Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 23
(1913)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 441]
| |
[pagina 441]
| |
Zwarte kunst,
| |
[pagina 442]
| |
het gereedschap voor de bewerking van een koperplaat van zwarte kunst. (verzameling r.w.p. de vries jr.) fig. 77-83 berceau en polijststaal. fig. 84 de berceau-streek (wiegestreek). fig. 86 en 87 de richtingen waarin de plaat gebraamd wordt. Fig. 85 de figuur in de volgens fig. 87 gebraamde plaat, door polijsting verkregen.
| |
[pagina 443]
| |
Wordt nu dit instrument verticaal op de plaat gezet, en wiegt men het dan heen en weer, dan perst men een gebraamde lijn in 't gepolijste koper. Ga nu maar aan 't werk, eerst evenwijdig aan een der zijden, dan loodrecht daarop, dan nog eens diagonaalsgewijze, net zoo lang tot de plaat egaal ruw is geworden en geen braamrichting meer te herkennen is. Neem nu de tampon,Ga naar voetnoot*) de vilten dot met drukinkt geïmpregneerd, en wrijf voorzichtig de plaat in, neem dan wat asch aan de palm van de hand en veeg de overtollige inkt weg, zoodat alleen de braam nog inkt houdt, leg een vel vochtig papier op de plaat, daarop een paar vellen droog papier en een vilten doekje, en leg nu de plank waarop dit alles ligt in de pers. Wat komt er nu te voorschijn, als de walsen zijn toegeschroefd, en rondgedraaid zóo dat het vochtige papier in zware omhelzing de inkt uit de koperen plaat opzuigt? De afdruk vertoont, als de plaat goed gebraamd is, niets dan een egaal prachtig fluweel zwart veld. Dat is de duisternis waaruit de prent geboren moet worden met het polijststaal de fluweelen nacht, waarin de figuur als een phosphoresceerend schemerbeeld zal opbloeien, alleen onder invloed van polijsting. Het bruneerstaal of polijststaal is hard en glad, glanzend, spiegelend, gevat in een houten steel die de handpalm vult, een zesde vinger aan het wonderinstrument, het polsgewricht. Het bruneerstaal gaat over de braam, en maakt weer ongedaan wat de berceau heeft bedorven aan 't gladde koper, en veegt de ruwheid weg en brengt de spiegeling weer. En waar het koper weerspiegelt, heeft de inkt geen vat meer, en iedere spiegeling die het polijststaal heeft getooverd, is een zonnestraal in den fluweelen nacht van de gebraamde plaat. En waar de polijsting nog niet volkomen is, daar is die zonnestraal gedempt als door een nevel. En zoo komen dan louter door polijsten, alle tinten van donker gefloerst tot het klaarste wit, uit het fluweelen zwart te voorschijn. Von Siegen, Prins Rupert, Von Fürstenberg - welk een adellijke kunst, niet waar? Toch hebben zij het essentieele van de zwarte kunst nog niet te pakken gehad, het polijsten was bij hen te veel bijzaak. Dat kan hen echter niet uit de linie der mezzotinters verbannen, want het bramen waar dit noodig is, en het blank laten wat blank moet blijven, ligt meer voor de hand dan eerst alles te bramen en dan te polijsten. Als oudste zwarte kunstprent geldt dan de Amalia Elizabeth, waarvan von Siegen een afdruk zond aan den Landgraaf Willem VI van Hessen, in Augustus 1642. In de brief die deze prent heeft begeleid, maakt von Siegen aanspraak op de uitvinding van alles met puntjes te hebben gewrocht, ‘und kein einziger Stück oder Zug daran ist, wan es schon an etlichen Ortten strichweise scheint, so ist doch alles punctirt’. Prins Rupert, de zoon van Frederik V en Elizabeth van Boheme, ontmoette von Siegen in Brussel in 1654, en in 1657 en volgende jaren verschijnen de prenten van Prins Rupert, waaronder een zelfportret. Ook vóor dien tijd had hij al geëtst, en wel toen hij met zijn vader, den ‘Winterkoning’ in ons land vertoefde. Von Fürstenberg schijnt eveneens de kunst direct van von Siegen geleerd te hebben, die blijkbaar enthousiast was voor zijne vinding. De eerste mezzotinter van professie is Wallerant Vaillant, die, hoewel Franschman van afkomst, zoolang in Amsterdam heeft gewerkt, dat hij tot de Hollandsche school wordt gerekend. Dat hij het geheim van de kunst van Prins Rupert zou hebben geleerd, is minder waarschijnlijk dan dat Rupert hem eenvoudig aangemoedigd heeft, want van een | |
[pagina 444]
| |
allard van everdingen. de drie monniken. (rijks prentencabinet). met de rattenstaart in het koper gewerkt.
