| |
| |
| |
Van een reis naar de Noorsche fjorden,
door J.E. Jasper.
(Met illustratiën naar teekeningen van den schrijver).
Na de eentonige, door eentonigheid ziek makende vlakten van woelig zeewater en wolkige lucht-immensiteiten, na de verveling van een tweedaagsche bootreis brengt Stavanger de plotse verademing van welkome afwisseling. De haven is bereikt na een tocht door passage vol kleine, bruine eilandjes, en nu, in de morgenvroegte ligt vredige zonneglans over de ver terugwijkende zee, die zich hier in de kom van Holmen's schiereilanden-uitloopers vernauwt. Als een kanaal gaat zij in breede groef voorbij het van stoomschepen volle Ryfylkebrygge, en daar doet zich pittoresk de kleine stad voor, in amphitheatersgewijzen aanleg. Vooraan de geverfde houten façaden der woningen in breede rij langs het water, dat in kabbeling de heldere reflexen van dit Noorsche miniatuur-Venetië in zich opneemt.
Stil is 't nog in Stavanger's kleine straten. Er wandelen een paar douane-beambten, slaperig van nachtdienst, huiswaarts; er zijn enkele werklui, die slenterend, zwijgend, hoofdgebukt, hun arbeidskwartier opzoeken. Winkeltjes van de Kirkegaard vertoonen stupide hun uitstallingen achter de ruiten, zonder tierigheid van koopers. En de Domkerk, Stavanger's schoonheid en trots, met haar groenkoperen torendaken en haar sierlijke proeven van gemengd-stijlige steensculptuur, staat stil en devoot midden uit het donkerlommerige park omhoog, het donkere encadrement van de roerlooze, lichtblauwe watervlakte van het Bredevand. Het is een zomervroegte-droom van vrede en rust en eenzaamheid, die fijntjes trilt uit dit landschap van stukje woud on oude kerk en blinkend meer.
Dan nog even den lichttoren beklimmen, van waar je Stavanger beneden je ziet liggen, Stavanger, wriemeling van roode huizendaakjes met daaronder de kleurigheid van divers geschilderde, houten gevels, wriemeling, die zich concentreert op een enkel plekje van het schaars bebouwde land, dat soepel uitglooit in alle richtingen en lichtelijk afsteekt tegen een zee met grillige kustlijn. En boven die daakjes, boven die lage, dichte stad prijken de torens der Domkerk en van de Petri- en Hellandkirke opwaarts, de enkele monumentale gebouwen, die het zoo sympathieke huiskens-aspekt nog verinnigen.
Als de winkels nog gesloten zijn, Stavanger's inwoners nog slapen achter de kleine raampjes, waarop zonflitsen spelen, stoomt de boot verder langs de blondgroene heuvelen, van rechte wegge-strepen overtrokken. De heuvelen, die afgewisseld worden door of plots overgaan in bruinroode rotspartijen, met een enkel rooddakig huisje er als tusschen verdwaald.
In een kreek van het dorre land zonnigt het dorpje Kopervik, niet meer dan een klompje huizen, met kerktorentje in het midden. Er wieken witte vogels over de lage, schaars bewoonde eilandjes van gebarsten gesteente met miniatuur ravijen.
Kanjers van gele graniet puilen als groote schelpen vlak boven de waterstreep uit grasbegroeide glooiingen.
En het blauwe water verwijdt zich komvormig; de kusten wijken, de dorre kusten buigen sierlijk weg naar de majestueuze, zonnepralende verten, waar de stad Haugesund trotsig gloriet met het aanzien van
| |
| |
Oosterschen grandeur. Er gaat zoete bekoring uit van dit heerlijke perspectief met den wijden trechtermond van eilandengordel en blauwe zee. En slanker spitst zich, al naderbij komend, de naaldachtige toren van het roode kerkje omhoog, en al duidelijker worden de heuvelen, waartegen Haugesund's modern huizengespeel zich voordoet. Dreigender worden later de hoogten. Uit de verte doen zij zich nog voor als blauwige bergenreeksen. De rotsen, triestig-kaal, rijzen als groote, sponzig-verharde koraalgroepen uit de zee op. Het eenzame oord, geïsoleerd fjordengebied, bruinig in zijn gesteente met brokken aan zijn in het water neergeplompte basis, bevat op steenigen rug een wit lichthuisje, en daar, op het balkon, in die droeve eenzaamheid, wuiven de leden van de lichtwachtersfamilie, vader, moeder en veel kinderen, de voorbijgaande boot toe. Het wordt vermooid door de achtergronden van groene gebergten, de reeksen, achter elkaar wegdeinend, met hoogere en steeds hoogere toppen, waarvan de verste eindelijk de witte vlakken van hooge sneeuwregionen aangeven.
