| |
| |
| |
Jeanne d'Arc, door dr. N. Japikse.
(Slot).
Zoodra Jeaane van den koning toestemming gekregen had, om met een klein legertje naar Orleans te gaan, begon hare beteekenis voor de Fransche geschiedenis en daarmede tevens voor de wereldgeschiedenis. Zij heeft de gelegenheid, om te toonen, wat ze vermocht, geen oogenblik ongebruikt gelaten, zoodra die gelegenheid er was. Eenige dagen, nadat zij te Orleans aangekomen was, hadden de Engelschen het beleg opgebroken. En dit is haar werk geweest! Men heeft getracht op haar aandeel af te dingen: de bevelhebbers hadden het plan van den uitval buiten haar om vastgesteld; het Engelsche leger was zoo klein; de Engelsche macht in Frankrijk reeds aan het achteruitgaan. Toegegeven, althans ten deele. Toegegeven nog bovendien, dat wij nu met eenige kans van niet mis te zijn wel kunnen zeggen: al was Jeanne d'Arc niet gekomen, dan zouden de Engelschen door de twisten in Engeland zelf, toen reeds dreigend en later werkelijk tot oorlog uitbarstend, toch Frankrijk verloren hebben. Maar dan ook vastgesteld, dat dit allemaal dingen zijn, waarop het
jeanne d'arc. (miniatuur van de 15e eeuw, parijs).
niet veel aankomt. Waarop dan wel? Op het feit, dat hare verschijning élan aan het deel van Frankrijk, dat den dauphin aanhing, gegeven heeft. Men bedenke het wel: sedert jaren had deze partij geen voordeel van eenige beteekenis behaald; het zelfvertrouwen was diep geschokt. Welnu, dit is door Jeanne's optreden veranderd. Haar voorgaan in den strijd, hare nooit falende dapperheid, haar door niets te schokken vertrouwen in een goede uitkomst, die voortspruit uit haar vast betrouwen op God, hebben electriseerend gewerkt. Een tijdgenoote duidt de verandering aan met de woorden: ‘in 1429 begon de zon voor Frankrijk opnieuw te schijnen’. En zoo is het. Even goed als de Franschen waren de Engelschen getroffen, maar in omgekeerden zin. Hun overmoed werd geknakt. De ‘coués’ - staartmannen, noemden wij ze later - raakten onder een paniek. De hertog van Bedford, Engelsch regent, schreef aan den jongen Engelschen koning: ‘tijdens het beleg van Orleans kwam door Gods hand, naar het schijnt, een groot ongeluk over uwe daar in grooten getale verzamelde lieden; hetwelk
| |
| |
grootendeels, naar ik denk, veroorzaakt werd door samenvalling van een valsch geloof in en dwaze vrees voor een leerling en handlanger van den duivel, genaamd La Pucelle, die gebruik gemaakt heeft van valsche tooverij en hekserij; dit ongeluk heeft niet alleen het aantal uwer lieden zeer verminderd, maar tevens aan de rest op een merkwaardige wijze den moed benomen, terwijl uwe tegenstanders er door aangemoedigd zijn zich onmiddellijk in grooten getale te verzamelen’.
De nieuwe situatie, na de bevrijding van Orleans ontstaan, openbaarde zich duidelijk bij den tocht van den dauphin naar Rheims. De enge ruimte, waarbinnen het Fransche hof zich had moeten ophouden, was plotseling zeer verwijd. Zonder ongeval, met voortdurend succes tegenover den vijand, geschiedde de reis naar de oude Fransche kroningstad en van verscheidene steden onderweg kwamen de betuigingen van loyaliteit. Ook deze daad van den dauphin had onder Jeanne's invloed plaats. Voor haar was de kroning te Rheims een noodzakelijke handeling; alleen als gezalfde des heeren kon Karel VII voor haar wettig Fransch koning zijn. Vele tijdgenooten zagen het niet anders. Ook de
kroning te rheims. (naar chroniques de france, 1493).
Engelschen gevoelden de beteekenis van deze tweede overwinning van hunne tegenstandster: Hendrik VI kwam uit Engeland over en werd eveneens gekroond te Parijs; maar het scheen kunstmatig, men merkt er den invloed niet van.
Te Rheims verscheen Jeanne in al den glans van haar succes. Zij was bij de kroning een der eersten. Spoedig daarna had zij haar invloed vrij wel verloren. Toch wist zij heel goed, dat het doel nog niet bereikt was, al schijnt ze een oogenblik er over gedacht te hebben zich nu terug te trekken; zij gaf duidelijk aan, wat verder te doen stond: na Rheims moest Parijs aan de beurt komen. De oorzaak, dat dit niet gebeurde, dat haar zegetocht gestuit werd, lag niet bij haar zelf; Karel VII en zijne raadslieden waren er de schuld van; de hertog van Bourgondië, de bondgenoot van Engeland, had er deel aan.
