| |
| |
[pagina t.o. 81]
[p. t.o. 81] | |
‘het kleine boerinnetje’, naar een aquarel van maurice bootet de monvel.
| |
| |
| |
Maurice Boutet de Monvel 1850-1913.
Door Cornelis Veth.
Wél een aparte plaats neemt de fijne en belangrijke illustrator, die ons dit jaar ontviel, tegenover de groote Fransche teekenaars in, die zijn tijdgenooten waren. Men kan niet zeggen, dat hij iets met hen gemeen heelt. Indien men aanneemt dat Willette, Chèret, Forain, Lantrec, Carars d'Ache, Steinlen den geest en de visie des tijds en des lands openbaarden, zoo kan men niet anders meenen dan dat hij buiten den tijdgeest leefde en werkte. Hem onder de gewone, min of meer begaafde, min of meer smaakvolle illustratoren van de periode: Job, Robida, Vimar rangschikken, het gaat toch waarlijk evenmin aan, want aan heel zijn oeuvre is alles vreemd, wat de kunst neertrekt tot een manifestatie van handigheid en aanpassingsvermogen alleen. Was hij dan de verwante en de opvolger van oudere illustratoren, een Johannot, een Doré, of aardde hij meer naar de achttiende eenwsche graveurs en schilders, meesters der aan de illustratie vermaagschapte kleinkunst? Niet in het minst. Hij schijnt van aanleg eer classiek, een classicus van de boekillustratie, en om in de Fransche kunsthistorie iets, gelijkend op zijn geaardheid van decorateur of illustrator te ontmoeten, zal men beter terug kunnen gaan naar de
maurice boutet de monvel.
middeleenwsche manuscript-verluchters, dan rondblikken in zijn tijd en die zijner voorgangers. Misschien stond hij in vele, van Puvis de Chavannes niet eenmaal zoo ver af, al was zijn aanleg zeker veel meer op het kleine en behagelijke, op het geestige dan op het geestelijke gericht. Zijn conservatisme en catholicisme, hoewel ze zich nimmer verloochenen, zijn echter zeker niet de sterkste drijfkrachten geweest in den illustrator van Jeanne d'Arc, wiens meerdere in bereiken en zuiverheid voorzeker de illustrator van Lafontaine, van de Chansons, en zelfs van Anatole France's kinderboeken was. Eenig apostelschapschijnt inderdaad wel tamelijk onvereenigbaar met het schalksche, ondeugende, droog-comische, de gaminerie zelfs van zijn wezen, maar in alle geval was een stijlvolle voordracht, een zekere kalme gave rythme en een immer voelbare placiditeit van geest hiermee niet in strijd. Mist dus zijn stijl, waar hij streeft naar het verhevene, het sereene, eigenlijk al te zeer de grootsche naieveteit, de alleen-indrukwekkende vanzelfsprekendheid, heeft ze te veel weeks, te veel nervositeit, te veel bloot-intellectueels; - daar waar hij de nederiger liefelijkheid, de meer innemende gratie, de meer gemeenzame dartelheid betracht, welke toch niet
| |
| |
illustratie uit: quand j'étais petit, van lucien biart.
