Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 23
(1913)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 270]
| |
De Fransche overheersching
| |
[pagina 271]
| |
Staat graaf Daru. Deze minister, die met den keizer mede naar ons land was gekomen, goot die aanspraken in een aantrekkelijker vorm en stuurde ze vervolgens op aan de Redactie van den MoniteurGa naar voetnoot*). Ondanks al die mooie phrasen kwam er geen verademing in den bestaanden toestand. Als een bewijs hoe de volksgeest op vermakelijke wijze de waarheid kon zeggen, deelen wij uit Willem de Clercq's dagboekGa naar voetnoot†) een gesprek mede, gevoerd tusschen twee boeren naar aanleiding van 's keizers intocht te Amsterdam. Een hunner verwonderde zich over de eenvoudige kleeding van Z.M. ‘Dat geloof ik wel’, hernam de ander, ‘ik doe ook mijn besten rok niet aan als ik mijn koeien ga melken’. Toen iemand vroeg, waarom zeker Fransch groot heer geen handschoenen aan had, was de verklaring deze: ‘Hij heeft altijd de handen in onze zakken’. En dat dit geen overdrijving was moge hieruit blijken, dat een maand na 's keizers bezoek op de kleine kantoren de gesprekken meestal op hetzelfde neerkwamen, n.1. dat Frankrijk Holland niet te hulp kwam, maar dat het Hollandsche geld nog maar steeds naar Frankrijk bleef stroomen.Ga naar voetnoot§) In een toenemenden achteruitgang verkeerde
napoleon op een hollandsche schimmel. gravure ter herinnering aan zijn intocht te amsterdam op 9 october 1811
ons land in die dagen. Wel had het Napoleontisch bestuur orde en regelmaat gebracht, iets waarin het zwakke regime van koning Lodewijk geenszins uitmuntte, maar hier tegenover stond, dat duizenden gezinnen, die een betrekkelijke welvaart hadden genoten, zich moesten bekrimpen terwijl vele met aardsche goederen bedeelden hun levenswijze eenvoudiger moesten inrichten. De indruk, welken Napoleon van ons land meenam, was over het algemeen gunstig, al was zijn vaart per sloep door de niet heel frisch ruikende Amsterdamsche grachten (op 11 Oct.) misschien niet het eenige dat hem kan hebben mishaagd. Zijn gevolg was over die vaart, welke nogal lang duurde, verstoord en men was dan ook van gevoelen dat de groote man 's avonds niet naar den schouwburg moest gaan, daar de stank der grachten hem ziek had gemaakt; de roeiers deden met iederen slag der riemen een hoeveelheid modder op het watervlak bovendrijven, welke een ondragelijke lucht verspreiddeGa naar voetnoot*). Bij zijn terugkeer te Parijs verzekerde hij schertsend dat hij in den laatsten tijd zelf Hollander was geworden, terwijl zijn brieven uit die dagen van zijn ingenomenheid met ons land en volk doen blijken. Toen er in den Raad van State een spottende opmerking over ons werd gemaakt, | |
[pagina 272]
| |
zeide de keizer: ‘Mijne heeren, het is mogelijk, dat gij voorkomender zijt, maar ik wensch u de moraliteit der Hollanders toe!’Ga naar voetnoot*)
