Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 23
(1913)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
Exotisme in de kunst,
| |
[pagina 180]
| |
ler herausgebracht hat, um den Sinn der Natur zu verdeutlichen’. Ik wil trachten aan te toonen, dat kunsten wetenschap elkander niet alleen niet uitsluiten, - zooals sommige artisten schijnen te gelooven - maar dat zij elkander aanvullen of althans kunnen aanvullen; m.a.w. een schilderij of een teekening van een landschap, een vegetatiebeeld, een scene uit de dierenwereld, een rastype, een volkstafereel kan tegelijk een kunstwerk en beleerend uit een wetenschappelijk oogpunt zijn. Van daar, dat de titel van dit opstel ook had kunnen luiden: De wetenschap in de kunst of De kunst in dienst der wetenschap. En wat ik hier behandel, bestempel ik, zooals ook in mijn opstel over koloniale schilder-teckenaars, met den algemeenen naam van artistischwetenschappelijke iconographie. Lange reizen in allerlei verre gewesten en verblijven onder verschillende rassen en volken hebben mij in staat gesteld, het werk van een aantal der hier behandelde kunstenaars en amateurs aan de werkelijkheid te toetsen. Want ook het werk van eenige begaafde amateurs op kunstgebied, die verre reizen ondernamen, is niet zonder beteekenis voor de wetenschap. Ik heb hun, aan 't einde dezer kleine studie, een afzonderlijk kapittel gewijd. Van de kunstenaars, zoowel als van de liefhebbers, heb ik de producten gezien, wel is waar niet altijd de origineele, maar toch zeer dikwijls. Van de leemten en gebreken dezer proeve ben ik mij wel bewust. Zij zijn vooral toe te schrijven aan de omstandigheid, dat ik op dit gebied zoo goed als geen voorgangers had. Bij mijn overzicht heb ik mijn materiaal geographisch en chronologisch gerangschikt, ofschoon deze volgorde om voor de hand liggende redenen niet altijd streng kon worden volgehouden. De illustraties, die bij dit opstel zijn gevoegd, ben ik verschuldigd aan de verschillende kunstenaars zelven. Het is met hun toestemming, dat hun schilderijen en waterverfteekeningen hier worden gereproduceerd, waarvoor ik hun bij dezen mijn erkentelijkheid betuig. Voor verschillende inlichtingen bij mijn omslachtigen voor-arbeid verstrekt, ben ik vooral dank schuldig aan de volgende heeren: Louis Rousselet, prof. R. Verneau en den kunstschilder Joan Berg te Parijs, P. Staudinger en Alfred Maass te Berlijn, en Carl Schöffer te Hamburg. | |
A. Kunstenaars van beroep.I. Het Oosten met inbegrip van Noord-Afrika.Het Oosten als onderwerp in de schilderkunst dateert reeds van Bonaparte's expeditie naar Egypte, altijd wanneer men afziet van de ‘turqueries’, die reeds in de 18e eeuw in de kunst niet zeldzaam waren. Schilders van verschillenden aanleg, middelmatige en groote talenten, bij voorkeur Franschen, hebben zich, vooral in 't midden der vorige eeuw, aan het ‘Orientalisme’ gewijd. Maar ook later, tot in den tegenwoordigen tijd, zijn de schilders van 't ‘Oosten’, waarmede eigenlijk vooral de Islamitische wereld, van Noord-Afrika, Palestina, Syrië en het overige Turkije bedoeld wordt, legio. Buiten Europa is geen land en geen volk meer geschilderd en geteckend geworden dan Noord-Afrika, van Marokko tut Egypte, met zijn Arabische bewoners. Kabyien, Turken en Negers vindt men weinig meer dan incidenteel in het werk van die artisten. Hun werk zou een afzonderlijke behandeling verdienen, zoowel om de kunstwaarde ervan als om de wetenschappelijke beteekenis. Behalve de enkele kunstenaars bij wie ik zal stilstaan, kan ik hier dan ook niet meer doen dan enkele namen noemen. Ik heb uitsluitend het ‘westelijke’ Oosten, als ik die paradoxale benaming mag gebruiken op 't oog, de ‘Near East’ der Engeischen in tegenstelling van het Verre Oosten, waarover straks. Onder de ouderen telt Théodore | |
[pagina 181]
| |
fig. 1. e. dinet. illustratie uit ‘antar’.
Cependant les jours et les nuits passèrent, et la passion s'accrut dans le coeur d'Antar. On arriva à l'époque des Mois Sacrés, au premier jour de Redjeb: c'était le temps de fête des Arabes idolâtres. | |
[pagina 182]
| |
Valerio, ‘un artiste facile, brillant, un aimable petit-maître romantique’, zooals een zijner biographen hem noemt. Valerio nam in 1852 met de Turken deel aan den oorlog, woonde het beleg van Silistria bij en bereisde daarna het Ottomanische rijk tot aan zijn uiterste grenzen. Hij bracht van die tochten een groote menigte belangrijke ethnographische studies in aquarel mede. De oudere jaargangen van den Tour du monde bevatten vele illustraties van Valerio naar aanleiding zijner reizen. Ik noem verder Charles Verlat, den grooten schilder van Palestina en Bijbelsche voorstellingen, waaraan zich ook in latere j aren de talentvolle Rochegrosse, behalve aan Algerië, heeft gewijd. Onder de Duitschers is vooral W. Gentz te noemen, die o.a. den kroonprins Friedrich (later keizer) naar Palestina vergezelde. Een schilderij van Gentz, voorstellende den intocht van den kroonprins in Jerusalem is aanwezig in de National Galerie te Berlijn. Onderde Nederlandsche artisten mogen de Famars Testas en Zilcken genoemd zijn. Naast het min of meer theatrale orientalisme van Delacroix, Decamps, Gerome, Henri Regnault, Fortuny, Benjamin Constant e.a. staat de richting, die Marilhat en Fromentin aangaven en Gustave Guillaumet en enkele anderen voortzetten. Fromentin en zijn richting kan men de ‘intimisten’ noemen, omdat hun werk op langdurige en zorgvuldige waarneming gebaseerd is. Naast den artist vindt men in hen den ethnograaf, psycholoog en geograaf. Zij
fig. 2. e. dinet. illustratie uit rabia el kouloub.
