sprookje van Christine Doorman over de tulp, geboren in een veld van margrieten en madeliefjes en bespot door die bloemen, omdat de tulp niet was als die anderen En later, in den bloemenhemel, als recht wordt gesproken over de goede en over de slechte bloemen - en margrieten en madelieven angstig wachten op hun straf, omdat zij de tulp zoo hadden geplaagd en gehoond - dan verdedigt de tulp hen, en weet te voorkomen, dat zij worden gestraft.
Toen het verhaal geëindigd was, ging een licht geroes van verzitten en hoesten door het lokaal. Juffrouw Noordema sloot het boek, dronk een paar teugjes water en zei, na het wat eentonige voorlezen opeens weer met haar prettig-opgewekte spreekstem:
‘Ziezoo, nu gaan we eerst eens licht aansteken en dan aan het opschrijven, hoor!’
Lucifers werden afgestreken en, de een na den ander, ploften de vier gaslampen aan; een droef ongezellig schijnsel glansde over de meisjeshoofden, straks nog omgeven door vriendelijk-omhullend schemer.... De kale dingen in het schoollokaal drongen hun afgemeten, saaie vormen in het licht naar voren. De kaarten-standaard in den rechterhoek stak zijn houten staak met de regelmatige haken dom in den hoek-schaduw. Het bord glom zwart onder de enkele grijs-witte krijtletters uit en de ramen waren doodsche vakken van onbestemd zwart in den vlekkig witten muur.
Phil knipperde even tegen het licht en kroop wat verder in haar hoekje, zich in elkaar huiverend van ongezelligheid.... Dan greep ze, - het voorbeeld der anderen volgend - een stuk papier, om op te schrijven, wat het verhaal beteekende. Even staarde ze vaagjes naar den smerigen inktpot, hangend in de lessenaar-goot, waarin ook haar pen en potlooden lagen.... Dan schreef ze:
‘Je moet je naasten liefhebben en zelfs al zijn ze naar en leelijk tegen je, moet je van ze houden en goed voor ze zijn, dan worden ze ook goed en gaan vanzelf van je houden’.
Hè, wat mal! Dat had ze nou opgeschreven! Ze wist niet, hoe ze erbij kwám! Gauw het papier omdraaien en iets anders verzinnen, een paar meisjes schreven ook nog ....Maar ze kon niets meer bedenken en hoor, daar klonk het al:
‘Allemaal klaar? Dan lezen we het na elkaar voor. Ella, begin maar’.
Phil's hartje begon te kloppen. Nu moest ze het tóch voorlezen. Nog twee en dan was zij aan de beurt. Ze verstond niets van hetgeen de anderen voorlazen en keek naar het witte papier vóór haar op de bank.
‘Heb jij niets, Phil?’
Juffrouw Noordema, voor Phil's bank staande, nam het papier en draaide het om. ‘O ja, lees maar voor’.
Bijna fluisterend en toch nonchalant raffelend las Phil, en daar het niet te verstaan was, moest ze het nog eens over doen, Toen was de beurt voorbij, en Phil ademde rus- | |
| |
tiger. Toch was het pas vier meisjes verder, dat ze iets begon te verstaan. Wat mooi hadden die het allemaal geschreven, vond Phil.
Toen alle meisjes hun stukje gelezen hadden, heerschte een diepe stilte in de klas; alleen Biep Flossing gichelde even.
‘Ja’, zei juffrouw Noordema, ‘ik heb goed naar allen geluisterd, maar er is er maar één onder jullie, die het goed begrepen én goed gezegd heeft’.
De stilte werd nog dieper, de aandacht was op het hoogtepunt. Juffrouw Noordema stapte van het podium af en ging tusschen twee rijen banken staan.
‘En die éene, is Phil’, zei ze, haar hand even op Phil's hoofdje leggend.
De stilte in de klas ontspande. ‘Gò....’ ging een verbazingskreet langs de banken. Biep Flossing gichelde weer en een paar anderen begonnen te fluisteren.
Phil zat beschaamd in haar bank, met een vuurroode kleur. Dat kwam nu, doordat ze had geschreven van ‘je naasten liefhebben’.
Dat had dominee laatst op catechisatie uitgelegd, dat het zoo mooi was, en daarom vond ‘Noordje’ het nu zeker ook mooi. Had zij het 't beste begrepen van de heele klas? Ze vond het toch wel prettig, geloofde ze. Ja, wél, als ze alleen was, maar hier in de klas heelemaal niet. Ze wist zeker, dat Biep Flossing haar uitlachte en Mies van Raat ook. Ze zouden haar voor den gek houden natuurlijk met die ‘naasten’. 't Was ook gek.... of niet? Nóórdje had toch gezegd, dat ze het 't best begrepen had en....
De eindbel luidde met verren klank. Een haastig opruimen begon. Tasschen vielen op den grond, boeken glitsten in de lessenaars, een gestommel van voeten op de plank en dan werd het lawaai van het eigen lokaal vereend met dat van andere, bij het opensluiten van de gangdeur, waar juffrouw Noordema uittrad.
In de gang legde Phil haar tasch op de hooge vensterbank, - waar reeds andere tasschen en boekstapeltjes lagen - en begon dan haar mantel te zoeken tusschen de vele donkere kleeren, aan den muur. Een druk gepraat en gelach joelde door den breeden steenen gang vol beweeglijke jonge meisjes, de frissche gezichten lachend onder het schrale licht der enkele gaspit. Phil kon haar mantel niet vinden, het was zoo'n gedrang bij den kapstok, dat ze telkens voor- en achteruit geduwd werd.