Kalmer wordt de zee, nauwer de omringing der rustige eilanden en schiereilanden. De entrée van de Hardangerfjord vertoont de schoonheid van wondervol, prachtkleurig en grootsch waterpanorama. Hier de eilanden, stil, rustiek, droomend, als reuzenbouquetten drijvende op het water, met zachtblauwe hoogten in wijde verschieten. Het Hardanger binnenwater blankt gelijk metalen spiegel en geeft de bergen, de eilanden weer, de wolkenstoeten der lage luchten.
stavanger.
De boot trekt een groene schuimstreep achter zich en de zee heeft nu het aanzien van gelijkmatig beploegd spiegelveld met zacht bevende reflexen.
Kleurig en fleurig en machtig van lijn.
En voorbij de steenklompen, die dreigend, als enorme versterkingen, uit blauwe watervlakte oprijzen, voorbij de groene glooiingen, waar de vriendelijke villa's op verspreid staan, voorbij de ravijndoorspleten rotsklompen, tusschen de donkere kreekjes waarvan plezierbootjes in droomevaart voortgeroeid worden en kinderen zich baden, wordt de hooge dam zichtbaar, de lichtbegloeide dam, de trotsche, splendide natuurbaken, die de richting van Bergen aanduidt. Bergen, dat opeens verschijnt achter een omzwenkte rotspartij, stad-apotheose, blij pronkend tegen het blauwende, zonbegloeide hoogland. We komen nu tusschen tallooze stoom- en zeilschepen in grootschen, wijden
| |
| |
bergenkrans, waarbinnen de stoomfluiten echoën in heldere galmen, en achter ons is de zonneflitsende zee, terwijl vóór ons, vlak vóór, Bergen's straten al zichtbaar worden, de vriendelijke buurten op de schiereilanden om het tierige, leutige Vaagen.
* * *
sognefjord.
Voor toeristen doet Bergen zich op z'n allercharmantst voor op een helderen, mooien, lichten avond in het midden van den zomer. Dan heeft het drukke, door gebouwen van allerlei stijlen omgeven Torvet het karakteristieke, eigendommelijke als van de Brusselsche Grande Place, dan heeft het gedrentel om het door Christiesgade en Olavkieriesgade omsloten park iets als van gezellig boulevard-leven, den indruk gevend van grootsteedschheid. Men zegt, dat het juiste cachet van Noorsche kuststad te zoeken is in strengste winterperiode, als de sneeuw in donzig-witte hoopen zich langs de bergwanden stapelt, de groentegelige daken der schitterende zomervilla's van Nijgaardspark boven bevroren bodem zichtbaar zijn, de sierlijke rood-baksteenen Johanneskerk rijzig opstaat aan het einde van de geaccidenteerde Torvegade, die er een als door de natuur gevormde wit besneeuwde staatsietrap van vormt.
Maar in den zomer ziet men Bergen, zooals het bloemenfleurig ligt in stoere bergen-omringing, forsche omarming van vervaarlijke hoogten, tusschen de groene bosschen waarvan de villa's opgetrokken zijn, de witte, prepere, lachende villa's van Noorsche architectuur, de villa's ver van het leven, dat opdruischt uit de stad en vlak boven de diepten, waar het water van de Lille Lungegaards Vand en de Store Lungegaard Vand blinkt en glanst of rimpelspeelt tusschen lila fjorden. Het Nijgaardspark in de buurt van deze binnenzeëen heeft in den zomer de ideale schoonheid van een aan een stad grenzend, groot buitenverblijf.
De Torvet met haar kleurige gebouwen en haar vischmarkt is het centrum van het beweeglijkere leven, en de Strandgaden is de winkelbuurt, de straat van oude gebouwen, de wijk, die naar het uiterste Noordpuntje Nordnäs leidt, voorbij het groenkoepelige observatorium. Van hier ziet men neer op het tegenover liggende schiereilandje, dat schilderachtig de oude vesting Bergenhus
| |
| |
vertoont en waar ook, sober-grijs, aan heldensagen herinnerend, de dertiend'eeuwsche Haakonshal met haar fameuze trapjesgevel, met haar Noorsche versieringen opstatigt. Achter haar heft zich in groote, wijde bocht de groene dam van het ruige gebergte op....