begrepen den Arabier en zijn omgeving. Vóór ik het werk van Etienne Dinet leerde kennen, dacht ik dat wij in Fromentin en Guillaumet de meest volmaakte schilders van Algerië moesten zien. De persoonlijke kennismaking met Dinet te Parijs, in 't laatst van 1910, en de beschouwing van een aantal zijner werken overtuigde mij, dat geen zijner voorgangers en tijdgenooten met hem kan worden vergeleken, ook al laat men hun alle recht wedervaren. Zoover mij bekend, vertoont Dinet met geen der andere ‘peintres d'Afrique’ eenige verwantschap. Als schilder-ethnograaf, als schilder-psycholoog der Moslimsche wereld staat hij geheel afzonderlijk. De beschouwing van Dinet's volks-tafereelen, grepen uit het Arabische leven en typen werkt dan ook als een openbaring, een gewaarwording, die ik slechts had toen ik het tropische Afrika van Wilhelm Kahnert en Ernst Heims - waarover straks - leerde kennen. Camille Mauclair, die een waardeerend artikel over Dinet schreef, drukt het zoo juist uit: ‘L'Islam est là tout entier, dans sa sauvagerie, sa fierté, son luxe barbare, sa misère, sa cruauté et son immense mélancolie’. Dinet ontvangt niet gaarne bezoek. De man, die in gedachten geheel in het Oosten leeft, verkeert slechts noode met hen voor wie die wereld gesloten is. Maar voor mij stond zijn heiligdom open. Ik bevond er mij ‘en plein Orient’. Het Algerië, waar ik een kwart eeuw geleden maandenlang had vertoefd, werd mij plotseling weder voor den | |
[pagina 183]
| |
geest getooverd. Tapijten, divans, meubels, bibelots, wapens, - alles ademt de Afrikaansch-Arabische atmospheer. Een geelwit woestijnvosje met enorme ooren, de fennek Messaoûd, de lieveling van den artistreiziger, loopt vrij door de vertrekken. En toen Dinet mij met zijn vriend, den kleinzoon van Abd-el-Kader in kennis bracht, was de illusie volkomen. Dinet zelf maakte op mij den indruk van een verarabischten Franschman: ‘un Européen deseuropéanisé qui s'enivre de la vie arabe’. In 1861 te Parijs geboren, begon Dinet reeds op negentien jarigen leeftijd te schilderen. Hoewel hij eenigen tijd op een atelier werkte, is Dinet grootendeels autodidact. Hij zocht en vond zijn eigen richting, werkte hard, zoodat hij de techniek volkomen beheerschte, toen hij in 1884 voor het eerst naar Algerië toog, En sedert, jaar in, jaar uit, brengt Dinet elken zomer in zijn overzeesch arbeidsveld door, omdat de zonnegloed er dan het felst, de kleurenpracht het rijkste is. Ofschoon Dinet ook Egypte bezocht, zijn de provinciën Algiers en Constantine zijn geliefd terrein. Dinet is een illustreerend talent bij uitnemendheid. Wel is hij door en door artist, maar zijn visie is niet die van een dichter. Dinet is psycholoog en ethnograaf.
fig. 3. e. dinet. illustratie uit rabia el kouloub.