‘Zeg, wat had jij het prachtig geschreven’, hoorde Phil achter zich. Ze keerde zich om, kon niet zien, wie het zei.
‘Nou, práchtig, hoe kón je het zoo’, klonk een andere stem naast haar. En opeens stond Phil in een apart groepje, dat haar luide hun bewondering betuigde en vriendschappelijk ophemelde. Phil werd eerst erg verlegen, maar toen ze het domlachende, bolle gezicht van Mies van Raat naast zich zag, week de verlegenheid voor een hoogmoedig gevoel. Toch zei ze afwerend iets van ‘een andere keer hebben jullie 't veel mooier’ en keek toen een anderen kant uit, om die vervelende Mies niet te zien. Ze voelde zich opeens, net of ze geen meisje was net als de andere om haar heen, maar veel ouder en heel anders.... en per ongeluk zou 't straks uitkomen en dan werd ze uitgelachen en zou ze bevreesd zijn voor die meisjes en tòch zich prettig voelen, omdat ze ‘zoo'n gek kind’ was.
Toen Phil eindelijk haar mantel had en haar muts, waren de meeste meisjes al weg. Ze liep den gang door, den hoek om langs het fietsenhok en naar de glazen voordeur, die op den binnenplaats-voortuin uitkwam. Juist toen ze de deur openduwde, zag ze een paar leeraressen de trap afkomen, Noordje ook erbij. Phil trok de deur open en bleef wachtend staan, tot de leeraressen voorbij waren. De eersten gingen met een hoofdknik voorbij, maar Noordje tikte haar even op de wang en zei ‘dank je wel, Phil’.
Achter de dames op de binnenplaats loopend, voelde Phil een warme genegenheid voor Noordje, die zoo vriendelijk tegen haar was. Noordje zag er altijd zoo snoezig
| |
| |
uit, vond Phil. Nu ook weer, dat mosgroene mantelpak met dat witkanten kraagje stond zoo beeldig en onder het kleine groene jagershoedje kon je net die dikke bruine haarwrong zien. Prachtig haar had Noordje, en zulke lieve zachte oogen. Ze was héél anders dan de overige leeraressen, zoo jong en zoo.... Phil kon het niet precies onder woorden brengen. Heerlijk waren Noordje's lessen.... verrukkelijk gewoon. Dat vonden alle meisjes bijna. Er werd door veel leerlingen ‘gedweept’ met Noordje; ze bleef daar altijd koeltjes tegenover, maar des te meer werd er naar gestreefd, een glimlachje of een gesprekje van haar te krijgen.
Toen Phil pas op de H.B.S. kwam, werd ze door hoogere klassen al spoedig in de zeden en gewoonten der school ingewijd. Zoo behoorde het voor het grootste deel der meisjes tot de vermaken, na vieren de geliefde leeraressen op te wachten en ze dan op een afstand van vijf of zes meter te begeleiden, soms tot hun huis.
Ook nu weer zag Phil verschillende grcepjes staan wachten in de Laan en op de Groote Markt en toen de leeraressen verschenen, zich in beweging zetten, om ze te volgen.
Phil zag Annie ook bij een groepje. Vroeger gingen ze altijd samen naar huis, maar den laatsten tijd sprak ze Annie haast niet meer. Met Noordjes verjaardag had Annie een groote doos bonbons gestuurd en een zelfgemaakt gedicht erbij. Dit had ze Phil nog verteld en later, vreeselijk opgewonden, ook nog, dat Noordje haar was komen bedanken en dat ze toen een vreeselijk standje had gekregen, en dat Noordje erg boos was geweest en had gezegd, dat als ze het óóit weer deed, ze Annie het cadeau terug zou sturen. Sinds dien was Annie hopeloozer dan ooit, want Noordje nam heel geen notitie van haar en ze liep trouw elken middag achter haar zonder ooit een blik te krijgen.
Phil zag ze de Vlamingstraat ingaan en liep zelf de Schoolstraat in, langzaam naar huis. Na vieren had ze altijd zoo'n doelloos gevoel; het eind naar de van Speykstraat duurde dan zoo vreeselijk lang, omdat ze alleen liep en zich niet behoefde te haasten, zooals bij de andere schooltijden wél. En als ze dan thuis kwam, was altijd iedereen uit. Ma en Nelly gingen meestal visites maken, Greet had tot vijf uur les en de broers kwamen soms pas vlak op het nippertje van aan tafel gaan thuis. Het was net zoo'n vervelend uurtje voor ze gingen eten; het huis klonk zoo ongewoon stil dan en Phil merkte wel eens, dat ze bijna op haar teenen liep, uit angst, te veel leven te maken zoo alleen.
Pas tegen half zes, als de een na de ander binnenkwam, werd het gezellig. Dan zaten ze allen in de groote huiskamer, om het haardje of in den erker of bij de piano. Dan klonken vroolijk al die stemmen door elkaar en de kamer leek dan opeens warmer en de dingen levender en dichterbij.
Maar nu, toen ze de deur van de huiskamer opendeed, was het er stil, heel stil. De haard liet een rood waas om de tafel- en stoelpooten glijden, maar verder was de kamer in schemerzwart gehuld. Phil was een beetje bang voor de groote onbestemde vormen der stoelen en van de logge zwarte piano. Toch wou ze de lamp niet aansteken, Op haar teenen liep ze om de tafel heen naar het lage crapaudje bij den haard. Daar ging ze in zitten, terwijl het licht van het vuur om haar voetjes schoof, - boven de donkere winterjurk ros opschijnend tegen haar bleek gezichtje, waarvan de oogen vermoeid-donker keken.