Eenmaal weer het Vaagen uitstoomend, aanschouwt men de wondere stad weer in haar gansche strookenlengte, ziet men boven den Haakonsheuvel de woningen van het rotsenhooge Sverresborg verrijzen, en verder, hooger, het steenachtige Sandviken en de kolossen van Blaamanden en Ulriken, aaneen geketend tot gigantischen klomp, waartegen de woninkjes in gezellig-dichte groep veiligjes gedeponeerd schijnen.
Dan komen de rotsachtige fjorden van Nord Horland, triestig-kale, lage steenrijen. En nog eentoniger wordt 't, door het terugwijken van dat beetje land naar nevelige ver ten, waar het zich voordoet als in licht-blauwe, egale vlakten, kaartachtig over elkaar, over het fond van loodkleurigen hemel gestreken.
Maar aan den verren gezichteinder doemen de fjorden weer op en uit vage blauwing treedt het kartelige van woest gebergte duidelijk te voorschijn. En dan, eindelijk, hebben we de hooge, immense uitloopers bereikt, die als geweldige blokken in het water neergeplompt liggen. Zij prijken stoer, in origineele natuurschoonheid, onaangetast, wild, woest, de duidelijke sporen bevattend van oude, mysterieuze bodemwerking. Soms is 't, alsof men aan de lijnen van het gesteente kan zien hoe de stuwkracht de lagen over en in elkaar geperst heeft, soms laat zich uit den vorm van een kolos, uit zijn grilligen lijnenloop de stolling van het nu onwrikbare materiaal raden. Dan weer lijkt het een opeenpersing van twee ontzaglijke, smeuige vloeisels, die in hun opeenschuiving, samenstooting, samendrukking verhard zijn. De paralelle strepen in de rotsvlakten geven de geleidelijke opbouwing van den klomp aan in dunne lagen, de eene boven de andere.
sognefjord.
Zoo is de onmeetbare kracht, die het stoere hoogland heeft opgeheven, opgedrukt uit den bodem der zee, de kracht, die de uitsteeksels, de bobbels, de ravijnspleten, de spelonken heeft doen ontstaan. In al deze prachtvolle woestheid ligt de grandeur van het Sognefjord. Achter de nevelen bonkigen de reuzenhooge, ontoegankelijke dammen
| |
| |
blauwig op; zij vormen een spel van fantastische blokken en wijken gelijk stijve, immense gordijnrimpels vaneen, waarachter weer nieuwe, dreigende gevaarten te voorschijn treden. In schuine ketenen stompen zij vooruit en zij geven de lichte sporen van lawine-val te zien, bevatten op hun opgepuilde hoogten de kommen en kreken, gevuld nog met parelgrijze sneeuw. De sneeuw, die in smelting is, in lichte slierten druipt langs de glooiingen, stippelend achter het geboomte, en nog zonneglittert op de steile hellingen, welke den massieven achtergrond vormen van het schilderachtige Balholmen. Het dorpje krieuwelt kleintjes als een feestelijk kleurigheidje tegen berggevaarte. En in de rustige baai, waar over het rimpellooze, azuren watervlak roeibootjes glijden, weerkaatst in scherpe contouren een spitse kegelklomp, grandioze baken aan Balholmen's schilderachtig strand.
Het opdoemen en klaar worden van een Noorsch fjordenstadje, het uit de verte opschijnen, scherper en scherper, is als de ontluiking van een bloemensiersel, zich tooverend uit blauwe, wit doorsteende bergenmassaas met die wondere praal, welke onvergeetlijke momenten van de reis vormt. Het telkens aanglijden van woeste steenbergen, het telkens vooruitschuiven van nieuwe hoogten, de langzame verdwijning, verblauwing, verwaziging van ruige hellingen naar verten, het naderbij komen van nieuwe kolossen, dat alles vormt gedurende de bootvaart de voortdurende, artistieke metamorphose van dat heerlijke landschap der Sognefjord, een impressie gevend van overweldigende grootschheid en mystieke kracht. En zie je dan daarbij de effecten van zonlicht over die wijdheid, het gespeel van kleuren, waarvan de scherpte vermindert achter de alom verbreide nevelen, dan voel je de innigheid van het tafereel, forsch van lijn en omvang, aandoenlijk in zijn verlatenheid.
