| |
O die hogere burgerschool! Vier dramatiese schetsen
door W.R. Nijenkamp.
1.
In de huiselike kring.
(De huiskamer van de Jansens. Gezellig, goed gemeubileerd vertrek. Bij 't opgaan van het scherm is 't toneel leeg.. Teewater kookt op een gaskomfoor. Het teeblad staat op tafel. Het is acht uur 's avonds).
(De meid laat Hendrik Fraeser binnen, een leerling 4e klas H.B. School, 18 jaar).
Gaat u hier maar zitten. - De jongeheer Kees, zegt u?
Ja... Kees.
(Neemt plaats).
Ik zal 'm roepen.
(Hendrik is even alleen. Hij staat op en bekijkt een paar etsen die aan de wand hangen).
(een 17-jarige Hogere Burger komt op):
Hallo...
Zo... Zeg, ik kwam vragen of we ook iets ophebben morgen voor Pietje Zoetzuur.
Je weet hoe gemeen die me laatst gepest heeft, omdat ik die lamme boel niet kon. 'k Moet het non maar es inzien voor 'n keer.
Dat zal je niet meevallen, hoor! Repetitie goniometrie.
Verrèk, ja, da's waar ook. Nou, dan helpt het me toch geen lor of 'k er m'n
| |
| |
avond mee verknoei. Heb jij er wat aan gedaan?
Nou, 'k zon je verdomme. M'n Woensdagmiddag, nee, die geef ik er niet voor. 'k Ben op 't veld geweest. Mooie match, zeg.
Met A.V.V. hè? Jullie hebben verloren.
Als Bakhuis niet zo stom was geweest, die sufferd! Maar 't scheelde niks, zeg. Vóór de rust drie gelijk. Enfin. Kom je Zondag kijken? Dan matchen we tegen N.V.C.
Zondag ga 'k fietsen. 'k Heb afgesproken.
Fietsen kan je ook op Zaterdag.
Dat denk je maar... 'k Zit met die repetities in m'n maag...
Repetities, nou ja, 't kan me wat homme. Ik zal daar al m'n vrije tijd in de boeken zitten! Dank je stichtelik. Dan moet ik maar stralen. In Godsnaam. (Na 'n ogenblik) Die verdomde school ook.
Wat zal je er aan doen...
(Marie en Jan komen op. Zij zit in d' 5e klas van het gymnasium, hij in de 3e van de H.B.S. Marie is 18, Jan 15 jaar).
Is er al tee? O, bonjour Fraeser.
Dag Hendrik. (Spottend). Agenda weer es zoek voor 'n keer?
Dat denk je maar, zeg!
(Krijgt 'n agenda uit zijn binnenzak en laat die zien).
Knap, jongen. Maar dàn is ie vast niet in orde.
Daar kon je wel es gelijk in hebben.
Ik denk op 'r slaapkamer.
O, 't teewater kookt al... Wacht.
(Ze doet tee in de trekpot en schenkt water op).
Daar is Ma.
(Mevrouw Jansen komt binnen).
Zo jongens... Dag Hendrik! 't Is immers Hendrik?
(neemt plaats voor het teeblad en zet de kopjes uit elkaar).
Je drinkt zeker 'n kopje mee?
Heel graag. 'k Heb anders weinig tijd. 'k Moet druk aan 't werk.
Da's braaf. Nou, één kopje houdt niet op. Is Liesje nog boven?
Och Jan, wil jij 'r even roepen?
(Jan opent de kamerdeur en roept hard: Lie-ies. 'n Stem uit de verte: Ja-a).
We moeten 'n beetje voortmaken zie je, straks komt meneer Oldenhof.
Pa is naar 'n vergadering. Maar 't zou maar héél kort duren. Hij komt gelijk met m'neer Oldenhof.
Ja, 't is nog familie. Wist je dat niet? 'n Neef, 'n achterneef eigenlik. Hij komt hier wel meer.
Hé... Och, Oldenhof, da's wel 'n geschikte baas.
Je moest es wat anders durven zeggen!
Nee, da's nou flauw, zeg... Net of ik, omdat het familie van je is...
(Lies, 3e klas H.B.S., 15 jaar, komt haastig op en gaat zitten).
(tersluiks naar haar zwarte vingertoppen kijkend). Ik zat te pennen, tante.
(de schouders ophalend):
Och...
(zacht bestrafsend):
Foei.
(stuurs):
Ik kon er niks an doen. 't Was gemeen. Voor één woordje voorzeggen!
Els had het me gevraagd, al vóór de les. Dan ka' j' toch niet weigeren?
Nou, 't was mooi stom. Als je voorzegt bij Dysius, weet je vooruit dat je 'r bij bent.
Moet ie me daarom twintig bladzijden laten overschrijven?! 'k Zou zeggen honderd als 'k hem was!
(inschenkend).
Suiker en melk, Hendrik?
Laat het je 'n les zijn Liesje, voor 'n volgende keer!
Net of ik 't laten zal om dat strafwerk!
