| |
| |
| |
fresco monte cassino. die allerseligste jungfrau.
| |
Van dualisme en moderne schilderkunst
door Frans Berding.
Wat er waar is van het dualisme in de wereld, weet ik niet. Weet iemand het wèl? Troont daarboven een God, brandt daar beneden een duivel - of liever, want God en duivel zijn slechts namen - komen de levensdingen, waaruit men een troonenden God en een brandenden duivel gemaakt heelt. met elkander in strijd in den mensch, die deel heeft aan beiden?
Het Christendom heeft nu al eeuwen lang gepredikt, dat het lichaam den geest een hinder is in zijn vrijen vlucht; - in het Boeddhisme schijnt zelfvernietiging de beste zelfverlossing te zijn. Maar het Christendom heeft wel meerdere dingen gepredikt, die later eenigszins anders zijn gebleken, - en het Boeddhisme verklaart de wereld op even weinig voldoende wijze, als de moderne Theosophie het doet.
Zoo gemakkelijk nochtans als die preek en die verklaring, is de catagorische bewering, dat er eigenlijk geen dualisme bestaat. Theoretisch mag het waar zijn, dat geest en stof, als verschijningsvormen van één enkel Wereldwezen, elkander niet bestrijden, - al is dit dan ook niet in zuiverspinozistischen zin bedoeld. Maar practisch is het toch niet zoo héél eenvoudig in stof den geest te zien, en den geest weer te verstoffelijken. Want komt het menschenleven niet hierop neer: den geest der materieele dingen één te laten worden met eigen menschengeest, de geheele natuur met de steenen en de bloemen en het spiegelende water aan onze voeten, met de boomen en de bergen, de dieren en de menschen om ons heen, met de zon en de maan, de wolken en de sterren boven onze hoofden om te scheppen tot geest van
| |
| |
onzen geest; - aan het wezen van ons diepste innerlijk, aan onze gedachten en verlangens, aan onze subtiele gevoelens en onze liefde lijfelijken vorm te geven buiten ons, in de dingen om ons heen, in woorden of kleuren, klanken of lijnen, in daden of in andere menschen? Maar dan is het toch wel het lichamelijke, dat ‘den geest verzwaart’, en blijkt in het leven van iederen dag wéér en wéer de noodzakelijkheid eener verlossing, die slechts deelachtig wordt ‘wer immer strebend sich bemüht’.
Daar is nu eenmaal stof, d.i. er zijn nu eenmaal dingen, welke het lichaam begeert en die wij met alle zintuigen willen drinken tot dronken wordens toe; - er is nu eenmaal geest, d.i. de vrijheid, waarnaar het leven streeft, opdat het zich, ongehinderd van al wat ‘verzwaart’, zoo hoog verheffen kan, als het van nature verlangt. Wie het verzwarende, het omlaagtrekkende, het verkleinende der toevallige tijdelijkheden, welke des lichaams zijn, ontkent, omdat hij in deze zijn eenige welbehagen schept, hij loochent een deel van het leven, zoo goed als de wereld vluchtige askeet, die de heerlijkheden der zinnelijke wereld als minderwaardighcden veracht, en het een voorrecht van de engelen vindt, dat zij niet kùnnen trouwen.
Trouwen is goed, en daarom is niettrouwen onder geen enkel opzicht des algemeenen levens beter, o asketen; - het rijk Gods in is ons, en daarom hangt het af van ons, het uit te breiden rondom ons heen, o, realisten.
fresco de maurus bij beuron. (voorgevel).
De zinnelijkheden zooveel en zoo ongetemperd mogelijk te genieten, het geluk te puren uit de mooie aardedingen, zooals een bij de zoete honig uit de bloemen puurt, - vrij in het bezit te zijn, om de zelfstandigheid des geestelijken levens, dat aan geen tijdelijkheden is gebonden als een slaaf, - een gehéél Mensch te zijn, ruim naar buiten, diep naar binnen, - ik geloof niet, dat er op de wereld een andere taak bestaat voor den mensch, die de ‘uitgebreidheid’ en de ‘geesteskracht’, welke zich op duizenderlei wijzen onder en op en boven de aarde manifesteeren, in zich-zelven besluit, en daarom een in zich-zelf afgeronde, op vervolmaking gerichte klein-wereld is te midden van de groote.
