| |
| |
| |
max pollak. ‘volendamsch meisje’, ets.
| |
| |
| |
Oostenrijksche schilderkunst,
door mr. J.B. de la Faille.
Men heeft wel eens beweerd, dat in onze eeuw van techniek de kunstenaar een weing overbodig geworden is. Zeker is het, dat in tijden van materieele ontwikkeling de kunstenaar zijn toevlucht tot den bedelstaf kon nemen, slechts in evenwichtsperioden, in tijdperken van rust en volmaaktheid tot den hoogsten bloei geraakte.
Deze onbestreden waarheid meen ik voorop te moeten stellen tot een zuiver begrip van het standpunt der hedendaagsche schilderkunst in Oostenrijk en tevens als verzachting van een wellicht wat scherp oordeel over vele huidige kunstenaars. Neemt men het volslagen gemis aan eenheid, de zware finantieele lasten en den politieken warwinkel, waaronder de monarchie gebukt gaat in aanmerking, zoo moet men eveneens rekening houden met hun temperament, ideeën-wereld, voorgangers in de schilderkunst en mag men niet vergeten, dat Oosteniijk geen eigen bevolking heeft, maar uit een mengsel van rassen, als Duitschers, Czechen, Slovakken, Hongaren, Polen enz. bestaat.
Dit laatste verontschuldigt het bijna geheel ontbreken van een nationaal karakter in hun kunst. Wel tracht men Oostenrijker te zijn, doch al te vaak is het slechts een vernisje. Fransche en Duitsche invloeden zijn gevoelig merkbaar. Onder het groote getal kunstenaars, dat Weenen bevat, zijn niet meer dan dertig, die specifiek Weensch in hun voelen en uitingen zijn.
josef engelhart. ‘de blinde’ (schilderij).
Een Oostenrijksch schilder valt niet gemakkelijk te herkennen. Hij is te internationaal.
Ook tijd en plaats beïnvloeden het oordeel over kunstwerken. Voor ons zijn alle negers zwart en men merkt de individueele onderscheidingen slechts na studie.
In Italië, Frankrijk en Spanje is het begrip beeldende kunst veel dieper ingeworteld in het volksbesef dan in Oostenrijk.
In Frankrijk ziet men zelfs in portiersloge's origineele stukjes hangen, zij het dan
| |
| |
gustav klimt. ‘portret’, schilderij, (met toestemming van h.o. mietkhe te weenen.)
ook van bescheiden aard. Hier in Oostenrijk sieren chromo's en platen de wanden van zeer welgestelde bewoners. De Oostenrijksche schilder Engelhart geeft over kunstbegrip bij het volk een aardige illustratie.
Hij zat in Parijs voor een café en had een kelner tot model genomen. Als hij hem na afloop betaalde, weigerde de garçon. Op de vraag van den schilder of hij wellicht te weinig gegeven had, antwoordde de kelner: ‘Neen, mijnheer, geld verdien ik door mijn beroep, maar ik zou zoo graag een kleine teekening hebben, want die luxe kan ik me door mijn beroep niet veroorloven.’
Zoo schilderde hij in Parijs een straatscène, zittend voor een klein cafétje. Er naast werd gebouwd en de metselaars gingen om 12 uur in dit kroegje het middagmaal gebruiken. Zij kwamen Engelhart voorbij. De een vroeg, of hij mocht toekijken en merkte op, hoe goed de perspectieven getroffen waren, de tweede sprak van de lucht, de derde over den toon.
En als we dan denken aan de domme, botte
| |
| |
opmerkingen, die onze schilders in Holland zoo vaak te hooren krijgen, aan het feit, dat een Grieksch schilder nog dezen zomer te Amsterdam met politie-hulp bevrijd moest worden uit de klauwen van een Zeedijksche, die uit pure woede, omdat iemand het waagde haar huis te schilderen, den artist in het water wilde werpen, dan moet men toch toegeven, dat in dit opzicht de Germaansche landen achterstaan bij die van Romeinschen oorsprong.
gustav klimt. ‘justitia’ schilderij, in bezit van prof. koloman moser. (met toestemming van h.o. mietkhe te weenen.)
Wantrouwen, haat en bijgeloof belemmeren ook in Oostenrijk de vrije ontplooiing van inheemsche talenten zeer. Vooral geldt dit voor monumentalen arbeid (den genialen Egger-Lienz heeft men het in Weenen onmogelijk gemaakt) en bij het schilderen van volkstypes.
Stilleven- en landschapschilders, met liefst zeer zoetelijke penseelvoering, maar vooral portrettisten vinden in Weenen een groot arbeidsveld. Dit genre is zeer gewild en vooral naar honingzoet-geschilderde conterfeitsels bestaat groote vraag.
Is het daarom zoo te verwonderen, al doet het ook hoogst pijnlijk aan, dat iemand met veel talent, maar missend grooten trots en diepe overtuiging, naar die middelen grijpt, die de practijk te baat neemt en welke hem het meeste succes opleveren: reclame en het groote gebaar?
Zoo heeft men hier in Weenen een groep, die zich uitsluitend op het portretschilderen toelegt.
| |
| |
Nicolaus Schattenstein, John Quincy Adams, P. Joanovitz en W.V. Krausz zijn de voornaamsten.
Hun coloriet, compositie-talent en groote techniek, het wordt alles uitsluitend benut voor conventioneele portretten. Zoetelijke, weeke modeschilders zijn zij geworden.
Alle concessie's, alle eischen van het publiek zijn ingewilligd. Hun kunst werd een handwerk, een goede bron van inkomsten. Hun modepoppen, als photographisch- juiste portretten met olieverf bedekt, hebben niets meer met kunst gemeen. Technisch ontegenzeggelijk zeer knap, vergaten zij, dat de techniek zeer zeker iets onontbeerlijks, maar slechts een werktuig in dienst der kunst is, dat een schilder vóór alles een schildersgeest moet hebben, die het met technische hulp geschapene bezielt en tot een waar kunstwerk verheft. Laat men alleen de techniek gelden, zoo wordt men van kunstenaar, bloot virtuoos en verwordt de kunst tot iets kunstigs, een handwerk.
Een schilderij is geen inhoudsverklaring of toelichting alléén. De geest van den maker moet in het product zelf liggen. Naast zijn technische begaafdheid vereischt dit echter een karakter. Zoolang hij slechts schoonheid wil en niets anders, za] hij nimmer tot het schilderen van creatie's à la Pascin komen. Slechts zij, die de schoonheid vergeten, kunnen zulk een stap doen.
Een grooten invloed op de Oostenrijksche schilderkunst, die nog terdege merkbaar is, hebben twee mannen gehad, die zeker echte Weener kinderen genoemd kunnen worden: Ferdinand Waldmüller en Rudolf von Alt.
Ferdinand Waldmüller, de groote autodidact, die de natuur als eenige leermeester predikte en wiens kunstzinnige eerlijkheid een hevigen strijd destijds deed ontbranden, wordt verafgood; eveneens Rudolf von Alt, de biograaf van Weenen, die in zijn technisch meesterlijke aquarellen, de schilderende kroniekschrijver der oude keizerstad was, zooals men nergens een ander vindt. Ook Moritz von Schwind heeft het echte beeld gegeven van het Weenerdom in den Biedermeiertijd.