geheim kon men in 1662 nauwelijks meer spreken, zoo er al ooit sprake van geweest kon zijn. Immers, een handig graveur motst er spoedig achter komen hoe de plaat gemaakt werd, en de regelmaat die in de braam van Vaillant's platen zit, wijst reeds op het gebruik van de berceau en het schraapstaal, dat bij Abraham Blooteling tot volle ontwikkeling komt. Bij hem is het procédé pas rijp, en hobbelt de wieg over de koperplaat om alleen door het polijststaal licht te laten poetsen in het diepe zwart. Geen knust is zoo essentieel Hollandsch en Engelsch als deze, en wel Hollandsch in de 17de en Engelsch in de 18de eeuw, terwijl Frankrijk zon goed als niets heeft opgeleverd, en Duitschland althans geen groote kunst. Er bestond dan ook in dien tijd een vrij sterk kunstverbond tusschen Engeland en de Vereenigde Nederlanden, dat er natuurlijk niet zwakker op werd toen Willem III met een groote zeemacht uit Hellevoetsluis vertrok om Koning van Engeland te worden. Zoo is Blootelings beste portret in zwarte kunst dat van James Duke of Monmouth, waarin hij het schraapstaal met dezelfde meesterhand voert als de burin in het ruiterportret van Schout Muilman. Jan van Somer werkt in Amsterdam, zijn broeder Paul van 1675 af, in Londen. Jan en Nicolaas Verkolje, ook Gerard Valck hebben vele Engelsche gravinnen in 't koper gepoetst, hoewel Jan Verkolje, die de Duchess of Grafton en de Duchesse Mazarin naar de schilderijen van Lely maakte, nooit in Engeland is geweest. Vooral Nicolaas Verkolje had een uiterst fijne berceaustreek in vier richtingen, zooals in zijn bekende prent ‘het bordeel’, waar de diagonaalstreek over de lijnen die evenwijdig aan de zijden loopen, zichtbaar is. Bijna de geheele productie van genoemden mezzotinter is werk naar schilderijen. Eerst werd begonnen met een nauwkeurige copie te maken in rood krijt, en deze | |
[pagina 445]
| |
copie werd dan met den beteekenden kant op de gebraamde of gegreinde plaat gelegd en even door de pers gehaald. De figuur drukt dan zuiver op het koper af, en dient als leiddraad bij het polijsten. Blooteling poetste meesterlijk, men zie maar eens zijn Hercules in gevecht met de vogels voor den tempel san Janus; met enkele vegen is daar het gelaat, van wat wij zouden noemen ‘den krachtpatser’, voortreffelijk weergegeven, maar aangenamer nog doet ons het werk naar Cornelis du Sart aan, misschien wel omdat het oorspronkelijker is. De vroolijke boeren-tafereelen van du Sart in zwarte kunst gewrocht door Jan Gole, doen voor zijn teekeningen in O.I. inkt niet onder. Dat Cornelis Bega geen mezzotint-werk geleverd heeft kan alleen verklaard worden uit zijn vroegtijdigen dood. Geboren in 1620, luidde zijn doodsklok reeds in 1664, zijn trant was als geknipt om tot uitdrukking gebracht te worden door de zwarte kunst, maar hij is er niet toe gekomen. De avontuurlijke Allard van Everdingen, die een tijdlang in Noorwegen vertoefde, is in de gallerij der mezzotinters min of meer een ‘hors ligne’. Te midden zijner talrijke etsen vindt men zeer enkele zwarte kunstprentjes, die gegreind
hessen. eerste proeve van zwarte kunst. (rijks prentencabinet).
