Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 23
(1913)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| |
Exotisme in de kunst,
| |
[pagina 347]
| |
Niet weinig van hetgeen Benoit afbeeldde, behoort reeds lang tot het onherroepelijk verleden. Vooral wat betreft de volkstypen en scènes uit het volksleven, met name ook uit den slaventijd. De natuurgetrouwheid van Benoit's teekeningen schaadt nergens aan het artistieke, noch bij de genretafereelen, noch bij de landschappen. Benoit had blijkbaar veel gevoel voor de natuur, maar ook het komische, humoristische,
fig. 24. benoit. de winkels van een vette-warier en een snerie.
ontbreekt niet in zijn teekeningen. Vóór ik naar Suriname ging en weer na mijn terugkomst heb ik Benoit's plaatwerk met evenveel genoegen en waardeering gezien. Over 't geheel heeft Benoit het type der Creolen, Negers en Indianen vrij juist weergegeven, wat in zijn tijd onder de reizigers die teekenden of schilderden lang niet algemeen was. De lichaamsbouw, de houding, de mimiek, de gebaren zijn in Benoit's composities goed getroffen, bijv. op de teekeningen, die scènes bij den ‘vette(n) warier’ en den ‘snerie’ (snijder) (fig. 24) en den schoenmaker te zien geven. Zoo zijn ook de Surinaamsche pronkjuffers goed gelijkend in hare eigenaardige aantrekkelijkheid van vroolijk lachen en mooie, robuste vormen. Tot de allerbeste platen reken ik verder: La mama Sneki ou Water-mama faisant ses conjurations, een avondtooneel bij een oude heks; Cascade au-delà du Blauwe Berg; laitières et négresses portant du lait, een intructief tafereeltje uit de gekleurde vrouwenwereld; Vampère, waar dit handvleugelig ondier rondvliegt in den nacht, de heuvels en bosschen roerloos stil, als sluimerend in het door wolken getemperde maanlicht; une seène d'épouvante, waar een paar negers in 't maanlicht de vlucht nemen voor een witte spookachtige gedaante; | |
[pagina 348]
| |
Chasse aux papillons, een bivak in 't woud, aan den voet van een reusachtigen boom. Een bakra (blanke) zit er bij een vuurtje, dat door twee Negers wordt onderhouden, terwijl een paar andere Negers met netten op kapellen jagen. Een mooie woudidylle, Des Marais, wordt hier gereproduceerd (fig. 25). Ettelijke platen in de Voyage hebben uitsluitend betrekking op Indianen en zijn niet minder goed; vooral enterrement d'un Indien, een tragisch moment in het overigens zoo gebeurtenisarme leven der Indianen. In den tekst wordt gedurig naar de illustraties verwezen. Ook het beschrijvende en verhalende gedeelte van Benoit's werk is niet van belang ontbloot. Den Oostenrijker Karl Joseph Kuwasseg kan ik niet nalaten hier even terloops te noemen, ook omdat hij de eerste exotische schilder is van wien ik mij herinner ooit werk te hebben gezien. Kuwasseg's schilderij, een tropisch, waarschijnlijk Braziliaansch oerwoud voorstellende, dat op de Salon te Parijs was geëxposeerd, maakte op mij als 16-jarigen knaap een indruk zóó diep, dat jaren van reizen in verschillende hemelstreken dien niet hebben kunnen uitwisschen. Het was een zonnig, overweldigend tafereel, dat fragment uit de weelderige natuur, met forsche penseelstreek vastgelegd. Ik heb sedert, trots alle moeite, nimmer een andere schilderij van Kuwasseg gezien. Alleen weet ik, dat hij in Zuid-Amerika, o.a. in Ecuador, Chili en Brazilië reisde en er zorgvuldige studies naar de natuur maakte. Kuwasseg overleed in 1877 en had een zoon, die eveneens landschapschilder wasGa naar voetnoot*). Ferdinand Bellermann, die op hoogen leeftijd als leeraar van de ‘Landschaftsklasse’ aan de kunstakademie te Charlottenburg stierf, bracht de jaren 1842-45 in Venezuela door. Zijn ontmoeting aldaar met den botanicus dr. Hermann Karsten bracht hem er toe, zich aan het teekenen en schilderen van den tropischen plantengroei te wijden. En op dit gebied heeft Bellennann uitstekend werk geleverd, zoowel uit een kunstenaars als uit een wetenschappelijk oogpunt. ‘Bellermann’, zegt Carl SchöfferGa naar voetnoot*), ‘nahm 300 Sikzzen mit heim und malte danach noch dreissig Jahre nach seiner Venezuela-Zeit Gemälde grössten Formats, die nicht mehr ganz die Ursprünglichkeit des direkt Geschauten besitzen, aber dank der vorzüglichen Skizzen, die sich bis auf sehr viele einzelne Baum schlagstudien erstreckten, wahr wirken.’ Van Bellermann's oorspronkelijk werk zijn mij slechts 39 schetsen en studies met potlood en olieverf uit eigen aanschouwing bekend. Zij berusten in de National Galerie te Berlijn. Het zijn vooral landschappen en plantenstudies. De eerste doen aan 't werk van Rugendas denken, maar staan hooger en zijn beter geacheveerd. De beste zijn die van de bekende Guacharo-grot, de nos. 37-38 van den Kata1og der Handzeichnungen (1902). Het is alles misschien een weinig romantisch, maar dat behoort bij den tijd, waarin Bellermann schilderde, en neemt niet weg, dat de hooge en breede ingang der grot met haar boschrijke omgeving, met stoffage er bij, verdienstelijk is weergegeven. Ik grond die meening op mijn persoonlijke bekendheid met die plek. Verder zijn er ettelijke stadsgezichten in de verzameling, o.a. van La Guayra en Puerto Cabello. Ook Blick von Soledad nach Angostura am Orinoco, met groote rotsblokken in de rivier, is getrouw naar de natuur. Het plaatwerk Landschafts und Vegetationsbilder aus den Tropen Süd-Americas (Berlijn z.d.) is van overwegend botanisch belang. Het artistieke is hier opgeofferd aan het wetenschappelijke. Met potlood door Bellermann | |
[pagina 349]
| |
naar de natuur geteekend, werden deze platen door Karsten toegelicht. Zij hebben uitsluitend betrekking op de kustsierra van Venezuela. Uit een pittoresk oogpunt is pl. III, Laubwald aus der Quebrada de las Minas bei Cumanacoa, tot een der best geslaagde teekeningen te rekenen. Alvorens het werk van eenige latere
fig. 25. benoit. moerassen.