Men vindt daarom bij hem geen onreëele, vage droomwereld, geen synthese van het Islamitische Oosten, zooals bij Ziem en Marins Bauer. Ook van een gestyleerd Oosten, zooals b.v. Nieuwenkamp Bali en Lombok toekende, is bij Dinet geen spoor te vinden, noch van de overdreven bonte en schrille kleuren, waarmede sommigen - ik noem Besnard onder de besten - het Oosten hebben gemaald. Dinet schildert een reëel Oosten, dat leeft. Zijn Oosterlingen ademen, niet in subtielen aether, maar in de heete atmospheer van hun zonneland. Zij leven, in hun vreugde en droefheid, in hun kalmte en toorn. Of Dinet mannen schildert, of vrouwen, of kinderen, het anthropologische type is altijd juist; de physionomieën, de muziek, de gebaren zijn aan de natuur ontleend, de klederdrachten, sieraden en alle ethnographische details beantwoorden aan de werkelijkheid. Kortom, zóó zijn zij, die ‘belles brutes souples et vigoureuses’. Dinet's teekening is vast en bestudeerd, zijn penseelstreek forsch, zijn koloriet warm en zijn composities zijn voortreffelijk. Aan de verlichting en de reflecties is groote aandacht geschonken. De fig. 1-3 mogen een denkbeeld geven van hetgeen Dinet vermag. Mij dunkt, deze | |
[pagina 184]
| |
tafereelen zijn te sprekend om er commentaar bij te voegen. Het Musée du Luxembourg is in 't bezit van een van Dinet's meesterstukken: Esclave d'amour et Lumière des yeux, een Arabisch paar, minnekozend in 't blauw-zilveren maanlicht. Het Petit-Palais te Parijs kan op zijn vermaarde schilderij Un farcené bogen, behalve op een aantal andere doeken en studies van zijn hand. Op de expositie der ‘peintres orientalistes’ in 't Grand-Palais te Parijs, in 1911, prijkte Dinet's Sous les lauriers roses. Zooals een criticus schreef, behaalde Dinet gemakkelijk de overwinning met die Arabische ‘chaude nudité.... sous sonvoile d'un ton si rare et si hardi’. Onder de musea inden vreemde, die werk van Dinet bezitten, zijn die van Dresden en Gothenburg te noemen. De Ouled-Naïl, die vrouwen ‘à la musculature de jeune panthère, aux yeux sans pensée, au rire câlin et cruel’, vinden we dikwijls onder Dinet's sujetten. Khadra, la danseuse des Ouled-Naïl b.v. is een door Dinet geïllustreerd boek, dat hen tot onderwerp heeft. Dinet heeft ook nog andere boeken geïllustreerd die, evenals Khadra, bij H. Piazza & Cie te Parijs, in den loop der negentiger jaren het licht zagen. In een daarvan. Antar, wordt een schoone, maar vreeselijke legende naverteld. Rabiâ el Koulouboule Printemps des Coeurs is een legende uit de Sahara, opgeteekend
fig. 4. koerner. gezicht op het eiland phylae.
door Sliman ben Ibraham en vertaald door Dinet. Genoemde Arabier, een vriend van den kunstenaar, schreef ook den tekst bij Dinet's illustraties van Mirages, scènes de la vie arabe. Rabiâ el Kouloub en Mirages zijn prachtuitgaven, maar van laatstgenoemd werk bestaat ook een goedkoope editie onder den titel van Table aux de la vie arabe. Bovengenoemde boekwerken zijn in alle opzichten van onschatbare waarde. Zij vormen met Dinet's schilderijen een geheel, dat eenig daarstaat. ‘C'est de l'art et du grand art’, maar 't is ook wetenschap. Ik geloof mij dan ook niet te vergissen, indien ik beweer, dat onder alle schik der-ethnographen, met wier werk ik bekend ben, Etienne Dinet de grootste is. Het werk van Ed. Hilde brandt, ofschoon behoorende tot een veel vroeger tijdperk dan Dinet, brengt ons geleidelijk van het ‘westelijke’ Oosten naar het Verre Oosten. Hildebrandt toch was een der zeer weinige kunstenaars, die als - 't ware de geheele aarde omspande. In 1818 te Dantzig geboren, in 1868 te Berlijn overleden, was Hildebrandt o.a. een leerling van Isabey. Reeds in 1844 toog hij, in opdracht van den koning van Pruisen, naar Brazilië, waar hij twee jaren doorbracht. Daarna volgden reizen naar de Kanarische eilanden, Egypte, Syrië, Turkije, Griekenland en het hooge Noorden, terwijl in 1862-'64 zijn reis om de wereld plaats had, waarbij Egypte nog- | |
[pagina 185]
| |
maals bezocht werd. Deze reis werd beschreven naar de dagboeken en mondelinge mededeelingen van Hildebrandt door Ernst Kossak (3 dln., Berlijn 1867). Alles te zamen genomen, is dit reisverhaal vrij onbeduidend, al moet men ook de energie bewonderen van den artist, want in die dagen was een reis om de wereld iets geheel anders dan nu. Hildebrandt had daarbij lichamelijk veel te lijden en met allerlei moeielijkheden te kampen. Het is dan ook niet meer dan billijk, zoo ik in een tijd, waarin men zoo spoedig en gaarne het werk van voorgangers vergeet, de verdienste van Hildebrandt als wereldreiziger en ‘Orientmaler’ even in herinnering breng. Beschermeling van den grooten Alexander von Humboldt, was Hildebrandt in zijn tijd populair en zijn werk gezocht. Toch is er, ook door zijn tijdgenooten, zeer verschillend over hem geoordeeld. Wel beschouwd, staat het grootste gedeelte der aquarellen, die Hildebrandt van zijn wereldreis meebracht, beneden het werk, dat hij vóór 1862 leverde. Bij zijn leerling, den bekenden schilder van het Oosten, prof. Ernst Koerner te Berlijn, en in de Ravené-verzameling aldaar, zag ik een aantal voortreffelijke, mooi en zeker gewasschen aquarellen van Madeira, Egypte en het hooge Noorden en
eenige schilderijen van Hildebrandt, die bewijzen wat hij kon. Ook de waterverfteekeningen, die hij op de wereldreis van Egypte meebracht, zijn de beste en meest afgewerkte der geheele collectie. Ik schrijf
fig. 5. koerner. gezicht op het eiland phylae.