of gebraamd zijn met een stuk rattestaart. In het prentje ‘de drie monniken’ kan men duidelijk den kant van het afgebroken stuk van de ronde vijl zien, en met vrij groote zekerheid concludeeren tot de wijze waarop hij, door daarmede over het koper te rollen, de braam heeft verkregen. Ook eenige prentjes uit de serie ‘Reinaard de Vos’ zijn in zwarte kunst bewerkt, zooals ‘de beer met de honing’, maar alles draagt zoozeer het karakter van proefneming, dat, zoo hij al het procédé heeft gekend, de aanwijzingen die hij ter beschikking heeft gehad, al erg vaag geweest moeten zijn. Het is best mogelijk dat zijn zwarte-kunst werk als geheel origineel moet beschouwd worden, ook wat procédé betreft. Noch bij Rembrand, noch bij Ostade een spoor van zwarte kunst, evenmin bij den Graaf Goudt, al doen enkele zijner prenten naar Elsheimer er sterk aan denken. In de 18e eeuw komt de zwarte kunst eerst tot bloei. Een der merkwaardigste figuren in het begin van dit tijdperk is voorzeker le Blon. Jacob Christoffel Le Blon, geboren te Frankfort, kwam reeds op jeugdigen leeftijd naar Amsterdam, om daarna te Londen eenige honderdduizenden te verspelen in | |
[pagina 446]
| |
jan stolker. proefdruk van een half afgewerkte zwarts kunst-plaat. (rijks prentencabinet).
‘The picture Office’, eene maatschappij die zich ten doel had gesteld om schilderijen na te bootsen door platen te drukken in kleuren. Daartoe maakte de uitvinder Le Blon gebruik van de drie hoofdkleuren, rood-geel en blauw, en bewerkte voor ieder dezer kleuren een zwarte kunstplaat. De drie platen, elk van den voor hen bestemden kleur voorzien, werden over elkaar afgedrukt, en daarover dan nog een vierde plaat in zwart gedrukt, voor accentueering van enkele schaduwpartijen. Op de plaat, bestemd voor het rood, bevond zich dus niet alleen alles wat in de afdruk rood moest zijn, maar ook wat in de afdruk oranje, purper of violet moest worden, immers, deze tinten ontstaan door menging van rood met geel en met blauw. Zoo moest zoowel op de blauwe als op de gele plaat alles aanwezig zijn wat na afdruk dezer twee platen over elkaar, de verschillende nuancen van groen moest geven, enfin u begrijpt, een ontzaglijk werk, eindeloos in het proefdrukken. Voor de aandeelhouders die onder presidium van Lord Percival in 1722 de mededeeling kregen dat de eerste f. 5000 verspeeld waren, was het fiasco van Le Blon niet aangenaam, aan de waarde van Le Blons vinding, nu met behulp van drie zoogenaamde rasterplaten langs fotogralischen weg verkregen, algemeen toegepast, doet dat niets af. Het komt mij voor, dat wanneer hij zich althans in den aanvang bepaald had tot kleinere prenten, de resultaten beter geweest zouden zijn. Het is bijna ongeloofelijk, wanneer men de reusachtige prenten van Le Blon beziet, deze te aanvaarden, als de eerste resultaten van een nieuw procedé en toch is 't zoo. De prenten van Le Blon zijn zeer zeldzaam, in het prentencabinet te Dresden kan men ze genieten. De eerste helft van de 18e eeuw, doe er zelfs nog 25 jaren bij, zijn op zwarte kunstgebied eentonig. De oude Faber, geboren in den Haag, de jonge Faber die geheel tot de Engelsche school werd gerekend, John Simon, William Faithorne, Robert Laurie, het zijn portretten en nog eens portretten, die ze leveren. Voor mij is Laurie de meest karakteristieke, zijn | |
[pagina 447]
| |
kleine ovale portretjes zijn
jan stolker. dezelfde prent als nevenstaande, maar van de voltooide plaat gedrukt. (rijks prentencabinet).