(hoofdschuddend):
Jullie klaagt over je leraren, maar dikwels ligt de schuld aan je zelf.
O, dàt zal 'k niet ontkennen.
(glimlachend):
Bij de Sok, he?
(met souvereine minachting):
De Sok...
'k Wou dat jullie 'm voor de H.B.S. alléén had gehouden. Hij is vreselik goedig, maar wat je bij 'm leert.... Nou.
Bedoelen jullie die grijze meneer voor het Engels?
Ja Ma. Overduin. God, bij ons, daar zitten ze in z'n les geregeld te dammen. Is 't niet Hendrik?
(met voorname kalmte en licht schouder-ophalen):
Natuurlik...
Maar... nemen die jongens dan 'n dambord mee naar school?!
Nee mevrouw, we maken het zelf, 'n Papier met vierkantjes, om 't andere zwart. En van die kleine propjes, bruine en witte, dàt zijn de schijven.
(belangstellend):
En als je dam haalt?
| |
| |
Natuurlik een grótere prop. Da's nogal glad.
Maar merkt meneer dat dan niet?
Ik denk het wel. Maar hij 's veel te blij als we stil zijn.
(eerst tegen Hendrik, dan tot de anderen):
Weet je nog, laatst? Toen Kallenburg er door hem uit was gegooid? Een paar minuten later werd er geklopt. ‘Ja’, roept de Sok. En daar komt Kallenburg binnen... (tot zijn moeder) Zo'n lange, magere kerel moet u weten... met 'n grote zakdoek voor z'n gezicht... ‘O meneertje, meneertje, mag ik er asjeblieft weer in? Ik ben nog zo jong, and I should like to learn so very, very, very much!’ We stikten half van de lach, maar de Sok zei heel goeiïg: ‘Wel Kallenburg, jongen, ga dan maar zitten; maar ik vertrouw dat je nu ook biezonder je best zult doen’...
(half tot zich zelf):
'k Begrijp toch eigenlik niet, als 'n leraar geen orde kan houden, en de kinderen leren niet bij 'm, dat ze 'm niet afzetten.
Wat moest ie dàn gaan doen?
Dat weet ik niet. 't Is vreselik voor 'm, ja, maar het onderwijs is toch nummer één.
Nou, je leert altijd wel iets bij de Sok.
'k Heb liever les van hèm dan van Pietje Zoetzuur.
Meneer Verwal. Nou maar, bij die leer je 'n massa. Als je je best doet.
Dat zeg jij, omdat je 'n lievelingetje van 'm bent. Net als Jan van Snap.
(haalt even de schouders op).
Waarom noem jelui meneer Bels toch altijd Snap?
Weet u dat niet? (de leraar nadoende) ‘Deze driehoeken hebben de langste zijde gemeen. Snap jelui? Allemaal gesnapt? En de hoek tegenover de langste zijde - snap je? - da's 'n rechthoek. Bewijs je nu, snap je wel? dat ze ook een rechthoekzijde gemeen hebben, dan zijn ze kongruent. Gesnapt?’
't Is net zo iemand als bij ons de Zeeleeuw.
(eerst alleen tegen Jan):
Weet je nog laatst? Die Frits? Die was zo brutaal! Die zei tegen Bels: ‘Maar meneer, ik snap eigenlik niet hoe ik dat snappen moet!’
Dat zal 'm lelik opgebroken zijn.
Nou! ‘Zo’, zei Snap, ‘snap je dat niet? Weet je wat ík snap? Dat jij gesnapt bent, vriendje! Wacht maar es om vier uur’. Hij kreeg 'n standje! Nou!.
'k Begrijp niet dat jullie zo dikwels ondeugend bent! Waar dient het voor?
Nou, dikwels... 't Is niet zo dikwels. En 'k geloof niet dat Snap er veel last van heeft. En Brumsen zeker niet en Pelsgreve evenmin.
En Dysius niet en Brouwershaven niet...
(plagend):
Of is dat nu maar omdat ie van avond komt?
(verontwaardigd):
Verbeeld u! 'k Wist het niet eens.
Nee, ze halen bij Oldenhof niets uit. 't Zou jammer zijn als ie wegging.
Hij's anders wel es 'n beetje zwaar op de hand.
Maar hij scheldt je ten minste niet uit.
Natuurlik. Daar heeft Dysius 'n handje van. 't Is altijd: Hersenloze troep, ezelachtige suffers, stommelingen...
Laatst bij Willem de Vries... Toen vraagt ie: ‘Wat doe jij, de Vries?’ ‘Ik zit te denken, meneer’. ‘Daar was ik al bang voor’, zei-d-ie toen, ‘je ziet er zo angstig òngewoon uit’.
(verwijtend):
Ja, en dan lachen jullie allemaal, hè?
Och, 't is ook wel leuk. En die de Vries is zo'n uil.
Dus dàt begrijp ik wel: 't geplaag gaat over en weer.
Da's te zeggen: Sommigen plagen ons, en wij plagen anderen.
Brumsen te plagen, dat zal je wel laten!
Gâche-tout? Wie is dàt nu weer?
