Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 24
(1914)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
‘boeddha's dood’. japansch schilderij op zijde (1390).
| |
[pagina 21]
| |
Het museum voor Oost-Aziatische kunst te Keulen,
| |
[pagina 22]
| |
dat een museum gewoonlijk aankleeft, doet vergeten en die waarlijk in harmonie is met de tentoongestelde voorwerpen. Zulk eene schouwplaats van Oostersche schoonheid heeft Prof. Ad. Fischer in zijn museum voor Oost-Aziatische Kunst opgericht, dat begin November te Keulen geopend werd. Eene geheel persoonlijke schepping van Prof. Fischer en zijne vrouw kan men deze schoone en leerrijke verzameling noemen. En bizonder belangrijk is zij, omdat zij een duidelijk overzicht geeft - zij het dan ook nog niet in alle deelen volledig - van den geheelen ontwikkelingsgang der beeldende en toegepaste kunsten, zooals zij in het moederland China ontbloeiden en via Korea Japan bereikten.
lohan subhaka. steenen beeld. china. tang-dynastie (618-907).
Hoe Japan niet de slaafsche navolgster der Chineesche kunsttraditiën werd, doch op dezen solieden basis een van groote verbeeldingskracht en technische vaardigheid getuigende eigen kunst opbouwde, blijkt hier tevens op overtuigende wijze. Over ontstaan en doel van het Museum kunnen enkele uitingen van den schepper ervan ons het beste inlichten. In de voorrede van den zeer volledigen, rijk-geïllustreerden katalogus (die voor 30 cents te krijgen is), zegt Prof. Fischer o.a.: ‘Als levensdoel zweefde mij sinds lange jaren het oprichten van een museum voor den geest, dat gewijd zou zijn aan de grootsche kunst van Oost-Azië. Deze wensch ontstond door het leeren kennen van een kultuur, wier innerlijke verdieptheid zich heeft geopenbaard in meesterwerken, die zich op waardige wijze naast de klassieke werken van het Westen kunnen scharen’. En elders: ‘Hier wordt voor het eerst in Europa in aanééngesloten vorm de rijke bloei der gansche Oost-Aziatische kunst in al hare veelzijdigheid den toeschouwer voor oogen gevoerd. En dat niet als de kultusen gebruiks-voorwerpen eener ons vreemde beschaving, maar als openbaringen van een universeelen, scheppenden en door een ieder te begrijpen kunstgeest. - De kern van het Museum bestaat uit mijne, elk gebied der Oost-Aziatische kunst omvattende verzameling, die ik op jarenlange zelfstandige studiereizen en expedities in Oost-Azië en gedurende mijne driejarig ambt als wetenschappelijk attaché voor het Duitsche Rijk aan het gezantschap te Peking, heb bijeengebracht. Daarbij voegen zich de rijke resultaten van twee latere expedities die ik in opdracht van de stad Keulen en dank zij de offervaardigheid van eenige hooggeplaatste kunstbeschermers kon ondernemen’..... Een museum dus, ontstaan door persoonlijk initiatief en persoonlijke belangstelling en dat, zich verheugend in den financieelen steun der rijke handelsstad | |
[pagina 23]
| |
terracotta-figuren uit graven. china. 4-7de eeuw.
