Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 24(1914)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De hooge dag, door A. Roland Holst. Vandaag stond voor het eerst de sterke Lente Recht van de kust tot in het hooge licht Lachend. Zij had het land, de zee, gezien Overal onder haar begeerlijk lijf Begeerend, en haar lieflijke overmacht Voelde zij tintlen door haar snelle bloed, Lachend. - O, Goddelijke zekerheid Dier lach, oovral rondom mijn duiz'lende oogen Neerjubelend als bloesemen van licht Over de ontstelde zaligheid der aarde! [pagina 499] [p. 499] Zoo zagen en zoo hóórden het mijn oogen Drinkend het licht vanaf die stille top Boven het onafzienbaar samenkomen Van aarde's steilten en de blauwe zee. Zoo bleef het, tot vanuit het ijle wonder Van licht en zee en hemel in de verten Zichtbaar de nadering begon van hem, Wiens sterke dwang uit de aarde en uit de waatren Stem heft en zangen, naar het eigen leven Juicht of versomberd is, 't licht mint, of wolken Doet voor de wanhoop van zijn aangezicht. Maar nu kwam hij verheugd, de snelle Wind - Verheugd als had hij nooit de nacht gekend - Van over zee, en toen hij grooter werd Naadrend, zag ik het stralende gelaat En lange wuivingen van armen boven Zwevende dans, en meeuwen om zijn lijf Zwierend, en schuim als waaiend sneeuw, dat snel Schoot uit zijn voeten als blinkende wiekslag. En een ontstelde vlucht van brijz'lend licht Woei voor zijn dans uit en mijn duiz'lende oogen Binnen, en riep zijn naadring in mijn ziel. En met mijn ziel zag ik zijn lijf: doorzichtig, IJl en als waaiend water, elke lijn Sidd'ring van licht, en elke tred der dans Een bekkenslag van zilvren klank, geslagen Hoog uit goud licht neer op de blauwe zee. Maar Lente en hij, elk nog in eigen vreugd Blind, en vervuld van eigen overmacht, Wisten elkaar niet; tot een losse wolk Zijn dans vooruit gewaaid tegen haar borst Woei, en in ijle sprenkeling van regen Brak, en zij schrok, en lieflijk neeg zij 't hoofd, [pagina 500] [p. 500] En zag haar blozend lichaam overfonkeld Van droppelende koelten - en toen zag zij De Wind, wetend van niets, die nader danste.... En met één roep werd haar verbaasde vreugd Roerloos, en van den grond tot in het licht Stil. - Boven aarde en zee hing toen de stilte Als 't lang zwaard van een groot geluid, geheven Ter neerslag. En de Wind hoorde de stilte Plotsling, en op het midden van de waatren Stond hij pal, hief het hoofd, zag haar, en riep: ‘Lente!’ - Niets zag hij meer dan haar; hij voelde Lust en de toomelooze dwang van lust Opslaan van hem naar haar, en wierp zijn hoofd Terug tot in den nek, en wierp zijn armen Op, en hij bracht haar oogen naar zijn oogen Neer, en haar roode mond neer op zijn mond. En zoo, totdat geluk mijn lijf neerlegde Zacht op die stille top boven de zee, Heb ik hen daar zien staan, hoog, lijf aan lijf, Roerloos, en mond op mond, hun sterke lust Vergaan in machtelooze teederheid. En midden door de groote stilte stonden Zij tusschen de open wereld en de zon Als de aanhef van het langverlangde lied Door te volkomen zaligheid bedwelmd Op openende lippen.... En van den dag weet ik niet meer, dan dat De mensch in mij was een vergeten leed, Waar hoog op de natuur mijn leven lag Als een verzade droppel gouden stilte, Fonklend van stemmen.... Lynmouth, April '13. Vorige Volgende