De herinnering aan Waldmüller werkt voort onder vele Weener schilders, en behoedt hen voor phantasie- en atelier-landschappen. Immers al het werk van Waldmüller werd geboren uit diep natuurgevoel en heiligen eerbied voor de natuur. De aanvallige, zoete aard en de oude, vroolijke romantiek van dezen Weener schilder ligt nog voor een groot deel bewaard in de huidige schilderkunst. Ook de illustratieve en verhalende kunst van Von Schwind telt heden ten dage hier veel aanhangers, zooals eveneens in Duitschland. Het Weensche temperament, de Weensche geest is een van sterke levensvreugde, van vroolijkheid op kalmte gestemd. Het zorgelooze van den Franschman geeft het vlotte aan hun kunst, maar ook het vaak onverzorgde. Uit hun motieven, uit hun palet, uit hun lijnenvloed spreekt een naïeve scheppingsvreugde vermengd met een tikje sentimentaliteit. Dit karakter heeft de Weener kunst nog niet verloren. Ook het impressionisme is hier niet zoo markant, de kleuren vloeien milder, weeker ineen. De Weener blijft lyrisch. Iets geheel afwijkends geeft de Czech. Hartstochtelijker van temperament, doet zijn werk aan de Noordsche genre-schilderkunst denken. Hij verhaalt ons van het dorps- en boerenleven en schildert in rauwer, maar ook vaak oprechter kleuren zijn objecten.
Na dit alles vooropgesteld te hebben, geloof ik tot een bespreking der schilders zelf te kunnen overgaan. De Oostenrijksche schilders zijn verdeeld in verschillende groepen. Vooreerst heeft men de kleinste groep, gevormd door den genialen Gustave Klimt en zijn aanhangers, voorts de Secession, den Hagenbund en het Künstlerhaus. Tot de laatste vereeniging behooren ook de toiletten-schilders. De Klimt groep is de meest moderne, ook de Secession telt onder haar leden uitmuntende schilders; in den Hagenbund en het Künstlerhaus treft men vele
| |
| |
artisten aan, die wel geen koene nieuwelingen zijn of gidsen, welke ons op tot nu toe onbekende wegen voeren, maar sympathieke, pansche, Fransche, oud-Grieksche invloeden werkten op hem in en zoowel gestyleerd als naturalistisch en monumentaal werk veroprechte
josef engelhart. ‘fluitende jongeling’, schilderij.
werkers. Gustav Klimt is zeker de man geweest, die in de Oostenrijksche kunst een geweldige revolutie heeft gebracht. Jascheen van zijn hand. Aubrey Beardsley en Klinger, die de zinnelijkheid verbeeldden in fijne, naïef-perverse vrouwenfiguren, als
| |
| |
godinnen in fluweel, goud en diamanten van den wellust, maakten diepen indruk op dezen merkwaardigen man. Het expressionisme van Toorop, het zinneleven van dezen tijd, het nerveus-decadente, het heeft alles in hem gegist en is uit hem opgebloeid tot iets eigens, iets persoonlijks.
In zijn huidigen arbeid is eigenlijk niets beslist uitgesprokens, slechts zinnenindruk, gerythmiseerd. Ludwig Hevesi zegt van hem: ‘Er ist der Maler einer von nervösen Gelüsten beunruhigten und durch alle Fein-Schmeckereien und Snobismen gegangenen Zeit. Nichts Gemaltes ist ihm fremd, aber alles ist nur Nahrung gewesen für sein ursprüngliches, von keinem Nachahmer eingeholtes Selbst’. Klimt is een stemmingsmensch, die niet zoekt naar verklaring van zijn gevoel, maar juist die onklaarheid wil, omdat zij juist het instinctief-elementaire is. Een kunstenaar behoeft toch ook niet altijd natuurlijk te zijn. Ieder ziet de natuur op zijn eigen wijze en niemand weet iets van haar, heeft slechts zich zelven. Klimt geeft zijn gedachten, zijn zielekinderen, als Symbolen, hij styliseert, duidt soms even aan. Een sensitief en gezond mensch, zonder berekening, zonder sensatiezucht, zonder bluf of tamtam. De spraak zijner werken is meestal een van het verleden en de kweeking en zorgvuldige koestering van een tot geluk, troost en wellust geworden smart. De gelaatsexpressie der figuren, die met buitengewone zekerheid zijn gebouwd en de handen bevestigen deze opvatting. Klimt's ‘handen’, blauw-dooraderd, spreken een nadrukkelijke taal. Deze gratierijke, phantasievolle kunst moet gezien en genoten, niet ontleed worden.
Tot zijn groep behooren nog als voornaamsten Karl Moll en Koloman Moser. Karl Moll is een agitator, landschap- en genre-schilder, die zeer zonnige doeken en zeer goede interieurs le verde. Vooral in het weergeven van tafelgereedschap heeft hij een groote virtuositeit bereikt. Moser is een bijzonder veelzijdig talent. In zijn schilderijen is een sterke neiging tot Cézanne en de ultra-modernen als Gauguin, merkbaar. Ook aan Toorop doemen herinneringen in ons op bij de beschouwing van altaarstukken, kerkramen en vlakornamenten.
prof. h. von angeli. ‘portret’, schilderij.
Onmiddellijk hierna wil ik even in 't kort wijzen op een man van groote beteekenis, wiens grootheid echter in Oostenrijk nog schandelijk wordt onderschat: Egger-Lienz. In zijn rustig St. Justina bij Bozen arbeidt deze robuste werker in zijn onverbiddelijken stijl. Gebrek aan plaatsruimte noopt mij slechts kort hem hier te bespreken. Weldra hoop ik echter dezen stoeren, onversaagden artist een monographie te wijden. Bekend mag zijn ‘Intocht der Nibelungen’ ver- | |
| |
ondersteld worden, een reusachtige fries, den optocht der Hunnenvorsten weergevend, in scherpe profielstelling. De kleuren zijn sober, vullen slechts de omtrekken, de modelleering is nauw merkbaar, vloeiend, zoodat de figuren niet uitgeknipt of opgeplakt schijnen. De fond is monochroom helgeel in warmrooden toon en brengt het geheel in een juist getroffen, zeer gelukkige gevoelsspheer.
Zijn ernstig, coloriet, waarin het bruin immer domineert, stemt zwaarmoedig en heeft wellicht op den eersten blik iets ontoegankelijks. Tegen de sentimenteele weekheid van zoovele Weeners, werkt deze kunst als een ware verfrissching.
w.v. krausz. portret van professor william unger, schilderij.
Niet alleen monumentaal-decoratief is Egger-Lienz. In zijn portretten bereikt hij met de eenvoudigste middelen groote expressie en karakter-diepte.
Zijn Tyroler boeren vormen zijn meest geliefde modellen. ‘Die beiden Saemänner’, de legende van den duivel verbeeldend, die tusschen het goede, het slechte koren zaait, is een waardig pendant van een Millet. Wie kent niet zijn groot werk, getiteld: ‘Haspinger 1809’, een episode uit den Tyroler vrijheidskamp illustreerend? Een priester gaat voorop, hoog opgeheven houdend een crucifix. In gesloten rijen volgen de boeren, zware knuppels torsend. Dit is de niet te stuiten, alles wegstuwende opgang van een fier, zelfbewust volk, de ontketeningder volkskracht. Daar is een stuwing, een alles meesleepende macht in dit werk, welke diep aangrijpt. En alles in één grondtoon: het bruin. In de kleederdrachten der mannen, die uit verschillende plaatsen zijn saamgestroomd is geen verschil gemaakt. Geen landschap was als achtergrond noodig voor het effect, geen zweem van pathos valt er te bespeuren - niets leidt de aandacht af. Allen dragen één bruinroode kleeding, slechts hier en daar wat lichter of zwaarder get int en juist in deze eenkleurigheid wordt de geslotenheid, de niet te breidelen drang van deze schaar zware, grove boeren in volle monumentaliteit uitgedrukt.