Stonden voor hier te lande tal van hervormingen op het programma ook ten opzichte onzer O.I. bezittingen waren deze voorgeschreven. In het bestuur der volksplantingen bracht Daendels, sedert 1807 Gouverneur-generaal, een geheelen ommekeer te weeg; hij werd door den een als een voortreffelijk hervormer, door den ander als een willekeurig regent voorgesteld. Hoe dit zij, het bestuur, werd in ieder geval met krachtige hand door hem gereorganiseerd, het rechtswezen geregeld, de cultures uitgebreid, groote werken van krijgs-kundigen aard ondernomen, de opstand in Tjeribon onderdrukt en den ambtenaren streng op hun plicht gewezen. Tegenover zijn despotiek gedrag stond, dat hij een grooten weg langs de geheele noordkust van Java liet aanleggen, van Anjer of straat Soenda tot Panaroeka. Deze weg bracht een geregelden postdienst in het leven, zoodat een postwagen van Batavia naar Soerabaja, in plaats van, zooals voorheen, een maand, nu negen of tien dagen om dit traject af te leggen noodig had. Aan de verdediging van Batavia en Meester-Cornelis had hij eveneens zijn zorgen gewijd en deze was gebaseerd op het gronddenkbeeld,
generaal j.w. janssens
den Europeeschen vijand aan de ongezonde kusten zoo lang mogelijk op te houden en dan het door ziekte, verzwakt en ontmoedigd leger in een sterke defensieve stelling af te wachtenGa naar voetnoot*). Door het autocratisch optreden van Daendels schijnt Napoleon tot andere gedachten over hem te zijn gekomen, want hij riep hem terug. Aan zijn opvolger, generaal Janssens, gaf Daendels den 16en Mei 1811 het bestuur der koloniën over. Spreekt generaal Dirk van Hogendorp alleen van een groot wantrouwen, dat de keizer tegen Daendels had opgevat, naar ons vermoeden heeft vrees voor te groote zelfstandigheid van een figuur als Daendels in verband met den verren afstand der kolonie veel invloed geoefend op zijn terugroeping. In een hachelijken toestand liet Daendels, wiensgezondheidstoestand te wenschen overliet, de, kolonie achter. Er heerschte groote ontevredenheid, moedeloosheid en gebrek aan geld. Den 4en Augustus 1811 verscheen een honderdtal Engelsche schepen voor Tjinlintjing om op dien dag en den daarop volgenden dag de geheele landingsdivisie te ontschepen. Nu was het begin van het einde daar. Binnen drie weken tijds was Batavia en de stelling bij Meester-Cornelis door de Engelsche troepen onder Sir Samuel Auchmuty veroverd. Nadat de strijd in Midden- | |
[pagina 273]
| |
Java voortgezet werd, eindigde deze den 18en September d.a.v. met de overgave van generaal Janssens met zijn troepenGa naar voetnoot*).
Laat het ons vergund zijn thans melding te maken van het nut dat het Fransche bestuur ons heeft aangebracht. Het is buiten kijf, dat onder dat régime zeer vele belangrijke zaken in ons land zijn tot stand gekomen en wel hoofdzakelijk door den persoonlijken invloed, het buitengewoon organiseerend talent en het voortvarende karakter van den keizer der Franschen. Zoo valt met waardeering te wijzen op de invoering van den Burgerlijken stand, het verplichte aannemen van een familienaam, de regeling der belastingen, de kadastrale wetgeving, het verbod van begraven in de kerken, den vernieuwden straatweg van Amsterdam naar Antwerpen en het telegraafwezen. Omtrent een vijftal dezer verordeningen geven we een nadere toelichting. Onder de meest belangrijke decreten uit dien tijd behoort dat van 6 Januari 1811, waarbij werd bepaald, dat de Code Napoléon met het wetboek van koophandel, burgerlijke rechtsvordering, strafrecht en strafvordering met ingang van 1 Maart 1811 van kracht
generaal h.w. daendels.