minder oprechte uitingen van vroomheid en overgave kunnen zijn, is deze zijn stijl, dien wij, met een bescheidener woord, smaak zouden mogen noemen, het nooit falend compas, waarop zijn fijnzinnige kunst vaart. Tegenover het impressionisme en de dramatiek van zijn tijd schijnt hij een sfeer van rust en stemmigheid te vertegenwoordigen, hij gansch alleen, een sfeer, die niet zonder teederheid en stellig niet zonder schoonheid is. Wanneer men over een zoo superieur kunstenaar spreekt, wiens beste werk men zoo lief heeft, doet het altijd leed, zich te moeten bekennen dat men hem toch eigenlijk niet het meest bewonderen kan in datgene, waarin hij zich wellicht het schoonst dacht te uiten. Het feit dat een zoo talentvol en welslagend illustrator van het gracelijkkinderlijke, het oubollig-speelsche en op zijn diepst het lachend-teedere zich tot het teekenen en schilderen zette van monumentaal en episch werk ter verbeelding van het leven der Fransche nationale heldin, Jeanne d'Arc, en dat van den meester der wereldverzaking, den heiligen Franciscus van Assisi - dit alleen reeds doet vermoeden dat hij de illusie heeft hier iets hoogers van zich zelf uit te spreken dan hij elders reeds deed. Als velen die in het kleine groot kunnen zijn, heeft de ambitie, of wellicht ook zeker soort van roeping dezen suaven en geestigen kunstenaar opgewekt tot reiken naar wat hem verhevener, ernstiger voorkwam; als die velen heeft hij gefaald. Het zal wel nauwelijks door iemand betwist worden, dat Boutet de Monvel, de schilder der liefelijke kinderportretten, de teekenaar van die prachtige dieren in La Fontaine, van die bevallige en snaaksche charades in de Chansons, van de gemoedelijk-glundere dorpsscenetjes en kinderkamer-tafereelen in de boekjes van Anatole France, dat de nuchtere illustrator van Lucien Biart's ‘Quand j'étais petit’, dat zelfs de wat matte en melancholische verluchter van Fernand Fabre's Xavière, een belangwekkender, een karaktervoller en
krachtiger mensch schijnt dan hij die Jeanne d'Arc en Francisais van Assisi een grafisch monument trachtte te stichten.
Hoe zou het ook anders mogelijk wezen? Ik zeide reeds dat zijn geest niet die van een apostel was. Het is denkbaar dat de apostel humor kan bezitten, maar ironie zal hem toch wel ten eenenmale vreemd zijn. De geaardheid van den teekenaar Boutet de Monvel nu, als in den modernen tijd die van vele zachte en geduldige lieden, was als doortrokken van een nauw merkbare ironie, en het was wellicht daardoor dat zijn illustraties, die van den reactionnair en katholiek, zich zoowel voegden bij die enkele zoo stil ironische kinderwerkjes van den vrijdenker en republikein Anatole France. Zoo min als een intellectueel en geciviliseerd
| |
| |
illustratie uit: nos enfants, van anatole france.
anarchist eigenlijk iets in zich behoeft te hebben van zijn geestverwant den bommenwerper en koningsmoordenaar, zoo min heeft elk geloovige het vermogen om de dingen als zoo buiten proportie groot, zoo vrij van zwakheden en dwaasheden, en vooral als zoo alleen en supreem-belangrijk te zien, dat hij ze van ganscher harte, overtuigend, en zonder zelfs aan een bijgedachte plaats te geven, verheerlijken, canoniseeren kan. Zou het wel in iemand, die het ons vooral bekende werk van de Monvel beschouwde en er de charme en oorspronkelijkheid van gevoelde, zou het wel ooit in zoo iemand zijn opgekomen, te opperen, dat deze kunstenaar zich met het heroïsche, met het wijdsche, met den straffen ernst meten moest, en zich hullen in den profetenmantel? Maar er is wel schier geen onder zijn groote tijdgenooten, geen romanticus, geen impressionist zelfs, wien men niet eerder voor zulk een taak berekend had geacht. Hij had er als het ware het geluid niet voor, de draagkracht van zijn stem reikte er niet toe, en zijn gebaar had niets van de noodige breedheid.
Zelfs zijn overigens zoo feilloos begrip van evenwicht en rythme begaf hem dan. Dat decoratief begrip komt oneindig beter tot klare uiting, daar waar de opzet eigenlijk erg bescheiden, gereserveerd, ja betrekkelijk arm was, door zijn altijd aangenaam aandoende verdeeling van een pagina-vlak, zijn systhematische en toch niet gezocht groepeeren der figuren, en door zijn prachtige vondsten van verciering. Zonder eigenlijk ornament te maken, weet hij planten, bloemen, vluchten vogeltjes op een ongedwongen wijs zoo te schikken, dat ze een volstrekt levende (als bloeiende en bewegende) en dus in den edelsten zin naturalistische, dochtevens zich in het evenwicht prachtig voegende vulling uitmaken. Zoo is bij deze fijne omlijstingen en repoussoirs de plant of het dier nooit tot een om zich zelf niet meer gerespecteerd en bemind motief teruggebracht, maar heeft de vogel zijn licht en veerkrachtig corps en het bijzonder karakter van zijn vlucht behouden, en is aan de eigenheden van plant en bloem, de houding en den stand van den stengel, de wijze waarop blad en bloem daaraan ontstijgen, en aan hun materie met zijn soepelheid of broosheid alle recht gedaan. Ziehier een volkomen instinktmatige, uit puur talent ontsproten ornamentleer toegepast, waarin het lustig opschietend bloeien, het teer zich voegen, het rijzig pronken der flora zich gestadig laat
| |
| |
voelen, al is het geheel geworden tot eene afsluiting van een pagina of de omranding van een figurenreeks. Bij zijn bijna vrouwelijk behagen in het aankleeden der menschenfiguren, kinderen vooral, ziet men hem de (altijd authentieke en aan het type of karakter beantwoordende) stoffen evenzeer met gelukkige hand bezigen als vlakvulling, de doeken zijner boerinnetjes, de jakken en rokken met moesjes en ruiten, de gebloemde kleeren der rococo-figuren, alles deed dienst, niet alleen als verfraaiing en als grappige benadering der werkelijkheid, maar als waardevolle factor in het decoratief geheel.
