| |
| |
| |
Zambesival, door F.M. Knobel.
Wit van het reinst allooi, wit van vliegend, klaterend, sprankelend schuim, van rollende, donzige, mollige nimfen - kussens, van vederen van blanke duiven, van lammerenwol, van des ijsbeeren vacht, wit dat òpbruischt, ziedt, teruggestooten, voortgezogen wordt, dat valt, ploft, drijft.
graf van cecil rhodes.
En dan groen! Veel loofkleur. Slechts minder gelijktintig dan het wit. Het groen van eerste, liefelijke spruitjes der lente, naast de diepe schakeering des olijfbooms, dan weder het teedere groen van golvenpluimen, overgaande in smaragdnuances.
Het wit en het groen tintelen nog vóór mij, als ik weder leef bij de vallen van den Zambesi, - den stroom, die zoo vol geheimzinnigheid is over zijn geheelen loop: van de hooglanden van Centraal Afrika tot aan Chinde aan de Wereldzee, die tot Indië reikt.
Bij de gedachte aan sommige door mij bezochte plaatsen, zie ik niet dadelijk als kenmerk: een trotsch gebouw, een indrukmakende brug, een wereldbekend monument; geen Sfinx in Egypte, geen Justitiepaleis te Brussel, geen Vrijheidsbeeld bij New-York, geen Heilige Sofia te Konstantinopel; neen! Het eerst komen er kleuren: één of meer, meestal afzonderlijk, wel te onderscheiden: een levendig groen naast een fonkelend rood, een keizerlijk geel bij een Middellandsch blauw; maar soms ook is het een mistig, mystiek grijs of een somber, vaal, wazig bruin. Daaruit moet dan, door het geheugen, worden te voorschijn gehaald het verborgen moois, alsof dit achter een gordijn ware.
Als ik nu aan de Victoria watervallen terugdenk, dan zie ik onmiddellijk: wit en groen; de geheimzinnige, zuivere kleur der onschuld, der stilte, der eenzaamheid en de weldadige tint van der boomen tooi, van het water dat eeuwig is, van de hoop, die herleven doet.
Uit Johannesburg was de trein vertrokken in den morgen van Woensdag. In rhythmischen gang snelde hij door de Transvaal, langs de diamantvelden van Kimberley, ook aandoende Mafeking, de hoofdstad van Betchuana land, zoo bekend door het beleg van den oorlog tusschen Boer en Brit. Het stof der steppe bedekte alles wat daar door de, Kalahari ijlde en de zwarte bediende deed de ronde in de wagencorridors, met den plumeau als wapen, om den last van het stuifzand zoo dragelijk mogelijk te maken. Weinige menschen, vooral schaarschte van blanken, geen plantengroei. Dan, nog steeds in de woestijn, Francistown, de weinig beteekenende ‘hoofdstad’ der Taticoncessie.
| |
| |
Onmiddellijk daarna: sappig groen, bosschen en een bodem van bruinen toon, van vruchtbare soort. Eindelijk - het was toen Vrijdag morgen geworden - Bulawayo.
De voornaamste plaats van Matabeleland werd, als europeesche nederzetting, geboren in 1893, toen de Engelschen er binnenrukten, nà te hebben verslagen Lo Bengula, den Kafferkoning die, er verblijf houdende, uitspraak deed in de geschillen tusschen de mannen van zijn volk: onder een boom, welke thans nog schaduw geeft in den tuin van het paleis des hoogsten Britschen ambtenaars in Rhodesië.
De vierduizend blanke inwoners van Bulawayo leven op eene oppervlakte gronds, zoo groot als die van Amsterdam. In de breede, lange, elkander op Amerikaansche wijze rechthoekig snijdende, straten waaien de stofwolken hoog op tegen de groote gebouwen van middelmatige architektuur.
Maar in elk geval, is, in twintig jaren tijds, hier een belangrijk handelscentrum op den weg naar Centraal Afrika verrezen, dat meer dan drie etmalen sporens verwijderd is van het voorgebergte der Goede Hoop: de Kaap bij uitnemendheid.