zouden zijn voor de geannexeerde hollandsche departementen. Een uitvloeisel hiervan was de Burgerlijken Stand. Door de invoering van deze zoo nuttige instelling in Augustus 1811 kwam de gansche bevolking op de raadhuizen ingeschreven te staan. Wat vroeger de taak was van de kerk werd nu overgedragen op de burgerlijke gemeente. Een ieder behoorde aangifte te doen voor de registers van naam, voornaam, geboortedatum, geboorteplaats, ambt, bediening of ambacht. Wie hierin nalatig bleef kon b.v. geen nering of bedrijf uitoefenen, ook niet voor eenig ambt of bediening in aanmerking komen. Nu moest het Burgerlijke Stands-register ten eeuwigen dage in volkomen orde worden gehouden zoodat men niet meer bij de conscriptie, of volkstelling misleid kon worden. Voorts behoorden alle sterfgevallen zonder onderscheid, alsook het ter wereld komen van alle kinderen, met vermelding van den doopnaam, voortaan ten stadhuize aangegeven te worden. Dien ten gevolge moesten de doopboeken uit de kerk naar het raadhuis worden overgebracht, waarvan mededeeling werd gedaan aan de predikanten der verschillende kerkgenootschappen en de R.C. Pastoors.Ga naar voetnoot*) Wie nu zijn | |
[pagina 274]
| |
doopcedul verlangde was genoodzaakt zich aan het stadhuis te vervoegen en niet meer bij den kerkeraad. Bij die geboorte en overlijdensregisters kwamen in 1812 die van het trouwen waarvan de akten allen in duplo en op zegel beschreven moesten worden, geparafeerd door den president van de Rechtbank. Later behoorden deze registers door den keizerlijken procureur bij de Rechtbank te worden geverifieerd, die zoo noodig tot de vervolging overging van den ambtenaar, die zijn plicht nagelaten had. Het dragen van familienamen was toen nog niet algemeen, want bij decreet van 18 Augustus 1811 werd voorgeschreven dat: 1. Degenen woonachtig in de departementen van het voormalig Koninkrijk Holland, die tot dusverre geen familienaam en voornaam hadden, verplicht waren er een aan te nemen en daarvan aangifte te doen bij den ambtenaar van den Burgerlijken Stand hunner gemeente. 2. dat de namen van steden en die uit het Oude Testament niet als familienaam mochten worden aangenomen, maar dat als voornamen konden genomen worden, namelijk die welke bij de wet van 11 germinal jaar XI toegelaten waren o.a. die der heiligen van de R.C. kerk. Dit decreet van 1811 was eene uitbreiding van dat van 20 Juli 1808 en strekte zich ook uit over de joden der Hollandsche departementen. Een maatregel, die nog jaren, hoewel belangrijk gewijzigd en onder andere benaming behouden bleef, was de Conscriptie. Het gehate woord werd na 1813 niet meer gebruikt, men sprak alleen van militie. Plaatsvervanging en nommerverwisseling werden in ruime mate toegelaten, zoodat de natie zonder te klagen als weleer in het dienstplichtigstellen berustte. De nieuwe straatweg, van Parijs tot Antwerpen voltooid, moest, tengevolge van het annexeeren der Hollandsche departementen, tot aan Amsterdam verlengd worden. Hij moest, als verbetering van den bestaanden weg, zooveel mogelijk lijnrecht loopen en over Utrecht gaan ten einde den afstand van Parijs naar Amsterdam te bekorten. De reeds bestaande weg, vanaf de Muiderpoort te Amsterdam, had dit bezwaar, dat hij bij Nieuwersluis twee richtingen nam, de een langs den rechter Vechtoever en de andere langs den linker over Breukelen, Maarssen, Zuylen tot aan de Catherijne poort te Utrecht. Van Utrecht liep de weg naar Jutphaas, Vreeswijk - waar men per veerpont overstak - Vianen, Meerkerk. Lakeweld en Gorcum, welk laatste traject in het winterseizoen bijna onbegaanbaar was. De nieuwe weg zou de volgende wijzigingen bevatten. Bij Abcoude ging hij tot het buitenverblijf Velsenbosch door het Gein waarna hij zich achter Baambrugge met den ouden weg vereenigde. Bij Breukelen moest hij loopen langs den linker Vechtoever tot aan de buitenplaats Hartevelt, dicht bij Maarssen, en van daar op Utrecht aan. Van Vianen richtte de nieuwe weg zich door het bosch, Leksmond en over den Arkelschen dijk naar Gorcum. Bij decreet van 24 Februari was door Napoleon voor dit werk een post van 2400.000 francs op de begrooting der ‘caisse des canaux’ gebrachtGa naar voetnoot*). Als volgend punt noemen we het kadaster. Aan het denkbeeld reeds in 1808 opgekomen tot het opmaken van een algemeene statistiek van de grondeigendommen in alle gemeenten van het keizerrijk, met opmeting en schatting, perceel voor perceel, was uitvoering gegeven. Door de inlijving werd aldus ook voor ons land omtrent de kadastrale kwestie een beslissing genomen. Zoo kwam ons kadaster, waarvan in 1811 de werkzaamheden waren aangevangen in 1831 gereed, althans in zoover dat | |
[pagina 275]
| |
depêche van amsterdam naar parijs per optische telegraaf.