schilders van Zuid-Amerika te bespreken, moet ik even in herinnering brengen, dat de nog in leven zijnde geniale schilder Ferdinand Keller, te Karlsruhe, in zijn jeugd ettelijke jaren in Brazilië doorbracht. Uit dien tijd bestaan van hem een aantal teekeningen en schetsen, vooral van de vegetatie, alsook eenige schilderstukken. Ferdinand werkte bovendien mede bij het illustreeren van het verdienstelijke boek Vom Amazonas und Madeira, dat zijn broeder Franz Keller-Leuzinger in 1874 uitgaf. Onder de levende meesters die in Zuid-Amerika hebben geschilderd moet echter de eerepalm aan den Berlijner Kakl Oenike worden toegekend. Wat Ferdinand Keller van Brazilië mee thuis bracht, dateert uit den tijd lang vóór zijn kunst haar hooge vlucht nam. In Keller's artistieke loopbaan toch is Zuid-Amerika weinig meer dan een incident; in die van Oenike neemt het een zeer belangrijke plaats in, ja, vormt een goed deel van zijn levenswerk. Leerling van Chr. Wilberg en Eugen Bracht, toog Oenike in 1887 naar Zuid-Amerika, waar hij 3½ jaar doorbracht. Een groot gedeelte van dien tijd was aan uitgestrekte reizen besteed. Aanvankelijk vergezelde hij | |
[pagina 350]
| |
dr. Brackebusch op diens geographischgeologische onderzoekingstochten in Noordwest-Argentinië, welk gebied hij gedeeltelijk later nog eens alleen bereisde. Daarna vertoefde Oenike in Paraguay en Brazilië. De schat van mooie, uitvoerige olieverfschetsen en studies, potloodteekeningen en aquarellen, die hij uit al die streken meebracht, leverde hem stof voor een aantal schilderijen. Het zijn uitsluitend landschappen. Stoffage is er weinig en eigenlijke volkstypen ontbreken nagenoeg geheel. Maar hoe mooi ook, het Duitsche publiek werd even spoedig vermoeid van Oenike's exotische bosch- en berggezichtenals van Kuhnert's Afrikaansche dierenstudies. Oenike wijdde zich daarom later, evenals Hellgrewe, meer uitsluitend aan Noord-Duitsche landschappen. Een lang bezoek aan Oenike's atelier te Lichterfelde (Berlijn) overtuigde mij, dat zijn werk voor de kennis van Zuidelijk Zuid-Amerika van 't hoogste belang is. Behalve Rugendas is misschien geen schilder in tropisch Amerika meer productief geweest dan Oenike. Hij heeft blijkbaar het scherpe oog van den kunstenaar, geograaf en botanicus in zich vereenigd. De terreinsgesteldheid, hetzij gebergte of vlakte, de plantengroei en de atmospheer
fig. 26. kakl oenike. oerwoud in argentinië bij maneschijn.
zijn alle natuurgetrouw teruggegeven; maar de artistieke toets is altijd aanwezig en de keus der motieven is tegelijk goed en beloerend. Handig geteekend, breed gepenseeld of gewasschen, warm en reëel van kleur, heeft Oenike zich niet verloren in détails, maar die ook niet meer veronachtzaamd dan noodig was. Zoo de botanicus waarschijnlijk meer bevredigd wordt door Bellermann's vegetatiebeelden, die van Oenike staan, dunkt mij, hooger uit het oogpunt van kunst. Of we met hem door de eenzame kale sierras van Rioja en San Juan ronddolen, of in de groene zonnige dalen van Salta en Jujuy, dan wel de wouden en Savana's van Paraguay doorkruisen, de bekoring blijft even groot als daar, waar Oenike ons de kustlandschappen van Brazilië laat zien. Vooral voor hem, wien veel van de door Oenike bezochte streken bekend is, is die kunstbeschouwing een genot. Oenike heeft veel gevoel voor de lichteffecten op verschillende uren van den dag. Zoo heeft hij o.a. den berg Coroovado bij Rio de Janeiro onder verschillende zonshoogtegeschilderd. Ook zijn maanlichteffecten zijn goed geslaagd, zooals in de groep van opuntia's met bosch. Er ligt in dit stille tafereel iets vreemds, | |
[pagina 351]
| |
iets spookachtigs, dat ook in Urwald in Argentinien bei Mondschein (fig. 26) niet geheel ontbreekt. Evenzoo verdienen Oenike's studies uit den omtrek van San Bernardino in Paraguay genoemd te worden, omdat zij het eigenaardige, vlakke of groote golvende landschap met zijn verschillende soorten van gramineeën en palmen zoo waar teruggeven. Het bivak in de droge bedding eener rivier, omzoomd door zwaar bosch, is
fig. 27. karl oenike. opgedroogde moeras in argentinië.
een incident uit de reis van den schilder in Argentinië (fig. 27), zooals ook het kampvuur onder de hooge woudreuzen bij den Cerro Tatuy in Paraguay. Onder de exotische schilders zijn er zeer weinigen van wier stukken zooveel Waldzauber uitgaat, Het is echter zeker, dat die bekoring vooral tot diegenen zal spreken, die zelven in ongerepte tropische streken hebben gereisd; tot hen, die de glorie kennen van een zonsopgang aan den rand van het oerwoud en van de avondschemering in de grazige Savane. Dat de kunstenaar, die het mystieke tafereel Tropenzauber kon malen, dezelfde is als de wetenschappelijke iconograaf, bewijst het veelzijdige van zijn talent. Zooals Schöffer terecht zegt, moesten zich voor Oenike, den Duitschen droomer, ‘die abenteuerlichen, verworrenen Pflanzenformen in lichte Gestalten seiner Phantasie verwandlen,’ Maar de droomer en realist in hem bewandelen verschillende wegen. Waar Oenike zijn persoonlijke visie uitdrukt, heeft hij geen pretentie van een bepaalde afbeelding te geven, en waar hij de natuur weergeeft, treedt het subjectieve op den achtergrond. Wat Oenike bovendien op vele schilder-reizigers voor heeft, is dat de bijschriften zijner oorspronkelijke schetsen zeer conscientieus en uitvoerig zijn. Daarom zijn Oenike's schetsen voor een groot geïllustreerd werk over Noordwest-Argentinië | |