Alleen reeds daarom zou men de Monvel, ondanks zijn geïsoleerde positie in zijn tijd en land, niet als kind der traditie alléén mogen zien, en zou men zelfs geneigd zijn hem een modern kunstenaar te noemen. Maar er is nog een zuiverder beweegreden om hem niet te tellen bij de poëten, wier leuze is ‘sur des pensers nouveaux faisons des vers antiques’. Zijn trant of voordracht hoewel geheel en al verschillend van die zijner teekenaars-tijdgenooten, was instinctmatig en bijna zijns ondanks.... speelsch, als nooit zoo heel hevig gemeend. Bij alle uiterste verzorgdheid, in weerwil van het
illustratie uit: xavière van ferdinand fabre.
zeer conscientieuze, blijft er altijd iets aan zijn uitingen van een luchtig en kiesch flaneeren om het onderwerp heen. Deze eigenschap is zeker allerminst classiek of zelfs traditioneel van aard, maar zij is het, waarin hij zich het duidelijkst en het meest onafgebroken Franschman toont, of als men liever wil, hoewel hij dat van geboorte niet was, Parijzenaar. Maurice Boutet de Monvel was de zoon van een geleerde, die een deftig, ietwat stijf burger uit het tijdvak van Louis Philippe moet zijn geweest, doch voor zijn negen kinderen een teeder, en om zoo te zeggen populair vader. Zelf trouwde de jonge kunstenaar vroegen was âl gezinshoofd op een tijd dat anderen nog leven en trekken als student en bohème of beide. Zijn eerste schilderijen waren vol van den invloed van zijn meesters Cabanel en Duran, waarbij dan nog die van de Spanjaarden Zurbaranen Ribera kwam. Zooals eigenlijk bijna ieder in dien tijd schilderde hij in bruinen toonaard, zijn composities zouden tumultueus, pathetisch en zelfs declamatorisch zijn geweest. Landschappen van vroeger datum roemt men echter als exquis, even nauwgezet als liefdevol in observatie en makelij. De reis naar Algiers - toen-
| |
| |
illustratie uit: la civilité puérile et honnête.
Un enfant un peu grand doit toujours avoir un mouchoir dans sa poche, pour ne pas être obligé d'emprunter celui des autres personnes.
Paul, ayant un jour oublié le sien, fit la sottise de se servir du foulard qui pendait à la poche d'un monsieur, et cela sans même demander aucune permission. Si le garde du jardin avait vu la chose, pour sûr il aurait conduit le mauvais farceur à la prison du poste. Paul fut d'ailleurs bien attrapé, car le monsieur était un priseur, et son foulard était rempli de tabac, de sorte que notre petit drôle en eut le nez tout barbouillé: ce fut sa punition.
tertijd onvermijdelijk voor den Franschen schilder - in 1876, leidde tot een oplichten van de kleur, een proces, dat bij hem reeds voltrokken was, voor het zich algemeen deed opmerken. Curieus is, dat Edouard Détaille, de knappe soldatenschilder, bij het oprichten van de Société des Aquarellistes, aan de Monvel dacht, en hem uitnoodigde om toe te treden, hoewel de laatste nog nimmer een aquarel had laten zien. De dunnere, doorzichtigere materie was dan ook stellig voor zijn ganschen aard en trant wel zoo passend.