dit toe aan het feit, dat Hildebrandt zich daar op van ouds bekend terrein bevond en in den aanvang der groote reis nog gezond en frisch was. Van de ‘fast dreihunderd fertige Aquarellen’, die Hildebrandt, volgens zijn eigen getuigenis, van zijn reis rondom de aarde meebracht, zijn er 185 nummers, waarvan één dikwijls ettelijke kleine teekeningen omvat, in de National Galerie te Berlijn tentoongesteld. De verlichting van het zaaltje, dat hem is ingeruimd, is erbarmelijk slecht. Twee, drie malen ben ik er teruggekeerd in de hoop van beter te kunnen zien, maar het verschil was zelfs op heldere dagen niet groot. Hildebrandt's werk, zooals dat van vele anderen, komt in de National Galerie niet tot zijn recht. Hildebrandt schijnt al deze aquarellen, op enkele uitzonderingen na, met slechts weinige kleuren te hebben gewasschen: bruin, groen, blauw, wit. Het landschap en de boomen zijn daardoor zelden groen, hoogstens vaal groenachtig. Ook in de stads- en kustgezichten ligt daardoor iets dors, droogs en doodsch. Het felle zonlicht der tropen en de strakke blauwe hemel ontbreken doorgaans. De onderwerpen zijn echter meestal goed gekozen en leerrijk uit het oogpunt van land- en volkenkunde. Onder de belangrijkste en in verschillende opzichten beste aquarellen zijn die van de Chineesche kust te noemen. De reede van Kowloon met stil drijvende jonken in de avondschemering, en de fijne grijs-blauwe tinten der gladde zee en der omliggende ber- | |
[pagina 186]
| |
gen riepen mij weder een vaak aanschouwd tooneel voor den geest. Ook de gezichten in Hongkong, Macau, Canton en Shanghai zijn reëel, zoowel als de volkstypen en vaartuigen, die de reiziger van genoemde plaatsen afbeeldt. Een gezicht aan de Japansche kust is in zoover onjuist, dat de Fujiyama er veel te spits is afgebeeld, een fout, waarin ook de Japansche artisten gewoonlijk vervallen. Een gezicht in de baai van Yedo (Tokyo) is onwaar van kleur, op de bergen in 't verschiet na. Goed geslaagd zijn daarentegen vier Japanische Inselund Küstenbilder, met de blauwe zee en statige door wolken omfloerste bergen. Teekeningen van Europeesche kunstenaars uit Siam en Birma zijn zeldzaam en daardoor hebben Hildebrandt's Gewurzläden in Bangkok, Ufer des Menan mit Hütten, Frauen und Kinderaus Rangoon en verschillende gezichten in laatstgenoemde stad des te meer waarde. Ook zijn tafereelen van Agra en Benares in Voor-Indië zijn verdienstelijk. Waar Hildebrandt lichteffecten in de heete luchtstreken heeft willen uitdrukken, is hij goed geslaagd, zooals in zijn zonsondergangen aan de Nijl en in Siam: de vurigroode zonneschijf, de fantastisch gekleurde hemel, de
slanke palmen, de eigenaardige avondstemming en dan, op een der Siameesche
fig. 6. yuan shi kai, door hubert vos.
tafereelen, een olifant op den voorgrond. Ook zijn Adamspik is een verdienstelijk tropisch ‘Stimmungsbild’, maar het Urwald auf Ceylon is nietszeggend, bijna een mislukking. Daar de reeds genoemde Ernst Koerner een leerling van Hildebrandt is. vertoont beider werk groote verwantschap. Koerner is echter meer uitsluitend ‘Orientmaler’: Egypte, Europeesch Turkije, Syrië en Palestina werden herhaaldelijk door hem in 't belang zijner kunst bereisd, om van Griekenland en Zuid-Spanje niet te spreken. Wat ik in 't atelier van dezen kunstenaar te zien kreeg, overtuigde mij van zijn talent en degelijke wijze van werken. Zijn geschilderde studies naar de natuur, hetzij van de woestijn, de rivieroevers, bouwvallen of steden zijn voortreffelijk. Die in 't veld zóó conscientieus zijn bouwstoffen verzamelt, heeft zeker later geen moeite rustig thuis zijn schilderijen te maken. In tinten en lichteffecten doen sommige van Koerner's tafereelen aan Ziem denken. Ook in 't malen van roode, schitterende zonsondergangen in de woestijn is Koenier een meester. Sommige zijner plaatselijke studies zijn leerzaam, zooals die van de Sphinx, vóór en na de uitgravingen. Hier grooten- | |
[pagina 187]
| |
schijn komend met groote klauwen, die aan het beeld een nog vreemder aanzien geven. Koemer's afbeeldingen van het eiland Phylae vóór en na zijn wegzinken in de Nijl hebben historische waarde. ‘La Mort de Phylae’, die Loti zoo welsprekend heeft beschreven en gelaakt, heeft Koerner met het penseel vereeuwigd (fig. 4 en 5). Ook zijn schetsen van Stamboel en den Bosporus maken den indruk van groote natuurgetrouwheid. Onder de weinige kunstenaars van beroep, die Japanbezochten, neemt de in 1907 overleden Félin Regamey de eerste plaats in. Hij vergezelde Emile Guimet op zijn reis naar het verre Oosten in 1876, waar deze de godsdiensten ging bestudeeren. Op die rois werden ook Voor-Indië en China bezocht, Regamey bracht uit al die landen een aantal studies en schetsen mede, die gedeeltelijk de stof leverden voor de groote schilderijen, die van hem in het Musée Guimet te Parijs zijn tentoongesteld. Wat speciaal Japan betreft, illustreerde Regamey het door Guimet geschreven werk in 2 deelen Promenades japonaises (Parijs 1878-'80). Vergis ik mij niet, dan bezocht Regamey jaren later nogmaals Japan. Hij gaf althans in 1904 een boekwerk uit, getiteld Japon, dat 394 illustraties van zijn hand bevat. Bovendien zijn vele van Regamey's
fig. 7. chineesch meisje, door hubert vos.