Op de tentoonstelling der Wiener Secession van 1905 hing een schilderij, voorstellende de gevallen Eva, en Maria, de moeder van den verlossenden jesus. Daar stond de
| |
| |
Vrouw, die al hare aanlokkelijkheden als een rijpe vracht aan de gretige wereld geeft, en er de wereld door ten val brengt, naast de andere Vrouw, uit wie gezegd werd, dat het ‘Licht der wereld’ voortgekomen is.
Het dualisme vond er een verbeelding in Eva en Maria, als typen van het eeuwigvrouwelijke, dat aantrekt onder welken vorm dan ook: het sphinx-achtige met de mooie oogen, waaruit het opkomende zonnelicht schijnt, maar met het lijf van een leeuw, - het trotsche, door ongenaakbaarheid-in-schijn met onweerstaanbare kracht tot zich trekkende vrouwewezen, welks handen zich doodend klemmen om al wieer komt in zijn heerlijk-bedwelmende macht, zooals de handen van Lenoir's godinnevrouw zich klemmen om den nek van den haan, - het nederige in de zelfbewustheid harer grootheid, dat, gewonnen als het moet door vuur, den moedige en vreeslooze alle wijsheid geeft, zooals Brunhilde die aan Siegfried leerde.
In lichtende liefde kan men lachend ten gronde gaan, - ja, maar men kan ook grijnzend òpgaan in de donkere begeerte.
Het schilderij te Weenen was door een Hollander geschilderd, die land en leven had verlaten, en aan de liefelijke, somtijds ook zoo wilde oevers van de Hohenzollernsche
j. Toorop. notre dame de lourdes.
Donau zijn droomen van boven de aarde was gaan schilderen: de Benedictijner monnik Willibrord Verkade. Hij was de meester der Beuroner school, den ouden Desiderius Lenz, van de wereld in het klooster gevolgd, - en hij volgde hem ook in zijn kloosterlijke kunst.
Er bestaat een groote tegenstelling tusschen het streven der Beuroner school, en dat van de moderne schilderkunst, de tegenstelling van geest en stof. Er kan geen contrast zijn tusschen kunst en kunst, zal men zeggen. Maar men theoretizeere niet. Ook tusschen geest en stof is geen contrast.... in theorie en idealiteit. Doch men zette eens de egyptisch-strenge lijnen en kleuren der hieratische Beuroners, naast het stratenrumoerige geschilder van moderne Parijzenaars, en late zich het oordeel opdringen door open oogen. Dan moge blijken, welk een onderscheid er is tusschen de etherische verzinnelijking van, in extatische kalmte aanschouwde, geestes-visioenen en het wilde neergekleur van 's werelds warrelige bewegelijkheid. Dat is het contrast tusschen de kloostercel in een mooi, afgezonderd hoekje van de stille wereld, - en de avondboulevard, met nachtcafé's en schettering van licht en de pleziermeisjes eener nerveuse wereldstad.
| |
| |
Toch ligt het verschil niet in den inhoud alleen, maar méér nog in den vorm. Le Fauconnier, of Kees van Dongen zelfs, zouden een heilige heel anders schilderen, dan Dom Verkade of Dom Gresnicht dat doen. Zooals de Egyptenaren in de diepte van de graven, alléén voor Osiris en den doode, hun ruime kleurenvakken vatten tusschen de nobel-strenge lijnen van onwezenlijke figuren, zoo doen het de Beuroner monniken in hunne kerken en kloosters voor God alleen. Wel schilderen zij niet borst en oog en face bij en profiel geteekende figuren, zooals de Egyptenaren het hebben gedaan, maar het mysterieuze, bovenaardsche, dat dézen er door bereikten, bereiken zij op hun manier. Dat er waarschijnlijk op heel de wereld geen mensch gevonden wordt, op wien de maten van hun canon passen, weten zij evengoed als de Egyptenaren wisten, dat men een ding slechts van één zijde te gelijk kan zien. Maar het is hun er niet om te doen, menschen te schilderen, zooals zij op aarde zijn, - zij schilderen de heiligen, zooals zij ze zich droomen in hun hemel. En met de strengheid van de canon, toegepast op hun figuren, bereiken zij dan toch dit, dat er een rust om hunne heiligen is, zooals geen mensch die lichtelijk vinden zal in het gejacht van de moderne wereld.
Fogazzaro heeft eens gezegd: ‘het moderne leven is goed, maar het eeuwige is beter’. Ik weet dat niet. Maar ik kan mij begrijpen, dat Otto Julius Bierbaum, de wereld-vreugdige liefdesdichter, voor de fresco's der Benedictijnen in de Monte Cassino-abdij van ‘deutschen Holdheiten geistlicher Minne’ sprak.