Jasje-toe, jasje dicht.
Da's 'n bijnaam van Warrendonk, die heeft Max bedacht.
En wat betekent het eigenlik?
Als ie kwaad wordt, scheldt ie en foetert ie, maar hij doet eerst niks. Maar dan ineens knoopt ie z'n jas dicht en dan wordt het menens. Dan gaan we heel braaf zitten, rechtop en je hoort geen kik. Dan begint ie weer met z'n plantjes of beestjes, heel blij dat we allemaal stil zijn, en na 'n poos gaat het jasje weer los.
Jammer mevrouw, dat u niet es kunt zien hoe zalig-d-ie dan glimlacht!
De zaligheid duurt nooit lang!
Ja... 't is bij hèm 'n vreselike janboel.
(hoofdschuddend):
Ik vind het niets mooi, die ondeugendheid. Je kunt toch ook niet leren op zo'n manier?
Als je nooit es plezier maken kon!... Je zou je dood kniezen.
Kom, kom Liesje! Wat zijn we weer pessimisties!
Die lamme school ook! Nóóit heb je tijd voor je zelf.
Dà's waar. 'k Heb m'n muziek er helemaal aan gegeven. Ten minste...
't Volgend jaar doe je eindexamen. Dan komt er meer tijd.
| |
| |
'k Wou óók dat we anderhalf jaar verder waren... Vroeger kon 'k nog es lezen voor m'n plezier...
(glimlachend):
Als je wilt heb je tijd genoeg. - Je néémt tijd.
En dan krijg je 'n regiment onvoldoendes!
(met berusting):
Dat ìs niet anders.
Waar dient het toch allemaal voor, die vervelende rommel! Wat hèb je er an!
Om door je examens te komen.
Als 't nergens nut voor was, zou je 't niet hoeven te leren.
Maar de grootste helft vergeet je dadelik weer. Da's 'n feit.
Nou ja, Latijn en Grieks...
't Andere net even goed. (Tegen haar moeder) Weet u nog iets van Karel III van Spanje? Of van de grondgesteldheid van Canada?
Of van Duitse werkwoorden met de tweede naamval?
Of van de Nederlandse letterkunde van de 18e eeuw?
Of hoe Hongarije bij Oostenrijk is gekomen?
Kinderen schei uit asjeblieft! Wat dènk je van me!
Gelooft u dat Pa er nog iets van weet? Eerlik antwoorden!
(aarzelend):
Nou, iets misschien wel....
Wel nee, geen kwestie van. En oom Wim evenmin. Dat heb 'k laatst nog gemerkt.
Maar dan worden jullie toch wel verbazend knap.
Net of wij het allemaal weten!
Da's maar 'n bedroefd klein schijntje.
Tenminste als je goed weten bedoelt.
Als ik maar door m'n examen kom. 't Kan me verder heel weinig schelen.
(Korte stilte).
Ik moet nodig weg. Ik kom anders nooit klaar.
Kom je tòch niet, jongen.
(tegen Hendrik):
Niet eerst nog 'n kopje tee?
Nee, dank u wel. - Dag mevrouw!
Dag Marie. Bonjour jullie.
(inschenkend):
't Zal voor jullie ook bijna tijd worden om weer aan 't werk te gaan.
(teekopje in de hand):
Als je al je werk goed afmaken wou, en je lessen behoorlik leren, dan had je geen tijd meer om tee te drinken. - (Tegen Jan) Zeg, leg je me straks die algebra even uit?
God, kind, 'k heb waarachtig geen tijd.
'k Moet àl m'n geschiedenis nog. Vraag het aan Kees.
Dank je. Nee. Die beginselen... 'k Zou me d'r eerst weer in moeten werken.
(verontwaardigd):
Beginselen!
Toe jongens, 't wordt heus tijd. En als 'k jou was Jan, zou ik m'n nichtje maar vlug even helpen.
'k Moest het eigenlik niet doen. 'k Ben veel te goed.
(opstaande):
Vooruit dan maar weer.
(opstaande, tegen Lies). a2 - b2 snap je? Da's a + b maal a - b. Gesnapt? En als je nou..
Klets niet, jongen!
(Al de kinderen sukcessievelijk af).
(glimlachend en hoofdschuddend, tot zich zelf):
Die jeugd, die jeugd...
(Ze is even alleen. Er komt een ernstige trek op haar gezicht. Zij ruimt de teeboel op. Dan komen haar man en Oldenhof, leraar aan de H.B.S., 29 jaar).
Zo, Oldenhof, hoe maak je 't.
(Handdruk).
Daar zijn we. 't Was gelukkig gauw uit. De kinderen boven?
Ja. Net gegaan. Ze hadden het druk over de school.
(glimlachend tegen Oldenhof):
Goed dat je er niet bij was!
O, hij kwam er zo slecht niet af. (Op andere toon) Maar als je alles geloven zou wat ze vertellen...!
(glimlachend):
't Overdrijven is ze wel toevertrouwd.