Een machtig werk.
Een andere figuur en een echte Weener is Josef Engelhart, schilder en beeldhouwer. In onzen alles-nivelleerenden tijd neemt in de groote stad de karakteristiek van het volkstype, dat het best bewaard nog bleef in de onderste lagen der maatschappij, sterk af. Josef Engelhart heeft nog vele dezer kostbare modellen uit het Weener volksleven gevonden.
Juist dat, wat men vaak tevergeefs in de beeldende kunst zal zoeken: land- en bodemkarakteristiek heeft Engelhart in ruime mate. Naast naaktfiguren in helle zon, be- | |
| |
hooren voortreffelijke landschappen, pikante figuren uit de bedelaarswereld, uit die balzalen, waar het meiden- en kelnerdom feest viert en kinderen tot zijn onderwerpen. Een, die alles heeft geprobeerd en altijd een pittig, frisch kunstenaar bleef, - die Weenen een fraai granieten fontein gaf en zoo juist de schepper van een Waldmüller-standbeeld werd. In Parijs, waar hij met Jettel en Charlemont werkte, was hij zeer bevriend met Toulouse-Lautrec en Léandre. Het was in den tijd, dat Manet zijn grootste triumphen vierde. Engelhart voelde zich meer tot de lichtere kleuren van Besnard aangetrokken.
Uit Spanje bracht hij sappige pastels mede, uit Sicilië plein-air werken. In hem heeft Weenen een persoonlijk element, een buitengewoon talentvollen en origineelen volksschilder.
Over eenige portretschilders heb ik reeds gesproken. Het zou echter onbillijk zijn, hiermede te volstaan. Drie richtingen kunnen wij constateeren. De eerste onder de leermeesters Von Angeli en Kasimir Pochwalski, wier techniek bestaat in het plastisch doen uitkomen van de menschelijke figuur met een zooveel mogelijk objectieve behandeling van de persoonlijke trekken. De gestalte plaatsen zij gaarne in een milieu,, dat zich harmonisch aan het te geven model aanpast. Tot deze groep behooren onder meer: N. Schattenstein, J.Q. Adams, P. Joanovitz en Carl Fröschl, wiens weesuikerige pastels in de boudoirs der aristocratie ‘o zoo snoezig doen’.
Prof. Heinrich von Angeli is de geliefde hof schilder van koningen en keizers geweest. Hij bezat een fijn kleurgevoel, hetwelk zeker het meest in het fraaie portret zijner vrouw uitkomt. Later trad een wat al te groote neiging tot het conventioneele op.
W.V. Krausz, die eveneens tot deze groep behoort, behandel ik later als leerling van prof. Rumpler.
Tegenover deze partij staan lijnrecht de volgelingen van Klimt. Zij styleeren de portretten in het vlak-ornamentale. Hun veelbestreden werkwijze zoekt naast de uitwendige karakteristiek, de uitdrukking van het innigste zieleleven weer te geven.
De derde groep, die der impressionistische portretschilders, houdt tusschen deze beide het midden. Zij geven hun subjectieve opvatting van het wezen van den uit te beelden persoon en z'n omgeving. De waarheid en stemming der karakteristiek gaat hun boven de lichtkracht der kleur. Een zeer hoogstaanden schilder vonden de Weeners in den persoon van Prof. Franz Rumpler, wiens overgroote bescheidenheid oorzaak is geworden van een betrekkelijke onbekendheid. De ‘Moderne Gallerie’ te Weenen bezit twee werken van hem: ‘Zelfportret’ en ‘Portret mijner Moeder’, welke regelrecht meesterwerken genoemd mogen worden. Zijn groot observatievermogen, zijn zuiver talent, zijn onbedorvenheid, zijn gratie en sierlijkheid zijn boven allen lof verbeven. Invloeden van oude Nederlanders als Netscher, Terborg, Nic. Maes, Vermeer en De Hoogh, van Duitsche meesters als Leibl, ook van Oostenrijkers als Pettenkofen en Waldmüller zijn duidelijk te bespeuren. Rumpler is dus geen modern schilder. Het impressionisme heeft hem onberoerd gelaten. Het ontstaan eener sterke individualiteit wordt verhinderd door zoovele herinneringen aan groote voorgangers. Bij Rumpler zien we het liefelijke genrebeeld en het is wel opvallend, hoe deze man in onzen tijd van cubisme, futurisme en andere isme's in dezelfde mate in het verleden terugdrong, als de meeste andere kunstenaars voorwaarts stormden.
Het moet zeker een krachtige, zelfbewuste persoonlijkheid zijn, die de richtingen en stroomingen in de kunst der laatste jaren niet aantasten of beïnvloeden en die vertrouwensvol zijn eigen weg gaat. Het pleit voor robuste overtuiging en vaste wilskracht onwankelbaar te blijven staan dáár, waar alles zoekt en dringt en jaagt naar iets nieuws, iets ongekends. Rumpler heeft het om zich heen zien zieden en strijden en...
| |
| |
heeft gewacht. Onwrikbaar vastgeworteld in de Ouden, deerden de stroomingen van het heden hem niet, In de stilte rijpte zijn talent. Al zijn landschappen, portretten en genre-werken zijn in zeer klein formaat gehouden. Rumpler is niet de man van het breede gebaar, niet een hemelbestormende monumentale of decoratieve werker.
Hij is nog de zeldzame vertegenwoordiger van de oude goede Weener traditie, die op het standpunt staat: kunst moet genot en vreugde schenken. Zijn zorgvuldig doorgevoerde uitvoering, zijn intieme teerheid van penseelvoering, zijn gevoeligheid en trouwe waarheidsliefde, waarin hij tegenover de natuur staat, het vermijden van virtuositeit en bombast, zijn subtiele smaak voor zachte toonwerkingen, bewijzen dit. In zijn werken vóór 1890 toont hij vooral een prachtig coloriet en vaak een verrassende en suggestief-werkende breedheid. Men voelt uit ieder werk, met hoeveel liefde het geschapen is in kinderlijk-blijen scheppingsdrang. Naast Waldmüller, Pettenkofen en Rud. von Alt's werk behoort ook zijn arbeid tot het edelste, wat Weener kunstenaars hebben geschapen. Zeker zijn Rumpler's scheppingen niet van dezen tijd, maar wel van dien tijd, die nooit sterft.