In 1878 richtte de uitgever Delagrave het tijdschriftje St. Nicholas op, en vroeg Boutet de Monvel om ervoor te teekenen, dat was het debuut van den portrettist van kinderen, als illustrator voor kinderen. Wij hebben reeds gezien dat hij uit een groot gezin kwam, en spoedig zelf kinderen om zich had. Dat hij er van hield, bewijst zijn gansche werk. Hij placht buiten boerekinderen te bestudeeren en met de hem eigen zorgvuldigheid en uitvoerigheid te teekenen, ook zijn eigen kleinen dienden hem te uit en ter na als model. Zijn kinderportretten zijn vaak zeer wel geslaagde, een enkel maal wel wat gewilde pogingen om vooral het als broze en nauw-uitgesprokene der vormen weer te geven, en het wankele en onvaste van den stand; in dat opzicht is er wel eens te veel pose, ook voert zijn smaak voor de
| |
| |
gratie en het lichtelijk coquette hem wel eens tot een wat mondain spel met uiterlijkheden. Toch is er in de behandeling van het sujet, de keuze en schikking der entourage en de houding van het geheel vaak een uiterst delicate charme. Hij heeft die groote eigenschap van alles, details en bijwerk incluis, met dezelfde belangstelling aan te zien, terwijl men toch van zijn teekenmanier nimmer zeggen kan dat ze preciezerig brokwerk geeft. Zooals hij kindervingers, of een neusje, of een kousje over een been aanduidt is het alles gezien en begrepen ten eerste, en dan gefluisterd, en die zachte, onnadrukkelijke volledigheid wordt nimmer de vervelende uitvoerigheid die u de dingen onder den neus duwt omdat ze het detail overschat.
Te Parijs had hij al spoedig succes. Zijn mooie kinderportretten vertoonen, in de delicate en zachte vormduiding en de teere, stille kleurschakeering, die zelfde nobele kwaliteiten, die men in den illustrator van Anatole France's zachtzinnig-wijsgeerige kinderboekjes het liefst mocht hebben.
Als een beminnelijk en trouwhartig mensch beschrijft men hem, fijngevoelig, hecht in zijn vriendschap, gedistingeerd van aanzien en van innerlijk. Van zijn gevoelige portretten van kleine kinderen zijn de meeste naar Amerika gegaan. Voor senator Clark te New-York maakte hij groote paneelen met voorstellingen uit Jeanne d'Arc's leven. Zijn laatste bezoek aan New-York was in 1900. Bij zijn dood het hij groote muurschilderingen, ook al dit nationale en katholieke lievelingsonderwerp behandelend, onvoltooid achter, die voor de kerk van Dom Remy
cendrillon, illustratie uit: vieilles chansons et rondes.
bestemd waren. Te Parijs had hij den laatsten tijd geen atelier meer, maar werkte er 's winters in zijn salon, dat geheel en al in zijn rustigen en verfijnden geest was ingericht. Zijn groot schilderij, ‘Le Peuple roi’ werd als anti-republikeinsch van strekking door de politie van een tentoonstelling verwijderd.
Onder zijn laatste werken waren de aquarellen van het leven van Franciscus van Assisi, die in het Amerikaansche uitgaafje, waar ze voor bestemd waren, op 1/4 werden gereproduceerd en er maar slecht in schijnen te zijn weergegeven. (‘Every body's St. Francis). Hij bracht, voor hij er aan begon, maanden in Assisi door, om zich op de hoogte te stellen van alles wat den heilige betrof.
Na een ziekbed van eenige weken is Maurice Boutet de Monvel, die reeds sedert zijn tweede verblijf te New-York, in 1910 lijdende was, heengegaan. Te Nemours, waarhij 's zomers woonde, werd de kunstenaar den 2en Maart 1.l. begraven. Hij liet een weduwe na en twee zoons, waarvan de oudste een verdienstelijk historieschrijver is, de andere de beleende kleur-etser Bernard Boutet de Monvel, die als kunstenaar iets van de precieuze werkmanschap zijns vaders erfde, maar, naar het mij voorkomt, niet veel van diens meer innerlijke kwaliteiten.