Al is 't maar waar voor de helft, wat ze zeggen, dan is 't nòg treurig en als 'k er over nadenk, begrijp ik niet dat het mogelik is... al die wanorde en ondeugendheid.
U hoort natuurlik het àllerergste. En dat waarschijnlik nog wat aangedikt en uit z'n verband gerukt...
Dat zal wel. Maar die leraren die geen orde hebben, ik vind die moesten eigenlik... liever... stratemaker worden!
Ze zouden 't wel willen misschien - als ze dáárvoor deugden. - En als ze geen vrouw en kinderen hadden.
Geef je 'n glas wijn, Marie? We hebben tee gedronken. Och, dat er nu en dan herrie is op 'n school, dat schijnt er zo bij te horen, he?
| |
| |
Maar wat ik niet begrijp, is dat 'n docent het duldt. Als ie nu en dan zo'n brutale vlegel 'n oplawaai gaf dat ie grabbelde naar z'n verstand, dan was 't gauw uit.
Nee, laat ze dàt liever laten. En dan - de meisjes. Die zijn nèt zoo erg, geloof ik.
Die greep ik bij 'n vlerk en zette ze de deur uit.
(glimlachend):
Ik zie al zo'n twintig kwaadwilligen zich verdringen bij de deur van de direkteurskamer.
Nou, twintig is wel wat héél veel, is 't niet?
We hebben acht klasse-afdelingen. Reken nu twee à drie per klas...
Hm. Nou, enfin. Ik zou niet deugen voor leraar.
(glimlachend):
Da's 'n waar woord.
Er is toch 'n heleboe! moois in onze betrekking. Wezenlik. - Maar...
Ja... och, je weet hoe ik er over denk. Naar 't me voorkomt is de hele opzet fout. 't Systeem deugt niet. Die ongelukkige illuzie van ‘algemene ontwikkeling’ heeft de boel zó bedorven, dat het de vraag is of 't terechtkomen zal in de eerste honderd jaar.
Heb je daar laatst niet over geschreven? Ik meen me zo iets te herinneren...
Ja, in Vooruitgang. Of 't wat zal uitwerken....
Waarschijnlik niet wat je hoopt.
Och nee, niets. - 'k Ben alleen bang - er werd gisteren over gesproken op societeit - dat de mensen verkeerde konkluzies zullen trekken, wanneer ze zo'n stuk van een leraar lezen.
Dan wijten ze de fouten misschien aan de docenten in plaats van aan 't systeem?
De mensen zijn altijd wat kopschuw als ze horen van nieuwe ideeën. Wanneer je 'n fout ziet en je geeft er op àf zonder meer, dan houden ze je voor 'n schrandere bol; geef je 'n verbetering aan, dan heb je kans dat je voor gek wordt versleten.
Ik heb je stuk in Vooruitgang nog niet gelezen, we krijgen 't eerst later in het leesgezelschap. Maar... wàt wou je eigenlik?
Da's niet gemakkelik met een enkel woord te zeggen... Kijk es, als je nagaat welke grieven men alzo... en terècht dunkt me... tegen 't Middelbaar en Gymnasiaal onderwijs heeft, dan kan je ze onderbrengen in twee rubrieken.
(schertsend):
Altijd systematies!
Vooreerst: De leerlingen hebben 't veel te druk als ze alles zullen doen wat ze doen moeten. Er zijn er 'n heleboel die ook op Woensdag- en Zaterdagmiddag werken om klaar te komen. Op Zondag óók, natuurlik. Wanneer ze spelen, aan sport doen of zo, dan wordt dat op z'n best hàlf goed gevonden. Vooral die middelmatig of slecht zijn in 't leren - en dàt zijn gewoonlik de lui die beweging in de open lucht het meest nodig hebben - worden gedwongen om uur aan uur te zitten werken... of suffen.
De mensen die dat inzien, roepen om meer vrije tijd. Er moet minder geleerd, er moeten minder vakken zijn, minder hoge eisen gesteld in ieder vak. Vereenvoudiging van examens en onderwijs, is de leus.
Nu de andere reeks grieven. Ieder die op de hoogte is van het eindexamen, weet dat zo'n leerling uit de hoogste klas heel weinig in z'n mars heeft. Aan 't eind van de kursus voelt de leraar zich, als hij goed opmerkt, altijd teleurgesteld. De jongens en meisjes hebben wat uit hun hoofd geleerd, maar 't geen ze door en door begrijpen, is 'n bedroefd klein beetje. Nu nòg minder uren, nòg lager eisen? Of minder vakken? Een taal doen vervallen? Verbeeld je dat iemand uit de beschaafde stand geen Frans verstaat... dat hij doorstudeert en geen Duits kent... of in den handel komt en nog Engels moet leren! Wiskunde minder? Je zit met je aanstaande ingenieurs. Geschiedenis laten vervallen? Voor hoeveel wetenschappen is de geschiedenis niet 'n onmisbaar hulpvak! Aardrijkskunde? Er komt protest van je a.s. kooplui en postambtenaren en zo. Er kàn geen vak af! Integendeel. Er moesten eigenlik vakken bij. De een roept om Latijn, om de beroepskeus te kunnen uitstellen; Latijn ook op de H.B. School. Een ander om esthetika om 't schoonheidsgevoel te ontwikkelen; nog 'n ander om stenografie, omdat daar veel tijd door bespaard wordt, weer 'n ander om filosofie in de hoogste klassen, of om gezondheidsleer...