De nagedachtenis van Cecil Rhodes wordt te Bulawayo, o.a. door een standbeeld, in hooge eere gehouden. In de buurt, in de Matopo's, slaapt hij den slaap der eenzaamheid.
Rhodes! Leden van den Hollandschen
nederlanders in de matopo's.
stam, moeielijk kunnende vergeten het kwaad, dat hij hun heeft gedaan, moeten den hoogsten Matopoberg bestijgen om zijn karakter te beoordeelen.
Hij was dichter, had verbeeldingskracht en moed; bij het wegen of hij tevens gevoel bezat, staat de balans niet stil. Doch zijne imaginatie wat de toekomst aangaat, van Zuid Afrika in het bijzonder, was zoo stout als het slechts kan. Stelde hij niet op den voorgrond de idee dat het angelsaksische ras het eerste in de wereld is? Dat oorlog alleen dàn voor goed zou verdwijnen, indien de aarde geheel of bijna volkomen aan dat ras behoorde? De Vereenigde Staten moesten weder aan Engeland komen, al ware het ook met behoud van de eigene vlag. Wat was hem, daàrbijvergeleken, het ten onder brengen van een handvol Afrikaners? Beloonde het de moeite om veel over zulk eene nietigheid te praten? Rhodes was een idealist en een geweldige: die niet toeliet, niet begreep dat iemand idealen had verschillend van de zijne; die niet aarzelde daden te doen, welke naar zijn doel gingen, ook al kostten zij hem de rust van het geweten. Toen de crisis van handel en vervoer ontstond tusschen de Kaapkolonie en de Zuid-Afrikaansche Republiek, lag, volgens hem, de sleutel van den toestand in Betchuanaland. Het Noorden van het Subcontinent moest worden gebracht onder de Britsche vlag en Rhodesië ontstond.
| |
| |
Zelf bepaalde hij de plaats van zijn graf. Het zou een plek wezen in de rood-getinte grillige, kale, koude bergmassa's der Matopo's. Wild door elkander gesmeten als hunne reusachtige rotsblokken, waren, in het brein des Angelsaksers, nog de gedeelten van het Britsche wereldrijk. Hij, bij zijne visioenen van dat millennium, had alleen gestaan; men had hem een droomer gehegten. Als hij het hoogste goed: de rust, zou verkrijgen, wilde hij ook alléén in de eenzaamheid zijn; in de stilte, waar het roofdier sluipt, waar de vogel klapwiekt, waar de wind loeit, doch de mensch ver, ver weg is. Een zerk, met niets meer als zijn naam, in het midden van een klein, door een zestal kolossale, ruwe onbehouwen steenklompen omgeven, plateau op den hoogsten der Matopo's: dáár zou hij rusten!
En, toen Cecil Rhodes dit alles aldus bepaalde, meende hij wellicht dat zijn oog nog niet zóó spoedig zou breken.
In de dalen, dáár mocht het groen zijn. Bij testamentaire beschikking zorgde hij voor den aanplant van boomen, ook voor een park en zelfs voor een kleine spoorweglijn van de stad naar de bergen, ‘so that the people of Bulawayo may enjoy the glory of the Matopo's’. Hier en daar, bij den tocht per automobiel of per rijtuig door de streek, lacht u dan ook reeds eene hoeve tegen, welke er getuigenis van schijnt te willen afleggen dat nok in deze groote, woeste, afzondering, iets liefelijks verrijzen kan.
schangani monument.
Vlak bij het graf van Rhodes - te dicht: men zou het, voor het eenzaamheidseffekt, gaarne veel verder wenschen - is opgericht een monument ter eere van een zekeren Majoor Wilson en van een klein aantal soldaten, die Lo Benguta, in den oorlog tegen de Matabelen, bij de Schangani-rivier wilden vatten. Onvertrouwbaar als bergstroomen zijn, raakte ook deze plotseling aan het wassen, de kleine troep werd van de makkers afgesneden, door de Kaffers aangevallen, en allen sneuvelden achter de door hunne doode paarden gevormde verschansingen.
Tusschen Bulawayo en de Victoria watervallen ligt nog een afstand van 18 uren per spoor.