Hè ja, zoo was het prettig.... Zóo even zitten.... Ze haalde uit de tasch naast haar het papiertje en las nog eens, wat ze geschreven had:
‘Je moet je naasten liefhebben en zelfs al zijn ze naar en leelijk tegen je, moet je van ze houden en goed voor ze zijn; dan worden ze ook goed en gaan vanzelf van je houden’.
Vreemd, dat zij zelf dat geschreven had.
| |
| |
Ze had er toch heelemaal niet bij gedacht. Want zij deed het toch zelf ook niet. Als de menschen leelijk tegen je zijn, dan ben je ongelukkig en dan denk je er heel niet aan, goed voor ze te wezen. Waarom vonden de menschen dat toch zoo mooi en waarom voelde ze zelf dan toch, dat het mooi wàs? Ze begreep het niet, ze begreep het niet. Hè, waarom was ze nou weer zoo verdrietig? Het was toch prettig, hier zoo te zitten en over al die moeilijke dingen te denken. Wat wàs nu eigenlijk goed. Was zij goed? Noordje, die was goed, dat wist ze zeker. Maar zij zelf? Ze had straks nog zoo tegen die Mies van Raat gedaan en als je eens goed naging, - dat was toch ook een naaste. Maar zoo'n verhaaltje, daar gaat het makkelijk in. Daar zou ze nu wel eens graag een verhaal over lezen, hoe je moest doen, als je goed wou wezen én Mies van Raat en Biep Flossing en zoo kende. Ze vond het niet eerlijk, om lief tegen hun te zijn en toch kon ze ook niet zeggen: ‘Ik kan jullie niet uitstaan’, want ze déden niets tegen haar. Hoe zou Jezus dat nu hebben gedaan? Jezus had het bedacht, dat je goed voor je naasten moest zijn.... dominee kon er zoo mooi over vertellen.... Hè, als ze Jezus eens gekend had.... Als ze aan hem dacht, voelde ze zich heelemaal bedroefd worden.... of bedroefd.... nee, blij tegelijk.... Héelemaal goed was hij, en hij hield van iedereen, ook van leelijke menschen, die hem kwaad wilden doen.... Hij zou van haar ook wel hebben gehouden.... O, als ze Jezus eens had gekend, dan zou ze wel veel béter zijn.... als iemand van je hield, dan wás je al veel beter, dan.... ja 't was net, of je dan vanzelf liever en zachter was, ook tegen anderen. Dat wist ze heel goed.... Maar er waren zoo weinig menschen, waar je van kon houden. Noordje vond ze wel erg lief en ze was altijd zoo vriendelijk tegen Phil, maar
toch kon ze niet zoo echt heelemaal houden van Noordje. Het was meer net zooals op catechisatie.... als dominee iets moois vertelde.... dan vond ze het wel prachtig, maar het hoorde niet in háar eigen leven, het was niet heelemaal van haar, alleen van haar, en altijd bij haar.
Wat naar toch, dat ze nu niemand, niemand had.... Als ze groot was, zou er ook niemand van haar houden, dat wist ze zeker.... ze was zoo vreemd en zoo raar en zoo vér van anderen. Hè, nu moest ze met zoo huilen.... Ze zou eens iets gaan uitvoeren ....Eens bedenken.... pianospelen? Nee, dat was te hard, 't Was hier zoo prettig stil. Wacht, ze zou een verhaaltje gaan maken. Een sprookje.... net als van die tulp.... Of weer een beetje anders.... Dan ging ze op den grond zitten, bij het licht van de kachel kon ze best schrijven - met potlood op een schriftevelletje. Een stoof naast haar, om het papier op te leggen - zóo.
De beenen gekruist onder haar lijfje, het bruine handje schrijvend op de stoof, zat ze in den haardgloed, het hoofdje gebukt naar het papier, terwijl de losse bruine krullen over haar schouertjes gleden.
‘Er was eens een prins....’
Met veel doorhalingen en opnieuw beginnen, had ze het verhaal. En haastig schreef ze, het potlood ribbelend over de stoof, haar sprookje, Ze merkte niet, dat de deur openging en twee lachende gezichten om het hoekje keken. Haar wangen begonnen te gloeien en haar beenen prikten van het gekruist liggen. Maar ze schreef vlug door, tot ze opeens met een schok van schrik een hand op haar oogen voelde.... tegelijkertijd werd ze opgebeurd en in de lucht gezwaaid.
‘Hé, schrijfster.... ouwe tante!’
Het waren Jan en Theo. Theo, die haar altijd plaagde met haar opstellen, en voor wie ze haar schrift niet veilig genoeg kon verbergen. Kijk, daar had hij haar papier te pakken....
‘Nee Theo, nee, née.... hè toe, laat nou los, geef nou hier....’, smeekte Phil.
Maar Theo hield-het papier omlaag bij de kachel, om te lezen:
| |
| |
‘Er was eens een prins.... Haha! Flippie heeft weer zitten dichten, hoor! Verrukkelijk! Ik zal het eens gauw lezen’.
‘Theo, ik wil 't niet hebben, 't is van mij, geef hier, je mág het niet lezen....’ Maar Theo stak kalm de lamp aan en begon zijn lectuur. Jan was aan de piano gaan zitten en speelde loopjes. Phil stond in een hoek van de kamer, angstig dat Theo opeens hard zou gaan lachen en toch ook in een prettige hoop, dat hij.... het ernstig zou lezen en....