Twee zijner leerlingen wil ik nog in dit bestek bespreken: W.V. Krausz en Max von Poosch. De laatste is zijn leermeester indachtig gebleven, terwijl de eerste na beloften-rijke werken in de salon-portretkunst dreigt ten onder te gaan. Von Poosch behandelt hetzelfde genre als Rumpler, bedient zich echter ook van grootere doeken en heeft eenige zeer omvangrijke historische werken in opdracht van den aartshertog-troonopvolger Franz Ferdinand vervaardigd. Hij is moderner dan Rumpler, maar de
max von poosch. ‘oud vrouwtje’, schilderij.
qualiteiten van zijn leer aar en vooral ook het nationale karakter heeft hij bewaard. Hij is Oostenrijker. In von Poosch kunnen wij een van de moderne Weener school begroeten. die haar oorsprong niet verloochent. Hij teekent gemakkelijk onzorgvuldig. Zijn landschappen zijn goed geobserveerd. In zijn sneeuwcompositie's is de triestige stemming van het in wazige sluiers vervloeiende landschap atmospherisch-fijn bewaard. Zijn compositie-vermogen is smaakvol, zijn techniek rustig-beheerscht. Zijn kleurwerking heeft het liefelijke en tevens beschaafde van Rumpler. Zijn koeienstudie's zijn forsch en frisch van behandeling. Ook van poëtische stemmingen spreken eenige werken, die beoogen den beschouwer iets te vertellen en daarin doet hij even aan Thoma, den zoo bij uitstek verbalenden dichter-schilder, denken.
Krausz is een liefhebber van de krachtige,
| |
| |
richard harlfinger. ‘toblach in tyrol’, schilderij.
vette kleur. Zijn sterk temperament kwam tot vollen bloei onder leiding van Rumpler en in den tijd, toen het virtuose nog niet bij hem de overhand had gekregen, hij de techniek beheerschte en nog niet door ruischende toiletten werd bekoord, heeft hij werken geschapen, die zeer veel deden verwachten. Zoo is zijn portret van professor William Unger zeker nog zeer goed van karakteristiek en wanneer hij slechts het portret had beoefend, zooals de groote meesters, en zich niet door het salonachtig-mondaine had laten meeslepen, waarin hij nu ‘specialiteit’ geworden is, zou uit Krausz een schilder gegroeid zijn van groote, zeer groote beteekenis.
Krausz had alle eigenschappen voor een groot kunstenaar. Een prachtig coloriet, een ongedwongen compositie-talent, technische vaardigheid, teeken-zekerheid en eerlijkheid. Zoolang hij voeling hield met de natuur, zich geheel door haar liet leiden, zoolang zuivere natuurmotieven hun invloed op hem konden uitoefenen, zoolang bleef Krausz kunstenaar. Dit bewijst zijn ‘Bretonsche vischverkoopers’ in volle levensechtheid, frisch-natuurlijk en overtuigend, zonder valsche pose. In Volendam werkend wist hij de vochtige atmospheer van Holland goed te treffen. Eenige werken hebben de fijntonigheid van een Mauve. Zeestukken met trekkende paarden op het strand, zoo bloed-levend, zoo prachtig in de zilte atmospheer, de zoo luchtige behandeling der wolken, zijn interieurs, alle in Holland ontstaan, zij spreken te zamen van den glanstijd van een nog jong, maar veelbelovend talent. Daar is iets van zelfsprekends en iets levenswaars in al de werken uit deze periode.
In zijn ‘Samson draait den molensteen’, is voortreffelijk de beweging der arbeidende menschen, de van inspanning troebele atmospheer. Een sterk gevoel voor lichtreflexen heeft wellicht hem gedreven tot zijn immer geflatteerde salonbeauties, waar alles op het uiterlijk is berekend, zonder stemming. Maar zijn ‘plein-air’ werken, waarvoor hij zulke gelukkige motieven koos in die klare, breede behandeling, zoo natuurgetrouw, zullen altijd blijven spreken van den invloed, dien de tucht en het groote voorbeeld van Rumpler op hem gehad heeft.
Ook Nicolaus Schattenstein's plein-air werken uit vroegeren tijd wekken droevige gedachten aan een talent, dat hopeloos in uitwendigheid zonder ziel verloren ging.
Nog eenige andere bekwame landschapschilders resten ons ter bespreking. Vooreerst de Czech Tomec, een der bekwaamsten van Oostenrijk, die opvalt door zijn groote waarheidsliefde, zijn diep gevoel voor de natuur en zijn vette, frissche kleur. Op de ‘Vierjaarlijksche’ heeft zijn groot schilderij ‘October’ verdiende waardeering gevonden. Donker-stemmige, geheimvolle kerk-interieurs en landschappen, gaarne in herfstkleur, uit Moravië en Bohemen, uit de Wachau en Praag, krachtig van coloriet,
| |
| |
th. leitner. moravisch landschap, schilderij.
waaruit altijd de eerlijkheid spreekt, vormen zijn gebied.
Een wondere observatie van belichtings-verhoudingen, van snelle atmospherische verschijningen en wisselingen in de natuur treedt in Harlfinger's werk op den voorgrond. Het oogenblikkelijke heeft hij gaarne op zijn doeken willen vastleggen. In zijn groot landschap ‘Toblach in Tyrol’, vlak na een onweer, ziet men het atmospherisch stemming-contrast tusschen het donkere van een door een schaduwkegel overscheerd landschap en het frissche groen van de landen in de zon. Ook effectvolle landschappen uit een aanzienlijke hoogte gezien onder sterke accentuatie van bewegelijke zonnevlekken heeft hij vele gegeven. Hij mijdt zeer krachtige kleuren, legt zich op eenheid toe. Nu eens heeft hij gedempte tonen, dan weer zonnige met groote fijnheid en lyrische stemming. Zijn stadsatmospheer en de klare opwekkende berglucht werken suggestief. Op ‘de Vierjaarlijksche’ was een werk van hem, een koorddanser voorstellend, die in phantastischen pek-fakkel belichting boven een dorpstraat balanceert. In zijn studies doemt af en toe Cézanne op.
Een Oostenrijksche Carl Larsson vindt men in zooverre in den landschapschilder Baschny terug, dat hij evenals de Zweed, gaarne van zijn huis, zijn tuin en zijn kinderen tot ons in zijn oeuvre spreekt. Over zijn gevoelig werk ligt een sluier van poëzie. Sterk uitgesproken is zijn liefde voor lucht en wolken, welke, laatste hij in al hare grillige metamorphosen en verscheidenheid heeft geobserveerd. Zijn doeken hebben iets zeer persoonlijks en bekoorlijks, zonder direct als week gequalificeerd te moeten worden. Ferdinand Brunner iseen idealist enevenals Baschny een hoogst gevoelig landschapschilder met veel ruimtegevoel en een uitgesproken liefde voor allereenvoudigste motieven. Zijn zuiver-lijnige vlak-landschappen met hoogen hemel, een molen op een wijde vlakte, een muur, wiens stugheid door wat avondlicht wordt vermilderd, hebben een persoonlijke noot.
Ook Th. Leitner heeft subtiele stemmingen in zijn plein-air arbeid bereikt. Een zeer fraai werk is ‘Moravisch Landschap’. Ook als zeeschilder munt hij uit.
In Holland heeft lang gewerkt Kruis met breed vlekkige, rustig-voor name techniek. Een eerlijk kunstenaar, die vaak zeer gelukkig in verzadigde, harmonische kleur, stemming brengt in zijn lucht- en natuurtafereelen. (Berkenwouden, landwegen, interieurs, waaronder zeer fraaie uit Holland en zeestukken). Bijzonder geslaagd is zijn pastel ‘Hollandsche breisters’. Een contemplatieve, poëtische natuur.
Een vriendelijk talent, hoewel niet oorspronkelijk, maar daarom niet minder sym- | |
| |
pathiek, begroeten wij in Adolf Kaufmann in wien groote bewondering voor Waldmüller naast verwantschap met Schindler moet leven. Hij componeert goed en heeft vaardigheid. Kaufmann is autodidact. Men zou hem een lyrisch kunstenaar kunnen noemen, die in het landschap de onmiddellijke uitdrukking zoekt voor eigen zwaarmoedigheid.
leo frank. krijtteekening.