[pagina 352]
| |
en Paraguay van onschatbare waarde. In de boekerij van de Gesellschaft für Erdkunde te Berlijn bevindt zich een fraaie schilderij van Oenike, die wel is waar niet direct naar de natuur is geschilderd, maar toch een tafereel in het Zuid-Amerikaansche oerwoud voorstelt. Het is een incident gedurende de eerste gedenkwaardige reis van dr. Karl von den Steinen in Centraal-Brazilië: zijn eerste ontmoeting met de Bakairi-Indianen. Deze schilderij werd gereproduceerd in deel 90 van Ueber Land und Meer (1903), terwijl Von den Steinen zelf er den tekst bij schreef. Ook de berichten, die Brackebusch over zijn reis met Oenike in Westermann's Monatshefte (1894) uitgaf, werden door Oenike geïllustreerd. De schilder zelf publiceerde in Von Fels zum Meer (1896) zijn Skizzen aus Argentinien, met illustraties toegelicht. En eindelijk werden vele van Oenike's teekeningen en verschillende werken over Zuid-Amerika opgenomen. Van latere - Nederlandsche - schilders, die in Zuid-Amerika werkten, is mij slechts de sedert circa dertig jaren te Parijs gevestigde Joan Berg bekend. Hij bracht in de 80-er jaren geruimen tijd in Argentinië door. In de overigens zoo weinig pittoreske omgeving en het volksleven aldaar, vooral van Buenos-Aires en La Plata, wist Berg sujetten te vinden, die stellig niet dikwijls op het doek zijn gebracht. Hier ossenkarren van oud Spaansch model, met hun drijvers, daar gauchos in hun eigenaardige kleederdracht, ginds allerlei andere tafereeltjes uit de zoo bont gemengde bevolking van Creolen en immigranten. Onder de door Berg later in Europa naar zijn oorspronkelijke studies vervaardigde schilderijen, noem ik Les blanchisseuses de Buenos-Aires (fig. 28) en Les élections à Buenos-Aires, dagteekenend uit 1892 en 1894. In de natuurlijke watergaten of plassen van de La Plata-monding zijn eenige waschvrouwen, waaronder een paar Mulatinnen, aan den arbeid. Op den zacht glooienden achtergrond eenige vrachtkarren, een hoog gouvernementsgebouw met lange galerijen en een pier, die zich ver in de kalme en wijde rivier uitstrekt. Dit stadskwartier is sedert lang herbouwd en vol gebouwd; dergelijke tooneeltjes behooren daar dan ook tot het verleden. Bij Les élections staat een aantal Argentijnsche burgers, van verschillende afstamming, voor een dier leelijke, platte gebouwen, waaraan de La Plata-landen zoo rijk zijn. De Argentijnsche tweekleur wappert van het dak. Allen staan rustig te wachten tot het hun beurt is om te stemmen, of wel om den uitslag te vernemen. Niemand heeft haast, ook de oude gaucho op den voorgrond niet: we zijn hier in 't land van man̄ana, van ‘morgen’, en nog eens ‘morgen’. En mocht door het lange wachten misschien wat tijd verloren zijn gegaan, dan zijn de steeds gezadelde paarden daar, die links den achtergrond innemen. Beide tafereelen zijn zeer reëel en geven, ook in uitvoering, blijk van het degelijke, bestudeerde werk van Joan Berg. Het Museum für Völkerkunde te Berlijn is in 't bezit van een verzameling zeer groote, voortreffelijke potloodteekeningen van Wilhelm Reichardt, die in Brazilië tusschen 1888 en 1903 werden vervaardigd, en door hem aan genoemde instelling werden geschonken. Het zijn landschappen, volkstypen en genrestukken, o.a. uit Sao Paulo, met scherp geaccentueerde lichteffecten, in eigenaardige tegenstelling van zwart en wit, hier en daar wat cru, maar over 't geheel zeer natuurlijk en getuigend van veel talent. De Creoolsche Negerwereld is zelden beter geteekend dan door Reichardt. Hij evenaart Benoit en Debret, en Biard overtreft hij. Onder de exotici ken ik geen kunstenaar, die met hem eenige verwantschap heeft. Het is bevreemdend en te betreuren, dat deze zoo leerrijke teekeningen ergens onder de hanebalken van genoemd museum zijn neergezet, en nog wel zóó, dat een beschouwing der verschillende teeke- | |
[pagina 353]
| |
ningen zeer lastig is. Voor het publiek zijn zij niet te zien en van het museumspersoneel bekommert zich niemand om deze collectie. Die Hexe, brasilianisches Sitenbi1d, een teekening van Reichardt, die ik te München zag, doet voor zijn andere werk niet onder.Ga naar voetnoot*) Onder de jongeren eindelijk, die in Zuid-Amerika als kunstenaar voor de wetenschap werkten, komt de eerste plaats aan Rudolf Reschkeiter toe. Hij vergezelde prof. Hans Meyer op diens reis naar Ecuador, om zich daar vooral aan het onderzoek van gletschers te wijden. De oorspronkelijke studies van Reschreiter, gouaches, zijn te vinden in het Museum für Länderkunde (Grassi Museum) te Leipzig, terwijl in den Bilder-Atlas van Meyer's werk In den Hoch-Anden von Ecuador(1907) vele reproducties (chromo's) van Reschreiter's oorspronkelijke gekleurde schetsen voorkomen. Niet alleen 't sneeuwen ijsgebied van het hooggebergte, maar ook de flora daarvan, werd door dien schilder-alpinist onder groote moeielijkheden in lijnen en kleuren meegebracht. Zooals Schöffer terecht zeide, staat Reschreiter, ‘auf ganz sicheren realistischem Boden’ en laat zich ‘ganz von den Augen, nicht von der Phantasie leiten’. Reschreiter's werk is dan ook een uitmuntende wetenschappelijke iconographie. Men gevoelt, dat de verheven sneeuw-en ijstafereelen en de bonte kleuren van het gesteente en der flora in het hooggebergte zooals Reschreiter die afbeeldt, waar moeten zijn. Maar als de artistieke toets tevens wat meer zichtbaar ware geweest, dan
fig. 28. joan berg. waschvrouwen te buenos-ayres.