schetsen in verschillende tijdschriften verspreid, want hij was ongewoon productief. Regamey behoorde tot een kunstenaarsgeslacht. Zijn werk draagt dan ook een door en door artistiek, hoewel sterk persoonlijk karakter. Vooral als teekenaar is hij voortreffelijk. Anatomisch geschoold, getuigt zijn werk van groote vaardigheid en zekerheid. Regamey's penseelstreek is breed en vlak; er is weinig modelé. Vele zijner figuren hebben donkere omtrekken, waardoor zij zich beter van den achtergrond afteekenen. De kleur zijner schilderijen is een weinig mat en beantwoordt lang niet altijd aan de werkelijkheid Het groen der cryptomeria b.v. is veel te licht. Regamey is vooral figuur- en genreschilder. Zijn voorstellingen uit Japan, zoowel als uit China en Voor-Indië, zijn grepen, momenten, uit het leven, hetzij van de priesterschap, hetzij van het volk. En dan zijn er afbeeldingen van bekende plaatsen. Indien er op Regamev's eigenaardig talent uit een kunstenaars oogpunt weinig is aan te merken, zijn er in zijn werk, als illustratie, eenige anthropologische en ethnographische fouten, die misschien alleen te zien zijn voor iemand welbekend met het Verre Oosten. Dit neemt natuurlijk niet weg, dat het werk van Regamey in zijn geheel genomen, van groote waarde voor de beschrij- | |
[pagina 188]
| |
vende volkenkunde is. Het is moeilijk uit te maken, welke schilderijen van hem in 't Musée Guimet de beste zijn. Ik noem er dan ook maar eenige op, die ook uit een artistiek oogpunt 't meest voldoen: de tafereelen uit den plezier- en tempeltuin Asakusa te Tokyo. Hier, links op den voorgrond, een altaartje, waarvoor een Japanner staat te bidden; rechts zit een man met grooten ronden stroohoed aan een tafeltje, om boonen te verkoopen voor de talrijke witte duiven, die hier rondloopen en heen en weer fladderen. Een oud steenen bruggetje, met een vrouw en twee kinderen, leidt naar den grooten tempel op den achtergrond. Daar, op een andere schilderij, op den voorgrond een galerij om met den boog te schieten. Een musumé staat tegen een der huispalen geleund en kijkt naar den ouden blinden bedelaar die, door een knaapje geleid, om een aalmoes komt vragen. Op het middenplan en den achtergrond grafsteenen en Buddhabeelden onder het geboomte, waartusschen in de verte een chaya of theehuis verrijst. De Promenades bevatten eenige reproducties van aquarellen. Een er van is een mooi droomerig kustgezicht in de avondschemering. 't Is windstil; de gladde zeespiegel weerkaatst den gelen glans van den hemel, die half bedekt wordt door horizontale wolken van purpergrijs en blauw. De heuvels, grillig van vorm, hullen zich in sombere tinten, die op den achtergrond intens lei-blauw zijn. Een andere waterverfteekening geeft eenige aan Inari gewijde altaren met een torii te zien, alles rood van kleur, op de helling van een boschrijken heuvel. Een jonge, knappe vrouw, met een kind op den rug, vormt de stoffage. De beste aquarel lijkt mij echter die ter illustratie van ‘Une femme dont la figure rappelle les vierges des peintres primitifs italiens, nous offre du thé’.... Zij is mooi, met iets mystieks, die rustieke vrouwefiguur. Op den achtergrond enkele pijnboomen, het stille zeevlak en aan den horizon de zachte ronde lijnen van blauwende heuvelen, en daarboven de windstille hemel, met een witte laag van Stratuswolken. Mooi is ook de kop van 't jonge meisje met het ‘profil de Marie-Antoinette’, dat Regamey aantrof in een theekraampje op den Atagoyama te Tokyo. De onjuistheden in kapsel, kleeding, houding en dergelijke, waarover ik reeds sprak, betreffen vooral details. Ook is het rastype somtijds te Europeesch, nu en dan zelfs fantastisch. Eenige oorspronkelijke studiekoppen van Regamey, die ik prof. Verneau nog liet zien, zijn weinig anders dan caricaturen. Om Regamey als iconograaf van Japan recht te doen weervaren zou vele bladzijden vereischen. Want zijn hoofdverdienste ligt in 't Japansche. Terloops mogen echter een paar zijner doeken betreffende China en Indië genoemd zijn. Refectoire de moines bouddhistes à Canton en Sacrifice à l'esprit de la terre à Hongkong zijn leerzame tafereelen en tevens mooi van compositie. De Prètre bouddhique à Ceylon, half naakt, gedrapeerd in zijn geel kleed, staat op zijn staf geleund te peinzen. Hij steekt sterk af tegen den wolkeloozen hemel, en groene bergen en landouwen liggen stil voor den eenzamen mijmeraar uitgespreid. Ook in den Brahmane en tenue de prière, die zich opmaakt om het Godshuis binnen te gaan, ligt innige aandacht en wijding, iets los van het aardsche. In de Bayadêre du temple de Madoura eindelijk zien we een van die typen van vrouwelijke schoonheid, waaraan Voor-Indië zoo rijk is. In 't Musée Guimet is nog werk aanwezig van andere kunstenaars, die in 't Verre Oosten hebben gereisd. Zoo heeft Louis Dumoulin er eenige zeer schetsachtige schilderijen van bepaalde plaatsen, volkstafereelen en processies uit Japan. Vooral Les temples de Ye-Yasu à Nikko, met stoffage, verdienen vermelding om het onderwerp en de mooie kleur. | |
[pagina 189]
| |
Verder bezochten nog Japan de Amerikaansche artisten John La Farge en het echtpaar Albert en Adèle Herter. De eerste, die ook over Japan schreef en bovendien de Zuidzee eilanden bezocht, overleed hoog bejaard, bijna twee jaren geleden, gedurende de correspondentie die ik met hem voerde. Ik kan dus tot mijn leedwezen verder niets omtrent dien begaafden schilder en aquarellist mededeelen. Van de Herter's heb ik niet meer dan eenige reproducties gezien in The Monthly Illustrator van 1895. Het lijkt mij voortreffelijk werk, vooral van Albert Herter. Een paar bijschriften der illustraties zijn echter onjuist. Zoo is de Study of Japanese ceremonial costume in werkelijkheid een soort van danseres (maiko). De Okamisan is geen vrouw uit de volksklasse, maar een nog zeer jong meisje. Zoowel kleeding als kapsel laten daaromtrent geen twijfel bestaan. A rest in the Woods is een incident op reis. De draagstoel, waarin de reizigster rust, thans nog op het land gebruikt, is het typische vervoermiddel van het zoo pittoreske, dagelijks meer en meer verdwijnende Oud-Japan. Behalve Regamey bezochten ook mevrouw Peralté, mejuffrouw Karpeles en Albert Besnakd Voor-Indië. Ook Marius Bauer,
fig. 8. min sa-ho, door hubert vos.