Toch heeft de hiëratische kunst der Beuroners niets gemeen met de christelijkreligieuze kunst, zooals een ieder die kent. Toen de schilderkunst haar weg als zelfstandige kunst de wereld inging, was de zin voor de omringende werkelijkheid reeds te groot, om de heiligen boven de aarde te houden. Alleen de middeleeuwen hebben, lang voor hun einde, een heilige hier of daar op gouden grond geïdealiseerd. De Italianen van de renaissance, de primitieven van het Noorden zetten de heiligen te midden van hun eigen leven neer, maakten zoo der heiligen leven wel begrijpelijker aan ons, maar voerden ons niet hooger op, tenzij met behulp van de, uit redeneering gewonnen vraag: zouden wij, die op deze zelfde aarde leven, waarop zij hebben geleefd, dan niet het zelfde kunnen, wat zij hebben volbracht: in den hemel komen? En de religieuze kunst van den moderne maakt de heiligen heelemaàl aan ons gelijk: Jesus werd een vaderlijke schoolmeester bij Uhde, Paulus is een propagandist bij Toorop geworden.
Bij alle diepgaande onderscheid, dat er tusschen de kunst der Beuroner paters en die der moderne ‘wereldlingen’ is, zijn er toch ook teekenen van groote overeenkomst te bekennen. Geest en stof staan immers ook niet op onoverbrugbaren afstand van elkander. De hieratische kunst, die de Beuroners uit het oude Egypte gehaald, en in dezen rationalistischen en realistischen tijd hebben geplaatst, is niet zoo geheel en al vreemd aan onze eeuw. Voor aardsche schoonheid en kleurenvreugde zijn die monniken niet blind. In hunne huizen te Maredsous, Maria-Laach en Beuron, waar ik hun gastvrijheid genoot, hebben zij zich omringd met een schoonen eenvoud, die rustig maakt en verheugt. Wie wil zien hoe mooi de katholieke ecredienst kan zijn - maar heusch niet immer is, - moet bij de Benedictijnen gaan kijken. Zelfs in de reverenties bij hun koorgebed streven zij naar schoonheid: in het zingen van hun gezangen, in het buigen van hunne lichamen, en zij verzorgen hunne handen, opdat zij wit zouden zijn bij het altaarwerk. En Verkade, de monnik, met wien ik eens samenzat in de kloostertuin van Beuron, dicht bij den muur waarop kort te voren Derkinderen een Sint-George al fresco geschilderd had, - een auto had den pater juist teruggebracht uit het Schwarzwald, waar hij ergens het schilderwerk in een kerk leidde, - Verkade
| |
| |
dronk met open oogen en met open ziel het avondlicht, dat neerdroop van de donkere bergen, over de droomende boomen heen, op de kleine bloemen aan onze voeten.
De moderne kunst, hoe wild ook afgedwaald in expressionistische of futuristische buitensporigheden, streeft over den rechten weg van haar ontwikkeling toch wezenlijk naar monumentaliteit. Er ligt haar, zooals een Benedictijn, Ansgar Pöllman, de ijverige
gust van de wall perné. dag en nacht.
voorvechter van de kunst zijner broeders, zich eens uitdrukte ‘ein ehrliches Ringen nach Inhalt, nach Gedanke, nach Höhe zugrunde, das sich innerlich in der Vertiefung der Idee, äuszerlich im Tasten nach der feincn Linie und in der Bewertung der vollen Farbe’ openbaart.
Hodler's ‘Aufgehen im All’, zijn houthakker en strijdtafereelen zijn gelijksoortig monumentaal van opzet als de monte-cassiaansche fresco's, Ernst Bieler maakt de menschen van zijn land - Walliserinnen, Winser, Kirchenvorsteher e.a. - tot namenlooze wezenstypen, zooals de Beuroners van de heiligen ‘exemplarische Urmenschen, begriffliche Protoplasten’ hebben gemaakt, de Nérée etheriseerde de zinnelijkheid tot een buitenwereldsche schoonheid, en van de Wall Perné was er hard aan toe zijn ideaal te gaan verwerkelijken: een uit natuur en wereld geputte, zuivere en dus algemeen-geldende religie schoonheidsvorm te geven in kleur-en-lijn. Hoe de verwaarloozing van het detail om der wille van den totaalindruk, dien iets geveldigs, iets buiten-tijdelijks moet geven, een in de bewustheid van die bedoeling gebruikt middel kan zijn, mocht in 1911 Jaap Weyands Macbeth op de tentoonstelling van den Modernen Kunstkring ons laten zien, of van Rees' vlakdecoratieve Adam en Eva terzelfder expositie. En Yerhoevens wijde opzet van tegen elkan- | |
| |
der contrasteerende, toch samenklinkende kleuren (Mod. Kunstkring tent. 1912) heeft iets van de oud-egyptische, nieuw-beuronische werkwijze.... maar mèt de nervositeit van onze eigen eeuw erin. Zij staan dichter bij het klooster, dan zij zelf misschien wel denken.