Bezien wij deze personen wat nader. Er is een bizonder sprekend portret van Karel VII. Geen man van kracht, ook niet van overgroote zwakheid; men krijgt eer den indruk van inertie en berusting, tevens dien van zinnelijkheid. Een persoon, in wiens nabijheid men zich niet te veel op zijn
| |
| |
gemak voelt; men weet niet, wat men van hem wachten moet. Iemand, die als de beste weet, wat dissimuleeren is. De uiterst moeilijke jeugd, die hij doorgemaakt had, aan alle kanten van gevaren en in eigen omgeving van kabalen en intrigues omringd, haast dag aan dag kwade trouw ondervindend, had deze eigenschap wel het sterkst in hem ontwikkeld. ‘Le très victorieux roi de France’, dat boven zijn uit wat lateren tijd dateerend portret staat, baart eerst verwondering. En toch is de benaming de reëele waarheid. Een twintig jaar, nadat Jeanne d'Arc met hem in aanraking gekomen was, heerschte hij inderdaad over Frankrijk. Welk aandeel hem zelf hierin toekwam? Zeker heeft hij met een groote mate van sluwheid van gunstige omstandigheden weten gebruik te maken en, wat misschien in zijn geval nog meer zegt, zich weten te onthouden, zoolang hij niet geheel zeker van een goeden uitslag was. De tegenslagen in zaken, die bij zelf bevorderde, zijn opmerkelijk gering.
‘Le très victorieux’ - wij zouden de benaming eer verwachten boven de afbeelding van Karel's grootsten tegenstander: Philips de Goede, hertog van Bourgondië, heer van verscheidene Nederlandsche gewesten. Het gezicht bevalt u misschien niet; gij zijt bang in het ootje genomen te
karel vii (door jean fouquet).
worden door dezen man met zijne scherpe trekken, met zijne helder blikkende oogen. Hier is iemand, die weet, wat hij wil. Diplomaat als weinigen; voorzichtig, maar toch vastberaden zijn weg gaande; geene middelen versmadende, om tot zijn doel te geraken. Hij was bondgenoot van Engeland, maar liet niet na, als de kans goed scheen, met Karel VII of diens raadslieden in betrekking te treden. Bij al het gunstige van zijne positie was zijn taak echter het moeilijkst. Hij wilde een nieuw rijk stichten, samen te stellen uit een conglomeraat van in aard zeer verscheiden deelen. De schepping van dit tusschenrijk tusschen Frankrijk en Duitschland in was voor deze beide landen een groote bedreiging. Het oogenblik voor de stichting is nooit gunstiger geweest dan in dezen tijd: Duitschland machteloos, Frankrijk niet bij machte tot verzet, Engeland van Bourgondië's vriendschap ten deele afhankelijk. En toch werd het plan nooit verwezenlijkt. De er aan verbonden moeilijkheden waren zelfs voor een Philips in de gunstigst denkbare omstandigheden te groot, de tegenwerkende krachten te sterk. Aan deze laatste gaf ook Engeland steun, voorzoover dit met het behoud der alliantie samenging: de Engelsche koning als heerscher over Frankrijk had immers ook geen belang bij de stichting van het tusschenrijk!
| |
| |
Philips' verhouding tot Frankrijk was zeer eigenaardig. Een deel der landen, waarover hij regeerde, en Frankrijk liepen in elkander; er was geen scherp onderscheid te maken. Men zag Philips dan eigenlijk ook nog voor een Franschman aan. De onderwerping van een groot deel van Frankrijk aan Engeland was zeer vergemakkelijkt door zijn bondgenootschap met dit land. En in het andere deel gevoelde men het als een nationalen wensch, om met Philips vrede te hebben; dan eerst zou de ellende eindigen! De Staten-Generaal, door Karel VII kort voor de komst van Jeanne bijeengeroepen, drongen sterk op de verzoening aan. De raadslieden van Karel VII, die zich zelf hier vooral onthield, wilden niets liever; Jeanne d'Arc evenmin. Maar de wijze, waarop zij en 'skonings raadslieden zich de verzoening dachten, was grootelijks verschillend. Jeanne beschouwde Philips niet dan als vassal: als zoodanig noodigde zij hem uit de kroning van Rheims bij te wonen! Karel's raadslieden waren bereid den hertog zeer ver gaande concessiën te doen.