Dus nòg meer vakken en uren?! Maar...
De zaak staat zó naar 't mij voorkomt: de propagandisten voor meer vrije tijd, hebben groot gelijk; en de lui die zeggen: géén vak kan er af, er moesten er eigenlik bij - die hebben óók gelijk.
Je kunt nu niet vóór en niet achteruit, zolang je het als een axioma beschouwt, dat iedereen hetzelfde moet leren. - Je dient dus te breken met het idee van ‘algemene ontwikkeling’. Dáártoe kunnen 't toch maar, bij uitzondering, héél enkelen brengen, da's zeker.
Dáár heb je gelijk aan. Want als men
| |
| |
die ‘algemene’ ontwikkeling van de gewone beschaafde mens eens op de keper bekijkt...
(tegen Oldenhof):
Maar... zeg nu...
Ik zou 'n héél ander systeem willen. Kreeg ik m'n zin, dan hoefden de leerlingen als ze niet wilden, niet meer dan één schooltijd op school te zitten. 's Morgens alleen. Dat is achttien uur in de week. En dan wou ik ze enkel het àllernodigste leren. B. v. wiskunde, natuurkunde, talen, misschien ook aardrijkskunde. Uit. - De middaguren zouden dan fakultatief zijn...
En dáár zit je fout. Wie zou daar gebruik van maken?
'k Vermoed haast iedereen. Maar al had je ook gelijk, was daar veel mee verloren? Wat hééft iemand aan geschiedenis, die hij met tegenzin leert en waar hij nooit het belang van beseft? Laat het 'n vak voor enkelen zijn. Plantkunde ook. En scheikunde, en kosmografie en staathuishoudkunde. Prachtige vakken voor wie ervoor voelt, ballast voor anderen. En bij die fakultatieve vakken zou ik dan ook willen hebben gezondheidsleer en kunsthistorie en stenografie en Spaans voor aanstaande kooplui en nog veel meer.
Jawel. Jawel. Alles heel mooi. Maar hoe doe je met de examens?
Verplichte examens alleen in de verplichte vakken. Getuigschriften van kennis in fakultatieve vakken konden tot aanbeveling strekken.
't Lijkt mij zo kwaad niet.
Maar de leerlingen nu, die niet voelen voor fakultatieve vakken? Lopen die iedere middag rond?
Er zijn ook ouders moet je denken, die 'n woord meespreken....! Rondlopen? Enkele misschien... Jongens en meisjes die om hun gezondheid veel in de buitenlucht moeten zijn. Maar anderen die bedanken voor de middagschool gaan aan muziek doen, of aan schilderen. Of ze leren een handwerk, of helpen in 't huishouden als 't meisjes zijn. En de weinig begaafden krijgen gelegenheid om bij te werken voor de verplichte vakken. Zij kunnen dan óók mee, waarschijnlik. En al die lui worden frisser, levenslustiger en ook leerlustiger, door de grotere afwisseling en 't minder aanhoudende hoofdwerken.
En er komt nòg wat bij. Nu wordt het karakter van jongens en meisjes véél te weinig ontwikkeld. Je kunt daar op school wel iets aan doen, maar heel weinig. Jawel... wat orde leren en tucht, (maar die leren ze bij 'n enkele kollega nog harder af) en regelmatig werken.... zo'n beetje.... Daar houdt het mee op. Ze zitten 't grootste deel van de dag in de les en mogen niet praten. 's Avonds hebben ze huiswerk. 't Ontbreekt veel te veel aan gelegenheid om 'n karakter te krijgen. Het goeie van het individuele komt niet genoeg tot uiting.
Oldenhof, Oldenhof, je overdrijft..
Zeg nu es eerlik, vind je de toestand zoals die is, zo heel slecht? Is 't tegenwoordig geslacht zo opmerkelik zwak, dom en lui? En krijgen we geen knappe mensen van het gymnasium en van de burgerschool?
En wie bewijst dat het beter wordt door jouw regeling?
Bewijzen kan je zo iets nooit. Ze zouden 'n proef moeten nemen.
(gemoeddik):
Weet je waar je ook wel aan denken mag, amice? As je zo'n.... revolutie propagandeert, die er tòch niet komt in afzienbare tijd, dan haal je je heel wat verdriet op je hals. De mensen - dat begrijp je toch? - die halen hun schouders op en zeggen: Zoals 't nu is, marcheert het zaakje óók.
Maar 't is er naar. En me dunkt de opleiding van onze jongens en meisjes, van de kern van het volk - dat is toch het belangrijkste vraagstuk dat kàn bestaan!
(warm):
'k Ben het volkomen met je eens.