| |
[pagina 276]
| |
er voor belastingheffing over 1832 gebruik van kon worden gemaaktGa naar voetnoot*). In het belang der gemeenschap met het buitenland werd de optische telegraaf van Antwerpen tot Amsterdam in het laatst van 1810, verlengdGa naar voetnoot†). Deze telegraaf werd naar het ingenieuse stelsel van Claude Chappe (1763-1803) aangelegd. Na zijn dood werden zijn broeders Ignatius en Pieter als administrateurs van den telegraafdienst in
een executie in 1813.
zijn plaats benoemd. Eerst tegen het einde zijner regeering begon Napoleon in dezen telegraafdienst belang te stellen en kwamen in ons land verbindingen volgens Chappe's stelsel tot stand. Het seintoestel was bijna geheel van ijzer en bestond uit een lange ijzeren staaf, welke aan beide uiteinden twee kleinere staven met dwarsarmen droeg, zoo vervaardigd dat ze om de hoofdstaaf draaiden. Alzoo kon men den armen 196 verschillende standen geven. De helft dezer seinen werd alleen voor dienstzaken gebezigd, de andere helft was voldoende voor de correspondentie. Elk dezer seinen duidde een woord aan van de woordenlijst die uit 9999 woorden bestond, De machine was op een toren geplaatst en de telegrafist in een kamer van dezen toren bracht de staven door middel van koorden en katrollen in beweging. Dit was het stelsel, dat aan alle eischen der toenmalige telegraphie beantwoordde. De aan te leggen telegraaf van Antwerpen naar Amsterdam behoorde, volgens Chappe, over twintig plaatsen te loopen. Op de | |
[pagina 277]
| |
kerktorens der voor dezen telegraafdienst aangewezen gemeenten werden de seintoestellen geplaatst. Zoo werd op 24 en 25 December 1810 een zoodanig toestel op de spits van den Jacobikerktoren te Utrecht aangebracht in plaats van den weerhaanGa naar voetnoot*). Voor den aanleg van deze telegraaf kwam een der heeren Chappe in October 1810 naar ons land over en vestigde zich voor eenigen tijd te Amsterdam. In een groote stad als Frankrijks derde hoofdstad reeds was kon niet gemakkelijk dadelijk het juiste punt gekozen worden om het telegraaftoestel te plaatsen. Na eerst den Nieuwekerkstoren voor dat doel te hebben gekozen kwam Chappe van dit plan terug en stelde hij Lebrun de Weesperpoort als het meest geschikte punt voor. Wel konden de Hollandsche comedie, welk getimmerte sterk genoeg was, en de Oosterkerkstoren ook in aanmerking komen, maar de Weesperpoort verdiende toch de meeste aanbevelingGa naar voetnoot†). Werkelijk werd op laatstgenoemd gebouw het toestel aangebracht waarvan de werking niet weinig de aandacht van het publiek trok. Bij het uitbreken der omwenteling werd deze telegraaf vernield. Thans zijn wij genaderd aan het jaar der
de garde d'honneur p.c. de bie.
instorting van het oppermachtige Fransche rijk met zijn eminenten autocraat. In den loop van 1813 ontstonden er als voorboden der naderende omwenteling allerlei ongeregeldheden, aangezien onder den sterken druk der tijden het nationaal bewustzijn begon te herleven. Geplaatst tusschen het onrustige Frankrijk en het oproerig geworden Duitschland zou ons land den terugslag der naderende uitbarsting ondervinden. Zoo was te Amsterdam ter eere van den Prins van Oranje wat opgewondenheid in kroegen ontstaan, maar te Deventer was de feestroes overgeslagen tot het zingen van Oranjeliederen in het openbaarGa naar voetnoot*). En dat er wel degelijk wat broeide blijkt uit dit vierregelig versje, toen verspreid: De arend is geplukt
De veeren zijn gevlogen
Prins Willem is op weg,
Weldra Oranje boven.
PrinsgezindGa naar voetnoot†).