Nauwer wordt de opeenklemming van rotsen in Aurlands fjord, de verlenging van de Sogne. Loodrecht staan hier de wanden van het gebergte op, de ruggen begroeid met enkele denneboompjes, die als magere veeren ten luchte spitsen. De kleur der bergen tint zich violetachtig achter de dichter wordende dampsluiers, waden van mystieke somberheid. Waar gaan we heen!? Zal het schip zijn boeg stooten op de massieve rotsmassaas vlak vóór ons, de violette rotsmassaas, die in spookachtige dreiging opstaan!? Het schip zoekt de kreek, die daarachter ligt, en als we die ingaan, in zachten zwenk, staat weer nieuwe ompranging van het watervlak vóór ons.
Totdat Flaam verschijnt, de waardige afsluiting van de Aurlandsfjord, eindigend in een kleine, mooie baai.
En dan komt later het Naerodal, met zijn dreigende hoogten, zijn vertoon van titanische kracht, zijn rijkdom aan watervallen. Die kliemeren langs het rotsgesteente van boven uit de geulen tusschen de hoog voorover hellende klompen en pieken. Die pulveren uiteen of vertakken zich in witte slierten, die de baan volgen van een lange, donkere kloof.
Gudvangen is bereikt. De avond duistert aan over de uitpuilende brokken. De vogels scheren over het water; booten glijden voort. Het dorpt rustigt vreedzaam aan de basis van den ontzagwekkenden steenklomp, die zwaar zich opheft in donkere lucht. Achter het dorp met zijn miniatuur hotels en houten huiskes lijnen de watervalletjes langs hooge wanden. Je hoort ze zacht-ruischend neerstorten in donkere kloven. En alom, over die weerspiegelende baai, veiligjes omringd door berg-giganten, ligt het oprechte, vertrouwelijke van een grootsche, wondere natuur.
* * *
Gudvangen, het sluitstuk van de Naerofjord, de poort tot het bekoorlijke Naerodal, dat zich uitstrekt tot Stalheim! Daar rijzen bergen aan weerszijden van het smalle dalstrookje op tot een hoogte, waarboven de
| |
| |
winterzon niet verschijnt. In knobbelgroepen naast ravijnspleten, in duivelsche grilligheid van doorgroefde wanden reuzigen de rotsblokken als ontzaglijke dammen naast het daldoortrokken weggetje. Plakjes groen van laag struikgewas gaan van hoogen, steenachtigen bodem over tot de boschjes van het meer vruchtbare valleitje, waar de bergrivier bruist over en langs neergeplompte steenblokken. De contourlijn der tegen hoogte luchten scherp afgeteekende bergruggen verwazigt opeens, waar het zonlicht in breeden veeg zichtbaar wordt. De zilverwitte watervallen zijn de vriendelijke sieraden van deze trotsche omgeving. Over de steile wanden, vlak bij de gracelijkheid der witte stroomen, die als speelsch weifelende streepjes trekken van spleet tot spleet, vlakken de duidelijk zichtbare steenafschuivingen, resultaten van zware lawinen.
Bij het doortrekken van het Naerodal, dat eigenlijk niet meer is dan een breede kloof, bekneld geraakt tusschen bergklompen van steen, doen treffend-mooi de eenzame, uit balken samengestelde hutten met zodendaken, de lommerrijke bosschen aan de oevers van onrustige stroomen en de compacte massaas der hooge bergkolossen, de doorkorven, topbesneeuwde vertolkers van oude, immense natuurkrachten.
En de weg sliert door het miniatuur-dal, te klein geworden door het woeste opeendringen
wegen in het naerodal naar stalheim.
van berggiganten. De weg, leidend over bruggetjes, langs den ruischenden en bruisenden stroom rakend der bergen basislijn, reikt tot aan de plek, waar de wanden alom opgaan: het einde van het Naerodal. Een pad zigzagt naar boven. Breeder gapen de ravijnen. De watervallen toonen zich in forschere vloeden. Hooger en hooger krijg je een overzicht van het oerwilde, titanisch-krachtige, verstijfde bergenspel. Hoe de reuzen statig zijn, hoe wonder ze hun krachtig gebaar toonen! Is de Jordalsnuten een vulkaan!? Een vulkaan, die zich kegelvormig opgeperst heeft tusschen zijn steenen medewachters!? Hij staat midden in een bergenwereld, de kegel, imposant, heerschend, gebiedend, en de zon begloeit zijn top tot een aspekt als van lava-overdekten krater. De reuzen staan in hun kringdans versteend om dezen reus, en zij hebben beneden zich
| |
| |
gudvangen.
maar kleine strookjes vrijgelaten, waar je, al hooger en hooger klimmend, den weg een streepje ziet trekken tusschen het groen. Op het hooge terras van Stalheim blikt men tegen de wondere groepeering van die statige, plechtig-stille reuzen, die majesteitelijk het smalle streepje dal met zijn sliertend weggetje laten aan hun breede basis.