Echter nòch de beschouwende Benedictijn met zijn bovenaardsche droomen, noch de neurologische moderne met zijn hevigen zin voor de realiteit heeft volkomen gelijk.
Ik stel mij eene schilderkunst voor, die beide vereenigt: die meer de werkelijkheid nadert, dan de Beuroners het doen, die meer de wezenlijke schoonheid-en-waarheid der toevallige wereld idealiseert, dan de, in kleurenvreugde en werkelijkheidsnabootsing haast alléén zich uitputtende, modernen het doen. Daar mocht wel wat meer stille kloosterlijkheid in de rumoerige wereld komen, en wat meer aardsche zin in de cel van den mediteerenden kloosterling. De groote kunstenaar van den modernen tijd zal, zoo dunkt mij, weer degene zijn, die midden in de wereld levend, zich niet door het verkleinende der wereldsche toevalligheden verleiden laat, - ‘le corps dans le monde, l'esprit au désert’.
Is het vreemd, dat ik hier aan Toorop denk, die een wereldling en een kloosterling is tegelijk? Hij kent het licht dat de moderne schilderkunst ontdekte, zijn Paulus is hevig van realiteit, - maar zijn Notre Dame de Lourdes heeft iets onvrouwelijks, iets kinderlijks, iets geslachtloos, dat haar nog hooger boven de wereld verheft, dan de genaderots, waarop zij staat, - bijna zoo hoog er boven, als de Beuroner heiligen staan. Zijn Christus op de stormzee is geen mensch, maar een rustig beheerschende God, - de angstige schepelingen echter zijn menschen, wel uit een heel verren tijd en uit een heel vreemd land, maar van deze aarde nochtans, die de uitgerekte armen, de grijpende handen strekken naar het heil.
Toorop's oostersch-fantastische verbeeldingen waren wel een uiting van zijn wezen, dat zich-zelf zocht. De drie Bruiden: - de pas ontloken, schoonheid-verlangende bloemenmaagd tusschen de zinnelijke genotsvrouw, die doodshoofden sieren en wier zengende passielijf de bloemen verdort aan de tot slangen zich kronkelende stengels, en, aan de andere zijde, de door engelen bloemenomstrooide hemelbruid, om wie vrouwen zich buigen voor het kruis, - de drie Bruiden symboliseert dat eeuwige probleem van een geluk in een helderen hemel van licht of op een donkere aarde van duisternis. De gedachteninhoud van dat werk, - die de preek ervan is, niet de kunst, - het onbestemd gekende, maar hevig gevoelde verlossingsverlangen, de eerbiedvolle bede om geluk, - met hier en daar een vloek er tusschen, omdat het nog niet komen wou, - vond in wonderteere, soms grillige lijnen, in extatische, over-menschelijke figuren een vorm, waardoor die preek een kunstwerk werd. Een Beuroner monnik oordeelde toen ter tijd, dat Toorop ‘mit Maeterlinck zusammen in einen geradezu verrückten Mystizismus hineingeraten ist, eine Richtung, die sich hier (bij Toorop) durch die feine hieratische Linie selbst verlacht und verdammt’.
Nu kan een dogmatisch-geloovende monnik, die in zijn geloof ruimte genoeg voor meditatie vindt, maar er tegelijk ook door beperkt wordt, de mystiek van een zoekende gemakkelijk mystiekerig noemen, omdat de rust eener kerkelijke belijdenis eraan ontbreekt, maar in waarheid ligt er ook in Toorops, zoowel als in Maeterlincks werk iets van ‘verrücktem Mystisismus’, iets ongedurigs, neurologisch, dat, tot het einde gedreven, diabolisch worden kan. Toorops werken zijn niet mystiek, hoe mysterieus, geheimnisvol ze ook zijn. Ze zijn hoogsymbolisch, niet diep-mystiek. Hijzelf heeft eens gesproken van een ‘mystieke vlam die in eens in je oplaait’, en hij zeide eenmaal ‘och, kon ik één engelen kopje schilderen als Memlinc deed, maar ik ben er niet naïef genoeg voor’. Mystiek is echter geen vlam, die oplaait uit passie, mystiek is een bloem,
| |
| |
die uit de verrukkingsliefde van beschouwing groeit. En Toorop wàs te weinig kind, om mystiek te zijn.