Dat Boutet de Monvel's oorspronkelijke en vrije zin voor effectvolle en evenwichtige bladvulling meer een natuurlijke gave was, waar hij zich nauw rekenschap van gaf, dan een beredeneerd voldoen aan weloverwogen eischen zooals wij die thans meer en
| |
| |
meer aan al wat een typografisch werk begeleidt, stellen, komt mij zeer waarschijnlijk voor. Hoe zou hij anders, op soms bijna vergefelijke, want vermakelijke wijze zondigen tegen sommige zeer elementaire begrippen van goede pagina-verdeeling en verciering, zooals daar, waar hij niet het door den tekst vrijgelaten vak vult met teekening en kleur, maar die tekst als het ware bovenop de plaat legt, en die dan op zoo grillige wijze afsnijdt, dat het er uitziet, alsof ze toevallig bedekt werd. Ja, met deze onverwachte en
kinderstudies.
niet van zelfsprekende begrenzing van zijn teekening schijnt hij wel eens te coquetteeren, en hij heeft dan zeker niet bedacht, of wel het kon hem niet genoeg schelen, dat daardoor zijn illustratie noch een zelfstandig beeld, noch een ruimtevulling, maar iets van beiden, dus iets tweeslachtigs werd! Maar dit daar gelaten, hoe levendig en toch tevens volkomen sluitend en als regelmatig weet hij b.v. in de ‘Vieilles Chansons et Rondes’ en in de ‘Chansons de France’ allerlei bijwerk te doen fladderen en huppelen en dartelen om het eigenlijke tafreel heen, en is van bloeiende takjes, vogeltjes, vischjes, bloemetjes, bonbonzakjes en allerlei zulke kleingoed een passende en pikante franje gemaakt aan het eigenlijke kleed waarin hij zijn onderwerp hulde. Het is waar dat vooral deze zijn bekoorlijke manier op die van Kate Greenaway gegrond was, maar hij heeft er toch wel iets eigens van gemaakt ook, door het meer variabele en bewegelijke van zijn talent. Ik wil hier ook even spreken van zijn begaafde en knappe leerlinge, Henriette Willebeek le Mair, een Hollandsche die nog zeer jong is, en in het eerst bijna nog te schroomvallig te werk ging toen zij deze zelfde boeiende en vruchtbare oplossing van het probleem der illustratieve verciering op hare wijze toe ging passen. Mejuffrouw Willebeek le Mair bezat, dunkt mij, uitteraard meer de genegenheid en de neiging tot karakteriseeren der voorwerpen, en kleinere levende wezens dan het vermogen om ze evenwichtig en in rustige verscheidenheid te groepeeren; toch wist zij, door zich aan des meesters trant aan te passen, charmante bladzijden te componeeren. Afge- | |
| |
zien daarvan wint zij allengs op de natuur, die haar in het eerst aan concreetheid en kernachtigheid van verhoudingen wat al te ver vooruit was, en door die meerdere houvast aan de observatie wordt haar werk steeds minder navolging en belooft steeds meer persoonlijks - en Hollandsch. Toch is er reeds in haar van uitvoering zoowel
als van conceptie nog vrij zwakke - hoezeer ook in zijn gaven en smaakvollen tooi verrassende - Premières Rondes et enfantines van Dalcroze, één kostelijke prent, waarin de jonge kunstenares niet alleen door vinding en typeering zich zelf overtrof, maar ook
le jugement, illustratie uit: la vie de jeanne d'arc.
iets gansch oorspronkelijks gaf, iets dat boven navolging van de Monvel, ja in zeker opzicht zelfs bijna boven de Monvel zelf uitging: Le mariage du Coucou.