had zijn werk er zeker door gewonnen. Ten slotte zou hier het werk van den reeds bij Afrika genoemden Ernst Vollbehr die tweemaal Brazilië bezocht, te bespreken zijn. Maar Carl SchöfferGa naar voetnoot*) heeft dit reeds gedaan en om niet al te uitvoerig te worden, verwijs ik naar diens reeds genoemd opstel. | |
IV. Overige landen, met inbegrip der poolstreken en oceanen.Het was - zooals ik reeds elders schreef - bij de zeevaarders van verschillende nationaliteit, die in de laatste helft der 18e en de eerste helft der 19e eeuw lange wetenschappelijke reizen rondom de wereld ondernamen, de gewoonte om zich van een of meer teekenaars te doen vergezellen. Daardoor ontstonden in den loop der ‘pittoreske’ of ‘historische’ ‘atlassen’ of ‘albums’, die, gewoonlijk op groote schaal en met veel zorg uitgegeven, gravures of steendrukplaten bevatten. Deze folianten behoorden steeds tot het groote reiswerk, waarvan zij een onafscheidelijk geheel vormden. Het gehalte der illustraties is, zoowel uit een artistiek als uit een wetenschappelijk oogpunt, nog al verschillend. Maar wanneer men in aanmerking neemt onder welke omstandigheden de oorspionkelijke schetsen dikwijls werden vervaardigd, kan men zeggen dat er over 't geheel meer goed dan slecht werk onder is. Het waren dan ook doorgaans teekenaars van beroep, die aan deze wereldomzeilingen deel namen. Terwijl in deze plaatatlassen veelal incidenten der reis, waaronder soms tragische, worden afgebeeld, komen er toch | |
[pagina 354]
| |
talrijke afbeeldingen in voor, die waarde hebben, zoowel voor de physische geographic in ruimeren zin als voor de Monographie. Uit den aard der zaak hebben zij uitsluitend betrekking op de kuststreken der bezochte landen. Ik wil hier slechts de namen van eenige teekenaars, zooals Ludwig Choris, J. Arago, Lejeune en Chazol, von Kittlitz, Menard en Masselot, de Sainson, Le Breton en Goupil in herinnering brengen. Zij namen deel aan de tochten der zeevaarders von Kotzebue, de Freycinet, Duperrey, Lütke, du Petit-Thonars en Dumont d'Urville tusschen 1815 en 1840, terwijl de publicatie hunner plaatwerken tusschen 1821 en 1846 plaats had. Zeer veel van hun werk heeft betrekking op de Zuidzee eilanden, voorts op Australië, de poolstreken in Amerika en de Antarctis. Aangezien het niet doenlijk is, al die werken hier zelfs in 't kort afzonderlijk te beschouwen, moet ik volstaan met te wijzen op de waardevolle Voyage pittoresque autnur du monde van Choris, welk plaatwerk hij liet volgen door Vues et paysages des régions équinoxiales. Belangrijker, uit een wetenschappelijk oogpunt althans, zijn de bekende Vierundzwanzig Vegetations-Ansichten von Küstenländern und Inseln des Stillen Oceans door Friedrich Heinrich baron von Kittlitz. Het bevat voortreffelijke kopergravures door den reiziger zelf naar zijn oorspronkelijke teekeningen vervaardigd. Vooral interessant zijn de landschappen in Kamtschatka, b.v. Grasflur im Gebiete der Bolschaja Reká, met de hooge umbellaten, die aan die streek iets zoo eigenaardigs geven. En dan de gezichten uit de Carolinen, de Marianen en Luzon. Ofschoon van veel later dagteekening moet onder de teekenaar-zeevaarders het werk van A. Berg vermeld worden. Het heeft wel is waar grootendeels op Japan betrekking, maar het valt moeielijk 't werk van A. Berg met dat van Félix Regamey in één adem te noemen. Berg nam deel als ‘Maler’ aan de Pruisische Gouvernementsexpeditie naar Oost-Azië en redigeerde tevens het uitvoerige reisverhaal, dat een aantal illustraties bevat. Het eigenlijke folio-plaatwerk draagt den titel van Ansichten aus Japan, China und Siam en verscheen in 1864. De 48 platen, photolithographieën en chromophotolithographieën, naar penteekeningen en aquarellen van Berg, zijn zeer verdienstelijk. Schilder-teekenaars uit lateren tijd van 't vasteland van Australië zijn mij niet bekend, ofschoon er waarschijnlijk wel zijn. Alleen herinner ik mij de leerrijke vegetatiebeelden in olieverf van de wereld-reizigster miss Marianne North uit de 70-er jaren, die in Kew Gardens bij Londen zijn of waren tentoongesteld. Het is mogelijk, waarschijnlijk zelfs, dat een gestreng modern kunstcriticus de teekeningen en studies van de meesten dezer reizigers - van Choris tot miss North - voor het werk van liefhebbers zou verklaren Aangezien de kunstkritiek grootendeels door den tijdgeest beheerscht wordt, geloof ik niet te dwalen wanneer ik hier de genoemde tcekenaars en schilders en bloc onder de kunstenaars opneem, want in hun tijd althans golden zij als zoodanig. Op de eilanden in den Grooten Oceaan (Stille Zuidzee) hebben, zoover ik weet, slechts zeer enkele artisten gewerkt. De Amerikaan John La Farge, die ook Japan bezocht, moet uit Polynesië, o.a. uit Samoa, een aantal uitmuntende aquarellen naar de natuur hebben meegebracht. Toen ik twee jaren geleden met dien kunstenaar in relatie zou treden, overleed hij. Mijn latere pogingen om iets naders aangaande hem en zijn werk te weten te komen, leidden helaas tot niets. Het schilderwerk van Tahiti door den Franschman Paul Gauguin, dateerend van pl.m. twintig jaren geleden, is voor de volkenkunde zonder eenige waarde, ja zelfs misleidend. De lof, dien men Gauguin van | |
[pagina 355]
| |
andere (kunstkritische) zijde heeft toegezwaaid, kan daaraan niets veranderen.Ga naar voetnoot*) Hubert Vos eindelijk bezocht Hawaii herhaaldelijk. Ik bezit eenige reproducties zijner aldaar geschilderde studiekoppen, die zeer goed geslaagd zijn. Ik noem Hawaiian Fisherboy, Flowerseller en vooral Troubadour. In deze laatste hebben we een gemoderniseerd Polynesiër voor ons. De invloed van Californië is hier duidelijk zichtbaar in den breedgeranden hoed en de kleeding. Ook het muziekinstrument, waarmede de jonge man zijn gevoelens vertolkt, is natuurlijk evenmin Polynesisch. Maar het anthropologische type is juist en de physionomie drukt wel het levenslustige en zorgelooze karakter uit, dat aan deze ten ondergang gedoemde eilanders, zooals aan alle Polynesiërs, eigen is. Schilders van de eigenlijke poolstreken zijn schaarsch en toch minder schaarsch dan men zou kunnen denken. Onder de oudste artisten nemen de teekenaars, die Dumont d'Urville naar de Zuidpoolstreken vergezelden en, voor den tijd, voortreffelijk werk leverden, een eerste plaats in. De belangstellende zij verwezen naar het eerste deel van den Atlas pittoresque, die bij het groote reiswerk van Dumont d'Urville's Voyage au Pole sud et dans l' Océanie (1846) behoort. Onder de kunstenaars die Lapland en Spitsbergen bezochten, is een schilder-zwerver bij uitnemendheid te noemen: Auguste François Biard, wiens latere werk in Zuid-Amerika eenige jaren geleden door mij werd besproken. Een van Biard's meest bekende schilderijen uit het Noorden is de Strijd met ijsberen, een mooi geacheveerd stuk vol actie in de Ravenécollectie te Berlijn. En dan die mooie Laplandsche idylle, vol sentiment, die men Een liefde in het Noorden zou kunnen noemen. Ook de reeds in het eerste gedeelte van dit opstel genoemde Eduard Hildebrandt deed in 1856 een reis naar het Noorden. Een der vruchten daarvan was zijn schilderij Mitternachtsonne. Een bekend noordpoolreiziger, de Oostenrijker Julius von Payer leverde ook belangrijk kunstwerk, dat echter, naar ik meen, eerst jaren na zijn laatste reis tot stand kwam en geëxposeerd werd. Tot v. Payer's bekendste schilderijen behooren Der Bay des Todes en Das Ende der Franklin - Expedition, het laatste in 't kunstmuseum te Weenen. Ongeveer zes jaren nadat v. Payer, met Weyprecht, van zijn derde gedenkwaardige poolreis was teruggekeerd, toog een Nederlandsch kunstenaar naar het hooge Noorden: Louis Apol, die in 1880 deelnam aan den derden tocht van de Willem Barents. Apol had toen reeds zijn sporen verdiend; de schilder van de Kerst-stemming behoeft hier dan ook geen extra lof. Zooals ik mij kon overtuigen bij gelegenheid van een bezoek aan zijn atelier te 's Gravenhage, is al hetgeen Apol van die reis meebracht zijner waardig. Ook in die reiscollectie, zooals op vele van Apol's schilderijen, vindt men ‘stervend zonlicht met geligen schijn, blanke sneeuw en een vervagenden horizont’Ga naar voetnoot*), maar het tafereel is troosteloos, naamloos droevig. In plaats van het vredige Hollandsche landschap met besneeuwde boomen en bevroren sloten, kale rotsen, waarover klaterende watervallen heenstorten, en de donkere zee vol drijfijs, brekend op de verlaten kusten. In vele van Apol's poolschetsen en aquarellen ligt dezelfde stemming zijner schilderijen: dat stille, plechtige en reine, dat in zijn bekende Januari-avond in het bosch misschien zijn hoogste uiting vond. Toch heeft het artistieke van deze reisschetsen nergens geschaad aan het wetenschappelijke, het physisch-geographische. Zij hebben daardoor dubbele waarde. Onder het beschouwen der zeer talrijke | |
[pagina 356]
| |
fig. 29. louis apol. nova zembla.