's Avonds zijn we weer vóór Balholmen. De toeristenboot heelt geen haast. Zij blijft een tijdje ten anker vóór het sierlijke hotel van het dorp, op steenworp-afstand van de boomenbegroeide kust. Zij vaart om en tusschen der vreemdelingen luxe-jachten, die evenals zij, trekken naar en verwijlen in mooie fjordenhavens.
Boven het spiegelepde watervlak, waar de witte en grijze schepen liggen, mondain decoratief bij den landelijken eenvoud van Balholmen's huizenreeksen, toont zich het maagdelijke, onaangetaste van massieve verhevenheden. Boven het fleurige dorp blauwt de gansche bergketen, die op de hoogste hoogvlakten het blanke kleed van sneeuw draagt, de laatste praal uit laatste winterperioden.
* * *
Geeft het wijde neerzicht op de bergenmonsters der eenmaal door reuzenkrachten beroerde omgeving de plotse impressie van overweldigende schoonheid, de panoramatische voorbijtrekking der fjorden bij langzame bootvaart doet meer het telkens verrassende ontstaan van wisselende tafereelen. Het is een blij vertoon van variaties in bergengroepeering. Soms weet je niet, waarheen het schip zich een weg banen moet, soms schijnt het hopeloos verdwaald geraakt te zijn in een kreek zonder voortgang, klein deel maar van dezen hoogwandigen fjordendoolhof. Maar het licht, dat achter de steile rots valt, het licht, waarachter weer de kleurnuance van iets verder gelegen hoogland verteedert, verbleekt, wijst wel de directe richting aan. En dan, bij de zwenking, zie je weer nieuwe gevaarten, onder andere luchten, met andere begroeiing, bij andere licht-effecten. Zoo is ook voor een deel de vaart door de Nordfjord. We komen in de gebieden van het bergtoppen-ijs, de regionen, waar de winterkilte de door ravijnen opgevangen broze sneeuw tot harde korsten doet verstijven. Zoo wordt de achtergrond
| |
| |
fjorden bij gudvangen.
van het dorpje Visnaes gevormd door een bergkolos met witten ijstooi op zijn top, Visnaes, aan de groene baai gelegen, prijkend met zijn dennebosschen.
En kort daarna zijn we vóór het schitterende Loen, van waar de tocht naar den gletscher van den Jostedals Bra zal aanvangen. Voorbij het dorp met zijn mooi houten kerkje op heuvelplateau wordt in de hoogte de blauwgroene, transparante ijsvlakte van Kjendal zichtbaar, de onuitputtelijke bron van de wilde stroomen, de gletscher, welks randen versmelten en waarvan de figuur verandert door zonnewarmte, maar die nimmer vergaat en weer nieuwe aanvulling krijgt van tienmaal dikkere ijslagen.
Over een smallen weg door stille berkenbosschen gaat 't vlak langs een onstuimigen vloed, die gelijk een blanke bandjir voortraast met schitterend schuim en zonneflitsende waterbundels. We volgen steeds de brokkelige oevers van den stroom, die in hol gebruis het water doet oppulveren, maar zich ook verdeelt in rustigere, krinkelende vlakten van kleine nevenbaaien, de stroom, die zich een weg forceert over het dalgesteente en zijn voorraden krijgt uit het natuurlijke hoogreservoir, het lichtgroene meer, opaliseerend in een zetsel van gletscher-overdropen rotswanden.
Bij Vasenden begint de tocht over het meer in de richting van de hooge ijsvelden, waarvan de lichtgroene nerven fijntjes zich verspreiden tot een grilligen rand, de geboortelijn der watervallen. Deze stuiven zwevend neer, verdwijnend in kloven en holen, en dan komen ze lager weer te voorschijn, schuimend in vertakte banen naar het meer, dat hun witheid weerspiegelt. Een groote waterval in witte wolken van spatsel pronkt tegen de ruwe wanden van het Ravnefjeld, dat nog duidelijk een spelonkachtig hiaat bevat, de plek, van waar een verpletterende lawineval heeft plaats gehad.