Wij zullen ons bij deze raadslieden van Karel VII niet lang ophouden. Zij behoorden tot één der fractiën, die elkander in de omgeving van Karel VII de heerschappij betwistten. In hun gedoe was het al eigenbelang en winzucht, wat de klok sloeg: schepping van eigen rijkjes, bijeengaring van fortuinen, omstooten van tegenstanders.
philips de goede (buste te stuttgart).
Voor het ideëele in Jeanne's persoon en optreden voelden deze - een enkele niet te na gesproken - niets. Zij accepteerden haar eerst, omdat ook zij toen iets van haar te hopen hadden; zij vreesden weldra haren te grooten invloed. Reeds bij de beslissing over den tocht naar Rheims had Jeanne met de tegenkanting van de voornaamsten onder hen te doen. Na Rheims drongen zij, met indirecte hulp van den Bourgondiër, Jeanne terug. Philips, ook zijnerzijds onder den indruk van Karel's overwinningen, kwam met vredes-aanbiedingen - voor de zooveelste maal! - en bereikte inderdaad, dat er een wapenstilstand gesloten werd. Dit is alles begrijpelijk. Maar het raadsel blijft: Waarom heeft Karel VII nu niet Jeanne's raad gevolgd? Was het voorzichtige berekening, al heeft hij toch moeilijk aan het tot stand komen van een wezenlijken vrede kunnen gelooven? Waren het motieven van lagere orde: jaloezie op de snel groeiende populariteit van de ‘pucelle’ of inertie na de actie der verloopen maanden?
Jeanne werd in elk geval in den steek gelaten door hem, voor wien zij hare krachten gegeven had. Het lag buiten hare lijn, te doen, wat later Napoleon deed: een onwillige regeering dwingen tot volgen of haar van de plaats dringen. Zij wordt er in onze oogen te grooter om, dat zij zich zóó geheel heeft kunnen beheersrhen, dat nooit een kwaad woord over den koning of over
| |
| |
zijne raadgevers over hare lippen gekomen is, zelfs niet bij het proces! Vallen wij den koning en de zijnen ook niet te hard: hunne middelmatigheid en laagheid zijn, naar een der laatste biografen van Jeanne terecht opmerkt, op het normale peil der menschheid; de honderdduizenden op één na zijn niet anders dan dezen.
Het eerste blijk der veranderde verhoudingen werd zichtbaar bij den aanval op Parijs. Jeanne zette dezen door tegen den zin van Karel VII; men liet haar begaan, maar steunde haar niet - en de aanval mislukte. Toen moest ook Jeanne een tijdlang werkeloos blijven. Zij volgde den koning naar de streek ten Zuiden van de Loire, waar de winter van 1429 op 1430 doorgebracht werd. Al hare aansporing tot nieuwe actie bleef vruchteloos. Wie tegen zijn wil geruimen tijd niets mocht doen en den drang tot werken in zich voelde, hij begrijpt eenigszins, wat dit voor haar moet geweest zijn. Men trachtte haar tevreden te stellen met mooie kleeren en geschenken! Zij hield het niet langer uit dan tot het voorjaar. Toen verliet ze het hof eigener beweging, zonder bepaald doel eerst naar het schijnt, zonder eenigen steun van Karel VII in elk geval. Het vertrouwen in haar was door het uitblijven van verder succes na Rheims begrijpelijkerwijze gedaald: hare voorgevoelens waren somber; zij hoorde van hare heiligen, dat ze spoedig gevangen genomen zou worden.
jeanne d'arc naar rouaan gevoerd. (naar vigilles de charles vii, paris, 1493).
De Bourgondiër had van Karels inertie uitnemend geprofiteerd. De wapenstilstand werd al verlengd. Engeland gaf hem in Maart 1430 een belangrijk gebied in Frankrijk, waardoor een goede verbinding tusschen Bourgondië en de Nederlandsche gewesten tot stand kwam. Een paar steden slechts boden daar tegenstand. Het meest Compiègne, dat zich in 1429 aan Karel VII onderworpen had en nu van Bourgondië niets wilde weten, ofschoon de Fransche regeering niet ongeneigd was - in hoop op vrede - de stad in Philips' handen te stellen. In Mei werd Compiègne door de Bourgondische troepen bedreigd. Hierheen begaf zich Jeanne, nadat ze een poos in de buurt van Parijs had rondgezworven.