krijt- en potloodteekeningen en aquarellen kon ik niet nalaten tevens de energie en werkkracht van Apol te bewonderen. Men moet zelf aan boord van de. Willem Barents zijn geweest, hoe kort ook, en het hooge Noorden hebben bezocht, om goed te kunnen beseffen, onder welke omstandigheden deze uitgebreide verzameling tot stand kwam. Schets voor schets te beschrijven, of ook maar op te sommen, is hier niet doenlijk. Ik wil er slechts eenige noemen die mij, uit verschillende oogpunten, het belangrijkst voorkwamen. Zomernacht, Lichteffecten op zee bij de middernachtzon en Noorderlicht geven ons de eigenaardig-schoone verlichting gedurende den zomer in 't verre Noorden te zien. De fata morgana, met 't onderste boven gekeerde ijsbergen in de lucht, en een regenboog bij maneschijn zijn voorwaar geen banale sujetten voor een schilder. En die fantastische verschijnselen in de atmospheer heeft Apol met meesterhand weten vast te leggen. Spuitende walvisschen en Een rots met lommen zijn momenten uit de dierenwereld van daar ginds, terwijl de Laplandsche visschers, een Samajedenfamilie en een Sama jeed, en profil, voor den ethnograaf en anthropoloog van belang zijn. Zij bewijzen bovendien, dat Apol méér verstaat dan het schilderen van sneeuw en ijs. De Noord kaap, Vadsoe, met zijn houten huizen en Laplanders in de straat, Bussesund en verschillende andere gezichten aan de Noorweegsche kust, Wrangeleiland, Bij het pakijs, De Willem Barents in gevaar bij Kruiseiland en Vaarwel aan de IJszee vertegenwoordigen étapes en incidenten op den langen tocht. Alles geeft blijk van voortreffelijk waarnemen, groote technische vaardigheid en een diep gevoel voor natuurschoon. Apol's poolstrekenwerk, zooals het daar berust op zijn atelier, is een onschatbaar archief, dat eenmaal in een museum blijvend bewaard moest worden, Een synthese als 't ware van zijn reiswerk gaf Apol in zijn reusachtig panorama van Nova-Zembla, met middernachtzon-effect, dat indertijd veel opgang maakte. Ettelijke studies en fragmenten van dit panorama hangen thuis bij Apol. Het panorama is nu sedert lang opgeborgen, maar wacht op den dag, waarop het nogmaals het publiek, gedeeltelijk reeds van een ander geslacht, zal kunnen beleeren en doen genieten. Een uittreksel van het panorama werd door Apol voor H.M. de Koningin geschilderd en hangt op het Loo. Een viertal fragmenten van het groote panorama zijn in het genoemde opstel in Op de Hoogte gereproduceerd. Twee andere, naar photographieën die Apol mij schonk, worden hier in fig. 29 en 30 weergegeven. Wanneer men dezen kunstenaar zoo aanschouwelijk en aardig van zijn reis hoort vertellen, onder het toelichten zijner schetsen, bejammert men dat hij er nooit toe gekomen | |
[pagina 357]
| |
is om zijn reisherinneringen
fig. 30. louis apol. nova zembla.
te boek te stellen. Ook na Apol zijn nog eenige schilders naar 't hooge Noorden getogen. Maar wanneer ik een aantal Skandinaviërs, Denen en Duitschers, die vooral van fjords en kustgezichten werk maakten, uitzonder, en waaronder ik slechts Alfred Heiberger met zijn mooie schilderij Lofoten noem, dan zijn mij niet meer dan vier namen van poolstreken-schilders bekend. De Rus A. Borissow gaf in 1908 een door hem geïllustreerd boekwerk uit, waarvan de titel (vertaald) luidt: Bij de Samojeden; van de Pinega tot de Karische Zee. Reisschetsen van een schilder. De schilder Mérite vergezelde den hertog Philippe van Orleans, toen deze in 1909 met de Belgica tusschen Spitsbergen en Groenland natuurwetenschappelijke onderzoekingen deed. Marston toog met Shackleton naar 't antarctische gebied. Georg Macco exposeerde op de Berliner Kunst-Ausstellung in 1912 een groot fraai kustgezicht van Spitsbergen, dat Eiswi1dnis heette. Het was daar, dat ook Lofoten van Heiberger te zien was. Ofschoon niet bepaald een poolstreken-schilder, moet ik hier toch in dit verband prof. Schnars-Alquist te Hamburg noemen. Niet alleen, om dat veel van zijn werk betrekking heeft op een gebied, dat geographisch voor een deel, zoo goed als de Noorsche kust, welhaast tot het poolgebied kan worden gerekend, maar omdat Schnars-Alquist de schilder der ‘hooge zee’ - der high seas - bij uitnemendheid is. Vele der meest vermaarde zeeschilders toch zijn eigenlijk weinig meer dan marine-schilders, d.i. zij hebben wel de zee met de kust en schepen afgebeeld, maar zelden de ‘hooge zee’, honderden en duizenden mijlen van de kust. Slechts zeer enkele ‘zeeschilders’ hebben werkelijk de zee, den Oceaan, in verschillende hemelstreken bevaren, zoo-als Schnars-Alquist. Betrekkelijk laat zich geheel aan de kunst wijdend, ging hij ter school bij Hans Gude. Verder ontwikkelde Schnars-Alquist zich zelfstandig op talrijke zeereizen. Zijn schilderijen berusten dan ook op zorgvuldige studies aan boord en aan tal van kusten. Schnars-Alquist beziet het zilte element met het oog van den zeeman, den thalassograaf en den artist. Vandaar, dat zijn werk realiteit van de beste soort ademt. Carl SchöfferGa naar voetnoot*), die bijzonder vertrouwd is met de schilderijen van den Hamburger schilder-reiziger, zegt o.a. zeer terecht: ..... ‘Seine eigene Note der Beurteilung (van den beschouwer) des Wellenspiels muss wohl eine richtige sein, denn in jedem Meererfahrenen regt sich eine mitschwingende Saite, wenn er vor seinen Bildern steht. Sein Meer lebt, wie wir es tagelang um uns lebendig sahen, seine | |
[pagina 358]
| |
fig. 31. schnars alquist. kaap pillar.