De anderen kwamen ook thuis, er werd thee gedronken en een druk gepraat ontstond in de groote kamer. Theo was met Pa gaan praten en had eerst met het papier van Phil zitten bewegen en het later gedachtenloos in zijn binnenzak gestoken. Phil wierp telkens verstolen blikken naar Theo en zijn jas, maar Theo was blijkbaar haar bestaan vergeten. Na het eten, toen hij haastig naar de vestibule ging, om zijn jas aan te trekken, voelde hij een smal armpje door zijn arm steken en Phils stemmetje vleide:
‘Hè, toe nou, geef 't nou terug’.
‘Wat terug?’ vroeg Theo verbaasd.
‘Mijn verhaaltje....’
‘O kind, da's waar ook! Hier heb jij je verhaal. Heel aardig hoor! Maar moet jij niet eigenlijk sommen maken inplaats van zulke verhalen?’
‘Och.... sommen! Ik ben al véel beter in rekenen dan met het eerste rapport’.
‘Zoo, wat heb je dan voor cijfer?’
‘De eerste keer had ik een twee en nu heb ik een vier!’
‘Tjonge jonge!’, schaterde Theo, ‘en tien is het hoogste! Nou, daar mag je blij mee zijn, zeg Flip! Als je weer een verhaal schrijft, moet ik het hebben, hoor’, en lachend ging Theo de deur uit. Phil holde gauw naar boven en begon haastig aan haar huiswerk. Een prachtig idee had ze gekregen: ze zou het verhaal netjes overschrijven en het dan morgen op school aan Noordje geven! Dát zou leuk zijn. Noordje was altijd zoo lief tegen haar.
| |
II.
Toen Phil den volgenden morgen - vroeger dan gewoonlijk - naar school ging, om voor negen Noordje nog te kunnen opzoeken, ontmoette ze bij de Prinsenstraat Annie.
‘Wat ben jij vroeg’, zei Annie, ‘moet je nog werk maken?’
‘Nee’. Phil weifelde, of ze het Annie zou zeggen. Toch maar niet, vond ze. Annie begon dadelijk druk zelf te vertellen, dat ze gisteren héelemaal was meegegaan tot Noordjes huis, - en dat wás een eind, Laan van Nieuw Oost-Indië. Vlak bij huis was Noordjes mof opeens gevallen, en Annie was toegeschoten, om hem op te rapen. ‘Hoe kom jij hier, kind?’ had Noordje gevraagd. ‘Een boodschap....’ had Annie verlegen gezegd. ‘Zoo ver? Je woont heelemaal aan de Javastraat?’ En toen was Noordje omgekeerd en had Annie op de tram gezet met een kaartje van háar. Vond Phil het niet schattig? Ze liep met Mary Tenne en Biep Flossing en die zagen groen van jalouzie, ze hadden zich natuurlijk verstopt, dat Noordje ze niet zien zou. Maar nu durfde Annie niet wéer achter haar te loopen, want Noordje had opgespeeld.... nee! Verschrikkelijk! ‘Als ik je nog eens zie, zal ik eens aan je mama vragen, of jij zulke verre boodschappen mag doen als het donker is’, had ze gezegd. Verbeelje!
‘Gos, daar heb je d'r juist’, zei Phil.
‘Wie, Noordje? Wáar zeg? Wáar dan toch?’.... Annie werd zenuwachtig. Warempel, daar kwam ze van de Groenmarkt? De meisjes groetten, Phil met twee verlegen glimlachende knikjes, Annie bijna niet opkijkend, vuurrood van opwinding.
‘Gauw zeg, laten we hier wachten’ haastte Annie, toen juffrouw Noordema een winkel inging. ‘Hier om het hoek je, dan kunnen we straks in de Schoolstraat achter haar....’
‘Jakkes, kind, ben je niet wijs, dat is veel te idioot en dat kleine endje.... Kom, ga nou mee, Ik ga niet achter haar loopen’.
| |
| |
Phil was zelf verbaasd over haar optreden. Annie keek haar beteuterd aan. Waaròrn niet?’
‘Och, 'k weet niet, ik vind het idioot’.
‘Nou ja, doe het dan voor mij. Ik loop toch altijd achter haar’, zei Annie, als was ze geboren page.
‘Ik doe het niet’, zei Phil koppig en liep de Schoolstraat in, Annie mopperend meetrekkend.
‘Een bespottelijk kind ben je’, zei Annie boos, onderwijl steeds omkijkend en haar hals rekkend om te zien of haar uitverkorene aankwam. In het drukke verkeer kon ze echter toch niets ontdekken en Phil redde haar telkens van rijtuigen waar Annie vlak voor bleef staan en van slagersjongens, die ouwend haar omver wilden rijden.
Toen ze eindelijk op school waren, bleef Annie om het hoekje van den gang kijken, terwijl Phil zich uitkleedde. ‘Daar is ze, zeg - Phil’, fluisterde Annie, haar hoofd om den muur buigend. Phil besloot, dan nu tegelijk het verhaal te geven, en liep de gang in, nagefluisterd door Annie: ‘Waar ga je naar toe?’ Phil schudde haar hoofd en liep een eindje den trap op:
‘Juffrouw, juffrouw...’ Phil merkte, dat ze een dikke keel had van zenuwachtigheid.
‘Wat is er Phil?’ keerde Noordje zich om. Phil gaf het papier, zei ‘alstublieft’ en holde toen meteen weer terug naar Annie.
‘Wat gaf je haar zeg? Wat was dat voor een papier?’ vroeg die dadelijk nieuwsgierig.
‘Och niks, zoo maar’.
‘Wees nou niet zoo flauw. Wat stond er op, was het een brief?’