Compiègne is het pendant van Orleans. Hier had het het verzet tegen het verder doordringen van den Engelschman gegolden; daar ging het om den Bourgondiër tegen te houden. En ook nu is de stad gered. Ditmaal is Jeanne's aandeel zuiver ideëel. Haar optreden heeft de aandacht op het belang der stad gevestigd. Werkelijk medehelpen aan de verdediging heeft ze niet gekund; den dag van hare aankomst raakte ze bij een uitval, toen ze door een ongelukkig toeval haast alleen in den strijd was achtergebleven, in gevangenschap.
Men schreef toen 23 Mei 1430. Volgde de lange lijdenstijd: eerst in de kasteelen van Beaulieu en Beaurevoir, behoorende aan Jan van Luxemburg, in wiens handen Jeanne
| |
| |
gevallen was; dan, na hare uitlevering voor een belangrijke som gelds aan de Engelschen, in het kasteel van Rouaan. In deze stad werd haar proces gevoerd voor een geestelijke rechtbank onder de leiding van Cauchon, den bisschop van Beauvais, in wiens diocees de gevangenneming was geschied en die daarom op de berechting aanspraak maakte. Engeland liet hem deze over onder voorbehoud van zelf nader te handelen, als de geestelijken de gevangene vrij lieten uitgaan. Men vergeet het gewoonlijk, waarom wij er met nadruk op wijzen: Jeanne is niet geoordeeld door Engelschen, maar door hare landgenooten, die de Engelsche zijde hielden; wat niet wegneemt, dat genen niet anders recht gedaan zouden hebben dan dezen deden.
Het einde van het proces stond van te voren vast, tenzij Jeanne hare bewering van door God gezonden te zijn herriep. Voor hare tegenstanders was deze voorstelling beslist onaannemelijk: zij konden toch niet gelooven, dat God hen verlaten had! Voor hen was Jeanne een werktuig van den duivel, een heks, een kettersche. Geen beroep op de incompetentie van de rechtbank; geen beroep op den paus vermocht hiertegen iets. En van buiten bleef alle hulp uit. Karel VII volhardde na Rheims in zijne toen ten opzichte van Jeanne aangenomen houding. Haar directe hulp bieden zou overigens
grafsteen van cauchon, bisschop van beauvais. (bibl. nationale, cabinet des estampes, paris).
moeilijk, zoo niet onmogelijk geweest zijn, waarmede wij niet gezegd willen hebben, dat dit zijn niets doen eenigermate verschoont. Er was zelfs aansporing van buiten noodig, om hem later, toen hij als heer en meester gebood, te doen medewerken tot een herziening van het vonnis van Rouaan!
Het proces hier duurde ongeveer drie maanden. Betrekkelijk lang. Maar er valt te bedenken, dat het ook voor deze rechters van belang was Jeanne's schuld zoo apert mogelijk te maken. En bij de zeer gereserveerde, uiterst voorzichtige houding van Jeanne was dit niet gemakkelijk. Eerst langzamerhand kreeg de rechtbank het noodige materiaal voor een acte van beschuldiging bijeen. Het proces-verbaal zelf is de rijkste bron voor onze kennis van Jeanne's leven. In hare antwoorden is een soort autobiografie neergelegd, hoewel dan door partijdige hand opgeteekend - en onvolledig, omdat de beschuldigde nooit overvloedig was met hare bekentenissen. Voor de beschuldiging werd dit de hoofdzaak: ‘deze vrouw wil zich niet verlaten op de beslissing van de strijdende kerk noch op die van wien ook, maar alleen op God’. Zij had - wil dit zeggen - zonder tusschenkomst der wereldlijke geestelijkheid, dat is de strijdende kerk, hier door de rechtbank van Rouaan vertegenwoordigd, naar hare bewering in verbinding gestaan met
| |
| |
de overwinnende kerk, dat is de godheid en hare omgeving in den hemel. Van deze hare overtuiging nam Jeanne onder alle bedreigingen niets terug. Toen de Universiteit van Parijs de acte van beschuldiging goedgekeurd had en men nog eenmaal trachtte haar tot inkeer te brengen, gaf zij een antwoord, dat den griffier in verrukking bracht:
‘Responsio superba’ teekende hij in marge aan. Jeanne had verklaard, niets anders te zullen zeggen dan wat ze gezegd had, zelfs al was zij in het vuur! Ons schijnt bij haar het antwoord zoo begrijpelijk.