Dus houdt hij van plaatsen als Brugge en Veere, die in stilte om een groot en glansrijk verleden rouwen, van avonden herfst-tinten. Ook werkte hij in Dordrecht, waar hij een zeer goed werk schiep' ‘Regen in de haven’. Voorts telt Oostenrijk nog den ernstigen, oprechten kunstenaar Sigmundt en den impulsieven Jehuda Epstein, die behalve als paysagist, ook inliet figurale op den voorgrond treedt door natuurlijke groepeering en vlotte compositie. De gebroeders Frank zijn frissche, kern-gezonde talenten. Prof. Darnaut heeft zijn vroegere, ietwat spitse détailleering voor breedheid laten varen. Het idyllische is hem bizonder vertrouwd. In prof. Aloïs Delug heeft de jonge Weener plein-air school een voortreffelijken leermeester. Robert Russ behoort tot de oude garde. Hij bezit een krachtig temperament en iets zeer persoonlijks. A.D. Goltz heeft als leerling van Feuerbach veel gevoel voor het figurale; jammer, dat zijn kleur zoo flauw, zijn compositie's nog zoo academisch zijn. Een hoogst eigenaardige figuur bezit Weenen in Eduard Kasparides, die met zijn phantasiewerken veel succes heeft. Zijn landschappen zijn alle uit het hoofd en in het atelier verzonnen en gecomponeerd. Toch is Kasparides allesbehalve neo-impressionist. Zijn
| |
| |
ferdinand kruis. ‘hollandsche breisters’, schilderij.
| |
| |
stijl is slap, zijn dramatische bewogenheid doet onecht en pathetisch aan. De natuur wordt door hem zelf gemaakt. Maaneffecten en geweldig sterke zon-reflexen zijn geliefkoosde onderwerpen. Zijn kleuren zijn disharmonisch, hel en koud. Een landschap in herfsttoon met bloeiende appelboomen is hem volstrekt niet vreemd. Een grof-decoratieve kleurenwereld, waarin een effectjager zelf iets schept en beslist welke kleuren de natuur moet hebben zonder er in en met haar te leven.
Koganowsky's kracht ligt niet in zijn hardgroen landschap, waarin ook veel gebrek is aan compositie, maar in koeien, geiten en schapen, waarin zijn leermeester uit München Von Zügel zoo uitmunt.
j.v. krämer. studiekop, schilderij.
Een schilder, die zeer spoedig uitsluitend aquarellist werd, is Ludwig Hans Fischer, ook schrijver (Technik der Aquarel-Malerei en Technik der Ölmalerei). Zijn beteekenis ligt in het locaal-historische. Hij heeft een lichtvloeiende techniek en de spitse penseelvoering, gebruikelijk bij nauwgezette teekenaars, die op kleine formaten werken. Oud smeedwerk, oude huisjes en dan ook architecturen int Griekenland, Egypte en Indië behooren tot zijn terrein. Zijn ethnologische zaakkennis - hij is een bekend verzamelaar van Romeinsch en Grieksch ceramiek - komt in de gewetensvol geschilderde äquarellen, waarin veel schijnbaar toevallig ontstane details, toe uitdrukking. Vaak echter vernietigt de ál te groote detailleering het schilderachtig karakter. Zoo is ook de wilde, overdadige, zuidelijke flora met zulk een uitvoerigheid geschilderd, dat de landschapindruk verdwijnt. Kunnen we Fischer nog geen Orient-schilder noemen, twee figuren zijn dat beslist en wel de land- en figuurschilder Johan Victor Krämer en Isidore Kaufmann.
Kaufmann is de schilder van het Jodendom, die de smart en wijsheid der Diaspora in de oogen zijner typen weet te leggen. In Galicië vindt men nog vertegenwoordigers van dit type, dat uit oeroude tijdenstamt. Zijn ‘wonderrabbi’ uit Jaroslau, die alle boeken van het oude Testament en de propheten in zijn grooten prachtkop beeft en in wiens oogen de menschenkennis en de vossluwheid van zijn métier tintelt, is er het bewijs van. Voor alles geeft zijn fijn penseel de karakteristiek en wel met veel smaak, technische zuiverheid en een verbluffende vormvolkomenheid. In miniatuur-uitvoering zet hij ons curiosa uit het verborgen Ghetto voor, grijze rabbi's in versleten, zware zwart-zijden Kaftans, die deemoedig gebeden mummelen uit verweerde bijbels, jodenjochie's, wier oogen fonkelen van gijn, den pronkenden trots van in zwaar gouden,
| |
| |
kostbaar-zijden gewaden gehulde mannen op feestdagen. Intieme kunst is dit, waarbij men niet uit het oog mag verliezen, dat het tegenwoordig ook nog haast ondoenlijk is zulke modellen te bemachtigen. Slechts in onherbergzame plaatsjes, ver van den heerweg af, waar nog het Ghetto en het joodsche ritueel in middeleeuwschen oertoestand zich staande hebben kunnenhouden, vindt men dit hoogst merkwaardige type. Wantrouwen en scepticisme maakt den arbeid van den schilder hier moeilijk, want de orthodoxe, streng geloovige Jood vat het dogmatisch verbod: ‘het evenbeeld Gods zult gij niet laten uitbeelden’, letterlijk op.
a.h. schram. ‘vrouw uit damascus’, schilderij.
Krämer is een leerling van Leopold Karl Müller, den ‘Egyptenaar’ bijgenaamd, die behoorde tot de Orientalisten der Oostenrijksche kunst. Het orientalisme komt na de inneming van Algiers onder Karel X in de kunst. Op de militaire verovering volgt de artistieke door Delacroix, Decamps en anderen. Het palet wordt met nieuwe kleuren verrijkt, de bijbelsche scènes veranderen van achtergrond. In plaats van het klassieke milieu krijgt men het werkelijk Oostersche (Gentile Bellini heeft de kleurenbonte wereld van het Oosten het allereerst in de avondlandsche schilderkunst gebracht). De scherpe lichtcontrasten van het Oosten schijnen een groote aantrekkingskracht op artistieke temperamenten uit te oefenen. Door Pettenkofen, die zijn Oostersch landschap aan den Theiss ontdekte, werd Krämer's aandacht op de zuidelijke kleur landen gevestigd. In Spanje, Italië, Egypte en Palestina heeft hij zijn lichtstudiën gemaakt.
Ook veel bijbelsche geschiedenissen heeft hij in Palestina zelf gereconstrueerd. Zij ontwikkelen zich organisch uit het landschap. De harmonie tusschen de gestalten en den bodem is volkomen. Aan den vijver Silo laat hij de genezing van den, blindgeborene plaats vinden. Een inwoner uit Bethlehem is zijn Christus, die in gedachten verzonken, den weg naar Emmaus opgaat, Van hem stamt een prachtig breed geschilderde Kruisafneming, die in de behandeling aan Tiepolo herinnert en waarin de strenge compositie-tucht der Italiaansche meesters hem beheerschte.
Krämer is niet voor alles impressionist; het impressionisme was hem eerder middel tot het doel, eerder iets accessoirs. Ook in zijn portretten geeft Krämer blijk van een gezonde opvatting. Minder geslaagd is hij in het landschap, waarin vaak zeer gewaagde contrasten voorkomen en dat ook zelfs uit decoratief oogpunt ongelukkig genoemd
| |
| |
oscar laske, ‘de aardbeving in messina’, schilderij.
moet worden door de onbeschaafdheid van toon.