over wien ik later een woord zal moeten zeggen, was, meen ik, de eenige Nederlandsche artist, die zich zoover gewaagd heeft, altijd afgezien van hen, die in onze koloniën schilderden. De meer dan twintig schetsen door eerstgenoemde dame aan 't Musée Guimet geschonken, hebben tevens voor een deel betrekking op Tibet. Het is alles impressionistisch, maar met talent geschilderd. Ook de kleur is juist. Het zijn bepaalde localiteiten, landschappen en volkstypen. Tot de merkwaardigste stukken reken ik een lijkverbranding te Benares aan den oever van de Ganges en een gezicht op een rivierwijk in dezelfde stad. Of anderen dan mevrouw Peralté ooit in Tibet hebben geschilderd, is zeer de vraag. Daarom hebben de schetsen, die zij uit die troostelooze berg-woestenijen meebracht, des te meer waarde. Ik noem slechts het gezicht op de stad of het dorp Himis en dat op Lamayuru. De laatste plaats ligt op een rots in een hoogdal. Van de Grieksche schilderes Karpeles is mij niets meer bekend dan dat zij in 1910 te Parijs en later te Londen een reeks schilderijen uit Voor-Indië exposeerde. Alvorens een woord aan Besnard's werk te wijden, moet ik een oogenblik stil staan bij de tafereelen uit Hoog- en Midden-Azië, | |
[pagina 190]
| |
die een andere Franschman vervaardigde. Toen Gabriel Bonvalot en Guillaume Capus hun reis door genoemde streken maakten, werden zij door den schilder Albert Pépin vergezeld. Het fraaie boekwerk, dat naar aanleiding daarvan in 1889 te Parijs verscheen - Du Caucase aux Indes à travers le Pamir - is met 250 illustraties naar teekeningen en schetsen van Pépin versierd. Ofschoon handig en fijn geteekend, lijkt mij de trant weinig aantrekkelijk. In sommige teekeningen en typen is iets als uitgeveegds, chiffoné. Ettelijke der kleinere croquis zijn met de pen geteekend. In aanmerking genomen de lange reis en de vele plaatsen bezocht en volken gezien, zijn er in dit boek veel te weinig afbeeldingen vanbepaalde localiteiten, landschappen en volkstypen. Er is betrekkelijk weinig, dat bepaald representatief, typisch voor het geographischethnographische is, om van de planten- en dierenwereld niet te spreken. De kampementen en gebeurtenissen der expeditie nemen onder de illustraties van Pépin veel te veel plaats in. Daardoor is ook het reisverhaal, waarin trouwens al zeer weinig streng wetenschappelijks voorkomt, veel minder bekerend dan het had kunnen zijn. Tot de beste illustraties zijn te rekenen Cap de Trebizonde; hooge rotsachtige kust en kalme zee, met een stoomboot en zeilbootjes op den voorgrond; Dans les marais de Lenkoran: vier ruiters in een desolaat landschap. Een moeras omzoomd door bosch. Vele zwermen vogels in de lucht en een kale heuvel op den achtergrond. De Juive de Teheran (naar een aquarel) is een mooi type: groote oogen, fijne gelaatstrekken, een witte doek om 't hoofd, in losse donkere kleeding, staande onder een boom. De Cimetière de Nichapour, eveneens naar een aquarel, uit de verte gezien, draagt den stempel der Centraal-Aziatische verlatenheid. In Les assoiffés zien we een Turkoman met twee kameelen en een paar ezels stilhouden bij een waterput in de woestijn. De Vue de la Vallée de Tchatral (Kafiristan) geeft een scherp contrast te zien van donkergroen geboomte en de eeuwige sneeuw der bergen. Goed getroffen zijn de typen van Usbeg's, Sarten, Kara-Kirghizen en bewoners van Tchatral. Naar Indo-China verplaatst ons het in alle opzichten voortreffelijke werk van den op zijn reizen overleden Marius Perret. De vijf aquarellen en gouaches, die ik van hem in 't Musée du Luxembourg zag, geven blijken van hetgeen nog van Perret zou te verwachten zijn geweest. Ethnographisch juist, de typen goed getroffen, geeft Perret in breede forsche trekken Indo-Chineezen te zien, zonder de details te verwaarloozen. De kleur is reëel en de artist vervalt niet in overdreven bontheid en zonnegloed. Jammer is het, dat de beschouwer, tenzij hij goed thuis is in Oostersche dingen, niet weet wat de sujetten eigenlijk voorstellen en waar Perret zijn motieven opdeed, want iedere aanwijzing ontbreekt, ook de dagteekening. Pendanten zijn de Chineesche muzikanten, waarvan er een de gekin, een soort van guitaar bespeelt en de andere een dwarsfluit. De dansers van Kambodja, met hun vreemdsoortige torenvormige hoofddeksels en rijk versierde kostumen, zijn een interessant