De gletscher van de Kjendal-vallei is een fantastische ijsgrot. Onder de lugubere holten vreet het smeltsel diepere en steeds diepere spleten en spelonken uit en stroomt het water aan tot bruisenden vloed. Daar drijven dikke dampwaden aan boven de ijsmassa's;
| |
| |
het onweer gromt echoënd door de vallei. En nog lager slaan de wolken neer, nog onstuimiger stormt de wind aan, gierend door het lage struikgewas. De gletscher met de transparante, groene vlekken, het fantastische brok, wild van lijn, blijft onwrikbaar, glazig, groen-en-wit, met altijd denzelfden glans, dezelfde kilte den storm trotseeren. De storm behoort bij die fabelachtige grootschheid, de storm, die zijn kracht furieus, vruchteloos meten wil met die van de onwrikbare, majestueuze steen- en ijstitanen.
's Middags heel laat in Loen terug, passeerend het kleine kerkje, dat plechtig praalt op zijn plateau, zien we neer op Loen's baai, donkergroen, met evene rimpelharceering, een wijden, rustigen kom, veiligjes in de glorieuze omringing van bergen, die, bijna indigoblauw, zich afteekenen tegen een door regen gezuiverde lucht.
En daar, op een enkel plekje in dien wijdrondenden kom, ligt nietigjes de witte toeristenboot met haar roodbandige schoorsteenpijp en haar wapperende, Noorsche vlag, een fleurigheidje als een enkel bloempje op een kleurglanzend veld.
* * *
Eerst door de Jörund en daarna door de Norangfjord glijdt het schip 'smorgens vroeg vóór Oïe, klein plaatske met natuurlijk-amphitheatersgewijze bescherming van het gebergte. Aan de licht-smaragdgroene baai, breede hap in de fjord, glooit het lage dorpsplateau met zachte helling opwaarts, en er om heen staan, scheef-oploopend als schouwplaatsen de steenwanden, waarachter weer het hoogland stoer oprijst. Een frischgroen boschje vormt de scheiding tusschen twee deelen van het vriendelijke dorp: aan de eene zijde de houten huisjes in gezellige bijeengroepeering, aan de andere de eenvoudige landbouwersoptrekjes, de zodendakige veekralen.
Loen is met zijn omgeving grootscher, geweldiger dan Oïe, dat een innige vreedzaamheid toont. De rotsen hebben hier door meerdere en dichtere begroeiing een vertrouwelijker aanzien; de ijsvelden zijn vlakker, doen niet het imponeerende relief als in de Kjendal-vallei zien; de bergstroom woedt niet over een bekken van steenklompen en schuimt niet met beangstigend geweld, maar ruischt klaaglijk, weemoedig. Meer in het binnenland dreigt de typisch-Noorsche natuurwoestheid je weer tegen. Het weggetje, zoo juist nog leidend door heerlijk-rustige, aandoenlijk-vreedzame landen, kruist opeens de overblijfselen van een rotsblokkenstroom, die, eenige jaren geleden van bergentop neergeploft, zich over een huisjes-nederzetting dicht bij het meertje van het Norangsdal geschoven heeft. En als je dan dien donkeren, spelonkachtigen steendoorbraak ziet, die in den massieven wand pieketoppen heeft doen ontstaan, kan je de immense hoeveelheden steen schatten welke in de diepte neergekomen zijn. Het eenzame Norangsdal een doodendal! Voorbeschikt, om later geheel bedolven te worden onder meerdere steenhoopen, die van bergenhoogten al uitstaan in dreigende puiling. En ook hier, in deze triestige verlatenheid, passeert men een in bergzadel hangenden, vrij lagen gletscher. Maar waar blijft het smeltsel uit zijn gapende holen en wijde spelonken, waar is de watelval, het ontstaan van den stroom!? Je hoort wel wondervreemd ruischen, maar weet niet, waar deze raadselachtige ijsmassa haar smeltingsproduct heenzendt.
De werking van de toch kraterlooze bergenomgeving is misschien korter, maar ontzettender dan die van vulkanen, wijl ze plaats heeft met grooter, zwaarder materiaal. De Norangsdal-bedelving zal niet het eenige accident zijn, door zwaartekracht en verweeringsprocédé van steengevaarten teweeggebracht. De overal verspreide, bemoste, varenbegroeide rotsblokken op hellingen en in diepten verraden die eeuwenlange, onzichtbare werking, welke langzaam knaagt aan het gebergte en diens hardheid eindelijk overwint. En bij die stukken neergeplofte rots, in de
| |
| |
kille, lugubere eenzaamheid en doodschheid zijn toch nog eenige landbouwers-zomerhutten opgetrokken, zich schuilende onder steenblokken en met miniatuur-raampjes, waarachter vaasjes met fleurige bloemen prijken.