In het decoratief-religieuze mag met eere Prof. Rudolf Bacher genoemd worden. Een grondig-onderlegd, ernstig kunstenaar, eveneens leerling van Leopold Müller. Zijn figuren zijn soliede en met groote stelligheid gebouwd. In hem heeft men een voorbeeld van gedegen portretkunst. Hij is waar, flatteert niet, zijn techniek past zich aan de eischen van het karakter van zijn object aan, ontstaat als 't ware er uit. Vroeger heeft hij veel bijbelsche scènes geschilderd. Over zijn arbeid waast innige poëzie.
Ook komt zijn begaafdheid uit in plastischen arbeid. Daarin kan zijn zin voor humor geheel tot zijn recht komen. Zijn geestigheid en luim heeft iets middeleeuwsch in de draken, monsters en gargouilles. Van nauwgezette studie getuigen zijn teekeningen. Tot een zijner laatste, werken behoort een altaarvleugel. Daar is iets heel primitiefs in zijn Madonna-figuren, er gaat die ingetogen kuischheid en sobere strengheid van uit, waarvan de primitieven en sommige middeleeuwers als 't ware het geheim bezitten.
Conventionaliteit is hem een gruwel en ofschoon professor is hij verre van academisch. Onder zijn leerlingen vindt zijn nieuwe techniek, toegepast bij figuren, bestaande in het aanbrengen van absoluut pure waterverfkleuren, zonder eenige menging, op een fond van wit, veel navolging. Door het schilderen op wit treedt het belang der teekening sterk op den voorgrond. Olieverf wordt alleen voor het gelaat gebruikt.
Otto Friedrich is van het religieuze naar het wereldlijke getrokken en heeft zich tot een veelzijdig kunstenaar gevormd.
Een Duitscher in hart en nieren, ofschoon
| |
| |
prof. ludwig michalek. ‘tunneleoring’, ets.
in Oostenrijk werkend, is de jonge, hoogst begaafde Karl Sterrer. Hem komt ook de eer toe in de allegorisch-religieuze schilderkunst iets moderns en persoonlijks te hebben gebracht. In de Italiaansche wettenkunst, dit genre betreffend, is het principe van een onpersoonlijk steriel academisme belichaamd. Liebermann heeft in zijn godsdienstig werk, het eenige, dat hij overigens gemaakt heeft: ‘Jezus onder de Schriftgeleerden’, alle Italiaansche wetten genegeerd en heeft het gegeven realistisch behandeld, zoodat het tot iets origineels werd. Fritz von Uhde steunde op Rubens en Rembrandt, Gebhardt op de Nederlandsche en Vlaamsche primitieven. Toorop steunt echter op Giotto, en Thoma op de naïveteit van Matthias Grunewald. Dat men zich uit de Duitschers en Hollanders voorbeelden koos, ligt in de individueele tendenz van onzen tijd, die meer hiermede overeenstemt, dan met de objectieve kunst der Italianen. Eveneens landschappen in tempera-kleuren en het verhalende genre behandelt hij voortreffelijk.
Ook aan Hans Makart hebben de huidige Oostenrijksche schilders veel te danken. Voor eerst zijn leerling, Alois Hans Schram, die vele groote figurale en decoratieve werken benevens fresco's vervaardigde o.a. voor het Parlementsgebouw en den Hofburg te Weenen. Zijn warm-tonige landschappen, zijn studiën uit Constantinopel en Damascus, waaronder eenige portretten, zijn vlot en breed geschilderd. Zijn technische bekwaamheid en behendigheid stellen hem in staat gemakkelijk te produceeren. De ‘Oude Schipper’ in de stekende zon is een goede proeve van zijn kunnen.
Een onovertroffen teekenaar bezit Oostenrijk in Aloïs Haenisch. Zijn ontelbare boomstudie's zijn met intense liefde behandeld. De landschap-potloodteekeningen, die hij met souveraine benutting van het eenvoudige materiaal, delicaat of forsch op papier heeft gebracht, mogen meesterstukken van witen-zwart kunst genoemd worden.
De gemakkelijkheid, waardoor hij zoo uitblinkt, is een product van jarenlange, gewetensvolle en diepe studie. In zijn olieverfwerken, bij voorkeur van het stemmingrijke Schönbrunn, bereikt hij een benijdenswaardige bekoring. Een bizonder sympa- | |
| |
thieke verschijning in zijn kern-gezonden en opwekkenden arbeid.
Een goed stadsschilder is nog J.N. Geller. Currij is niet van elementaire beteekenis voorde kunstevolutie, hij staat op de schouders van anderen, bereikt echter door rustelooze vlijt datgene, waartoe zijn talent hem in staat stelt. De idealist Larsen heeft een bijzonder ontwikkeld kleurgevoel, worstelt echter met de techniek. In Franz Windhager's werk doemen herinneringen op aan Pieter Breughel. In de K.K. Hofmusea hangen een twaalftal werken van den grootmeester, die de toover heeft van eeuwige jeugd. Windhager's werk op Breughel's humor, werkelijkheidszin en teekening gestemd is niet onverdienstelijk. Zijn Weener volkstypen zijn goed waargenomen.
Een geestig illustrator en caricaturist, echter niet van de grootte der Simplicissimusgroep is nog Fritz Schönpflug.
De professoren Alfred Roller en Ed. Veith vertegenwoordigen het decoratieve element. Alfred Roller is behalve buitengewoon leermeester, een figuur van beteekenis door zijn ornamentale vindingen en fraaie mozaïken.
In Veith echoot nog te sterk Makart na. Hij mist de groote streek van zijn voorganger en. is een liefhebber van zachte roomkleuren.
Alvorens de laatste groep, die der volksschilders te bespreken, nog iets over een zeer aparte verschijning in het Weensche schilderleven, wier arbeid een uitvoerige bespreking loonen zou: Oskar Laske.
In zijn stadsscènes tracht hij niet zoozeer het stadsbeeld weer te geven, veeleer de bonte, dooreen krioelende, wemelende menschenmassa's. Door ontelbare kleurvlekken bereikt hij dit op verrassende wijze. De handigheid in de perspectivische ruimte-uitbuiting is verbazingwekkend. En toch, niet zóó kunnen de menschen dooreenwarrelen als kleurige sneeuwvlokken, of altijd blijft nog de stad helder voor den blik.
In zijn ‘Verdrijving uit den Temper’ ligt het hoofdaccent op de vluchtende menschenmenigte, wier vlotte behandeling zoowel in de bewegingsmotieven, als in de kleurendwarreling sterk opvalt.
Toch blijft de statige architectuur van den tempel het kleine gewoel overheerschen.
In zijn ‘Arke Noach's’, een ets, is ieder dier afzonderlijk behandeld en toch groepeert zich alles om de ark. In zijn ‘Verzoeking van den heiligen Antonius’ doet hij denken aan den primitieven meester David. Eigenaardig is de plaats van Christus op zijn voorstellingen. Deze figuur blijft altijd zeer klein op den achtergrond, maar de keuze der plek is immer zóó, dat Christus het geheel bezielt en domineert.
Zijn ‘Ramp van Messina’ treft wederom door een zeer scherp-uitgedrukte, half primitief-naïeve natuur- en gebeuren-observatie, waarbij hij het verstaat moment-indrukken voortreffelijk vast te houden.