Keulen, in den loop der jaren zal kunnen uitgebreid en gekompleteerd worden. Het zou onmogelijk zijn in deze beknopte aankondiging, die beoogt kunstliefhebbers bekend te maken met dit zeer bizondere museum, dat, op slechts eenige uren afstand van onze grenzen, voor een ieder toegankelijk is, een overzicht te geven van wat hier den bezoeker wacht. Bepalen wij er ons toe uit de schatten van plastiek, schilderkunst, keramiek, kleinkunst in brons, émail, porcelein, edele metalen en lakwerk, ustensiliën voor theater en Nō-dans, weef- en borduurkunst, wapensmederij en japansche kleuren-houtsnee hier en daar een greep te doen. De vroeg-Chineesche beeldhouwkunst heeft een zoo duidelijk waarneembaren invloed uitgeoefend op de vroeg-Boeddhistische werken van Japan, dat het juist gezien is, deze voortbrengselen der beide landen ter vergelijking in ééne zaal te vereenigen. Zijn de vroeg-Chineesche beelden bijna uitsluitend in steen (de kleinere ook in terra-cotta) uitgevoerd, in Japan wendde men meer materialen aan: ijzer, brons en vooral hout, dat dikwijls gekleurd en met gouddraden belegd is (z.g.n. Hozogane). Eene ware verrassing bieden de zalen met beeldhouwwerken; men waant zich een oogenblik verplaatst naar het wondermooie museum van Nara, Japan's ‘heilige stad der herten’, gelegen aan overoude kryptomeriën-lanen, die de tempel-heiligdommen omringen. Eerst zijn hier zeven Chineesche beelden uit Wei- en Tang-periode (386-907); in marmer gebeitelde Lohan's, leerlingen van Boeddha, zooals ze in verborgen tempelgrotten van China's binnenland staan en door maar weinige Westersche oogen aanschouwd werden. Vooral de laatste is van een gansch eigenaardige uitdrukkingskracht. Met de eenvoudigste middelen is hier iets hoogs bereikt: streng en massaal de contourlijn; zeer vlak aangegeven de details van borstkas en draperie. En toch zulk een intens innerlijk leven in den uitgeteerden fakir-kop, den naar binnen gerichten blik, die het ontrukt zijn aan de aarde symboliseert, in de gevouwen asketen-handen. Onder de gebrande kleifiguren in deze zaal zijn de meeste | |
[pagina 24]
| |
uit Chineesche graven afkomstig. Als bij zoovele primitieve volken (men denke aan Egypte en Hellas) werden ze den dooden mee in het graf gegeven. Er is een eigenaardige, stoere kracht in enkele dezer met een laag gele en diepgroene glazuur bedekte beeldjes. Een sphinxachtig fabelwezen, de voorpooten, van hoeven voorzien, wijduit op den grond, het menschenhoofd dat aan gothische spuierkoppen herinnert, hoog opgericht en de oogen in de verte ziende. Een staande kameel, verwonderlijk goed getroffen in eene houding van stug verzet. Zoo zal ons in een der bovenzalen als uiterst realistische weergave een terra-cotta paard treffen, dat met lang-uitgerekten hals staat te hinneken. Een werk, dat modern aandoet en toch is het eene graf-figuur uit de 7e eeuw!
votiefsteen met afbeeldingen van heiligen en aan de achterzijde kwannon. china. 5de eeuw.
Van zuiverreligieus gehalte zijn de votiefsteenen, ter eere van dierbare dooden door de overlevenden opgericht. Op één ervan is een relief van drie heiligen; daarboven een tronende Boeddha, omgeven door een krans van de meest etherische wezens, welke men zich slechts denken kan. Als een vlucht vlinders zweven deze engelen daarheen! Aan de achterzijde van denzelfden steen is een Kwannon, al de liefelijke zachtheid openbarend, welke Oostersche kunstenaars in deze Madonna-achtige figuur weten te leggen. Hier is zij zittend, het gebogen been op de knie van het andere rustend, peinzend het hoofd op de teere hand gesteund. In precies dezelfde houding is een gekroond Kwannonbeeld uit hout met streng-gestiliseerden plooienval, dat van Koreaanschen oorsprong is (6e eeuw) en zoo echt-vrouwelijk en bekoorlijk van uitdrukking. Ook Japansche hout-figuren zijn er van de ‘godin der barmhartigheid’, zittend of staand, met troostend gebaar der rechterhand, terwijl de linker met even aanvatten de rechtgesteelde lotosbloem hoog houdt. Zoo zullen ons later bij de Keramieken de doorzichtige wit-porceleinen Kwan-Yin beeldjes verheugen, die ons uit de schoone verzameling van den Heer Henri Borel zoo goed bekend zijn. Eene houten figuur, begeleidster van Kwannon genaamd, doet in haar streng gesloten, archaïstischen vorm en draperiebewerking onmiddellijk aan de oudste Athenafiguren van het Akropolismuseum denken. De Amida Boeddha der Japanners is er zittend en staand, in liefelijk-zegenende en streng-leerende houding in vele afbeeldingen vertegenwoordigd. Zij belichamen wel het sprekendst het ideaal, dat de Oostersche kunstenaar bij het scheppen zijner godengestalten voor oogen zweeft; de goddelijke hoogheid in haar eeuwige onveranderlijkheid en haar vèr zijn van het aardsche in voor den mensch bevattelijken vorm weer te geven. Dan het levensgroote, zittende priesterbeeld, Kosho-Bosatsu genaamd, (Japan 14e eeuw) zóó sprekend en echt-menschelijk bij alle symmetrie en stiliseering der vormen, dat het een portretbeeld moet geweest zijn. Verscheidene dezer houten beelden stammen uit de vruchtbare Nara- | |