Het dal verwijdt zich bij Haugen en heeft er tevens zijn hoogste punt bereikt. 't Is maar een klein hotelletje, landelijk eenvoudig, waar het oponthoud plaats heeft, maar op tafel staat smörbröt met eenige vischgerechten klaar, en de ontvangst der toeristen is allervriendelijkst.
Dan, na Haugen, doen zich weer aangnamere
hangesund.
aspekten voor. De bergen, met zachtglooiende hellingen, staan minder dreigend; dennebosschen verschijnen; de dorpen komen vaker voor, blankend op de hooge bulten van het groene, geaccidenteerde terrein. De weg slingert zich langs een diepen afgrond, waar het schuimewitte water van een rivier in stroomt.
Zoo wordt Hellesylt bereikt, idyllisch plekje aan de op een groen meer lijkende fjordenbaai. In den door bergwanden omgeven kom is het dorpje gebouwd. En de witte huisjes, het witte kerkje komen coquet uit bij den neergudsenden waterval, die den stroom zendt in de richting van de veiligjes beschutte, rustige zee.
De toeristenboot haalt je van Hellesylt af, vaart dan langzaam door de nauwe Geirangerfjord. Het bezienswaardige hiervan wordt gevormd door de bijna loodrecht uit zee opstaande wanden, die een smallen doorgang vrijlaten.
Doodsche, kale, wilde rotsenomsluiting met woest uitbultende blokken, waar je bijna rakelings langs vaart. Zal het gesteente in doodende lawinen eenmaal ook dit strookje zee vullen!?
Daar wordt de ‘Zeven Zusters’-waterval zichtbaar in tal van poederwitte strooken, de gecompliceerde waterdrupjes-stuifregen, die hier en daar kliemerig afglijdt langs den wand en tegenover welk natuurwonder een hooge rots recht uit het groene water oprijst. Even een zwenk om die donkere, satanischgrillige, bonkige steenwereld, en breedere perspectieven lichten aan met het terrasgewijze gebouwde Merok op de heuvelhelling van den achtergrond. Daar praalt de Neroksche waterval vlak boven de mooie baai. En in
| |
| |
ijle rijen boven elkaar staan er de huiskens, tot waar het kerkje op bovenste plateau zijn rank koepeltje opspitst.
* * *
De Romsdalfjord is zeker wel een van Noorwegens meest karakteristieke fjorden. De nauwe, beklemmende opeendringing van hooge, ruwe, steenen wallen, zooals de Norden Sognefjorden die vertoonen, ontbreekt hier. Meer open, meer wijd, breed van gebaar, beter geproportionneerd voor het menschelijk oog vertoont hier de groene zee de langstralige omringing van blauwend hoogland, dat zijn forschheid toch aangeeft door vormenscherpte. Het eene imponeert door zijn hoogte, de Romsdalfjord door zijn wijdte. Je voelt je hier meer opgeruimd dan in de kanalennauwe doorgangen vlak onder hangende steengevaarten. En deze verkwikkende ruimte, omketend door het blauwe, geaccidenteerde terrein, wordt gesierd door de grasgroene glooiingen en bobbels aan de kusten, waar de dorpen, de blanke dorpen liggen als in zonnige verschieten, wordt gesierd ook door de gletschers, die gelijk witte en lichtgrijze kalkvelden de bergruggen bekleeden. Het groene, gladde watervlak weerspiegelt klaar de donkere wouden, die opkruipen langs berggleuven, de geprononceerd-lichtgroene stukjes veld om de huizenstipjes aan witsteenige kustlijn, de hooge heuvels, waartusschen dampige, ijle waden zweven in kleine flortjes, de gansche sneeuwpraal en de gelige morgenlucht.
Meer dan elders valt bij Naes, waar de boot ankert, de hoekigheid van het hoogland op. Zij is grillig, grappig. Zie der bergen contourlijn afsteken tegen de lucht! Er zijn blokken van puntigen pyramidevorm, en daarnaast vormt zich een onregelmatige tandenkarteling, als is hier de wand door windstroom van sterk zure gassen uitgevreten. Gelijk knodsen, openstaande bloemen, burchttorens bandeeren de steenstukken opwaarts en ergens lijkt een schuin vlak als met eruptiekegels bezaaid. De vruchtbare, groene hellingen rond de baai van Naes met de kleurige huizenstippeling, leutig veldpointille, behooren bij die uitbundige natuurspelingen.