Heeft zij op het laatste oogenblik toch geweifeld en door afzwering getracht haar leven te redden? Het is à priori bij een vrouw als deze moeilijk denkbaar. Moet men dan echter aannemen, dat er een schandelijk bedrog heeft plaats gehad bij het in het openbaar voorlezen van haar doodvonnis? Die voorlezing - dit is zeker - werd op een bepaald oogenblik onderbroken en Jeanne teekende toen met een kruis een stuk. Dit stuk, dat als zoodanig in het proces-verbaal werd opgenomen, bevat een onbeperkte herroeping van hare beweringen en een geheele onderwerping aan de kerk. Het is echter - en op geen lichtvaardige gronden, maar op grond van de latere getuigenis van den deurwaarder, die haar het stuk voorlas - betwijfeld, of dit stuk hetzelfde is als hetgeen zij geteekend heeft. Verder durven
de strijdende kerk. (naar divisie-chronyk, leiden, 1517).
wij niet gaan. Het geldt hier één van de meest besproken kwesties in Jeanne's geschiedenis, waarvan wel nooit de waarheid met alle zekerheid zal worden vastgesteld. Maar stel: zij had een oogenblik den moed verloren! Zou dit voor u of voor mij een reden zijn een steen naar dit kind te werpen? Zij zou er ons te menschelijker om schijnen.
Het was slechts uitstel - deze onderbreking van de voorlezing van het doodvonnis. Een paar dagen later trok Jeanne in hare gevangenis in het kasteel, waarheen men haar had teruggebracht, opnieuw mannekleeren aan, wat ze had moeten beloven niet meer te zullen doen. Waarschijnlijk is dit een opzettelijke terugslag van haar geweest op de schending van een aan haar gedane belofte, dat zij in een geestelijke gevangenis opgesloten zou worden. Het gevolg was, dat de rechtbank haar recidief verklaarde. Op 30 Mei 1431 geschiedde de verbranding op een marktplein te Rouaan.
De belangstelling in deze wonder-geschiedenis is in alle tijden groot geweest en in den laatsten tijd eer stijgende dan terugloopend. Dichters en geschiedschrijvers hebben haar meermalen behandeld. Er is in de literatuur een Jeanne gegeven, zooals ze in de volksverbeelding leefde, even goed als Balzac een Napoleon, door het volk gezien, teekende;
| |
| |
er is ook een Jeanne ontstaan op cothurnen. In het algemeen genomen zijn de dichters, vooral de dramatische dichters, in hunne uitbeelding niet gelukkig geweest. Shakespeare niet en Schiller evenmin: de romantiek is ten eenenmale ongeschikt gebleken, om deze zeer reëele vrouw te begrijpen. De geschiedschrijvers hebben het langen tijd niet veel beter gemaakt. Hunne opvatting werd vertroebeld door vooropgezette meeningen van supra-naturalistischen of rationeelen aard. In de negentiende eeuw - met en door de ontwikkeling van de historiografie tot een zelfstandige wetenschap - is de visie zuiverder geworden. Nu in de laatste jaren verschenen er drie kapitale werken, die hiervan duidelijk getuigenis afleggen. Anatole France - die in zijn ‘Vie de Jeanne d'Arc’ als geschiedschrijver wenscht aangemerkt te worden - schreef een boek, waar in allerlei beschouwingen en conclusiën het rationalisme dik opligt; maar dat toch in en door de lijnen heen op verscheidene plaatsen den man toont, die als scepticus en kunstenaar tot begrijpen beter geschikt is dan vele voorgangers. Andrew Lang, een bekend Schotsch historicus, leverde een kritisch zeer hoogstaand werk: ‘the Maid of France’, waarin Anatole France's fouten breed zijn uitgemeten, maar dat juist, omdat het veel polemiseert, als geheel niet voldoet. Ten slotte Gabriel Hanotaux: ‘Jeanne d'Arc’. Op dit werk van een der meesters van de huidige geschiedschrijving valt wel een en ander af te dingen: het maakt de beteekenis van de heldin al te groot, waar haast de geheele verdere ontwikkeling van Frankrijk, ja van Europa aan Jeanne's ingrijpen wordt toegeschreven. Men schrappe de bladzijden, waarop deze buitensporige beweringen voorkomen. En men houdt over een werk vol bezonnen oordeel, even voortreffelijk van kritiek als Lang, uitstekend leesbaar om zijn hoogstaande literaire kwaliteiten, geschreven zonder hinderlijke bevooroordeeldheid. In dit boek, naar
aanleiding waarvan wij ons opstel schreven, vindt men ten slotte het duidelijkst het antwoord op de vraag: waarom die duurzame, die toenemende belangstelling in dit menschenkind? Omdat zij is de vertegenwoordigster van patriotisme; en nog meer althans voor ons - omdat zij is geheel waarheid, reinheid en eenvoud. En heeft niet onze tijd, niettegenstaande alle uiterlijk tegenstrijdigs, juist aan deze eigenschappen volle behoefte?
|
|