| |
| |
| |
Dertig kwatrijnen van Omar Khayyam,
vertaald door P.C. Boutens.
1.[regelnummer]
De roos zeî: Zaagt gij ooit zóo kwistig kind?
Mijn open oogen zijn van lachen blind.
Dan los ik lustig van mijn beurs de koorden,
En al mijn rijkdom strooi ik op den wind!
2.[regelnummer]
Drink wijn, en wees gelukkig bij den wijn.
Bemin, en laat uw minnen zalig zijn.
Gij zijt bestemd om eenmaal niet-te-wezen:
Leer hier den dood al in zijn wederschijn.
3.[regelnummer]
Mijn dorst leî lippen aan kruiks koelen mond....
Sliep het geheim des levens op haar grond?....
Daar voer een fluistring door de vochte kussen:
Drink lang en diep: ik kom maar éenmaal rond.
4.[regelnummer]
Doorzag het hart 't geheim van dezen staat,
Dan opende de dood Gods ganschen raad -
Niets weet gij heden, met u-zelf tezamen:
Wat weet gij morgen als ge u-zelf verlaat?
5.[regelnummer]
Blijf nog een wijl bij wijn en liefde wakker.
Lang volgt de slaap en zonder lief of makker.
Leg weg als goud dit toevertrouwd geheim:
Geen tulp die tweemaal bloeit op dezen akker.
| |
| |
6.[regelnummer]
Ontwaak, o vreemde knaap, het daget al!
Vul met robijnen most het klaar kristal.
Want nooit hervindt uw levenlange zoeken
Dit sterflijk leen, dit uur in dit aardsch dal.
7.[regelnummer]
Vóordat die Roover u bij nacht verrast,
Verlicht de kruik van haar rooskleurgen last.
Wel als een schat wordt gij in de aard gedolven,
Maar niemand graaft u op, o dwaze gast.
8.[regelnummer]
Laat ouden schijn in nieuwen schijn verstroomen -:
Wat hindert u uw kort geluk te droomen?
Zoo 't wezen dezer wereld stilstaan was,
Hoe waart gij immer aan de rij gekomen?
9.[regelnummer]
Ik was niet hier, had het aan mij gestaan -
Ik ging hier, uit mij-zelven, niet vandaan -
Het best zou zijn, ik waar' hier nooit gekomen
In dit kansspel van blijven en van gaan.
10.[regelnummer]
Wijsgeer misnoemen zij mij, die mij haten.
God weet, ik ben niet wat zij van mij praten,
Veel erger staat het: alles wat ik was,
Heb 'k in dit broeinest van verdriet gelaten.
| |
| |
11.[regelnummer]
'k Toog op mijn pad woestijnen door en dalen,
Tot elken aardschen uithoek drong mijn dwalen:
Nooit zag ik een die weêrkwam van de reis,
En niemand ging den weg ten tweeden male.
12.[regelnummer]
'k Drink wijn, met allen die dat waardig mogen.
Het moet een luttel ding zijn in Gods oogen.
Toch wist hij eer zijn hand mij had gevormd.
En dronk ik niet, ik stelde God te logen.
13.[regelnummer]
Voort gaat de nachtelijke karavaan....
Benut de korte rust u toegestaan!....
Maal, schenker, niet om 't morgen uwer klanten.
Reik ons den wijn; want reeds verbleekt de maan.
14.[regelnummer]
In dit voor-anker-gaan sprak ik niet meê -
Straks kies ik buiten mijn bestel weêr zee -
Rijs, gord uw lendnen wel, o slanke schenker,
Verdrinken wil 'k in wijn al wereldsch wee.
15.[regelnummer]
Verbijsterd zond Hij mij dit leven in,
En nieuw verbazen is ai mijn gewin.
Wij scheidden van Hem zonder wil, wij weten
Van komst noch aanzijn noch vertrek den zin.
| |
| |
16.[regelnummer]
't Geheim der eeuwigheid weet gij noch ik.
Haar raadselspreuk ontcijfert gij noch ik.
Achter den voorhang wordt van ons gesproken.
Maar, valt de voorhang, waar zijn gij en ik?
17.[regelnummer]
Die Schenker woont in zijn onnaakbre hallen.
Hij het den voorhang onvoorwaardlijk vallen.
Nog schept zijn gril, als bellen in den wijn,
Uw evenschepselen bij duizendtallen.
18.[regelnummer]
Nu houdt Gij weg van elk Uw aangezicht,
Dan straalt Gij in Uw schepslen weêr aan 't licht:
Eenig Aanschouwer en Alleen-Aanschouwde,
Hebt Gij U-zelf dit weidsch tooneel gesticht.
19.[regelnummer]
Ik bon een slecht slaaf -: waar is Uw genade?
Mijn hart is nacht -: waar blijft Uw dageraden?
Uw hemel kan ik winnen door mijn dienst:
Dat's loon -: waar zijn Uw gunst en liefdedaden?
20.[regelnummer]
Elke' avond komt berouw dat ik mij keer'
Van vollen kroes en kelk.... Nu bloeien weêr
Rozen en vreugden.... Met het tij der rozen
Gun van berouw respijt, o levens Heer!
| |
| |
21.[regelnummer]
De dag is luw en lieflijk: vroege regen
Wiesch het gelaat der rozen allerwegen.
De nachtegaal in de' ouden tongval roept:
Drink wijn, drink wijn! der bleeke roze tegen.
22.[regelnummer]
Denk, hart, al wereldsch goed uw eigendom,
En heel de wereld uwer wenschen som -
En dan u-zelf: sneeuw die voor enkle zonnen
Verteert van 't veld, en geen vindt haar weêrom.
23.[regelnummer]
Waak, Wel-van-vreugd, de lucht staat rood en geel.
Stil slurp den wijn en tokkel zacht de veêl.
Want niets of weinig winnen zij die slapen,
En wie brengt konde van der dooden deel?
24.[regelnummer]
Laat niet door smarts omhelzing u bekoren;
Geef niet uw dag aan ijdel leed verloren:
Tot de aarde u wegsluit in haar boezem, pleeg
Beminde lippen, boek en bloeiend koren.
25.[regelnummer]
Wat die Pen schreef, geen macht die 't keere of wissch'.
Al leed delft dieper zich in droefenis:
Al zoudt gij al uw bloed tot tranen weenen,
Geen druppel maakt gij meerder dan hij is.
| |
| |
26.[regelnummer]
Op hun gevleugelde gedachten reden
Der stervren grootsten tot de sterresteden.
Verbijsterd in hun speuren naar dit zijn,
Wentlen ze in hemels groote duizling mede.
27.[regelnummer]
Mijn jeugd zocht leering bij die wijzer schenen,
En liet zich gretig met hun kennis spenen.
Ik vond de slotsom aller wetenschap:
Die kwam als dauw, is haast als wind verdwenen.
28.[regelnummer]
De wijzen, knaap, die vóor ons zijn gegaan,
Zijn ingedommeld in hun eigenwaan.
Ga, vul den beker. Al hun woorden wegen
Min dan de wind die ritselt door de blaên.
29.[regelnummer]
Melkweg: de gordel aan mijn leest ontgleden.
Jihoen: de bedding die mijn tranen breedden.
Eén sprank van mijn rood hartewee: de Hel.
Eén blik van mijn geluk: de Hof van Eden.
30.[regelnummer]
Gegaan zijn allen die mij naast bestonden:
Zij hebben wijnbezwaard den slaap gevonden....
O broedren in der zielen drinkgelag,
Ik volg u weldra, binnen enkle ronden.
|
|