Toch begon de toestand hachelijk te worden want tengevolge van den rampspoedigen afloop van den Russischen veldtocht moesten nieuwe legers op de been worden gebracht en werden niet alleen de gewone lichtingen vervroegd, maar ook een nieuw deel van de Nationale Garde opgeroepen. Bij deze reor- | |
[pagina 278]
| |
de slag bij lützen. mei 1813.
ganisatie der Nationale Garde werd zij in drie bannen verdeeld en zouden de inschrijvingen in April plaats vinden. De verbittering die hieruit voortvloeide veroorzaakte in verschillende plaatsen van ons land een voor het Fransche bestuur verontrustende beweging, terwijl het te Leiden den 20-21sten April tot een werkelijk oproer kwam. Ook te 's-Gravenhage ontstond den 21sten April eene beweging bij het vernemen dat te Leiden een oproer plaats vond en aldaar naar het heette ‘Oranje boven’ was geroepen. Voornamelijk de turfdragers kwamen met trommelslag in beweging en trokken naar Scheveningen ten einde ook daar de dorpelingen aan te sporen naar Den Haag te komen. Die toeleg mislukte. Te 's-Gravenhage teruggekeerd maakte de troep zich van verscheidene geweren der burgerwacht meester. Bezetting lag er niet in de stad, daar deze onder generaal De Lorcet naar Leiden was gezonden; alleen de Departementale compagnie, of lijfwacht van den prefect, was gebleven. Deze kwam op de been en ook werd er appèl van de burgerwacht geslagen, maar weinigen kwamen op. In het Noordeinde deed het gepeupel een poging om het huis van den adjudant der Burgerwacht Besanger, een drankverkooper, alwaar wapens werden bewaard, te plunderen, doch een wacht van burgers en der Departementale compagnie, daarvoor inmiddels geplaatst, verijdelde die poging. Kapitein van de Poel, van de Depart. Comp., sommeerde nu de doldriftige menigte uiteen te gaan, daar hij anders verplicht was vuur te geven. Maar dit baatte niet. Het salvo brandde los, doch, zooals bevolen, over de menigte heen. Ongelukkig liet Van de Poel zijn geheele detachement te gelijk vuren en niet de helft daarvan, waardoor | |
[pagina 279]
| |
de slag bij bautzen. mei 1813.
hij in staat zou zijn gesteld met de andere helft verderen tegenstand te bieden. Zich daarna op eens van alle middelen ter verdediging verstoken ziende, gingen zijn manschappen op de vlucht en werd hij zelf zoo zwaar mishandeld, dat hij kort daarna overleedGa naar voetnoot*). De troep vervolgens door het Heulstraatje naar het Voorhout willende dringen werd ook daar onder vuur genomen door een wacht der depart. comp., waardoor twee der belhamels gedood en eenigen gekwetst werden. Door den invloed van kolonel Tullingh en de commissaris van Politie Ampt keerde de orde terug. In den avond deed de prefect door een wacht begeleid een ronde in het centrum der stad waar het toen rustig was, waartoe ook de stedelijke regeering door aflezingen van de pui van het stadhuis vermaand had. Hierdoor kreeg generaal De Lorcet meer vrijheid van handelen om ook te Vlaardingen en te Maassluis de orde te herstellen. Nagenoeg in het geheele departement der Monden van de Maas vonden rustverstoringen plaats, terwijl eveneens in het departement van de Zuiderzee te Zaandam verzet ontstond. In den nacht van den 21en April werd aldaar een heftig protest aangeplakt tegen de opschrijving van de Nationale Garde, waarvan het slot luidde: ‘Wij Hollanders hebben zooveel opgeofferd om de Franschen hier te verkrijgen, laten wij nu ook zooveel opofferen om hen te verdrijven’. Veel dreigend volk kwam toen op de been. Aan het hoofd der beweging had zich de schipper op Rotterdam J. Rek gesteld, | |
[pagina 280]
| |