‘Een brief? Welnee, gewoon, een verhaal’.
‘Wat voor een verhaal, wat gek, waarom gaf je haar dat?’
‘Och zoomaar, dat had ik gemaakt, en dat gaf ik haar’.
‘Wat een gek kind ben je toch. Je wil niet achter haar loopen en dan hol je opeens naar haar toe, om haar een “verhaal” te geven! Je moet altijd iets interessants hebben. Een bespottelijk kind ben je!’ Annie keerde zich om en ging haar klas in.
Phil haalde haar schouders op. Daar had je 't weer, ze werd weer ‘bespottelijk’ en ‘gek’ gevonden. Annie vond haar altijd bespottelijk. En waarom nu? Was het zoo gek, om een verhaal te schrijven? Ze maakte toch ook opstellen! En Annie wou wél graag, dat Phil opstellen voor háar maakte. Pas nog over ‘Een vacantiedag’ en Annie had het netjes overgeschreven en ingeleverd! Phil werd verontwaardigd, toen ze daaraan dacht. Wat ging het Annie aan, of zij een verhaal wou schrijven. Vervelend kind!
Phil kon haar aandacht maar niet bij de lessen houden, dien dag. Telkens werd ze gloeiend warm, als ze bedacht, dat Noordje het ook wel eens gek kon vinden, dat zij haar 't sprookje had gegeven. Misschien kreeg ze wel een standje, of mogelijk zou Noordje er heelemáal niets over zeggen.... Phil werd hoe langer hoe benauwder, had ze 't maar niet gedaan....
De dag duurde eindeloos lang. Toen het vier uur was, treuzelde Phil met het tasch inpakken en het aantrekken van haar mantel. Ze zag Annie met Biep Flossing en Mary Tenne hard naar buiten loopen. ‘Zeker weer eerewacht spelen’, dacht Phil. Maar opeens zag ze Mary terugkomen en met een geheimzinnig gezicht op haar toestappen. ‘Zeg, ik heb een boodschap voor je’, zei Mary gewichtig.
‘Wat dan’, vroeg Phil teruggetrokken. Mary sprak nooit tegen haar. Ze konden elkaar niet uitstaan. ‘Je moet in de doos komen’, zei Mary met een grafstem. De docentenkamer, in de wandeling doos genaamd was een oord der verschrikking. Wanneer iemand daar moest komen, waren standjes in het zicht.
‘In de doos?’ schrok Phil. ‘Wie roept me dan?’
‘Juffrouw Löben’, grafstemde Mary.
Phil werd angstig. Juffrouw Löben had het land aan haar en bovendien had ze een heel slecht geschiedenisopstel gemaakt van- | |
| |
morgen. Ze zou natuurlijk een uitbrander krijgen, waar alle leeraressen bij waren, Noordje ook. Jakkes. Ze trok haar mantel weer uit en liep de gang in.
‘Veel plezier’, zei Mary. Phil luisterde er niet naar. Ze klom langzaam de trap op. Halverwege kreeg ze lust, terug te gaan. Maar dat durfde ze toch niet. Stap voor stap ging ze verder; voor de deur van de docentenkamer stond ze stil. Ze beurde haar hand op, bekeek haar wijsvinger, en ging er eindelijk toe over, te kloppen. Na een heele poos geen antwoord te hebben gekregen, tikte ze nog eens. Toen nog eens. Zou juffrouw Löben 't niet hooren? 't Was zoo stil binnen, er was zeker niemand anders. Nog eens tikte ze. Toen deed ze voorzichtig de deur open. Hé.... niemand? Haar hoofd wat verder om de deur buigend, keek ze naar den kapstok. Dat fluweelen hoedje was van de teekenleerares en die andere hoed.... van Noordje? Phil begreep er niets van. Juffrouw Löben was er heelemaal niet eens.... hè, ze had zich al zoo in het geschiedenis-standje ingewerkt... Kijk, daar lagen hun schriften, die ze 's morgens hadden ingeleverd. Wat zou er toch zijn, met haar opstel? Ze wist, dat het niet erg goed was....
Als ze.... als.... ze.... eens éventjes in die schriften keek.... Héel gauw?
Ze liet de deur los en keek de gang op, naar links en rechts, 't Was er stil, ongewoon stil. Niemand zou 't weten.... Kom, ze déed het!
Vlug stapte ze op haar teenen naar binnen op 't stapelt je schriften af. Snel haalde ze haar eigen schrift er uit, en zocht 't laatste opstel. Koortsachtig sloeg ze de bladen om. Daar was het: Ze kon haar oogen niet gelooven: een zes, een zés stond eronder. Met roode inkt waren eenige aanmerkingen erbij geschreven. Phil boog zich om ze te lezen: ‘Het onderwerp is niet voldoende bekeken vanaf....’
‘Wat beteekent dat?’ klonk opeens een stem.
Trillend van schrik, liet Phil het schrift vallen en keerde zich om. Het was.... Noordje.
‘Wat beteekent dat, Phil?’ Juffrouw Noordema keek haar streng aan. Phil voelde, dat haar wangen en haar voorhoofd begonnen te prikken van angstzweet.
‘Ik.... e.... Mary’, stamelde ze.
‘Juist: Mary. Mary had je verzocht, in de bibliotheek te komen, waar ik op je zat te wachten. En nu kom ik hier, en daar sta je in de docentenkamer in een schrift te kijken. Weet je niet, dat de schriften in de docentenkamer volstrekt niet mogen worden ingezien?’