Doch laat ik tot de Monvel's eigen zoo straks genoemde kinderprenten terugkeeren. Daar zijn er, die - behalve dat er de figuren op zich zelf allergeestigst en bekoorlijkst zijn - prachtig décoratief doen. Bijvoorbeeld dat waar (Petits Chansons, enz.) Polichinelle optreedt en men de rij kindertjes die het publiek uitmaken, van achter ziet. Dan (Chansons de France) het blad tegenover den inhoudsopgaaf met de comisch en gracelijk gegroepeerde kunstemakers en clowns. En voorts het prentje met de twee oudgedienden die voor het Palais des Invalides op een bank zitten, den toren op den achtergrond tusschen hen in, de twee rijen boomen, die even een laan aanduiden, en het lommer dat als een bewijsje van een omlijsting (maar juist genoeg) boven hen te zien komt. De kinderen zijn overal van een heel bijzondere bevalligheid, maar ook niet zelden fijn getypeerd, en vooral het ondeugende, schalke, ja schelmachtige weet hij niet slechts in hun gezichten, maar in hun gansche houding en in hun geheele lichaam te loggen, waar het pas geeft. En dat is vaak het geval. In veel van die liedjes is iets guitigs, zelfs iets lichtelijk plagerigs, en het is opmerkelijk, hoe wel de zachtzinnige teekenaar het bengelachtige, of het kwaje-meidachtige weet te doen spreken uit een grimas, een gebaar, en zoowaar reeds uit een rug van een zijner aardige en aanvallige kinderen. Het prentje bij ‘La Pêche des Moules’ b.v. in de ‘Chansons de France’ vertoont drie visschersjongens die een meisje haar mand willen afnemen, met vooruitgestoken grijnzende koppen, brutaal als de beul. Maar vooral het grappige, deftigdwaze, quasi-tendenz-boek. ‘La Civilité
| |
| |
puérile et honnête’ is vol van zulke moedwillige snaken, terwijl Lucien Biart's ‘Quand j'étais petit’ er ook vele vertoont. De subtieler mengeling van driestheid en verlegenheid, zoo kenschetsend voor veel kinderen, weet hij ook alleraardigst te treffen. En dan toch ook weer juist het parmantige, het aanstellerige en comedianterige dat zulk een onverwachte uiting van kinderfantasie kan zijn: ‘Nous étions dix filles à marier’ - ‘Il était une barque’ - De dramatische houding, het pathetische gebaar en de overdreven mimiek, die het repertoire vormen van een kind dat een vertooning geeft, dat zijn de middelen, waarmee hij de sentimentaliteit
le loup et le chien, illustratie uit: fables de la fontaine.
van het oude lied vertolkt. Doch in de beide kinderboeken van Anatole France zou, als het ware geleid door de kalme en fijn-ironische, maar altijd gevoelige vertelmanier die het proza van dezen schrijver ook hier eigen is, Boutet de Monvel een gemoedelijkheid openbaren die vreemd is aan de gratievolle vroolijkheid in de ‘Chansons’. Daar is in ‘Nos Enfants’ reeds dat prachtige boerenmeiske Fanchon dat in haar Grootjes veldje brood snijdt voor de vogels, en later in haar nachtgoed uit haar raam kijkt: die prentjes zijn vol milde, stemmige innigheid. Iets daarvan is ook in de meisjesschool met de stijve goedige onderwijzeres en de kinderen in haar door den teekenaar met zooveel poëzie bekeken en uitgebeelde ruime en bonte kleeren. En in dit kunstvol en begrijpend weergeven van den stijl, die in het boersche ligt, is toch wel wat hoogers, verbeeld ik mij, dan in de zinnelijker en voozer steedsche soepelheid en vlotheid, welke wij gratie noemen. In de tot chic geworden looze lenigheid, de óvergemakkelijke aanpassing is zooveel kunst met wereldsche neiging vooral in Frankrijk ten onder gegaan, het zijn sterke beenen inderdaad, die zulk een weelde dragen. Er is nog één prentje in ‘Nos Enfants’, dat in bescheiden vorm een wijdsch begrip van het pastorale vertoont; ik bedoel dat waar het kleine meisje in den avond, met een feestelijk uitgeleide van vogels, naar huis toekeert. Zulke teederheid in scherts, met iets van die edele nuance van scherts, die wij humor noemen, vindt men ook hier en daar in de illustraties van het andere boek van France, en ook nu, opmerkelijkerwijs, vooral in de landelijke tafereeltjes. Dat de kleur, uit weinige gebroken tinten opgebouwd, naar het voorbeeld der Japansche en Engelsche houtsneden hier zooveel tot de stemming afdoet, is wel heel zeker, ze is ook in de andere boeken met grooten smaak gezocht, maar hier wel zeer mooi en vol karakter. In de kleuren zijn de Monvel's
illustraties, hoezeer hij van de Japanners en van Greenaway en Caldecott
| |
| |
het beginsel zal hebben geleerd, van meet al aan volstrekt Fransch geweest, en hierin toont zich de kracht van het talent, dat veel kan overnemen, maar nooit wat hem oneigenlijk is. Zooals het Engelsche landschap al dadelijk het palet van Caldecott (om het zoo te noemen) beheerschte, zoo heeft dat van de Monvel in al zijn kleurdrukken een eigen karakter, te gelijk harder en verfijnder.