doch, hoe het zij, de opstand vond geen bijval. Weinige dagen later werd de lust tot verder verzet door de komst van generaal Molitor en van het Amsterdamsche strafbataljon met kracht onderdrukt. Elf personen werden dan 26en April voor een krijgsraad gebracht en hiervan zes, waaronder J. Rek onmiddellijk geëxecuteerdGa naar voetnoot*). Als laatste executie dient nog deze niet minder tragische te worden vermeld. Te Zevenhuizen, nabij Rotterdam, in de herberg St. Joris, toen bewoond door den herbergier Jacobus Kloos, had deze met anderen het plan beraamd om de inschrijvingsregisters der Nationale Garde te halen en te vernietigen. Het plan werd uitgevoerd met het noodlottig gevolg dat de genoemde Kloos in den morgen van den 6en Juli te Rotterdam werd gefusilleerd en de anderen aldaar in het gevang terecht kwamen. In tegenwoordigheid van een grooten toevloed nieuwsgierigen vond de terechtstelling plaats van Kloos, die niet de minste zwakheid toondeGa naar voetnoot†). Voor de executie beleed hij aan den predikant zijn schuld en, vreemd moge het klinken, hij droeg Z. Eerw. zelfs op aan den kapitein-rapporteur van zijn vonnis mede te deelen, dat hij rechtvaardig veroordeeld en altijd een lastig persoon geweest wasGa naar voetnoot§). Zoo snel als deze onlusten zijn begonnen evenzoo spoedig waren zij door het krachtig optreden voorloopig den kop ingedrukt. Een ander decreet, dat hoofdzakelijk de zonen der eerste families betrof, was dat van 3 April waarin de oprichting van een korps van 10.000 man Gardes d'Honneur werd bevolen. Daarin werd o.a. vastgesteld, dat het korps uit vier regimenten zou bestaan die zich elk op eigen kosten moesten kleeden en monteeren. Als formatieplaats werd aangewezen: voor het 1e regiment Versailles, voor het 2e Metz, voor het 3e Tours en voor het 4e Lyon. De monteering dezer regimenten was gelijksoortig. Alleen had ter onderkenning de sjako bij groot tenue een hooge groene pluim met rooden top voor het 1ste regiment, blauwen top voor het 2e, gelen voor het 3e en witten top voor het 4e regiment. Wat Napoleon op het denkbeeld had gebracht dit ruiterkorps op te richten, was dat sedert de vestiging van het keizerrijk er in de plaatsen, welke de keizer waardig keurde officieel te bezoeken, meestal vrijwillige eerewachten werden opgericht. Na den Russischen veldtocht nu besefte Napoleon uit militair en uit politiek oogpunt het nut, deze afdeelingen tot een permanent korps te vormen, dat hoofdzakelijk tot strekking had jongelui van de voorname families uit Duitschland, Italië en Holland als gijzelaars te laten dienen, waarin Napoleon waarborgen zocht tegen een mogelijken opstand in zijn wingewestenGa naar voetnoot*). Gevallen van dienstweigering deden zich veelvuldig voor, zoodat van de zijde der regeering geen moeite gespaard bleef om de weerspannigen tot onderwerping te brengen. Nadat Lebrun een gedeelte van het contingent van het departement der Monden van de Maas had gezien, deelt hij daarover zijn oordeel in een van die korte zakelijke briefjes aan zijn keizerlijken meester mede. Hij schrijft o.a. dat er jongelui met goeden wil bezield bij waren, anderen die slechts uit noodzaak zich onderworpen gedroegen, omdat hun ouders onder het leed van het vertrek gebukt gingen, en weer anderen die zich weerspannig toonden. Aan het slot zegt hij: ‘Ce sera une très belle jeunesse, nous tâchons de la échauffer; les victoires de Votre Majesté | |
[pagina 281]
| |
les échaufferont mieux que mon discours’Ga naar voetnoot*). Tot werkelijken dienst op het oorlogsveld zijn deze onervaren ruitersoldaten nimmer gedwongen. Na den slag van Leipzig dwaalde het korps in de omstreken van Frankfort en Hanau rond. Velen wisten daarna te ontvluchten en langs omwegen het vaderland te bereiken; de overigen werden als gijzelaars naar Bourges gevoerd, waar zij den 13en April hun vrijheid herkregen. Na den slag bij Leipzig behoorde er alle mogelijke voorzichtigheid te worden in acht genomen, opdat de lagere volksklasse den opstand niet te vroeg deed uitbreken. De bezadigde lieden koesterden de overtuiging dat men het verstandigst deed den aftocht der Franschen af te wachten. Voor Napoleon echter was het behoud van Holland een factor van gewicht, want als hij dit land verloor, lag de weg naar noordelijk Frankrijk geheel open. Door de snelle uitbreiding van den opstand en het voortvarend optreden der geallieerden is Napoleon
schotschrift op napoleons geroorte.