‘Jawel....’ stamelde Phil weer. Langzaam drong de situatie tot haar door, en een felle verontwaardiging bruiste in haar op, dat had Mary gedaan, met opzet haar verkeerd gestuurd.... om haar erin te laten loopen. O, wat gemeen, wat gemeen.
‘Ik had je bij me laten roepen, om je te bedanken voor het sprookje, dat je me van morgen gaf. Waarom kwam je niet in de bibliotheek?’
Phil zweeg. De verontwaardiging had haar keel dichtgeknepen. Ze zocht naar woorden, om zich te verdedigen, maar juffrouw Noordema ging door:
‘Wou je zóo graag weten, wat voor cijfer je voor dat opstel had, dat je mij ervoor liet wachten? Foei! Ik zal het voor dezen keer niet aan de directrice vertellen, maar het valt me erg van je tegen. Ga nu maar gauw naar huis, morgen praten we nog wel eens’.
Phil hoorde Noordjes stem nog, toen ze al buiten liep. Haar verontwaardiging was gezakt tot verslagenheid. Alles was zoo gauw en zoo raar gegaan. 't Mocht natuurlijk niet, om in de schriften te kijken, maar.... nou ja! Dat Nóórdje nu net moest zien, dat ze daarmee bezig was! Flauw van haar, om zoo dadelijk haar een uitbrander te geven, erg flauw. Ze had toch eerst kunnen vragen.... Ja, dat hád ze gedaan, maar Phil had niets gezegd.... Nou maar, morgen zou ze naar Noordje toegaan.... en dan zou ze haar
| |
| |
eens vertellen, hoe geméen die Mary was geweest. O, ze had dat kind nóoit kunnen uitstaan en nu.... Hoe had ze gedurfd, tegen Nóórdje nog wel, waarmee ze alle drie zoo dweepten, Mary en Biep en Annie. Zouden ze 't met hun drieën hebben gedaan? Nee, dát geloofde ze van Annie niet. Mary had 't alleen bedacht, uit jalouzie dat Noordje Phil liet roepen. Ze zou morgen een boekje opendoen van Mary!
Thuis liep ze lusteloos de gang door naar de huiskamer. Hè,.... ongezellig, dat alleen thuiskomen. Was Greet er maar, of Nelly of de broers desnoods. Maar die vervelende Theo plaagde haar altijd. Pa kwam tegenwoordig het laatst thuis en dan ging hij soms vlak na het eten weer weg. Maar als hij thuis bleef, en zoo gezellig een dutje ging doen in de chaise longue, dan mocht Phil hem toedekken met een plaid, en een kussen onder zijn hoofd leggen. Dan stopten haar kleine bruine handjes de ruige plaid om Pa in, streelden ze zijn grijze haren glad en gleden liefkoozend langs zijn baard. Was Pa er nu maar, en deed hij nu maar zijn dutje. 't Zou gezellig zijn, om alleen maar naar hem te kijken en af en toe te lachen, héel stilletjes, als Pa opeens een harden snurk gaf!
Maar de groote kamer ontving haar elken middag met dezelfde stilte. En elken middag wist Phil niet, wat ze zou uitvoeren, als ze - een beetje moe - van school kwam.
Ze liep, opeens met een vaartje, naar de piano en begon hard fanfares te spelen. Vijf, zes harde accoorden.... en dan opeens hield ze op.... en luisterde, maar òm de laatste natrillingen der klanken kwam duidelijker nog de stilte der groote kamer. 't Was of de stilte ook beefde, in breeder golven....
Verveeld deed Phil de piano weer dicht. Ze zuchtte eens, op het pianokrukje heen en weer draaiend. Dan liep ze langzaam naar het crapaudje bij den haard en liet er zich met een plof invallen, zoodat ze even opwipte en de veeren piepten. Phil gaapte en stootte dan korte kreetjes uit, in octaaf afloopend.... O.... wat was alles saai en vervelend.... waarvoor leefde je toch....
Ze trok haar beenen op, onder zich en leunde haar hoofdje op de tafel.... Wit-rood gloeiden de kolen in den haard. Phil dacht aan Mucius Scaevola, die zijn hand vrijwillig in het vuur liet verbranden. Als zij haar vinger maar even aan de kachel stootte, gilde ze al van de pijn. En Mucius gaf geen kik. Wat was je toch dom en kinderachtig, als je naar andere menschen keek. Had zij nu óóit wel eens iets knaps gedaan? Ze was ook nog maar een klein meisje, maar ze geloofde toch niet, dat ze ooit van haar leven iets knaps zou kunnen. Gister was ze éven trotsch geweest, toen ze dat verhaal het best had begrepen. Naastenliefde.... Ze had het 't beste begrepen, maar kon ze nou ook maar eens iets doen wat goed was. ‘Je moet je naasten liefhebben en zelfs al zijn ze naar en leelijk tegen je, moet je goed voor ze zijn’....
Opeens zat Phil rechtop, de handjes naast zich, het rugje gestrekt. De lustelooze moeheid was weg. Hier had je nu eens iets, net als van die tulp.
Mary had haar erin laten loopen, was leelijk tegen haar geweest.... Mary was net als de margrieten en nu moest Phil net doen als de tulp. Ze moest niet boos zijn op Mary en niets aan Noordje verklappen. Ja, maar - dan dacht Noordje, dat Phil werkelijk zoo onbeleefd was geweest.... Goed! Dat moest juist Als ze nu eens iets wou doen wat goed was... dan kon het nu. Dan had ze niet alleen geschréven over naastenliefde.... dan wás ze goed. Ze vond Mary tòch een naar kind, dat kon ze niet helpen, maar nu kon ze goed zijn voor Mary. Ja, ze zou morgen niets zeggen en overmorgen niet en nooit....