Vrijdagmiddag, te twee uur vertrokken uit de Rhodesische handelsstad, had de trein, in den nacht, stil gehouden te Wankie, waar de steenkolen-schat des lands wordt opgedolven. Den volgenden morgen te acht uur, bij het naderen van het kleine, vriendelijk in het groen gelegen, station ‘Victoria Falls’, vroeg de aandacht een wolk: wit, hoog, reusachtig, dik, vreemd in de overigens zoo heldere, zoo blauwe lucht; die nevel was eigenaardig in Centraal Afrika in dat jaargetijde (April). Hoe kwam die daar in eens? Toch niet van de vallen? Dat kon immers niet!
Livingstone, die dit wereldwonder in 1855 ontdekte, hield, uit de verte, dezen nevelzuil voor het effekt van een vulkaan.
Heeft men de Niagara nog vóór het gees- | |
| |
tesoog, dan begrijpt men dos te minder dat vreemd verschijnsel. Het maakt een geheimzinnigen indruk. Men hoort een overweldigend geruisch, men bevindt zich te midden van weelderigen plantengroei, tropische boomen en bloemen. Van water nog niets te bespeuren.
Toch is het ongegrijpelijke, het onwaarschijnlijke de waarheid. De wolk is een opéénpakking der dampen, opstijgende uit de watermassa's van den Zambesistroom, die plotseling in diepe afgronden stort, massa's, welke grooter zijn dan die van de Niagara in elk opzicht: twee on een half maal hooger (122 Meter)en twee maal breeder (1 3/4 Kilometer). Hier is het een trits van vallen. Twee stukken bodem, het Boaruka- en het Livingstone eiland splitsen den stroom in het ‘Leaping Water’ of westelijke cataract, de hooger liggende ‘Main Falls’ en de ‘Rainbow Falls’.
De wolk boven de vallen is zóó groot dat zij wijd en zijd in den omtrek te ontwaren valt. Geen wonder! Hare hoogte is vaak duizend Meter. Op een afstand van 20 Kilometer van de plaats kan men hooren het ploffen, het donderen van het nat; de inboorlingen spreken van den ‘Rook die dreunt’.
De vallen zelven zijn eene revelatie van
victoriaval van den noordelijken oever gezien.
het wit, dat hen tooit. Een waar tafereel van schuim! Het dichte oerwoud aan de oevers; een ‘jungle’ van palmen en baobabboomen, waartusschen de leeuw brult of loert op zijn prooi, is slechts een povere lijst om de watervlakte, die, bijna zesduizend voet breed, in de hoogte, blanke zuigingslijnen vertoont, evenals de Boven-Niagara, bij het naderen van het haar wachtend lot. De ‘Palmgrove’, de diepe ravijn bij het einde der vallen, zinkt met haar waaiervormig loover, hare bloemen en varens, langs het steile bergpad, leidende naar alles wat daar borrelt en kookt, weg in beteekenis, bij het aanschouwen van hetgeen gebeurt met het gemartelde vocht. Het ‘Leaping water’ na een eindweegs gezogen te zijn, dan opgerold wordende tot een dikken vloeibaren zuil, welke zich plotseling weder verdeelt in partikuultjes, die bruischen, trillen, huppelen, vangen de rotsen op; zij werpen het elkander toe, slingeren het, spelen er mede, doen het zweven, als in duivelschen dans, naar den afgrond daar beneden.
Het water domineert hier niet, gelijk zulks het geval is bij de Niagaravallen in hùn gebied. Te dezer plaatse wordt het beheerscht, is passief. De Niagara stort zich, met een voornamen plooi, in de laagte; de Zambesi wordt gedreven naar den af- | |
| |
westelijke cataract.
grond. Zie de ‘Main-falls’. De rotsen snijden hier, in het reeds schuimend wit, gigantische franjes, zich uitbreedende naar mate zij sneller en sneller dalen tusschen de hooge, steile, bruin-zwarte steenwanden. In de diepte wordt de massa gekneld in een pad van nauwelijks drie honderd voet wijdte; zij aan wie, boven, een spiegel van 1600 Meter werd gelaten.