allerliefst. In Duitschland en Oostenrijk is de zwarte kunst nooit tot grooten bloei gekomen, nog minder in Frankrijk, dat echter door een overvloed van onovertroffen lijngravuren ons ruimschoots schadeloos heeft gesteld voor het gemis aan manière noire. De Augsburger G.P. Rugendas heeft de berceau meer uit de vrije hand gebruikt dan daarmede systematisch gebraamde platen door polijsting te bewerken. Zijn werk bestaat hoofdzakelijk uit afbeeldingen van veldslagen. De Haid's, n.l. Johan Jacob en Johan Elias, vader en zoon, alsmede Johan Lorenz Haid en diens broeder Johan Gotfried, werkten eveneens in Augsburg, en zij hadden gerust drie kwart van hun werk achterwege kunnen laten of vernietigen. Hoewel alleen van initialen voorzien, en de Haids zetten die nog al eens door elkaar, zijn de copieën van de teekeningen van S. Freudeberg, beroemd door de fransche lijngravuren van Ingouf, Romanet, Lingée e.a., vrij zeker van de hand van J.E. Haid, en niet onverdienstelijk zelfs typisch, maar grof van braam, en nog grover van veeg, zoodat zij veel hebben van schetsen met houtskool. Voortreffelijk is de braam van den Oostenrijker J.P. Pichler, en van Geiger die bijv. de groote stukken van van der Werf hebben gemaakt, die in het museum te Dresden hangen, zooals de boetvaardige Magdalena, Johannes de Dooper en de afname van het kruis. De stofuitdrukking is echter zwak, het lijk van den Christus is geen lijk, en het onderscheid tusschen laken, fluweel enz. is gering. Mannen als Pichler en Geiger zouden misschien voortreffelijke steun zijn geweest voor Le Blon, want als ik mij niet bedrieg meten de Magdalena en de Johannes 90 bij 60 centimeter, voorwaar geen kleinigheid, en de bewerking is zoo systematisch als het schoonschrift van nummer éen van een klasse van louter brave Hendrikken. De stofuitdrukking ontwikkelt zich eerst | |
[pagina 448]
| |
in het laatste vierde gedeelte van de 18e eeuw, toen, als dreigde de wereld te vergaan, ieder zich haastte om nog gauw de mooiste prenten, meubelen en porcelein te maken en van kleuren- en lijnenspel te genieten bij 't aanhooren van de heerlijkste accoordenmengeling van Mozart's kwartetten en Beethovens sonaten en symfoniën. Terecht heeft iemand de zwarte kunst uit dit tijdperk de ‘manière anglaise’ gedoopt. Daar komen ze opzetten! James Mc. Ardell, Richard Houston, Edward Fisher, James Watson, Richard Earlom, Valentine Green, Thomas en Caroline Watson, William Dickenson, John Jones, John Raphael Smith, William en James Ward, Charles Howard Hodges, voor een groot gedeelte bewonderaars van den grooten en invloedrijken Reynolds, en niet minder ook van Hoppner, Gainsborough, Romney en Laurence. Daar worden ze op 't doek gebracht, al wat Engeland aan schoone vrouwen telde, en nauwelijks is 't schilderwerk af, of de mezzotinter schraapt het beeld in de gebraamde plaat, zoo liefelijk dat menigmaal de prent 't wint van 't schilderij. Een groote rol in de Engelsche beaumonde
john faber. type van zwarte kunst omstreeks 1700. (rijks prentencabinet).