‘Kruisiging’ behoort zeker tot zijn voornaamste en beste scheppingen, al spreekt er groote vereering voor Pieter Breughel uit. Hierin is zulk een volheid van gebeuren, zulk een duizelende overvloed van verschijningen, zulk een gelijktijdigheid van handelen, en zulk een verbluffende compositioneele ruimteverdeeling, dat men zeker met vreugde een dergelijk origineel kunstenaar zal begroeten.
Het is verwonderlijk, dat men in Oostenrijk, waar nog zooveel landstreken gevonden worden, waar de bevolking, afgezonderd en ver van de groote heerwegen en spoorweglijnen verwijderd, leeft, zoo betrekkelijk weinig schilders aantreft, die een speciale studie van de prachtig-kleurige volksdrachten gemaakt hebben. Het is een bekend feit, dat men in Oostenrijk beter de klederdracht van Marken, Volendam en Zeeland kent, dan de, inheemsche. Slechts enkele artisten, die in deze streken zelf wonen, vertellen ons van de bonte kleurenpracht der dorpelingen. Onder de Slovakken, die zoowel Oostenrijk als Hongarije bewonen en wier costuums door schitterende kleuren- | |
| |
weelde begeesterend op ieder moeten werken, leeft een kleine groep schilders, die zelf tot het volk behoorend, ons hiervan een begrip geeft. Joza Uprka is hiervan zeker de allereerste, bij hem sluit zich Frolka aan.
Het palet van Uprka, een boerenzoon, is vigoureus, brillant, waarin het vermilloen, de geliefde kleur der Slovakken, domineert. Zelden treft men een schilder aan, die zoo uitsluitend van zijn volk, maar ook alléén daarvan verhaalt. Hij schildert het bij zijn plechtigheden, zijn feesten, zijn dansen, zijn arbeid. Zijn werken - ook op ‘de Vierjaarlijksche’ had hij een zeer groot doek - hebben iets zéér persoonlijks. Wie eens een werk van Uprka zag, zal steeds den maker herkennen. Deze levendigheid en weelde van kleur, zoo tintelend in den zonneschijn, is vol bekoring en vreugde.
alfred cossmann. ‘ex libris’, ets.
Onder de luttele Oostenrijkers, die dit thema met voorliefde behandelen, zij genoemd Ferdinand Andri, wiens gebied het nederoostenrijksche en galicische boerenleven is. Zijn ‘markten’ met de kleuren wemelende menigte, nog heller oplichtend in den zonneschijn, zijn frisch en krachtig van werking.
Ook Hans Larwin heeft zijn Weener volkstype's verlaten en heeft in Albanië, Montenegro en Dalmatië, Mohamedaansche types gevonden, die ware verbazing onder het Weensche publiek gebaard hebben. Men wist hier van het bestaan dezer half-Indiaansche typen, welke toch grootendeels onderdanen van de monarchie zijn, niets af.
* * *
Aan William Unger komt de eer toe aan de etskunst die eervolle plaats te hebben gegeven, welke zij heden ten dage zeker onbetwist naast de schilderkunst inneemt. Onbetwist mag hij beschouwd worden alshaar wekker en meester. In het midden der vorige eeuw, zoo omstreeks 1865, vestigde Unger, na zijn komst uit Hannover tot professor benoemd, de aandacht op dit groote terrein, dat nog onontgonnen daar lag. In den tijd van Unger's opkomst vatte men de etskunst slechts op als een gewoon en tamelijk onbelangrijk soort van reproductieve kunst. Door met een onvergelijkelijke fijngevoeligheid de verschillende meesters, speciaal de Nederlandsche en Spaansche, te doorgronden, hun wisselend licht- en schaduwspel met warmte en zachte weekheid weer te geven, hun lijnen angstvallig getrouw en liefdevol na te griffen en hun coloriet door treffende schakeeringen van wit en zwart te benaderen, bewerkte hij een ommekeer. Een frissche strooming brak zich baan. Unger, de meester der techniek, toonde ons welk een kleurengamma en rijke toonnuancen liggen tusschen diep-zwart en het blankste wit, Onder Unger, die een Jacoby en Sonnenleiter opvolgde, bleef echter de ets voorloopig nog in hoofdzaak reproduceerend. Echter niet meer in den zin van vóór Unger. Unger's reproductiën van schilderijen zijn meer dan copieën. Hij begreep, dat men bij lederen meester op een verschillende wijze te werk moest gaan. Domineert de kleur in zijn Rembrandt-etsen, in zijn Holbein-reproducties de lijn. Door een vrije opvatting, b.v. in Rubens' ‘De Zoon’ te huldigen, werd zijn ets in haar vrije opvatting tot iets eigens, iets zelfstandigs. Toen Unger in 1908 op
| |
| |
zeventigjarigen leeftijd zijn zetel moest verlaten, werd met algemeene stemmen Ferdinand Schmutzer tot zijn opvolger benoemd. Onder zijn beleid en voorbeeld behaalde spoedig de origineele ets de zege over de reproduceerende. Ook uiterlijk is dit zelfs zichtbaar. De ‘Spezialschule für Kupferstecherei’ onder Unger, krijgt den ambtlijken naam van ‘Spezialschule für Graphische Künste’. Een sterke aanmoediging ontving de etskunst tevens in Oostenrijk door de oprichting der vereeniging van Graphische Kunst, die viermaal 's jaars, ook heden ten dage nog, een album aan de leden rondzendt, waarin origineele etsen, lithographieën en reproductie's voorkomen, zoowel van Oostenrijksche als buitenlandsche etsers. Een waar prachtwerk.
prof. ferdinand schmutzer. wijlen dr. karl lueger, burgemeester van weenen, ets.
Ferdinand Schmutzer mogen we tot Unger's leerlingen rekenen, ofschoon hij slechts zeer kort les in de techniek der etskunst van hem heeft genoten. Unger heeft vele leerlingen gehad, die krachtig, uitstekend eigen werk hebben gegeven, doch onomwonden kan men Schmutzer den eerste der huidige etsers noemen en dit niet alleen van Oostenrijk, maar van Europa. Den geweldigen meester van licht en schaduw, Frank Brangwyn komt hij bijna ter zijde. Schmutzer is eerst schilder geweest. In Holland, zijn lievelingsland, werd hij door Vermeer gegrepen en voortreffelijke copieën heeft bij van dezen en andere Hollandsche meesters vervaardigd. Zijn trouwe studie der oude meesters is zijn kunst ten goede gekomen. Langzamerhand is echter de etser gerijpt en heeft hem geheel in beslag genomen. Zijn plastische portretkunst getuigt zoowel van zijn technisch verbazingwekkend kunnen als van fijne artisticiteit. Niets staat zoover van hem af als conventionaliteit en offeren aan modezucht. Zijn artistieke effecten worden op zuiver kunstzinnige wijze verkregen. Zijn figuren staan forsch en breed daar, levend en oerkrachtig. Schmutzer's scheppingskracht is schier onuitputtelijk. Reeds meer dan honderd etsen heeft hij vervaardigd. Het portret van den ouden nestor der Weensche schilderkunst Rudolf von Alt is verrassend van plastiek door de contrast-behandeling van licht en donker. De ets van den tooneelspeler Kainz en van den Duitschen keizer, waar hij alleen midden op het blad den kop in scherpe lijnen weergaf, werkt fascineerend, is overweldigend van lijnkracht en expressie. Een groote liefde toont de eenenveertigjarige professor voor groote
| |
| |
platen. Zijn ‘Joachim-quartett’ en ‘de paardrijdster’ meten 1.20 × 1 meter. Velen zien in de ets slechts een voorwerp van intiem genot, een portefeuillestuk en meenen, dat de groote platen hieraan afbreuk doen. M.i. mag deze grens aan de ets niet gesteld worden.