Volkomen - nee. En denk nu toch niet Oldenhof, als je ooit je zin kreeg, dat de mensen dàn zo tevreden zouden zijn. - Maar wat ik nou wel ga geloven, na al wat je zegt, dat is dat er op den duur verandering komen moet. Het onderwijs kost handen vol geld.... en....
Aan weinig dingen kan men het geld beter besteden dan aan goed onderwijs.
Presies. Daar hèb ik je. Dan aan goed onderwijs. Tot nu toe heb ik nooit meegeklaagd over al die millioenen die aan het lager en middelbaar onderwijs worden besteed. Maar nu ik verneem, uit vertrouwbare bron, dat het niet deugt....
(glimlachend):
Je bent 'n gevaarlik mens, Jansen!
Dunkt je? - Kom, drink es uit.
| |
II.
in de klas.
Het lokaal voor ‘Natuurlike Historie’ in de H.B. School. Amfitheater van vier rijen banken; doorgang in 't midden, aan iedere kant van de doorgang 3 zitplaatsen per bank.
Er zijn 18 leerlingen van de 4e klasse aanwezig. Rechts, aan de raamkant, zitten vier maal drie jongens. Eén jongen op de achterste bank links. Op de voorste bank links zitten twee meisjes, daarachter drie, de derde bank links is leeg.
Voor het amfitheater staat, met een doorgang ertussen, een grote zwarte langwerpig vierkante tafel waarop enkele visskeletten en papier-
| |
| |
maché-modellen van insekten. In een hoek van 't vertrek een menselik geraamte. Aan de wand platen van Natuurlike Historie, enz. Voor de klas stapt de leraar Warrendonk heen en weer. Nu en dan, vooral als hij praat, staat hij stil.
Onder de jongens: Gerrit Bakhuis, Hendrik Fraeser, Kees Jansen, Otto Hogenhil, Kallenburg, Max Bron, Wieders. Bolle zit achter de meisjes. De meisjes heten Willy, Dora, Lizzie, Marie en Rika.
Warrendonk loopt langs de leerlingen van de eerste rij. Als hij langs Bakhuis komt, struikelt hij bijna over de lange, rechtuitgestoken henen van de jongen.
(nijdig):
Haal die benen in!
(ziet recht voor zich uit en doet of hij niets hoort).
Bakhuis! Haal in die benen!
O, p'rdòn, had u het tegen mij.
(tegen de klas):
't Gaat weer beroerd. Jullie weet er weer niks van. Dat is nou God beter 't 'n repetitie van wat we al tweemaal gehad hebben. - Kallenburg.
(met 'n beweging of hij z'n jas dicht wil knopen. Nijdig):
Wàt zeg je?
(uiterst beleefd):
Ik zeg: Wat blieft u, meneer?
(halfluid tegen Kallenburg):
Hij dacht dat ie hm hoorde.
Zwijgen! (Hij laat na 'n korte aarzeling z'n jas open): Kallenburg... Maar laat ik eerst even vragen: heb je je les bestudeerd?
Geen smoesjes. Heb je 'm geleerd, ja of neen.
Dat is te zeggen... ‘Geleerd’, ‘bestudeerd’, dat zijn van die dikke woorden... Wat verstáát u nou eigenlik onder ‘geleerd’...?
Heb je er wat aan gedaan?!
'k Zal niet zeggen dat ik er zo héél lang op heb gezeten...
Da's de manier ook niet om 'm er ìn te krijgen.
(Gelach).
Hou je mond, Bron! - 'k Begrijp er alles van, Kallenburg. 't Zal wel weer prachtig gaan.
Vertel es iets van de bloedsomloop van de vissen.
(vinger opstekend):
Meneer!
(nijdig):
Nou vlug dan, wat moet je?
Zou ik me even mogen verwijderen?
Dat kan ik moeilik zo zeggen...
Maar het staat in verband met mijn ingewanden.
Verbreek dat ‘verband’ dan maar niet, jongetje.
(die doet of hij Bolle niet hoort):
Kan dat niet wachten?
(zijn horloge raadplegend. Beleefd):
'k Zou zeggen: neen meneer.
Vooruit dan. En zanik niet.
(weggaande, tot de klas):
Saluut, zeg...
(af).
Nou Kallenburg, en nu vlug asjeblieft. Wat weet je van de bloedsomloop bij de vissen?
(na even gepeinsd te hebben):
Bij de vissen?
(peinst lange tijd):
Bloedsomloop, zegt u immers?
(zich met moeite bedwingend):
Ja. Bloedsomloop!
(na weer lang gepeinsd te hebben):
Wat ik daarvan wéét?
(z'n jasje dichtknopend):
Ja! Ja! Ja! Wat je daarvan wéét!
(gedempt):
Jasjetoe. Jasjetoe. Hij wordt vuns.
(woedend):
D'r uit, vlegel! D'r uit, pummel! Meld je bij de direkteur!
(staat op en lummelt naar de deur):
Daar gaat ie weer voor niks.
(Af).