spelen in 't einde der 18e eeuw de actrices, en die vindt men dan ook naast gravinnen en hertoginnen door de groote schilders tallooze malen afgebeeld, en zij die op de eene afbeelding nog Miss Farren heet, draagt op een andere reeds den titel van Countess of Derby, want de Engelsche adel uit die dagen heeft de lieve tooneelspeelstertjes niet laten zitten, en er heel wat van getrouwd. Een eigenaardige tijd, die laatste periode van de George's, een tijd van ruwe onverschilligheid, die niet minder sterk tot uitdrukking kwam aan het hof, dan bij de bedienden der adellijke geslachten, die hun ledigen tijd gingen doorbrengen met zich te verlustigen in het wedden op vechtende hanen, en de reusachtige honden die zij mede-brachten, lieten kampen tegen beren, zoodat de dikwijlszwaarge-havende en bebloede dieren in 't holle van den nacht weer mede naar huis werden gesleept. Zoo heer, zoo knecht, alleen, waar de meester half in nachtgewaad, de slaapmuts op 't hoofd den eersten steeple chase rijdt, vermaakt zich de knecht in Londens spelonken op zijn manier, - maar allen doen aan sport, en het tooneel is zoo hoog in eere dat het uitschilderen der actrices ook al bijna tot sport wordt. | |
[pagina 449]
| |
Reeds in de 17e eeuw klom de bekende Nell Gwyn op van ‘orange girl’Ga naar voetnoot*) tot tooneelspeelster om daarna zeer in gunst te komen bij den koning Karel II, en 't aanzijn te schenken aan Charles Beauclerk, de eerste hertog van St. Albans. Twaalf zwarte kunstplaten en één ets vormen de betrekkelijk kleine serie portretten van de schoone Nell, meestal naar schilderijen van Lely, onder de graveurs vindt men Mc. Ardell. G. Valck en Valentine Green. Lady Hamilton is ongeveer 30 malen uitgebeeld door Romney, twee malen door Sir Josua Reynolds, twee keer door Lawrence, verder door Westall, Angelica Kauffmann, Head, de Non, Madame Lebrun, Rehberg, en van Assen. Een tragische figuur, die Emma Hamilton, aanbeden door Nelson, die haar nog in de zorgen van zijn volk aanbeveelt in een brief, de laatste die hij zou schrijven, een beroep doende op de verplichtingen jegens deze ijverige strijdster tegen Frankrijk.
james watson. mrs. abington (naar sir josua reynolds). type van laat 18e eeuwsche portretkunst. (rijks prentencabinet).
Zij moest haar leven eindigen in dat zoozeer gehate land. Earlom, Caroline Watson, J.R. Smith, en vele anderen hebben hare geschilderde portretten in prent gebracht, zij behooren tot de meest gezochte. Caroline Watson geeft haar als Miranda, Earlom als Alope, Smith als bacchante. Niet gelukkiger was Mary Robinson, al werden hare gevoelens voor George den vierde openlijk beantwoord, terwijl Marie Antoinette haar met de meeste voorkomendheid ontving. De trouwelooze George liet haar in den steek, en in armoede moest zij na hevig lijden haar leven eindigen, zij, de Perdita, die in dien George haren Florizel, den fairy prince, meende gevonden te hebben. Florizel en Perdita, een dier arcadische spelen, waarin de herder optreedt met langen herdersstaf, strikken om de korte broek, zijden kousen en fraaie gespschoenen. Betooverend kijkt zij uit de ovale omlijsting waarin Romney haar gezet heeft, met mof en tut muts geplooiden doek; de mezzotint van Smith gold reeds 12 jaren | |
[pagina 450]
| |
william ward. the visit to the child at nurse. type van engelsche prent. (verzameling dr. n.g. van huffel).
geleden f, 56-, en is nu, mits in goeden staat, moeilijk te schatten. Nog slechts enkele jaren geleden heeft Gerald Robinson haar nog eens zuiver uitgebeeld in zwarte kunst, zooals zij door Gainsborough gepenseeld is in de rol van Perdita. Mrs. Abington in haar rol van the comic muse, is een der betooverendste mezzotinten van James Watson naar Reynolds. Ook al een sinaasappelverkoopstertje, die Nosegay Fan, die Fanny Barton heette voor haar huwelijk met den trompetblazer Abington, dat haar weinig genoegen baarde. Drury Lane en Covent Garden hebben haar wat aantal malen gezien, niet alleen als actrice, maar ook als toonaangeefter van de mode, bewonderd, door niemand minder dan Dr. Johnson. Verbaast u dat, bij 't aanschouwen van Watson's prent? Toen Nosegay Fan wat ouder werd is zij aan 't ecarteeren geraakt en ze heeft haar geld vrij wel verspeeld; zoo zijn nu eenmaal die vlinders. Magistraal is Mrs. Siddons, de Lady Macbeth van die dagen, een ridderlijke figuur, bevriend met Walter Scott, uitgebeeld door Reynolds, Gainsborough, Lawrence en dan zien wij nog Dorothy Jordan, en vele anderen op de zeldzaamste en kostbaarste 18e eeuwsche zwarte-kunstprenten. En op dat grootere tooneel, waar de beau monde zijn rol speelt zien wij een breede | |
[pagina 451]
| |
john jones. de instrumentmaker famsden. type van laat 18e eeuwsche portretkunst. (verzameling dr. n.g. van huffel).