Nu heeft hij een geloof, en behoort hij tot een kerk, die vele mystieken heeft voortgebracht. Maar hij zelf werd er geen. Want Toorop is te veel een mensch van deze aarde.
De hieratische kunst der Beuroner paters wil de heiligen grijpen, zooals ze door Gods-aan-schouwing-in-Godsgemeenschap in den hemel zijn, zóó ze vast leggen in de vormen van den tijd. Die monniken meenen door meditatie hun hemel-leven in eigen innerlijkheid te kunnen beleven, en de voorstelling ervan wordt er een van absolute rust. Ook Toorop is een door het tijdelooze, het eeuwige aangedane, een mediteerende in den geest, voor wien thans het eeuwig-religeuze zijn volmaakste gedaante in de katholieke kerk vond. Maar voor genen, die de wereld gesloten hebben buiten hun stille cel, voor wie het kalme klooster in de zwabische Alb een buiten-aardsch beschouwingsparadijs geworden is en de jonge Donau een droomende gezel, voor hen geldt het godsbegrip des
de nerée tot baberich. ‘de brief’.
eeuwig-onveranderlijken wezens, causa non causata, de Oorzaak die in noch buiten zich een oorzaak heeft. Anders dan voor Toorop, die strijdende in en om het leven een verlangende was en ook nu nog een verlangende is gebleven, die absolute rust niet kent, en in zijn werk den God als causa sui, als eeuwigbewegelijke oorzakelijkheid ook van zijn eigen - noodzakelijke - Wezen, belijdt. Zijn Maria van Genade staat, - hoe bovenaardsch dan ook - toch nog op de aarde, hoog boven, maar niet onbereikbaar voor de groote menigte der ‘strijdende kerk’, - zijn Jesus is een God, maar op een woelige zee, en te midden van menschen.
In de verkunsting van het heilige, aandachtige, zijn de Beuroners strenge scholastieken, is Toorop een modernist. Toorop leeft nog op de aarde, en heeft de wereld nog niet verklaard.
Daarom juist vereeren wij Toorop als een diep-levende onder ons, voor wien de adel der vergeestelijking een door onafgebroken strijd, in vallen en weer opstaan te verwerkelijken verlangen is. - onder ons, aan wie de strijdende menschen op deze mooie aarde
| |
| |
nader staan, dan de palmendragende overwinnaars in een - problematischen - hemel van gelukzaligheid.
En wij verheugen ons, dat de man, die na zijn Respect à la Mort de Drie Bruiden schiep, nu, na zijn felkleurige schilderijen van het aardsche licht terwille van dat licht, weer zijn eigen, mystiek-verlangende wezen schijnt gevonden te hebben, en aan bovenaardsche werkelijkheden in onwezenlijke, hieratische lijnen-en-kleuren vorm geeft. Wij vreesden al, dat hij zich zelf voor goed verloren had. Nu echter heeft hij zijn negatie ontkent, en is tot een hoogere bevestiging gekomen, die hem dichter stelt bij eene schilderkunst welke meer de werkelijkheid nadert, dan de beuronische het doet, tegelijk ook de schoonheid der toevallige werelddingen tot in hun wezen idealiseert, aldus realiteit en idealiteit verbindende, het faustische probleem van leven en kunst: van de aarde een hemel te maken, naar beste kunnen tot oplossing brengt.
Dat Toorop de taal spreekt van een kerk hindert ons, onkerkelijken, niet, want hij spreekt daarin van het algemeene menschen-leven, en zijn taal is geen doode.
Toorop, die de vreugde aan het aardeleven met een verlangen naar den hemel in zich vereenigt, is voorzitter van den Modernen Kunstkring, waarbinnen zich ook expressionisten en futuristen vrijelijk kunnen bewegen. Is dit een teeken?
Wanneer alle ernstig willende krachten volle vrijheid bezitten zich uit te leven, zal alles, wat tot den tijd behoort, de wetten volgen van den tijd, en sterven, - wat uit de tijdeloosheid is zal echter geldend blijken voor de eeuwen.
Ik geloof, dat het geslacht na ons een mooie, groote kunst zal zien.
|
|