echter belemmerd geworden in het nemen van maatregelen hiervoor. Vermelden wij thans, dat na de oproeren in het voorjaar het den Franschen gelukte het volk nog eenigen tijd in toom te houden, terwijl Lebrun de illusie koesterde, dat de gisting slechts van voorbijgaanden aard zou wezen. Bij Napoleon had hij steeds op gematigdheid aangedrongen om niet noodeloos verbittering te wekken en, dank zij deze politiek, bleef Lebrun den toestand nog eeni gen tijd meester. Maar na Leipzig, toen de uitbarsting van haat tegen den Franschen heerscher uitsloeg en de nationale geestdrift ontvlamde, gevoelde Lebrun dat de macht hem ontglipte. Gedrukt door het pijnlijke zijner positie had daarenboven de dood van zijn tweeden zoon Alexander, die in Rusland gesneuveld was, hem diep geschokt. Ziek op het Huis in 't Bosch, nabij 's-Gravenhage, vertoevende en zonder troepen waarop hij zich verlaten kon, zonder betrouwbare berichten en omringd door verspieders vroeg de vier-en-zeventigjarige grijsaard zich af, of het niet verstandiger zou wezen dat hij Holland voor eenigen tijd verliet en trachtte te redden wat | |
[pagina 282]
| |
er te redden viel. Hij verzocht den keizer zijn terugroeping. De Directeur-Generaal van Politie te Amsterdam echter was er de man niet naar om zich zoo spoedig te laten terneerslaan, want toen hij in den schouwburg te Amsterdam uit Duitschland de tijding ontving van het voordeel door Napoleon bij Hanau behaald, las hij dit nieuws met luider stem het publiek voor. Hierop geraakten de aanwezige Franschen in enthousiasme, de Hollanders daarentegen bleven somber en gedruktGa naar voetnoot*). Hoe despotisch het politietoezicht in die dagen was, blijkt hieruit, dat toen er een advertentie van het sneuvelen van een Hollandsch officierGa naar voetnoot†) bij Bautzen in het Dagblad van het Dept der Monden van de Maas verscheen hierover door Devilliers Duterrage bij Savary een klacht werd ingediend. ‘Ces annonces’ schreef hij, 28 Juni 1813 - ‘produisent ici le plus mauvais effet. Mes avis répetés paraissent impuissant pour empêcher ces publications indiscrêtes et je pensais à suspendre la distribution de ce journal, mais j'ai cru qu'il serait plus convenable de prendre les ordres de V.E. sur la punition qu'il convient d'infliger au redacteur et parce que partout de la main du gouverneur lui-même elle produira beaucoup plus d'effetGa naar voetnoot§). Men ziet hieruit dat de Fransche Politie de nederlagen van Napoleons legioenen nog poogde te verbloemen; zoo onderging ook de redacteur van het dagblad van den Boven-IJsel een strenge vervolging, omdat hij in het laatst van Augustus in zijn blad, zonder opzet, iets had opgenomen, dat de waarheid deed doorschemerenGa naar voetnoot*). Het betrof dat alle communicatie met Oostenrijk verbroken scheen, hetgeen invloed op de Beurs had gehad. In verband hiermede kunnen we vermelden, dat onze vaderlandslievende dichter Helmers in zijn bekende Hollandsche Natie, eerst ter beoordeeling opgezonden naar den Directeur-generaal der Drukkerijen en van den Boekhandel, zich over de toekomst van Nederland hoopvol had uitgesproken. Door den censor werd datgene wat aanstoot gaf geschrapt. Eerst de derde druk, uitgegeven te 's-Gravenhage in 1814, bevatte weder de oorspronkelijke versregels. Helmers overleed in Februari 1813. In November begon het smeulende vuur zijn sprankels uit te slaan. De Stassart, die den laatsten tijd herhaaldelijk door rustverstoringen was opgeschrikt geworden, gaf aan Lebrun een beeld van den toestand. Reeds hadden de geallieerden, voorafgegaan door kozakken, zich voor de IJsellinie vertoond waartegenover Molitor maar een kleine macht kon stellen. Den