(z'n woede zakt als Kallenburg verdwenen is. Hij maakt z'n jas open):
Wieders.
(gaapt hoorbaar, met de hand voor de mond).
(zwijgt eerst. Dan plotseling):
Jae?
(Gelach, gepraat, enz.).
(klopt hard op de tafel. Er komt enige stilte):
't Schijnt Wieders, dat je je hier verveelt.
Schèn bedriegt.
(Hernieuwd gelach).
Stilte daar! Stilte!! Ik verkies stilte!
(Jas toe. 't Wordt stiller. Jas open):
We hadden het over de bloedsomloop bij de vissen.
Nou? Nou? Of heb je geen mening daaromtrent?
(pedant):
Naetuurlik wèl.
Wat dan? Nou? Spreek dan toch, jongen. Doe je mond open!
(brullend):
Open je moel!
(z'n jasje dichtknopend):
Bolle, je hebt straf!
(verontwaardigd):
Ik?! Da's gemeen! 'k Heb niks gedaan! Waarom heb ik straf?!
Dat wéét je! Je spreekt voor je beurt! En op 'n hoogst ongepaste manier!
Hij verstond u niet! En toen heb ik
| |
| |
niks anders gedaan dan herhalen wat u zei!
Wèl waar. Nou ja, met 'n jongensterm. Dàt geef ik toe. Maar m'n bedoeling was deze keer juist goed...!
(jas los):
Zo. - Nou dan. - Enfin... Maar je denkt er om in 't vervolg: Je hulp heb ik niet nodig. Versta je? - Dus Wieders: Je had immers 'n mening, zei je?
'k Zou niet weten waerom niet.
Nu? En wat is die mening?
Dat het zaekje wel in orde wezen zal.
(Gelach).
O, juist. Maar jouw ‘zaekje’ komt niet in orde op zo'n manier!
(Hij tekent iets op. Gesluister en onderdrukt gelach).
(plotseling boven alles uitbulderend):
Ha, ha, ha, ha, ha, ha!!
(Doodse stilte).
(door elkaar):
Jasjetoe! - Jasjetoe! - Rood licht!
Versta je me niet? Naar de direkteur!
(opstaande, beleefd):
Uitstekend meneer. Direkt. En - wat moet ik zeggen?
Waarom je er bent uitgestuurd!
Compris. Dat u 'n grapje maakte tegen Wieders... een geestige woordspeling over z'n ‘zaekje’...
...en dat ik daar onwillekeurig even om lachen moest. En toen werd ik verwijderd. Juist. Ik zal het vertellen.
(Beleefd) . Dag meneer.
(Hij gaat naar de deur).
(Jas losknoopend):
Nou, blijf dan nog maar voor deze keer. Maar... e...
(Bromt onverstaanbaar. Max gaat met 'n zegevierende blik op de anderen naar zijn plaats terug).
(na 'n paar maal heen en weer te hebben gelopen met gefronste wenkbrauwen):
Het blijkt dat de vissen zich niet in... jullie belangstelling hebben mogen verheugen. (Onderdrukt gelach). Stilte! - Ik zal daarom enige vragen doen over de insekten.
Wat heb je nou in 's hemelsnaam aan insekten!
Jezzes... die enge beesten...
(hard):
Ik zal hier weten, waarover ik vragen wil.
Dat beweer ik ook niet.
(Gelach en opkomende drukte).
(zijn jas toeknopend):
Zwijg, vlegel!
(opstaande in z'n bank en vol gemaakte verontwaardiging schreeuwend):
Hou je bek, beroerde bliksem!
Wel allemachtig...! Wáár bemoei jij je mee, Bolle!
(gaat zitten. Uiterst vriendelik):
Ik dacht dat de lammeling u niet verstond meneer. Toen herhaalde ik even wat u zei.
Wat jij daar riep, dat wàren mijn woorden niet! En bovendien, ik heb je al méér gezegd: Je hulp heb ik niet nodig!
(tegen Bolle):
Meneer kan 't immers best alleen af, hè?
(hard op de tafel slaande):
Zwijgen! Ik verkies stilte! Zwijgen!
(Hij kijkt woedend rond en laat dan de blik op Kees Jansen rusten. Het wordt stil).
(even 't hoofd schuddend):
Ik zeg niets.
'k Zeg ook niets tegen jou!
(wijsgerig):
Dan spreken we zeker met elkaar zònder dat we iets zeggen.
(Gelach. Vernieuwd rumoer).
(op de tafel hamerend):
Stilte! Stilte!
(halfluid):
Kom lui, laat 'm z'n gang nou toch gaan! 't Wordt op den duur vervelend, die herrie.
Max! Pst! Zeg! Heb jij je meetkundeschrift bij je?
Zàl je je mond nu houden, Rika?
(tegen Rika):
Opgepast! Daar komt het! Niet laten afpakken, hoor!
('t Schrift van Max wordt met handigheid doorgegeven tot het bij Rika belandt).
(Jas dichtknopend):
Zal ik nu eindelik door kunnen gaan?!