instantané uit het volksleven. Twee aquarellen stellen draken-feestbooten voor. Zooals zij daar in hun bonte kleuren rustig de rivier afdrijven, herinneren zij aan dergelijke vaartuigen der Palembangers. Thans keer ik naar Besnard terug, als tot den meest recenten schilder in Voor- Indië. Het is nog niet lang geleden, dat Besnard op vergevorderden leeftijd een studiereis daarheen ondernam. De vruchten dier reis, een aantal schilderijen en talrijke schetsen, waren verleden jaar te Parijs tentoongesteld en hadden een verbazend succes. Besnard is een schilder-dichter. Toch heeft zijn subjectiviteit in het weergeven van het aanschouwde het reëele niet geheel verdrongen. Details zijn niet meer veronachtzaamd dan noodig was. De kleurenvirtuoos in hem | |
[pagina 191]
| |
fig. 9. tibetaansch hoogepriester, door hubert vos.
| |
[pagina 192]
| |
wordt gelukkig aangevuld door den bekwamen teekenaar en compositeur. Vandaar dat de Indiërs, hetzij mannen, vrouwen en kinderen, zooals Besnard die afbeeldt, ook den anthropoloog en ethnograaf bevredigen, al heeft ook Besnard's werk wel beschouwd grootere artistieke dan wetenschappelijke waarde. Besnard heeft om zoo te zeggen, de quintessence van Indië's kleurenpracht over zijn doeken uitgegoten, - ‘l'Inde sans les Anglais’ van Loti in beeld aanschouwelijk gemaakt. Tafereelen uit het leven des volks, momenten uit de natuur, dieren, zooals olifanten, kameelen en hoornvee, zijn de hoofdsujetten. Aan een verslaggever van Besnard's expositie ontleen ik het volgende: ‘Zebukudden die uit de weide terugkeeren, geleid door een op een kleinen os rijdende hoedster, schijnen met landschap en al uit een karmijnrooden inktpot te zijn gehaald..’ Besnard schilderde een kameelrijderes, gehuld in een gewaad van karmijn, terwijl de knaap die vóór haar is gezeten, in hei-gele stoffen is gekleed.... Andere vrouwen, bedienden eener vrouw uit hooge kaste, dragen manden op 't hoofd, die met bloedroode doeken zijn omwonden; de bergen en de hemel vormen een staalblauwen achtergrond. Ook op een straattooneel uit Madura en op de schilderijen Vruchtenkoopman van Madura, Badende vrouwen voor een kleinen tempel aan het Udaipur-meer en Waschvrouwen van Trichinopoli gebruikt Besnard karmijn in alle nuances. Vooral op het laatstgenoemde doek schittert een waar vuurwerk, daar zich in de roode symphonie het donkere blauw, groen en geel der vrouwengewaden mengt. Purper en geel zijn ook de Waterdraagsters, die met het lichtende blauw der rivier en het giftgroen (sic) van het tropische woud in schril en toch betooverend mooi contrast staan.... Maar er zijn ook andere kleuren op Besnard's doeken. Zoo vindt men op zijn How-da uit Haiderabad een galawagen met koepelvormige kap van licht violet, waaronder een in bruinrood gewaad gehulde vrouw is gezeten, schoon als een prinses uit de Duizend-en-een-nacht....’ Het werk van onzen voormaligen landgenoot Hubert Vos vertoont met dat van Besnard niet de geringste verwantschap. Onder de weinige Nederlandsche schilderreizigers neemt Vos een eerste plaats in en, behalve Dinet, heeft niemand voortreffelijker ethnische typen geschilderd. Vos, die in 1855 te Maastricht werd geboren, is sedert jaren in de Vereenigde Staten gevestigd. In 1892 als Nederlandsch Commissaris bij de wereldtentoonstelling te Chicago maakte hij aldaar voor 't eerst kennis met verschillende rastypen. Het onderwerp had voor hem zooveel aantrekking, dat hij met het doel anthropologische en ethnographische schilderstudies te maken verre reizen ging ondernemen. Zoo bezocht hij de Indianen van het Groote Noordwesten, o.a. de Chippewas en de Sioux. Daarna was hij op Hawaii, herhaaldelijk in Japan, China en Korea en ook op Java. Over zijn werk in Nederlandsch-Indië heb ik reeds elders gesproken, ik zal mij hier bepalen tot hetgeen op Oost-Azië betrekking heeft. Van Vos' Indiaansche typen zal sprake zijn onder de schilders van Amerika. Het exotisme van Vos is niet meer dan een gebied zijner veelzijdige kunst. Hij is vooral genre- en portretschilder en heeft als zoodanig voortreffelijk werk geleverd. Trouwens de opvoeding van Vos was een zeer zorgvuldige. Het eerst werkte hij aan de akademie te Brussel onder Portaels. Vervolgens te Parijs bij Cormon; daarna studeerde Vos een tijdlang te Rome en ten slotte weder te Brussel onder Blanc- Garin. Onder zijn Europeesche sujetten zijn vooral Home Rulers en Angelus aan de Zuiderzee bekend. Zooals ik reeds vroeger schreef, is de leidende gedachte van Vos bij zijn anthropologisch-ethnographische schilderstudies het vaststellen van een type van schoonheid bij mannen en vrouwen der verschillende rassen. | |