Wogen tragen die Schiffe, die wir auf dem unendlichen Ozean getroffen haben; seine Farben - die Skala hat keine, die nicht benutzt wird - lösen bei uns das gleiche Netzhautbild aus wie damals, als wir am Strande da draussen in der Fremde standen und auf das Meer schauten....’ Voor allen, die de zee liefhebben, is Schnars-Alquist de schilder geworden, ‘der Maler der Meeressehnsucht.’ Hoewel thans algemeen bekend, was Schnars-Alquist dat reeds lang in Zuid-Amerika, vooral in Chili, toen men in Duitschland notitie van hem begon te nemen. En toch, ridicule dictu, is Schnars-Alquist's werk in de ‘officiëele’ kunstkringen van zijn vaderstad niet gezien. Een van zijn vermaardste schilderijen vinden we in fig. 31: Cap Pillar, aan den westelijken ingang van de Straat van Magalhāes (vulgo Magellaan). De ‘sturmgepeitschte’ steile rotsen, de langgestrekte oceaangolven, de donkere lucht vormen een tafereel van troostelooze verlatenheid. Eveneens op het zuidelijk halfrond verplaatst ons zijn The Palisades (Tasmania). Stürmisch (fig. 32) is een van Schnars-Alquist's typische eigenlijke zeetafercelenGa naar voetnoot*)). Een ander bekend doek, vol droevige avondstemming, is de Brandung an der Küste Cuba's. Naar West-Indië brengt ons ook het gezicht op de haven van St. Thomas; maar ditmaal is het een zonnig, vroolijk tooneel: het witte stadje, aan de groene, heuvelachtige kust, met zijn schepen en bedrijvigheid. Schnars-Alquist's liefste geesteskinderen zijn misschien wel de tafereelen van de volle, de ‘hooge zee’. Veelal is het de eenzame zee, de oceaan zonder grens, alléén, zonder meer, met den bewolkten hemel er boven. Dat zijn des schilders instantanés, genomen op het element, waarmede hij zoo vertrouwd is. Het bekendste moment uit volle zee is zeker wel Wind- | |
[pagina 359]
| |
fig. 32. schnars alquist. stormachtig.
stärke 10/11 (12 is reeds orkaan), waar ‘die aufgeregte Natur in die mathematische Formel des logbuchführenden Offiziers gebracht’ is. ‘De lange baren van den Atlantischen Oceaan’ - zegt Schöffer - ‘worden overde vlakte gezweept en de uit elkander gedreven wolken jagen de voorbij stormende golven na.’ Een waardige pendant dezer schilderij is Nordwest. Hij, die ooit in den laten herfst of in den winter den Noord-Atlantischen Oceaan is overgestoken, zal hier bekende golfbewegingen herkennen. Andere tafereelen der volle zee, met als stoffage gewoonlijk één, hoogstens twee schepen, zijn niet minder mooi. En dan liefst geen stoomboot, maar een zeilschip, een clipper of een bark, rank en snel als een zeemeeuw. Wat nog te zeggen van Im Passat, Auf b1auen Gründen en Sturmnacht, welk laatste stuk de schilder met de bekende en zoo weemoedige woorden ‘Ships that pass in the night’ in verband brengt; of wel van Stark bewegt, Nachdem Taifun, Schwere See en zoovele andere zijner doeken. Maar een loutere opsomming geeft geen denkbeeld van Schnars-Alquist's oeuvre. Men moet zijn werk zien, en als men het goed beschouwt, dan wordt de zee nog iets anders dan een ‘tedious water-waste’, zooals Charles Darwin tijdens zijn wereldomzeiling op de Beagle de groote wateren noemde. De zee is een element dat, met al zijn verschrikking, de bekoring heeft van de eindelooze steppe en het eenzame hooggebergte. En niemand heeft haar schoonheid in beeld beter vertolkt dan Schnars-Alquist. Kunstenaars, die den Voorhistorischen mensch in Europa tot motief hebben gekozen, zijn uit den aard der zaak zeldzaam. Onder de zeer enkelen, die zich met succes op dit gebied hebben gewaagd, neemt Hippolite Coutau een eerste plaats in. In het nieuwe Musée d'art et d'histoire te Genève bevindt zich een groote schilderij | |
[pagina 360]
| |
van hem getiteld Un soir dans un village lacustre, dagteekenend van 1896. Een bijschrift onder de lijst zegt: ‘Le soir ils regagnaient leurs huttes chargés du but in de la journée.’ Dit tafereel uit den Zwitserschen paalwoningentijd is met veel kennis geschilderd. Teekening en compositie zijn bovendien te loven en in 't geheel ligt een mooie stemming - die van den avond aan den stillen meeroever. Een primitieve boot met een paar langharige, blonde jagers, half gekleed in dierenvellen, legt aan bij een der paalwoningen. Zij brengen jacht-buit mede. Eenige vrouwen en meisjes staan gereed om het wild in ontvangst te nemen. Hun mooie, robuste lichaamsbouw vormt een groot contrast met dien der hedendaagsche Zwitsersche meerbewoners. | |
B. Liefhebbers.In de voorgaande bladzijden heb ik een vluchtigen blik geslagen op het werk van een aantal kunstenaars van beroep, die verre reizen ondernamen. Er zijn er nog veel meer. Van een aantal hunner heb ik zelfs de namen niet genoemd. Zeer veel talrijker nog zijn de liefhebbers van min of meer aanleg en talent, die uit buiten-Europeesche gewesten teekeningen en schetsen meebrachten, welke meerendeels in grootere of kleinere plaatwerken werden opgenomen. Een bloote opsomming van hun namen en werk alleen zou vele bladzijden vullen, - ook al bepaalden we ons, zooals bij de professioneele kunstenaars, tot de 19e en 20e eeuw. Maar geheel onvermeld kan ik het werk van eenigen dier amateurs niet laten. Hun iconographisch werk is vaak in meer dan één opzicht zeer verdienstelijk; en er zijn mannen van grooten naam als natuuronderzoekers en reizigers onder hen. Wanneer wij niet al te ver teruggaan, dan is vooreerst de Fransche ornitholoog Jules Verreaux te noemen. Deze bracht in de 30er jaren geruimen tijd in Kaapland door. Op het anthropologisch laboratorium van het Musée d'histoire naturelle te Parijs berust een merkwaardig ‘album-charge’ van dien reiziger. Het bevat een vrij groot aantal aquarellen, composities, tafereelen uit het leven der Hottentotten en Boschjesmannen, als ook der Boeren, die ofschoon zonder talent uitgevoerd, uit een historischethnographisch oogpunt hoogst merkwaardig zijn. Het humoristische is er rijk