I5en dezer maand meldde Lebrun aan Napoleon, dat het te Amsterdam duidelijk werd, dat men den aftocht der Franschen iederen dag verwachtteGa naar voetnoot†). Op denzelfden dag toen Lebrun zijn brief met sombere vooruitzichten den keizer schreef brak te Amsterdam de bekende opstand van het proletariaat uit en was generaal Molitor, die reeds 's nachts de stad ontruimde naar Utrecht afgetrokken. Hier was 't Anton Reinhard Falck, kapitein der Nationale Garde, sedert lang bij de politie als verdacht van niet zuiver op de graat in zijn politieke gevoelens te wezen, die zijn kolonel G. van Brienen met diens 1200 man voor zijn denkbeelden had gewon- | |
[pagina 283]
| |
nen. Te 's-Gravenhage richtten de oudregenten F. van der Duyn van Maasdam, G.K. van Hogendorp, C. Repelaer van Driel, J.F. van Hogendorp, F. de Changuion en E.C. de Jonge, een uitnoodiging aan de oud-regenten van 1795 uit alle provinciën en steden tot een samenkomst op den 18en November. Tevens werd door deze heeren de graaf van Limburg Stirum gemachtigd om op te treden als gouverneur van Den Haag. Er was als 't ware eene geheime organisatie wijd over het land vertakt, waarmede Van Hogendorp zich al geruimen tijd had beziggehouden, en verder met al wat noodig was om te dienen op het geschikte oogenblik der verlossing. De pogingen door Lebrun aangewend om de aanzienlijkste burgers te bewegen hun invloed aan te wenden tot beteugeling der onlusten bleken vergeefsch. In andere plaatsen verging het hem evenzoo, en, ziende dat alles verloren was, besloot de overspannen grijsaard de wijk te nemen. Zijn vertrek had den 16en November 's morgens te half acht uur plaats. Zijn rijtuig werd begeleid door het gewoon escorte gendarmes; uit het portierraam zag de prins de rookende puinhoopen der douanenhuisjes. Dien dag reisde Lebrun niet verder dan tot Utrecht, waar hij den directeur-generaal van Politie aantrof, dien hij naar Napoleon zond ten einde Z.M. verslag van het gebeurde der laatste dagen te brengen. Den volgenden dag reisde Lebrun tot Gorcum, alwaar de meeste Fransche autoriteiten arriveerden. Het getal rijtuigen dat dien dag de Arkelpoort binnenkwam bedroeg meer dan vijftigGa naar voetnoot*). Kort voor zijn verdere afreis de 18e, schreef hij aan den Keizer: ‘Heel Holland is in oproer en alleen de vestingen kunnen zich nog handhaven, als de garnizoenen zich verdedigen willen, maar, hun gezindheid in aanmerking genomen, heb ik daarop weinig hoop’Ga naar voetnoot*). Met de macht van Lebrun hier te lande was het gedaan. Bij zijn vertrek uit Gorcum liet hij De Stassart aldaar achter met eenige aangerukte troepen uit België, want Napoleon hechtte aan het bezit van die plaats, ‘den sleutel van Holland’, ten einde zijn communicatielijn in Holland te beschermen. Onder generaal Rampon zou zij van 7 Dec. tot 7 Febr. een beleg ondergaan, waardoor ruim 4000 Pruisen aan de krijgsoperatiëu van een legerkorps werden onttrokken. Den 27sten November kwam Lebrun te Parijs aan. Eenige dagen later benoemde Napoleon Lebrun's oudsten zoon Charles tot Gouverneur van Antwerpen en opperbevelhebber over Breda, Bergen-op-Zoom en Vlissingen. In zijn instructie van 16 December 1813 eischte Napoleon van hem dat hij met onbuigzame hardheid zou optreden. Elk dorp dat de Oranjekokarde aannam moest platgebrand worden en bij dagorder bekend gemaakt, dat een ieder die deze kokarde droeg op staanden voet zou worden gefusilleerd.Ga naar voetnoot†). Hier toonde Napoleon zich weer als de niets ontziende despoot, maar wat zou het baten in te gaan tegen den wil van een vastberaden volk, dat, nu Oranje in het land teruggekeerd was, zich eendrachtig onder diens banier had geschaard. |
|