Er is aan die kinderboeken nog een zeer karakteristieke bijzonderheid op te merken, die bovendien de verwantschap met Kate Greenaway nog verder illustreert: de groote menschen die optreden hebben iets kinderlijks. Voor een deel is dit toe te schrijven aan de Monvel's gewoonte om de gelaatstrekken maar nauwelijks aan te duiden, neus, mond en oogen staan er maar even, vagelijk in, en de scherpere, vastere vouwen, plooien en rimpels die het gezicht van een volwassen mensch expressie geven, ontbreken meestal geheel. Daardoor gelijken de menschen in de kinderboeken vaak veel op kinderen met opgeplakte snorren en baarden of ouwelijke kleeren, daarenboven geeft hij ze niet geheel de vereischte lengte. Dit nu heeft in kinderboeken werkelijk eenigen zin, en het resultaat is dan ook vaak heel aardig. Ook in Kate Greenaway's illustraties ziet men die methode toegepast, doch tevens blijkt dat zij volwassen menschen eigenlijk met weinig overtuiging
dochtertje van anatole france.
teekenen kan. Boutet de Monvel kan het natuurlijk wel, maar toch, hij kan ze dunkt me niet met zooveel pittigheid typeeren. Het grootje in Nos Enfants, de priester in Fabre's Xavière, het zijn zoowat de eenige groote menschen, die werkelijk plausibel en levend zijn.
Natuurlijk is dit een van de dingen, die de prenten van Jeanne d'Arc zoo slap maken; daarbij heeft de teekenaar zooveel werk gemaakt van de rijke en verwijfde kleeren, dat het heroieke er eigenlijk al heel kaal afkomt. Voeg daaraan toe dat Jeanne zelf bij hem is geworden tot een wezen dat meer op een zeer tengeren jongen dan op een vrouw in manskleeren lijkt, dat de uitbeelding der massabeweging hem door zijn hangen aan detail slecht afgaat, dat eindelijk de vollere drukkere compositie bij hem even kleurloos en mat is als de eenvoudige mise en scène elders geestig en persoonlijk, en gij weet de redenen, waarom ik door zijn Jeanne d'Arc niet genoeg getroffen ben om er veel van te verhalen. De als tot schilderijen met pakkend clair-obscuur opgevoerde platen in Xavière van Ferdinand Fabre zijn ongelijk, maar toonen wel de intelligentie en het conscientieuze van des teekenaars aard, men kan sommige een kleinood van sentimentaliteit noemen, en toch zijn ze daar niet mee veroordeeld. Zij zijn het hoogste wat zijn volkomen ernst vermocht,
| |
| |
echter dan Jeanne d'Arc, iets weeks en zoets misschien, maar vol van een nederig en oprecht godsdienstig gevoel.
Tot het mooiste van Bootet de Monvel's werk reken ik de fabels van Lafontaine. Hier is de gaafheid van het kunnen waarlijk.... fabelachtig, dit is een subtiele en precieuze kleinkunst, de mimiek van de dieren is allergeestigst: ze is een geteekende dialoog vol gevatheden en pointes, en wil men die dieren zelf, hoe mooi, wat heel propertjes en geciviliseerd vinden, dan bedenke men hoe dit zijn eigen aard was, en dat de uitspraak, die ik in een der kinderverhalen van Anatole France vond, en welke fijne spot met een gansche speciaal Flansche wereldaanschouwing lijkt, wel op zijn kunst en haar schepselen van toepassing schijnt. ‘Oh, qu'ils doivent être blancs et jolis les moutons de ces bergers là!’
Ongereptheid, uiterlijk en innerlijk vergoedt bij Boutet de Monvel's geestige en gratievolle Muze het gemis van een geestdrift en geestkracht, die grooter werken scheppen.
l'artiste; illustratie uit: ‘filles et garçons’, door anatole france.
|
|