Een aparte tentoonstelling van Schmutzer in Holland, waarborgt zeker een groot genot.
Een man van eveneens groote capaciteiten, maar een geheel andere natuur is prof, Jettmar. Vangermaanschen oorsprong heeft hij het droomerige verbeelding-rijke temperament, zoo velen zijner landgenooten eigen. In een eigen gedachtenwereld verkeerend van naakte reuzen en demons, in een woest, somber, diep-plechtig landschap met dreigende wolken, onweer en storm-stemming, is hij half klassiek in het nauwkeurig verzorgen van den vorm. Weinige artisten hebben een zoo uitgesproken stijl. Zijn visionaire wereld, zijn grandioos landschap, z'n onderwerp, ontleend aan oude mythen en overleveringen, werkt heroïsch.
Zijn gestalten zijn krachtig gemodelleerd en nu eens naakt, dan weer in feestelijke dracht. Als stemmingskunstenaar grijpt hij het sterkst aan in zijn etswerk. De bestudeerde vorm geeft vaak iets beeldhouwerkachtigs. Op reusachtige formaten laat hij zijn herculische épisoden zich afwikkelen, in meestal zwaarmoedige stijging. Zijn landschappen zijn plechtig-ernstig, geboren uit droefgeestige stemmingen.
Prof. Ludwig Michalek, een Hongaar, die reeds geruimen tijd in Weenen woont, waar hij professor aan de Kön. Graphische Lehrund Versuchsanstalt is, staat bekend als een fijn teekenaar en heeft zoowel landschap als portret geëtst. Meer oorspronkelijk werk gaf hij in zijn graphischen, arbeid naar bouwwerken en tunnels in constructie. Zijn ‘tunnelboring’ (zie bladz. 163) mag volkomen geslaagd heeten en leert ons hem als een ernstig werker kennen.
Svabinsky, een Czech en professor aan de Kunstacademie te Praag is een schitterend artist van groote originaliteit met een sterke neiging naar het phantastische.
max pollak. ‘sneeuwlandschap’, pointe sèche (drooge naald ets.)
Ook Orlik en prof. Brömse te Praag hanteeren op. kranige wijze de etsnaald Eeneigen plaats neemt de stylist Alfred Cossman onder de Oostenrijksche etsers in. Zijn hoofdarbeid ‘Ex libris’ verrast door buitengewoon verzorgde teekenkunst, lijngevoeligheid, diepte van gedachte en zuiverheid van symboliek. Een hoogst smaakvol en poëtisch artist. De ‘Ex Libris’ zijn uiteraard klein van formaat en vereischen natuurlijk daardoor-een moeitevollen arbeid.
Luigi Kasimir's kunst komt zoowel tot uiting in forsch gedane gebouwen, magistrale
| |
| |
kerken, vervallen bouwwerken (waarin een specifieke voorliefde voor liet brokkeligverweerde steenmateriaal te voorschijn treedt) architectonische schoonheden - het Weensche barok biedt hier overvloedig materiaal - als in stadsgezichten en landschappen. Een zeer talentvol etser.
franz windhager. torenbouw van babel, ets.
Zijn vrouw Fanny Kasimir - een leerlinge van Michalek - heeft het vaak-onrustige van haar leeraar overwonnen en volgt het voetspoor van haar man op prijzenswaardige wijze. Haar etsen en lithographieën zijn sterk en krachtig, met groote vaardigheid behandeld.
Naast den beschaafden etser Armin Horovitz, die ook als schilder door een knap zelfportret naam maakte, scharen zich nog Marino Lusy uit Praag op wien de studie in Parijs niet zonder invloed bleek. Zijn droomerige, subtiele dichter-natuur komt sterk tot uiting in zijn meer suggestieven dan reeëlen, atmospherisch zoo lijnen arbeid. Ook Simon, uit Praag, die in Parijs leeft, komt het beste uit in teere effecten.
Onder de leerlingen van prof. Schmutzer moet Max Pollak, de jongste, doch het krachtigste, grootste talent, zeker in de eerste plaats genoemd worden. Als etser staat hij onmiddellijk onder Schmutzer. Een groot deel van het technische meesterschap is van zijn leermeester op hem overgegaan. Schmutzer's illustratief compositie-talent is nog zeer
| |
| |
merkbaar bij hem b.v. in het bekoorlijke ‘Volendammer meisje’. Het in een paar trekken aangeven van de lichaamslijnen, het kopje midden op de plaat stellen en de bewerking, zoowel met vernis mou terwille van de wollige materie van het mutsje, als de droge-naaldtechniek om de lijn fluweelig te doen werken, waardoor zulke gelukkige contrasten met de geëtste partijen ontstaan, doet aan zijn leermeester denken. Bij Pollak zien wij de toepassing van alle etstechnieken, zoowel de aqua-tinta en vernis mou, als de droge naald. In sommige werken is ook de invloed van Brangwyn merkbaar. Op wien zou deze meester geen indruk maken? Veel van Pollak's arbeid is in Holland ontstaan, in Marken, Volendam en op Walcheren. Uit zijn geboorteland, Bohemen, stammen zijn teer-tintige sneeuwlandschappen, vaak geheel met de droge naald behandeld.
Nog resten ons Aloïs Haenisch, de teekenaar ‘par excellence’, die ook in zijn etsen zijn groot talent toont, Oscar Laske, de voortreffelijke weergever van volkstypen, van reusachtige menschenmassa's in beweging, waarin een fraaie oplossing van bewegingsproblemen te genieten valt, Baschny, die de atmospherische natuurverschijnselen zoo treffend weergegeven heeft in zijn roerige wolkenluchten, de schilder Krausz, die zijn korten studietijd bij Unger goed benutte en een duchtige vaardigheid zich verwierf in de graphische kunst, - zijn realistische boerengroep uit Concarneau b.v. bewijst dit - die wederom doet betreuren, zooals ik reeds vroeger opmerkte, dat hij een handwerksman geworden is, Windhager, die geïnspireerd door Breughels werk, in zijn ‘Torenbouw van Babel’ zeer zeker iets interessants gaf, dat van compostitie-talent getuigt, met tevens fijne delicaatheid in andere graphische weiken, Hans Frank, een bekwaam stylist, uitmuntend in vogelstudiën, sommige iets gejapaniseerd en Hugo Noske die veel houtsneden heeft vervaardigd, waarin een zeer ontwikkelde techniek, pittige wisseling en frischheid van kleuren en zorgvuldige teekening te prijzen valt.
De Oostenrijksche etskunst heeft dat trissche en vlotte, in stadsgezichten van Pollak en Kasimir naar voren tredend, hetwelk de Nederlandsche mist. Scherp komt die uit bij een vergelijk tusschen onzen stedenetser Graadt van Roggen en deze beide kunstenaars. Van Roggen heelt iets strengs, iets droogs en is koud, terwijl Pollak het toegankelijke bezit, het warme, temperamentvolle, dat wij Hollanders vaak zoo noode missen.
Weenen, Dec. '13.
|
|