Hè.... wat was ze blij. Het was toch heerlijk, om te leven. O, wat was ze blij. Ze kon wel huilen van blijheid, Ze was nu `echt niet meer boos op Mary.... Zóo erg was het ook niet - zij had ook wel eens
| |
| |
iemand geplaagd. Ja maar - Mary had het land aan haar en.... nou ja! Zij was óok nooit aardig tegen Máry geweest.
Hè, wat voelde ze zich prettig. Ze ging nog eens gauw die nieuwe sonate spelen, die was erg moeilijk....
| |
III.
Phil was, als gewoonlijk, laat den volgenden morgen. Door het drukke gerij en geloop in de Prinsenstraat had haar klein figuurtje gehold, soms een eindje op het trottoir, lenig ombuigend wanneer iemand van den anderen kant kwam, dan, met een fikschen sprong van de stoep wippend, tusschen karren, auto's en fietsen. In den eenen arm haar collegetasch, met den anderen zwaaiend, soms zich aan een lantaarnpaal omslingerend, kroop ze door een gangetje tusschen twee karren, tripte ze langs een langzaam-kuierenden ouden heer, een leeg eindje straat hard hollend.
Dank zij dezen hardloop, was ze net op tijd binnen. Zij hijgde nog toen Noordje binnenkwam, van wie ze de eerste les hadden. Vriendelijk bestraffend schudde de leerares het hoofd:
‘Wat heb je weer gehold, waarom sta je niet wat vroeger op? Je bent altijd op het nippertje’.
Phil keek haar verheugd-glimlachend aan; blijkbaar was Noordje alweer vergeten wat er gisteren gebeurd was. Ze spande zich in, om bij de les te blijven en goede antwoorden te geven, en let te niet op Biep Flossing, die weer gichelde, toen Phil een moeilijke stijl-figuur kon verklaren.
In de pauze na 't eerste uur kwam opeens Mary Tenne uit B inhollen, op Biep af; ze fluisterden samen en keken spottend naar Phil. Toen holde Mary weer weg en Phil probeerde gewoon te kijken. Maar - 't was vreemd, ze had een onnoozel gevoel, alsof ze machteloos was tegen die twee. Ze kon niet meer dat prettig-sterke gevoel van gister terugkrijgen. Was het misschien niet dwaas, voor zulke akelige kinderen ‘goed’ te willen zijn? Nu ja.... Ze hoefde ook niet snoezig tegen hun te doen, alleen Mary niet verklappen....
Phil had de week en na het laatste uur moest ze de kaart van Nederland wegbrengen. Iets later dan anders ging Phil haar mantel aantrekken, toen opeens uit B Annie, Mary en Biep te voorschijn kwamen. Tartend-lacherig kwam Mary op haar toe:
‘Was het prettig gister in de doos?’
Annie en Biep bleven naast haar staan. Nu moest Phil toch wel gelooven, dat Annie in het complot was. Zonder Mary te antwoorden, keek ze Annie aan: ‘Doe jij ook mee?’
Annie, even beschaamd, verborg dat achter luid spreken: ‘Och kind, doe niet zoo mal, je weet van malligheid niet wat je doen zal. Heb je vandaag weer een “verháál” gegeven?’
‘Zoo’, zei Phil; ze voelde dat ze bleek werd. ‘Zoo’.
‘Ja, zóó’, deed Annie haar na. ‘Je doet alle mogelijke moeite, om bij Noordje een wit voetje te krijgen en je denkt dat je hemelhoog boven ons verheven bent en wil niet met mij achter haar loopen. Je bent een bespottelijk schaap’.
Phil stond met haar mantel aan, zonder hoed, tegenover hun. Ze voelde die drie plotseling als hevige vijanden, Annie het ergst. Want nu begreep ze, dat Annie gister Mary had opgestookt.
‘Zoo’, zei Phil weer. ‘En wat wouen jullie nou?’
Ze stond tegen den muur en de drie tegenover haar kwamen àl dichter om haar heen staan.
‘Ik wou eens weten, of je 't gister prettig hebt gehad in de doos’, treiterde Mary weer.
‘Je hoeft niet bang te zijn, Mary, ik zal het niet aan Noordje vertellen’, zei Phil kalm.
‘Och! is het heusch? Wat is ze weer verheven! Kind, je durft niet eens!’ Mary gaf Phil een stomp in haar maag.
‘Hou je handen thuis’, zei Phil. Haar oogen begonnen te steken, ze voelde, dat
| |
| |
ze wijd open stonden van aankomende drift. Kalm blijven, kalm blijven.
‘Kijk ze eens bang zijn’, gichelde Biep. Pats! Vóor Phil het wist, had ze dat gichelwicht een klap gegeven, die klonk. ‘Ziezoo, die heb je beet’, zei ze, nog kalm pratend. Maar nauwlijks had ze uitgesproken, of Biep was huilend op haar aangevlogen en begon haar met haar vuisten te slaan. Phil trachtte weg te komen, maar Annie en Mary versperden haar den weg. Terwrjl ze Biep een stomp gaf, duwde ze Annie opzij, roepend! ‘Erdoor! Zal je me erdoor laten’, nu met een heesche stem, Maar lachend dansten Annie en Mary voor haar heen en weer om haar den doorgang te versperren. Phil duwde ze weer opzij, liep een eindje den gang door, tot bij de trap, toen hadden ze haar ingehaald en vastgegrepen. Phil voelde zich dol van woede. Met haar gebalde vuist sloeg ze tegen de mantels van de twee, die haar vasthadden en sloeg nog door, toen die haar loslieten ook.