[pagina 25]
| |
periode der Japanners, die met Jocho (gest. 1057) haar aanvang nam. Eenige ervan worden toegeschreven aan dezen meester en aan zijne volgelingen Kokei en diens zoon Unkei. Unkei is in Japan vooral beroemd om zijne beelden van woeste strijders, tempelwachters en den hellevorst Emma-O. Toen Unkei gestorven was - zoo luidt de legende - verscheen hij voor dien rechter der onderwereld, die tot hem sprak: ‘Zoovele malen trachtte Unkei mij af te beelden voor de stervelingen. Doch mijn waar gelaat leert hij nu pas kennen. Dat hij dus terugkeere op aarde en mij vertoone, zooals ik waarlijk ben!’ En Unkei, tot het leven teruggeroepen, beitelde in hard hout 't geweldig beeld, dat in Japan genoemd wordt: ‘het werk van Unkei Redevivus’. Het staat in een vergeten en vervallen tempel van Kamakura, het oordje aan zee, waar de bronzen reuzen-Boeddha ver over visschershuisjes en dennewouden in het oneindige schouwt. Zooals de beeldhouwkunst is ook de Boeddhistische schilderkunst der Japanners gegroeid uit de Chineesche, die eerst via Korea tot haar kwam; later in de 8e en 9e eeuw evenwel, door direkt verkeer en het verblijf van Chineesche kunstenaars in Japan zich verder ontwikkelen kon. Heden ten dage zijn er in Japan veel meer oud-Chineesche schilderwerken dan in het moederland zelve, daar, sinds de invoering van het Boeddhisme, Japan deze op zijde geschilderde heiligen-voorstellingen als schatten in zijne tempels bewaard heeft. Ook om die reden zijn de nu door M. Aurel Stein op de uiterste Westgrens van China ontdekte schilderingen en fresken, waarvan hier in het begin werd melding gemaakt, van zoo groote belangrijkheid. - Zooals de schilderingen zich in dit museum aan ons voordoen: de kleuren door het patina der eeuwen en de wierookgolven, die er langs geurden, gedempt, met zachten goudglans hier en daar door de in Hozogane aangebrachte ornamenten op gewaad en in heiligen-aureool, zijn zij van eene bizondere bekoring en voorname kleurenharmonie. Het groote paneel, Boeddha's
priester kosho bosatsu. houten beeld. japan. 14de eeuw.
dood voorstellend, (14de eeuw) werkt grootsch als compositie en kan het toch verdragen, dat alles tot in de kleinste details beschouwd wordt. Hoe schoon de lichte wolkenvlucht van Maja, de moeder van den Heilige, met hare hemelingen naar het midden van het paneel, waar Boeddha dood neerligt, omringd door leerlingen en volgelingen, die in houdingen van devotie, droefheid, wanhoop zijn afgebeeld. En op den voorgrond de treurende dierenwereld, die met het Boeddisme zoo nauw is saamgegroeid. Van echte dieren-psychologie getuigen de treurhoudingen van olifant, tijger, aapje, ree. Dit imposant-fraaie stuk voerde ons in herinnering naar den Kurodani-tempel nabij Kyoto, waar in gedempt licht van tempelruimte hetzelfde onderwerp - de dood van den Meester - op een reuzen-kakemono in borduurwerk behandeld is. Ook dáár de expressieve kracht der treurende figuren, die aan schilderingen van Cimabue doen denken; ook dáár de groep van weeklagende ‘Ueber-Thiere’. | |
[pagina 26]
| |
Hoe heerlijk zijn in de bovenzalen de Chineesche rolschilderijen in enkel diep-bruin op lichter geel-bruine fond. Welk een sprookjesachtige atmosfeer en poëtische natuurweergave zijn hier met de eenvoudigste middelen (de met het penseel opgebrachte Chineesche inkt) bereikt! Zoo het Herfstlandschap met fijnvertakte boomen tegen fantastische rotsen, die zich hoog opstapelen en in fijne wolkenlagen verdwijnen. De halve figuur van de Chineesche Athena, de godin der Wijsheid Monju, is bekoorlijk als een meisjesportret: tegen donker goudbruin fond het evenvleeschkleurige kopje door donker, hangend haar omgeven. Het kleedje met iets rood in de bruine tonen en het boek, dat de smalle handen opheffen, in dof-olijfgroen. - Het is niet doenlijk bij al het schoone te verwijlen, dat dit museum in zoo hooge mate biedt. Het historisch overzicht is ook bij de voorwerpen van toegepaste kunst doorgevoerd. Uit de primitiefste voortbrengselen zien wij voor onze oogen zich de meest verfijnde kunstproducten ontwikkelen. Hoe krachtig van vorm en sober-rijk in details zijn de bronzen tempel-vaatwerken uit Han- en Shang-perioden (3e tot 12e eeuw). Dan bij de aardewerken een kast vol met de lichte teer-groene en blauw-grauwe Koreaansche vaatwerken en vazen, waarvan sommige onder de schoone, doorschijnende glazuur
taishaku-ten. houten beeld. japan. nara-periode (8ste eeuw).