De weg van daar naar Horgheim gaat onder schaduwrijke boomgroepen, langs bebouwde landen en stukjes stil woud, langs de blauwige rivier, dwars door de valleien van het Romsdal, op de mooiste plekjes waarvan houten villas en kleine hotels opgericht zijn. Bij tusschenpoozen, achter het groen van geboomte of velden, treedt de rivier te voorschijn, de gids, die de richting aangeeft, waarin de dalstrook loopt. Soms maakt ze door haar glanzend-donkere kleur, waarbij het oevergrind zoo scherp afsteekt, door de lichtflitsingen over haar golfjesgedartel bij stroomversnelling den indruk van een stukje zee te zijn. En met haar bedaarden waterloop, haar wijde slingering frivoolt ze gelijk een kostelijk sieraad door deze blijkleurige vlakte, soms gracelijk spoelend langs het grijze, grove rotsgesteente van fantastische bergklompen. Een steenen gigant helt met wijde vangarmen naar de richting van den stroom neer. En daarachter nog knobbelt een reusachtige, steenen reuzenvuist de lichte lucht op, boven de bebouwde boomrijke oase vlak bij het watergekabbel: het joyeuze, vlaggengetooide Horgheim, pralend boven den stroom.
's Middags zijn we in de lage, liefelijke Moldefjord en voorbij de dennenrijke heuvels stoomt de boot op het kleine Molde aan, dorp op vooruitgespitste landtong.
Van Molde met zijn nauwe straatjes en vele winkeltjes, waar producten van Noorsche huisvlijt worden verkocht, maken we per auto den tocht naar Battenfjordsören. Op Molde's nieuwe villa-boulevards heb je het schitterende uitzicht op de zee. Links het gebergte, rechts de blauwe fjorden en de groene dennebosschen. Dan het dorpje Aarö, de poort tot het charmante Aarö-dal, waarvan het begin zich aanduidt door mollige grastapijten. Donkergroen is
| |
| |
het eilandje Bolsö, in langgerekten vorm droomig drijvende op de glanzend blauwe fjordenzee. En steeds klimmende op den smallen weg voert de auto door de vreedzame, stille dorpen naar de hoogste heuvellijn, en dan zie je het lachende dal van Battenfjordsören panoramatisch prijken aan de diep landwaarts dringende zee, tusschen de breed opgloeiende hoogten van het vruchtbare gebergte.
Haastig wordt de kleine oversteekboot gezocht, die de reizigers brengen zal naar Christianssund. Want de wolken waaien aan uit bergkloven, uit de grijze lucht zweepen de regenstralen neer, een koude wind giert over de smalle fjord. Maar dicht bij Christianssund klaart de lucht op, vurigt de zon weer boven de kale, lage rotsen, de zon van zomernacht, die vredigt over de rustige zee.
* * *
Trondhjem met zijn houten huizen en breede straten, met zijn vele winkels van gouden en zilveren sieraden, vormt het Noordelijkste punt van de Noorsche fjordenreis. Zwervend langs de wegen, terugkeerend altijd op het voornaamste kruisnet Kongensgade-Munkegade, waar je het gezellige vertier zoekt, eindig je met de hoogten van de Kristiansten, het oude fort te beklimmen, van waar je het stadspanorama beneden je ziet liggen.
Uit het drukke huizengewirwar komen zoo aardig de witte gevels te voorschijn en daartusschen de lichtgroene gevels en de okergele gevels, matkleurig als oud goudbrons. En uit dat blonde aspekt van stad met de geleidelijk-ijlere verspreiding, al naarmate de bouwsels hooger staan op groene, windbeschuttende hoogten, steken de torens zoo wonder rustig op: links de kathedraal, spitsend uit het geboomte van stil kerkhof, de kathedraal met de nobele omgeving der nieuwe, propere stadswijken, rechts de vierkante toren van de Fruekirke, een lage baken van de roodbedaakte, dichte volksbuurten. Het glimmerende havenwater trekt er een breede strook om heen, en in het verre verschiet drijft op de zee het eilandje Munkenholmen, waarachter blauwe, sneeuwbeplekte bergjes staan, die het roerlooze watervlak afsluiten.
|
|