| |
[pagina 452]
| |
ch.h. Hodges. de scheepsbouwmeester, naar rembrandt. (verzameling dr. n.g. van huffel).
schare van gravinnen, hertoginnen, en markiezinnen, die op 't doek en in prent gebracht, een beeld geven van de luxe in kleeding, en de elegance in houding en gebaar. De mooiste prent van William Ward is voorzeker die naar Hoppner, waarop de aanvallige dochters van Sir Thomas Frankland zijn uitgebeeld, maar wij zien ook die gezellige familietafereelen zooals ‘Juvenile retirement’, waarop de kinderen van Lord Donglas zijn uitgebeeld, en de ‘Children bathing’ waarop Hoppner zijn eigen kinderen heeft gepenseeld, en waarvan de afbeeldingen in zwarte kunst door William Ward, tegenwoordig met niet veel minder dan 10.000 guldens worden betaald, tegen 10 shilling bij de uitgave. Gezellige kerels, de schilders en graveurs uit dien tijd, zie maar eens hoe Morland de familie van zijn zwager Ward afbeeldt in de ‘Tea garden’, hoe de instrumentmakers Ramsden en Dollond naast hunne groote verdeelmachines en kijkers worden weer-ge geven. Waarom beeldt men toch de menschen niet meer af in hun milieu? De professor in de physica en de chemie, de botanikus, de anatoom, de chirurg, allen hangen als een toonlooze reeks, groote koppen in de senaatskameren onzer universiteiten naast elkaar, bijna nog karakterloozer dan de serie gipsen busten in de gang die naar de vergaderzaal der academie des sciences te Parijs leidt, welke verzameling althans het vermakelijke heeft, dat de door de stof zwart | |
[pagina 453]
| |
J. gelger. de afname van het kruis, naar a. van der werf. nürnberger zwarte kunst. verzameling dr. n.g. van huffel).
| |
[pagina 454]
| |
geworden neuspunten van alles wat daar aan geleerdheid in marmer en gips is bijeengezet, eene sterke neiging voor bourgogne verraadt (ten onrechte natuurlijk!). Tot de Hollandsche school wordt wel eens Charles Howard Hodges gerekend, die om zijn engelschen naam te verbergen, sommige zijner zuivere zwarte kunstprenten gesigneerd heeft G.S. Hoed, een omzetting dus van den naam Hodges. In het onder fransch bewind staande Holland was er voor een engelschen naam als Hodges niet veel te verdienen. Hij, hoewel Engelschman van oorsprong, heeft grootendeels in Amsterdam gewerkt, en is bekend door het fraaie portret van mevrouw Hope, dat van Rutger Jan Schimmelpenninck, Napoleon, en van eenige prenten naar schilderijen, zooals de scheepsbouwmeester van Rembrandt, Deze laatste prent is gedateerd 1802, toen het schilderij sedert twee jaren uit het bezit van den Heer Gildemeester voor f 8500- in dat van den Heer de Smeth was overgegaan. In 1810 verliet het den huize de Smeth, voor f 16.800-; ik wed, men zou nu meer geven. Het portret van Suwarof door Hodges is bijv. gesigneerd G.S. Hoed, dat van Daendels daarentegen weer Hodges. De groote Engelsche school eindigt met Turner, die een uiterst fluweelige braam had, Samuel Cousins en S.W. Reynolds, en dan begint de decadence. Reeds J.R. Smith, die behalve in zuivere mezzotint ook veel in de zoogenaamde stippelmanier werkte, waarbij gebruik gemaakt werd van getande rolletjes die stippellijntjes in het koper persen, is niet altijd zuiver. De ‘Horse Feeder’ naar Morland bevat geheele partijen, die met de roulette zijn gedaan, en die geen aangenaam effect maken. Evenzoo maakt S.W. Reynolds veel gebruik van roulette en droge naald, en dan