‘Elléndige kinderen’, zei Phil met een lage stem van drift. Toen zweeg ze. Want van de trap kwam Noordje, die blijkbaar de laatste scène gezien had.
‘Wil jullie me eens verteilen, wat dat beteekent?’ vroeg ze, de drie beurtelings aanziend. Biep Flossing was naderbij gekomen, en stond half verscholen achter Mary. Phil stond te trillen op haar beenen; wat kónden ze treiteren!
‘Och.... dat nare kind....’, zei Mary klagelijk opeens. ‘Ze plaagt ons altijd zoo..’ Phil voelde de pas gezakte drift weer oplaaien. Ze sprong op Mary toe, maar juffrouw Noordema trok haar met één hand opzij: ‘Wil jij eens bedaren’, zei ze hard.
Phil hijgde. Ze voelde een woesten aandrang dat kind te doen zwijgen, haar te zien straffen, om zelf in het gelijk te worden gesteld. En voor ze wist, wat ze ging doen, had ze 't gezegd: ‘Ik plagen, ik! O, 't is....! Juffrouw, gisteren.... toen, toen heeft ze gezegd, dat juffrouw Löben me liet roepen in de doos, omdat ik een siecht opstel had gemaakt.... en, en geen woord heeft ze gezegd van u, geen woord. Daarom keek ik in dat schrift, omdat ik er niks van begreep. En nou daar straks stonden ze me op te wachten en hebben me gesard.... gesard-.. óó!’ Ze eindigde in een snik, wou toen weer wat zeggen, maar juffrouw Noordema gebood haar te zwijgen. ‘Ik hou heelemaal niet van klikken, Philippien’, zei ze koeltjes, en zich tot Mary wendend:
‘Is dat zoo gebeurd?’
‘Och.... nou ja.... uit de grap....’
‘Als ik je voortaan iets opdraag, doe je het, begrijp je, Mary Tenne?’
‘Ja, juffrouw’, zei Mary kleintjes.
‘En wat doe jij erbij, Annie?’
‘Ik.... e.... zoomaar, 'k weet niet..’
‘Ik moet zeggen, 't is mooi! En van jou, Phil, valt het me e r g tegen. Is dát nu het idee, wat jij hebt van naastenliefde, om als een dolleman om je heen te slaan? En dan nog klikken ook, foei! Je valt me tegen, meisje, erg tegen. Je hoeft voorloopig bij mij niet meer te komen. Morgen zal je wel meer hooren. Ga nu naar huis’.
Phil haalde zwijgend haar heed en tasch en ging naar huis. Daar, in de huiskamer ging ze op haar oude plaatsje zitten.
Zóo had ze nu haar plan ten uitvoer gebracht! Haar naastenliefde was in duigen gevallen, en ze had het voorgoed verbruid bij Noordje....
Langzaam rolde een traan over haar ontdaan gezichtje. Mucius Scaevola had het toch eigenlijk veel makkelijker gehad! Zie je wel, zij kón niet goed zijn, het ging niet. O, wat was ze ongelukkig, dat ze het tóch had gezegd, tóch.... terwijl ze zich zoo vast had voorgenomen te zwijgen. Maar die akelige slechte kinderen hadden haar getreiterd, tot ze niet meer wist, wat ze deed....
Zou Noordje nu altijd boos op haar zijn voortaan? Wat had ze akelig-koel gepraat.. Hè.... was Noordje nu tenminste maar weer goed. Wacht.... als ze haar eens een brief schreef? Ja, dat déed ze! En dan van avond op de bus doen, dan had Noordje hem met den eersten post.
| |
| |
En een poos later zat ze voor de kachel op den grond te schrijven, de stoof met een schriftevelletje naast zich, want het moest eerst op klad:
‘Lieve Juffrouw,
‘Het is zoo akelig, dat het vanmiddag zoo ging en ik heb er zoo'n spijt van, dat ik het toch van Mary zei. Ik had zoo vast gedacht, dat ik 't niet zou doen, maar ik was zoo boos. Wilt u me alsjeblieft vergeven, want ik heb er zoo'n spijt van. Ik had juist gedacht aan de tulp en de margrieten. Maar dat was wel een beetje pedant, want ik kon het niet. Wilt u alsjeblief niet meer boos zijn? Ik vind het zoo prettig, als u lief tegen me bent? Uw leerling Phil’.
Ziezoo, nu overschrijven. O hemel! daar werd gebeld met het belletje van Theo. Ja hij was het.... nee, dan maar wegstoppen. Pa was er ook, wat was hij vroeg! Als hij binnenkwam.... Wacht - daar was hij.
‘Paps!’
‘Zoo goudvinkje.... ja, ja, wat trek je me, wat is er?’
Phil trok Pa in een hoekje, dat Theo het niet zou hooren. ‘Paps, hebt u een postzegel voor me?’ fluisterde ze.
‘Een postzegel? Van hoeveel?’ zei Pa hardop.
‘Sst! Van drie cent’.
‘Ooo!’ fluisterde Pa, ‘in de stad? Aan wie schrijft mijn juweeltje?’
‘Niet vertellen Paps, aan een juffrouw op school’.
Omzichtig verstrekte Pa de postzegel, die betaald werd met een klinkenden zoen. En 's avonds postte Phil den brief.
Den volgenden morgen om 12 uur kwam Noordje zelf naar haar klas en zei met een oolijk lachje:
‘Nu tulpje, 't is goed, dat je er spijt van hebt. Maar voortaan niet weer zulke drama's opvoeren, hoor!’
|
|