vertegenwoordigd. Van deze verzameling zag tot nog toe niets het licht. Het is niet algemeen bekend, dat de groote natuuronderzoeker en denker Th. Huxley gedurende zijn reis als chirurgijn met het Britsche oorlogsschip Rattlesnake naar Nieuw-Guinea, de Louisiaden enz., in de jaren 1846-50, ook vlijtig naar de natuur heeft geteekend. Slechts enkele dier schetsen zagen in het door John Mc Gillivray uitgegeven werk Narrative of the voyage of H.M.S. Rattlesnake (1852) het licht. Maar Huxley kon, destijds nog onbekend, geen subsidie voor de uitgave zijner teekeningen krijgen. Zoo daardoor voor de kunst niets is verloren gegaan, is het uit andere oogpunten zeker jammer, dat deze collectie in vergetelheid is geraakt. Ofschoon door kunstenaars van beroep meestal beschouwd als buiten hun vak staande, heeft wijlen C.W.M. van de Velde (1818-1898) niet zeiden werk geleverd, hetwelk dat van menigeen, die zich kunstenaar noemt, evenaart of overtreft. Zoo ik hem onder de amateurs rangschik, geschiedt dit dan ook uitsluitend bij wijze van concessie aan de heerschende meening, wier juistheid ik in het midden laat. Van de Velde's werk, in de latere periode bijna uitsluitend aquarellen, heeft groote waarde voor dat onderdeel der beschrijvende geographie, dat men landschapskunde noemt. Over het Oost-Indische werk van Van de Velde, dagteekenend uit zijn diensttijd als zeeofficier, heb ik elders gesproken. Ook over den schat van waterverfteekeningen, die | |
[pagina 361]
| |
hij van Kaapland, het eiland Corsica, de Riviera en de Alpen meebracht, zal ik hier zwijgen. Het is echter niet meer dan billijk wanneer ik nog eens in herinnering breng, wat deze in vele opzichten merkwaardige Nederlander in Syrië en Palestina heeft verricht. In 1851/52 met een zuiver geographisch doel die landen bereizende, vond Van de Velde nog tijd genoeg om een reeks van uitmuntende aquarellen naar de natuur te vervaardigen. Een honderdtal daarvan werden gereproduceerd in het monumentale prachtwerk Le Pays d ' Israel (Parijs 1857). Een uitvoerige, door den reiziger vlot en helder geschreven tekst licht de tafereelen toe. Van de Velde geeft ons Syrië en Palestina te zien lang vóór die landen door horden van touristen en Cook's parties werden bereisd en er nog zeer veel van de eigenaardige bekoring van het verleden aanwezig was. Want niettegenstaande het land ‘un tableau terrible de desolation’ aanbiedt, is er veel schoons in, vooral in de lichteffecten. Zoo zegt Van de Velde van het kleurenspel door het felle zonlicht op de bergen en olijfbosschen langs den Boven-Jordaan: ‘Les couleurs parcourent toutes les nuances, du rose doré au violet foncé et même à l'indigo, ou bien encore à cette teinte plombée qu'on désigne sous le nom de teinte neutre.’ De fraaiste platen zijn wellicht die, waar Van de Velde de diepe ravijnen van de Leontes bij Belât en Khatweh afbeeldt. De eenzaamheid van dit woeste natuurtooneel wordt nog verhoogd door den statig boven het geboomte zwevenden adelaar, die prooi voor zijn jongen zoekt (vergel. den tekst p. 28). Verder zijn merkwaardig Le Mont-Hermon vu du Khalwet-e1-Bîyad, waar de machtige, stompe, met sneeuw bedekte toppen des bergs zich strak tegen den blauwen hemel afteekenen. De voorgrond bestaat uit langzaam oploopend terrein, dat met aloude olijfboomen is bedekt. En dan de platen Le rocher de Masada et la Mer Morte en Le désert de Judée entre Masada et ez-Zaweirah, waaruit de troostelooze verlatenheid dezer dorre streken blijkt. Kale rotsen en heuvels, vaalgeel en grijs van kleur, met diepe, steile kloven doorsneden, wit-geel zand en daarboven de staalblauwe hemel.... Mooi is ook 't gezicht op de bergen Hermon en Senîn van de oostelijke helling vanden Libanon. J'en passe, et des meilleurs. Wijlen de Berlijnsche anatoom en anthropoloog prof. Robert Hartmann bracht van de reis, die hij in 1859-60 met baron Von Barnim (zoon van prins Adalbert van Pruisen) in Noord-Oost-Afrika deed, een aantal teekeningen naar de natuur mede, die vooral typen van Nubiërs en andere Hamitische volken voorstellen. Een gedeelte daarvan zag o.a. in Hartmann's werk Die Nigritier (1876) het licht. Hartmann was een groot voorstander van anthropologische en ethnologische iconographie. Uit meer dan één oogpunt hooger staande zijn de teekeningen van Wilhelm von Harnier. Deze reiziger verongelukte in 1861 in Afrika op de jacht, maar de schilder Bernatz zorgde er voor, tezamen met den broeder van den overledene, dat diens nalatenschap bewaard bleef. In 1866 verscheen dan ook Wilhelm von Harnier's Reise am oberen Nil, waarin 37 chromolithographieën naar de oorspronkelijke teekeningen van den reiziger voorkomen. We zien hier momenten der Schilluk-, Nuêr-, Kitsch-, Elliab-, Bor-, Tschir- en Bari-Negers. Voorts tafereelen uit de dierenwereld (b.v. Herpestes Zebra Rüpp. in einem Termitenliaufen), landschappen en jachtscènes. Hoewel de algemeene indruk van dit werk een voortreffelijke is, zijn de kleuren der chromo's wat mat. Buitengewoon goed geslaagd is de monumentale publicatie der gebroeders Vox Schlagintweit, die in 1861 onder den titel van Atlas of Panoramas and Views, behoorende bij de Results of a Scientific Mission to India and High | |
[pagina 362]
| |
