Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 24(1914)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 342] [p. 342] Aan de laatste grens door Ada Gerlo. I. De dagen komen, nachten gaan, Nóg ben ik jong; hoe lang.... hoe lang? Nog kunnen licht mijn voeten slaan, En weet mijn mond een zoete zang. Nóg zijn mijn handen zacht en warm En heeft mijn blik een diepen gloed, Die andre oogen, leeg en arm, Er hunkerend in rusten doet. Maar stadig groeit der jaren druk... Bén ik nog jong? Is 't nog mijn dag? Ik draag een donker, zwaar geluk, Dat ik aan niemand geven mag. [pagina 343] [p. 343] II. O, hart, als gij nu stiller slaat En langzaam aan verstart, U voegend naar de daagsche maat.... Wat blijft mij, als uw gloed vergaat, Mijn levend, lievend hart? Ik ben niet wijs, ik ben niet diep, Ik was alleen maar warm en jong, Een kind, dat zelf haar wereld schiep, En altijd-door van liefde zong. Ik droeg een vlam, die wijding bracht, Waar 't leven dorde in nucht're nijd, Ik schreide zalig in de nacht Van smartelijke heerlijkheid. De tijd der droomen is voorbij; Wat geurde en bloeide, ligt verstard. Wie heeft nu zachte troost voor mij? Wie wekt, wie warmt mijn stervend hart? [pagina 344] [p. 344] III. O de geur van den grond om mijn gonzende hoofd, En de smaak van de lente op mijn lippen als wijn, En dan als een blinkende lelie te zijn, Wier blankheid geen durvende hand voor zich rooft. Te tasten naar 't leven, zijn lust en zijn leed, Met hunkrende handen, die bonzen van bloed, Verborgen te dragen met veinzenden moed Een hart, dat maar ééne gedachte meer weet. En dan in de nacht, die vol suizeling is, Te staan voor het venster aan de eenzame straat, En niet meer te hópen, - ‘wijl tergend-gewis Met langzamë uren het leven vergaat, Mijn éénige leve' in ontbering vergaat. Vorige Volgende