[pagina 193]
| |
De hoogere techniek, het impressionistische, moeten daarbij op den achtergrond treden, om het gevaar van minder waar en natuurgetrouw te zijn, te vermijden. Onder de talrijke mooie photo's naar zijn schilderijen, die ik aan den heer Vos te danken heb, mogen de volgende een denkbeeld geven van zijn werk als exotisch schilder. Vertegenwoordigers der zoogenaamde gele of Mongoolsche rassen vinden we in fig. 6-9. Het portret van Yuan Shi Kai, dentegenwoordigen president der Chinee - sche republiek, is van groote actualiteit. Het twintigjarige jonge meisje (fig. 7), in haar rijk kostuum, geeft het Mantsjoe-Chineesche type te zien. In den prins van Korea Min Sa Ho (fig. 8) zien we het fijne aristocratische type, dat onder Chineezen en Japanners van hooge geboorte niet zeldzaam is. Zoowel bij mannen als bij vrouwen beantwoordt dit type aan het ideaal van schoonheid der Oost-Aziaten. Fig. 9 is de reproductie van het voortreffelijk geschilderde portret van een Tibetaansch hoogepriester, een type dat ook onder Chineesche en Japansche Buddhapriesters frequent is. Onoprechtheid, sluwheid en achterdocht hebben op die physionomieën hun stempel gedrukt. In den onder fig. 10 afgebeelden inboorling
fig. 10. inboorling van punjab.
van Panjab of Punjab (N.W. Voor-Indië) treft men een der martiale typen aan die onder de ‘Ariërs’ in dit gedeelte van Azië veelvuldig voorkomen. Zij leveren een sterk contingent aan het Indische leger. Behalve Yuan Shi Kai en Min Sa Ho heeft Vos nog ettelijke andere hooggeplaatste en vorstelijke personen geschilderd. Ik noem slechts wijlen de keizerin-weduwe van China. Het portret dezer merkwaardige en begaafde vrouw is stellig een van Vos' meesterstukken op ethnographisch gebied. Het type, het kapsel, de kleeding, alles is even uitmuntend van uitvoering. De origineele schilderij berust te Peking, terwijl een dergelijk portret der keizerin, met variaties en kostuum en accessoires, op den Parij schen Salon van 1906 te zien was. Ook de ongelukkige, door de Japanners afgezette, keizer van Korea poseerde voor Vos te Seoul. Van dezelfde stad schilderde Vos een gezicht, genomen van de Amerikaansche legatie uit; zeker een der zeer weinige schilderijen, die van Korea bestaan (fig. 11). Het heeft Hubert Vos niet ontbroken aan vele en hooge onderscheidingen. Zelfs Nederland heeft dezen zoon weten te eeren. En zoo ooit de fortuin, ook in materieelen zin, een kunstenaar gunstig is geweest, dan is het aan Hubert Vos. | |
[pagina 194]
| |
Alvorens het Oosten te verlaten, ten slotte een woord over een anderen Nederlander, die zich als exotisch schilder een naam heeft verworven: Marius A.J. Bauer. Ik kan kort zijn omdat in het werk van Bauer het artistieke te zeer domineert om voor de wetenschap van waarde te kunnen zijn. Ik heb conige van zijn schilderijen en aquarellen aandachtig bezien, zoowel als
fig. 11. gezicht op de stad seoul, door hubert vos.
een aantal zijner etsen. Uit een kunstenaars oogpunt is dat alles boven mijn lof verheven. Bauer's Oosten bestaat meer uit droombeelden, uit gedichten zonder woorden, dan uit bepaalde afschilderingen van menschen en dingen. Zilcken noemt Bauer dan ook tereclit ‘een imaginitief talent’. En hij wijst er verder op, dat Bauer's werk ‘zeer sterk zijn eigen stempel’ draagt. Er is te weinig couleur locale in; ja, sommige van Bauer's geesteskinderen zou men bijkans composietbeelden van 't Oosten kunnen noemen. Zilcken spreekt van ‘een synthetisch begrip van het Oostersche leven.’ Bij het aanschouwen van niet weinige zijner schilderijen en etsen moet men zich dan ook afvragen, of men tafereelen uit Turkije, Syrië, Perzië of Voor-Indië voor zich heeft. Wat daardoor voor de wetenschap verloren ging was de kunst ten nutte. Bauer en Dinet staan mijlen van elkander af. Maar het is psychologisch interessant, hoe twee talenten van den eersten rang het Oosten hebben kunnen schilderen uit absoluut verschillende gezichtspunten, ieder op een wijze, die aantoont, dat er niet de geringste verwantschap tusschen beiden bestaat. (Wordt vervolgd). |
|