Hè, wat schreeuwt ie weer. Je kunt je eigen woorden niet verstaan.
(woedend):
Lammelingen! Ellendelingen! 'k Moest jullie er uitranselen!
Wat 'n drukkie. Slaan is verboden.
Dat ráákt me niet! Als ik wil doe ik 't toch!
(koel):
Ik zou 't u niet aanraden.
M'neer, als ik me de vrijheid permitteren mag, u 'n welgemeende raad te geven....
Jouw raad heb 'k niet nodig! Stilte nu! Ik verkies stilte!
(Rumoer. De deur wordt langzaam geopend. Plotseling alles rustig. 'n Klein jongetje uit de 1e klas komt binnen. Gelach. Daarna stilte).
(schuchter):
Ik moest informeren... voor meneer Bels... die geeft
| |
| |
hierboven les... of er hier wel een leraar was...
Nee. Wat je nou eigenlik 'n leraar noemt....
(tegen Bolle):
Zwijg, vlegel! - (Tegen 't jongetje) Ruk in.
Wat 'n aardig joch, meneer! Toe, mag-t-ie niet even blijven?
(Gelach. 't Jongetje af. De meisjes neurieën zacht: ‘O mijn lieve zwartkop.’...).
(de vinger opstekend):
Meneer, zal ik es gaan informeren waar Fraeser blijft? Misschien is ie in slaap gevallen.
Wie weet wat er gebeurd is. Hij zit misschien op Ergenshuizen te slapen, en als ie dan door de gassen bevangen wordt...
Wat 'n onsmaekelike praetjes...
Enfin, ik was m'n handen in onschuld.
Heeft ie hier wel geslapen?
(eenigszins angstig):
Nee... nee..
Dàn slaapt ie nou stellig en vast!
(gemoedelik):
Zal ik maar es gaan kijken, meneer?
(nijdig):
Néén, heb ik je gezegd.
(gekrenkt):
Dan bied je iets aan uit pure goeiigheid, en je krijgt 'n snauw toe.
(bonst op de tafel):
Jansen, vertel jij es iets van de oorwurm. De oorwurm behoort tot de...?
Hoe bedoelt u: behoort tot de...?
(voorzeggend):
Tot de ongezellige dieren.
(alsof hij van 't spreken van Willy niets heeft gemerkt):
Tot de rechtvleugeligen. Dat wist je niet, naar 't schijnt.
Ik wist, om u de waarheid te zeggen, niet eens dat ie vleugels hàd.
Er is véél wat jij niet weet.
Dáár heeft ie nou toch es gelijk aan.
Marie, vertel jij....
(De deur gaat open. Fraeser komt binnen).
(door elkaar):
Hoera! - Hij leeft! - Hij is terecht!
Zo, kom je nog terug? Waar ben je zo lang geweest?
(glimlachend):
Raad u es...
(Gelach).
(zich met moeite bedwingend):
Marie, hoeveel poten heeft 'n oorwurm?
Hoeveel? - 'n Stuk of acht misschien.
En dàt is iemand uit 'n vierde klas! Hoe ongelofelik dom!
(zuchtend):
Och ja, zo zijn die meisjes.
(nesterig):
'k Zou niet weten waarom dat zo dom is. 't Kan best verschillend zijn bij verschillende soorten. 'k Weet zeker dat ik er wel es een met acht poten heb gezien.
Nee, 't was 'n ouwe oorwurm op krukken, zeg.
Stilte! Fraeser, 'k zal jou wat vragen, je hebt zo'n praats... Vertel me es iets van de veenmol.
Dat wens ik van jou te vernemen.
Veemol? 'k Heb wel eens gehoord van bé-mol. Maar veemol...
(na even gedacht te hebben):
Ik denk dat het 'n runderparasiet zal zijn (Gelach) . Maar we hebben 'm nooit behandeld.
Zo. Nou. Schrijf jij de hele boel van de insekten maar es over, versta je?
Da's vals! We hebben het vuile beest nooit gehad!
(diep verontwaardigd):
De veenmol!! Nou, laat ie dat dan zeggen! Da's heel iets anders!
Ik vroeg er je naar. Naar de veenmol.
Da's niet waar! U zei veemol. Ik dacht dat het een strikvraag was.
(Gelach).
(half medelijdend, half konend):
'n Strikvraag!!
(op de tafel beukend):
Stilte! Stilte!
(De deur wordt geopend. De direkteur komt binnen. 't Is stil).
Als u 't goed vindt meneer Warrendonk, wou ik wel graag 'n deel van deze les bijwonen...
Heel graag meneer. Bolle, geef jij de direkteur es 'n stoel. - Dus de veenmol, niet waar jongelui, is 'n rechtvleugelig insekt. Fraeser, zon je ons soms iets van z'n levenswijs kunnen meedelen?
(Fraeser kijkt heel diepzinnig).
Nu?
Ja, de veenmol... e... houdt z'n verblijf bij voorkeur in... hm... veenstreken... e... in veenachtige bodem, bedoel ik... en....
(Verder verloopt de les uiterst rustig).
|
|