Asia verscheen. Ik ken op dit gebied geen werk, dat de majesteit van het hooggebergte zoo mooi en aanschouwelijk voorstelt. Ofschoon de details van het terrein en der planten zijn weergegeven, en de platen natuurlijk overwegend van wetenschappelijk belang zijn, is ook de artistieke waarde niet gering. Zoover mij bekend is, heeft geen wetenschappelijk reiziger meer geschetst en ge-teekend dan de Duitscher dr. Fedor Jagor. De Gesellschaft für Anthropologie te Berlijn bezit een verzameling van eenige duizenden potloodschetsen en waterverfteekeningen, die door Jagor op zijn reizen, vooral in den Indischen Archipel, op de Philippijnen en in Britsch-Indië werden vervaardigd. Uit een kunstenaars oogpunt lijkt mij Jagor's werk vrijwel waardeloos; uit een wetenschappelijk oogpunt heeft het groote waarde, want Jagor was een buitengewoon conscientieus en nauwkeurig waarnemer. Landschappen, waaronder vele vulkanen, volkstafereelen, ethnische typen, ethnographica, oudheden, - dat zijn almede de voornaamste dingen, die Jagor afbeeldde. Tot nog toe zag zeer weinig van die teekeningen het licht. Slechts twee zijner reiswerken, meen ik, dat over de Straits en Java (1866) en dat over de Philippijnen (1873) bevatten eenige illustraties van zijn hand. De uitgave van een deel van Jagor's teekeningen uit Zuid-Indië moet evenwel zijn voorbereid. Een wetenschappelijk teekenaar bij uitnemendheid was de bekende geoloog en reiziger dr. Alphons Stübel, die eenige jaren geleden overleed. Niemand heeft ooit vulkanen en vulkanische streken (b.v. den Vesuvius, Madeira, Columbia, Ecuador) beter geschetst en geteekend dan hij, maar de waarde die Stübel's iconographisch werk heeft, is, 't behoeft nauwelijks gezegd, grooter voor de geologie dan voor de kunst. Alles wat Stübel op dit gebied heeft nagelaten, berust in 't Museum für Länderkunde (Grassi Museum) te Leipzig. Een schat van materiaal, olieverfschilderijen, aquarellen en schetsen - o.a. afkomstig van Troya uit Quito en van het Andesgebied, van Goering uit Venezuela, van Adolf Methfessel uit Argentinië - maakt deze afdeeling van het Grassi Museum eenig in haar soort. Een wereldreiziger, die ook zeer veel heeft geteekend, is de geograaf en ethnoloog prof. Pechnel-Loesche te Erlangen. Een aantal zijner teekeningen zag in verschillende publicaties het licht, o.a. in Brehm's Tierleben en in het deel Vö1kerkunde van het groote werk Die Loango-Expedition. Het belangrijkste van Pechnel-Loesche's iconographisch werk bestaat echter uit meer dan 400 aquarellen van gelijk formaat, die hij ook op zijn colleges gebruikte. Het zijn vooral wat men geographische Charakterbilder pleegt te noemen, zooals typische landschappen, verschijnselen in den dampkring, rastypen, dieren en planten. De onderwerpen dier teekeningen vond Pechnel-Loesche aan de kusten en op de eilanden van den Stillen- en Atlantischen Oceaan, in de beide IJszeeën, in Loango en het Congogebied. ‘Sie sind’ - zoo schreef mij de grijze geleerde - ‘mein gemaltes Reisetagebuch, auch ein Stück Lebensarbeit eines Forschungsreisenden’. Deze verzameling is thans in het bezit van het Kolonial-Institut te Hamburg. Het Middellandsche Zee-gebied vond in den Oostenrijkschen aartshertog Ludwig Salvator zijn beschrijver en schilder. In eenige rijk geïllustreerde prachtwerken, die niet in den handel zijn, en waaronder vooral Die Balearen - vóór meer dan dertig jaren verschenen - verdient genoemd te worden, heeft deze prins zijn aquarellen naar de natuur doen reproduceeren. Ernst Haeckel gaf naar aanleiding van zijn verblijf op Ceylon en Java Wanderbilder, Naturwunder der Tro- | |
[pagina 363]
| |
penwelt uit, van welk prachtwerk in 1907 de laatste aflevering verscheen. Juist omdat het hier den beroemden bioloog van Jena geldt, zij mij hier een woord van kritiek veroorloofd. Haeckel zegt van zich zelven in de Wanderbilder: ‘Ich bin kein vollendeter Künstler, sondern nur ein enthusiastischer Dilettant.’ Na deze bekentenis behoort er, dunkt mij, een zekere vermetelheid toe, om zijn eigen aquarellen en schilderijen op een zoo groote schaal te reproduceeren. In mijn opstel over schilderteekenaars in de Nederlandsche koloniën heb ik reeds mijn meening over Haeckel's werk van Java en Sumatra uitgesproken. Die over hetgeen hij van Ceylon te zien geeft, kan niet gunstiger luiden. Hier, zoo-als daar, valsche, bonte kleuren en tinten van het terrein en de vegetatie, en dan een erbarmelijk slecht geteekende stoffage. Een plaat als Nure11ia - (lees Nuwara Eliya) See vom Rambodde (lees Ramboda) Pass beantwoordt ook topographisch niet geheel aan de werkelijkheid. Wanneer een artist van de eene of andere ultra-moderne richting dergelijke aquarellen of schilderijen vervaardigt, dan is dat zijn recht als artist. Een natuuronderzoeker echter, die vóór alles waar moet zijn, mag dergelijke tafereelen niet voor werkelijkheid laten doorgaan, zelfs indien de lithograaf, zooals ik vermoed, voor een goed deel schuld heeft aan die mislukking. Alles wel beschouwd, dragen de Wanderbilder niet bij tot den roem van Haeckel. Tot de best geslaagde platen reken ik Urwald am blauen Flusse. Ten slotte een woord over een teekenaar, die onder alle amateurs een bijzondere plaats inneemt: Pierre loti. Hij is een der zeer enkele schrijvers - littérateurs in engeren zin - die buiten Europa hebben geleefd, welke sommige hunner werken hebben geïllustreerd. Wat ik van Loti's illustraties zag, staat wel is waar in nauw verband met den tekst, of met episodes uit zijn eigen veelbewogen leven, maar draagt een geheel ander karakter dan het sterk subjectieve impressionisme, dat uit zijn boeken spreekt. Waar Loti b.v. in zijn Roman d'un Spahi een bosch van baobabs afbeeldt, of een Campagne du Cap Vert, is hij even natuurgetrouw als de beste wetenschappelijke reiziger. En waar hij de regels ‘les coups précipités du tam-tam appelaient les nègres a la bamboula’ illustreert of het portret geeft van den nieuwen koning van Dakar, is hij ethnographisch even juist als een von Harnier. Dezelfde opmerkingen gelden voor Loti's illustraties van Tahiti, ‘l'île délicieuse’, het land van Rarahu....
Het voorgaande overzicht - dat, ik herhaal het, ver van volledig is - van het werk van kunstenaars en liefhebbers die buiten Europa reisden of verblijf hielden, moge voldoende zijn om te doen zien, welk een belangrijk en aantrekkelijk studieveld hier nog zoo goed als braak ligt. Mogen de bouwstoffen, die ik heb aangebracht, anderen tot verdere en diepere studie opwekken!
Gesloten Mei 1913. |
|