inkrustaties in enkel zwart en wit vertoonen: eene uiterst verfijnde combinatie. Dan de vroegste Chineesche urnen, waarvan de druipende emaillaag verstard is in blauwgreene en diep-gouden kleuren. Bij de Japanners bereikt de keramiek een hoogtepunt in de voorwerpen gebruikt voor de thee-ceremonie. De groote eenvoud der uiterlijke vormen, die daarbij was voorgeschreven, heeft gemaakt, dat de Japansche kunstenaar met ware genialiteit het volmaakte bereikt heeft enkel door vorm en glazuur. Die volmaaktheid kan alléén door den kenner gewaardeerd worden. Zooals de Samurai in vroegere dagen bijeenkwamen, om uren lang over den vorm en schoone bewerking hunner zwaarden te confereeren, zoo waren ook de voorwerpen, die bij de thee-ceremonie dienst deden (en het bij den voornamen Japanner, die aan de traditiën vasthoudt, nog steeds doen) het voorwerp eener bijna afgodische vereering. Enkele van deze thee-schalen - Temmoku - in zwartbruine, goud-iriseerende glazuur, moeten niet alleen met het oog, doch ook met den tastzin genoten worden. | |
[pagina 27]
| |
Want ze voelen licht en zacht aan als oud lak. De hier bijeengebrachte verzameling van lakvoorwerpen zal voor velen eene openbaring, voor allen een wellust der oogen zijn. Nog afzonderlijk vermelding verdient de fraaie, doeltreffende inrichting van het geheel. Hoe eenvoudig gehouden en intiem zijn de zaaltjes en hoe wèl-overwogen is de achtergrond voor de kunstwerken. Men gevoelt, dat hier iemand aan het werk was in wien de verfijnde, Oostersche wijze van kunst te genieten, levend is geworden. Geene barbaarsche opstapeling van schoone voorwerpen, zooals dat in salons en woonkamers van ons, Westerlingen, gewoonte is, begeert de Japanner. In zijne rustig-sobere kameromgeving verlangt hij allereerst een fraai uitzicht op tuin of landschap; dan één enkel oud-gouden scherm; in de tokonoma (verhoogde nis) een enkele kakemono, die een kunstwerk is; er vóór in kostelijke vaas de kunstig-gearrangeerde bloemen, die allen wisselen met seizoen en gedenkdagen. Hoeveel daarin te bereiken is, toonen de door een kundig Japansch handwerker uitgevoerde kamerinterieurs. Rustig en toch rijk zijn de hier en daar beschilderde schuifwanden, waarvan de hout-fond zichtbaar blijft. De grootste zorg wordt aan de keuze der verschillende houtsoorten, die altijd onbedekt blijven, besteed. Bleekgeel met smalle blauwe randen zijn de zachte, veerende matten, waarop het goed is te liggen en te gaan. Men begrijpt bij zulk eene vloerbekleeding en de gewoonte dezer Oosterlingen om den grond als tafel en als zitplaats tegelijk te beschouwen, hunne verbazing over onze handelwijze, om met schoenen, die juist met de straten in aanraking zijn geweest, onze kamers binnen te treden. - Hier waar de met doorzichtig papier beplakte schuifwanden, die onze vensters vervangen een zilverig als gezeefd licht doorlaten, kan men het ook begrijpen, dat de Japansche teekening vlak en silhouetachtig moet staan tegen den achtergrond. In dit licht vervallen slagschaduwen en zware schaduwpartijen. Hoe verzorgd is ook de vorm der vitrines; met hoeveel smaak zijn de houtsoorten gekozen, die het best harmonieeren met de tentoongestelde voorwerpen! Hoe fraai doen b.v. de gouden, zwarte en diep roode lakjes op den dofpurperen zijden ondergrond. Zouden wij in deze schikkingen niet de helpende vrouwenhand herkennen? Men eindigt met zich te verheugen, dat het museum zich bevindt in eene stad, waarlangs onze weg, in dezen tijd van reizen, ons honderden malen voert. Want ook voor ons, die met zoovele banden aan het verre Oosten gebonden zijn en bij wie het begrip voor de schoonheid der Oostersche dingen allengs groeiende is, is hier een bron van waar genot. |
|