Voort moet zij zich wringen, het ploft op haar neer; het bed der engte is sterk glooiend, hoekig, scherp getand. Voort! voort! Verder naar de diepte. Men stelle zich, de worsteling voor, als men kan! Op stuiven de nevelen naar het ‘Rainforest’, alwaar alles wat plant is, eeuwig wordt besproeid, gedrenkt; het schuim vliegt over de rotsblokken van ‘Buttress point’; de Zambesi draait, walst, ziedt in de ‘Boiling pot’; weet, opgejaagd wild gelijk, niet waarheen zich te keeren; warrelt, borrelt alsof hij geen uitweg kent. Het sist er, als werden de wateren opgezweept met gloeiende knoeten; zij spuiten naar alle kanten, zij lijden het lijden, strijden den strijd, en ontzwemmen toch ten laatste; dan tooveren zij, uit het nauw komende, als in triomf, met prismatische kleuren, bogen, cirkels zonder tal, die zich verplaatsen, verschuiven, voortbewegen, paren in vroolijke, dartelende grillige pracht.
Welke pen zal aan dit scheppingswonder recht doen wedervaren, welk penseel zich vermeten een denkbeeld te schenken van de majesteit, de geheimzinnige afgronden, de witte meanders, de veranderende spelingen van water en lucht, de kleurschakeeringen? Mogen zij, die onmiddellijk vóór een aangrijpend watertooneel willen staan, de voorkeur geven aan de Niagara! De Zambesival gebiedt voorbereiding, studie, inleiding, stemming, eene trapsgewijze overgang naar de mysteriën zijner bekoring; doch, nà die stichtende wijding, maakt hij, te grootsch, te wijdsch, te verheven, te voornaam, om plotseling te worden bewonderd, ongetwijfeld den diepsten indruk. Bij de Niagara snellen, schieten de wateren in de ‘Whirlpool Rapids’, vier mijlen verder dan de eigenlijke val, als, nà lange opsluiting eensklaps losgelaten daemonen voort; maar stel u voor de ontmoeting van den ‘American Fall’ en den ‘Horse-Shoe Fall’ in een nieuwen spleet, nadat zij ruim honderd meter diep gestort zijn en dan met elkander strijden om den prijs van het eerst verlost te worden uit de engte, die hen tergt. Hier staat men vóór diepere, steilere afgronden, vóór rotswanden, welke, waardig, deftig, nederzien op het haastig, kokend gewarrel daar beneden aan hunnen voet, als ging dat hùn niet aan.
Welke kunstige ingenieursarbeid ook zijn moge de 216 Meter lange, spoorwegbrug, die den afgrond overspant, het blijve bij eene eenvoudige vermelding: hier, waar Gods werk zulk een overweldigenden indruk stempelt op de ziel van den kleinen Mensch. Als de Zambesi onder de brug vloeit, heeft hij zijne grootste beproevingen doorstaan. Wel- | |
| |
dra herneemt hij, in alle breedheid, zijne rechten, na over eenen afstand van veertig mijlen de speelbal der rotsen te zijn geweest.
Deze vallen waren mij een symbool van het Leven. Uit het Onbewuste storten wij in de engte van het Bestaan, worstelen daar met duizend en één euvelen, zwakheden, rampen, ongelukken, beproevingen, en, terwijl onze gebeden om kracht ten Hemel stijgen als de nevelen der wateren, ondergaan wij slag en houw, schok en stoot: nu eens brieschend, schuimend in toorn, dan weder ootmoedig, geduldig in berusting, totdat ten laatste de regenboog der belofte voor ons straalt en de ziel, in ruste, gevoerd wordt zachtkens glijdend, vreedzaam vlietend, naar den Oceaan der Oneindigheid.
Bij Chinde, honderden van mijlen verwijderd van de Victoria watervallen, dáár
main-falls.
waar, met eene ondiepe delta, de Zambesi zich langzaam, langzaam in de zee verliest, bespeurde ik, eenigen tijd later, kleine witte wolkjes aan den Hemel, die blauw, sereen, vol zonnegoud was. Toen stelde ik mijzelven de vraag: of zij wellicht de geestelijk verhoogde wateren van den ‘Val’ waren, terugkeerende in zaligheid naar.... hun Thuis?
|
|