ontaardt het procedé zoodanig dat in vele gravuren van omstreeks 1830 tot 1850 nog wel een mezzotintgrond zit, maar verknoeid door allerlei andere hulpmiddeltjes. In de laatste jaren bewerkt men de platen machinaal tot de braam, en in Engeland is de zuivere zwarte kunst weer wat herleefd, maar of er ooit nog weer een Mrs. Abingdon zal te voorschijn getooverd worden zooals Watson dat deed, is twijfelachtig. Rest ons nog een woord over de zoogenaamde gekleurde engelsche prent. Van zeer vele mezzotint platen uit de groote periode 1785-1805, bestaan afdrukken in kleuren, maar op geheel andere wijze gemaakt dan die van Le Blon. Deze kleurendrukken van mezzotint platen zijn nimmer geheel zuiver in kleur gedrukt, omdat in de zwarte afdruk enkele partijen geheel blank moeten zijn, en deze plekken in de kleurendruk dus geen kleur of tint, maar alleen wit vertoonen. Die plaatsen moeten dan met het penseel worden bijgeholpen, want het gaat niet aan om bijv. op een rood satijnen rok, groote witte lichtreflexen te laten zooals de zuivere druk ze achterlaat. Die retouche met het penseel neemt dikwijls overwegende afmetingen aan, en niet geheel ten onrechte stellen de echte liefhebbers de goede afdrukken in zwart, boven de kleurendrukken. Daarbij komt, dat de plaat eerst wat gesleten moet zijn, wil ze voor kleurendruk geschikt zijn, daar de versche plaat, die wel het fluweelige zwart drukt, in kleur te hard zou zijn. De kleurendrukken zijn daarom ook nooit de beste, en Arthur Hayden heeft niet geheel ongelijk, als hij een mezzotint, in kleuren, een contradictio in terminis noemt, want het typische van de halftint, geheel zonder lijn, gaat in de kleurendruk verloren. Niettemin brengen de gekleurde engelsche prenten zeer veel geld op, en ze komen, nagemaakt, tegenwoordig bij tienduizenden aan de markt, om somtijds wat vuil gemaakt en geantiquiseerd, weer voor oud en | |
[pagina 455]
| |
j.g. haid. la promenade du matin, naar s. freudeberg. (augsburgsche zwarte kunst). (verzameling dr. n.g. van huffel).
| |
[pagina 456]
| |
tegen hoogen prijs verkocht te worden. De meeste dezer moderne drukken zijn grof, maar er zijn er bij die zoo goed zijn, dat het verklaarbaar is dat sommige handelaars het een te hard gelag vinden om niet even eene kleine kunstbewerking toe te passen en de prent, van pasgeborene, tot eerbiedwaardigen centenair te maken. Afgezien van de vraag, of het van goeden smaak getuigt om deze moderne reproducties als versieringsmotief te bezigen, bewijst de willige markt in deze prenten de intensiteit van die korte bloeiperiode der zwarte kunst. Het zwarte kunst-procedé laat uit den aard der zaak slechts een matige oogst aan goede drukken toe, want de gebraamde plaat slijt spoedig, en bij geen enkele prentensoort vertoonen de latere drukken dan ook zoozeer het kenmerk van vroegere glorie als bij deze. De afdruk van de gesleten plaat, van de ‘worn-out plate’ is als een versleten vloerkleed, als het kale, afgedragen, vettige overblijfsel van de fluweelen jacquette, die eenmaal zich plooide om de gracieuse gestalte des kunstenaars, die, in verrukking over de aanvallige verschijning van Nosegay Fan, niet afliet alvorens heel die bewondering te hebben gepolijst in de gebraamde koperplaat.
s. reynolds. type van de decadence, met ingegraveerde lijntjes en roulette werk. (verzameling s. muller, amsterdam).
|
|