Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 23
(1913)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
de vaderlandsche trekschuit.
| |
De Fransche overheersching
| |
[pagina 303]
| |
fransch gezelschapsspel ‘le baiser de la capucine’.
het ijs eenige dikte of men waagt er zich op. In het algemeen wordt er sierlijk gereden en heeft het er veel van alsof men de zwaluw in haar vlucht wil navolgen. Gedurende de wintermaanden leeft men meer in huiselijken kring. De heeren bezoeken dan café's om er te rooken, de nieuwsbladen te lezen en ook wel om een partijtje te dammen, te schaken of biljart te spelen. Op avondpartijtjes komt men te 9 uur bijeen; men speelt dan kaart tot middernacht, spelen als omberen, quadrilleeren, whisten en bostonnen. Er wordt met kalmte gespeeld, maar vrij hoog, onder het gebruik van verschillende versnaperingen. Op een avondje, aan het genot van een pijp gewijd, wordt geen souper voorgezet, maar gebruikt men een glas wijn; soupeeren doet men thuis. Weinig vertoon treft men aan bij huwelijken, waarbij slechts de naaste familieleden en eenige intieme vrienden worden genoodigd. De feestelijkheid regelt zich naar de welgesteldheid der jonggehuwden. Er wordt gezongen, gedanst en gepresenteerd; iedere gast geeft een geschenk voor het huishouden. Met nadruk vestigt d'Alfonse de aandacht op de welgesteldheid, die de Hollandsche steden kenmerkt en waartoe de zindelijkheid, welke zich niet alleen tot het intérieur bepaalt, veel bijdraagt. Omtrent dit laatste wijst hij er op met welk een zorg we onzen inboedel onderhouden en hoe alles den bezoeker toeblinkt. Hiervan later nog een enkel woord. Te ontkennen valt het niet, dat het den Franschen opviel hoe er bij ons een algemeene orde en regel heerschte, welke zich ook uitstrekte tot in de scholen. Niet doordat er een strenge tucht werd geoefend; met een gematigde discipline kon worden volstaan, die zich aan de verschillende leef- | |
[pagina 304]
| |
tijden aanpaste. Weinig kwam dan ook een lichamelijke afstraffing voor. Over de physiek der stadsbewoners is de meening van den samensteller van het Aperçu, dat deze nog al uiteenloopt en verandert naar mate de bevolking toeneemt, maar dat de steden den mensch niet krachtiger of beter, evenmin gelukkig maken. Nergens vindt men naar verhouding meer gebrekkigen dan in Amsterdam, waarvan de oorzaak waarschijnlijk gelegen is in het zedenbederf, gevolg van den groeten toeloop van vreemdelingen. In Noord-Holland trof men de meeste schoone vrouwen aan. Haar taille is slank, haar teint blank, haar gelaatstrekken zijn regelmatig en in hare oogen ligt een zekere expressieGa naar voetnoot*).
empire-costumes.
Het Hollandsche klimaat wordt een van de vochtigste en veranderlijkste genoemd, dat men zich kan bedenken, een gevolg van de nabijheid der zee, der rivieren, der meren en van den afwisselenden wind. Hierdoor worden de ademhalingsorganen sterk aangedaan, maar dit neemt niet weg, dat de verhouding tusschen geboorte en overlijden hier niet ongunstiger is dan in andere landen, die ongeveer dezelfde ligging hebben. In de groote steden en dorpen, zelfs aan de kust vindt, men menschen met een krachtig gestel en van hoogen leeftijd. Evenals elders in 't land trouwens, komen er weinig besmettelijke ziekten voor, maar de kwalen veroorzaakt door het klimaat - rheumatisme en catarrhale koortsen - zijn veelvuldiger. Over eerstgenoemde ziekte wist D'Alphonse dan ook bij zijn terugkeer in Frankrijk mee te praten, want sedert kort na zijn komst hier te lande had de goede man aan aanvallen van jicht te lijdenGa naar voetnoot*). Toen in September 1813 de gewezen redacteur van het Staatkundig Dagblad van den Boven-IJsel, S. van Bronkhorst, een bezoek aan dien oud-hoffelijken Franschman met het kapsel uit de vorige eeuw bracht, trof hij hem van het hoofd tot de voeten in roode baai gewikkeld, terwijl eenige kanarievogels door de kamer fladderden, die nu en dan van zijn hoofd en schouders hun rustplaats maakten. Ook de prefect De Celles werd toen hij zich nauwelijks twee weken in ons land bevond een slachtoffer van de jicht, hetgeen hem hoogst ongelegen kwamGa naar voetnoot†). En zoo waren er meer van de hooge Fransche heeren wier positie, alles te zamen genomen, hier geen aangename was. Doch laat ons nu uit het Aperçu verder vertellen. Ook de tegenwoordige kwalen van den dag, zenuwziekten, kwamen algemeen voor. Men schreef deze toe aan den invloed der politieke gebeurtenissen, hetgeen zich verklaren laat aan de wederwaardigheden, waaraan de natie blootstond. Maar het onmatig drinken, onder alle klassen, van koffie en thee heeft | |
[pagina 305]
| |
hieraan ook schuldGa naar voetnoot*). Evenzoo is het onmatig gebruik van jenever schadelijk voor velen, wier gestel langzaam wordt geslooptGa naar voetnoot†). Uit een en ander samen ontvangen we echter van D'Alphonse geen ongunstigen indruk over ons volk, dat ordelijk, eenvoudig en huiselijk leefde. Bij een vrij volk als de Hollanders, zegt hij voorts, hebben de adel en personen van rang niet dezelfde voorrechten als in een monarchistischen staat. De gefortureerden genieten dezelfde voorrechten als de adel; daardoor wordt b.v. te Amsterdam een rijk geworden kruier evenzeer gerespecteerd als een arme baron. De magistratuur alleen maakt eene uitzondering, daar zij een zekere macht uitoefent. Wat het intellectueel gedeelte der Hollanders betrof, daaromtrent schreef D'Alphonse, dat zij meer smaak voor de exacte wetenschappen dan voor de kunsten hadden. Weinig vond hij ons over hot algemeen muzikaal aangelegd. Dit neemt niet weg, teekende onze Franschman aan, dat er eenige beoefenaars der muziek van beteekenis en eenige muziekgezelschappen
empire-costumes.
gevonden worden, zooals te AlkmaarGa naar voetnoot*) en in eenige andere steden. Op dat terrein zijn we zeer zeker vooruitgegaan. Op kunstgebied, zegt hij verder, staat de schilderkunst bovenaan. Hoewel niet zoo oud als de Vlaamsche school, heeft zij beroemde artiesten voortgebracht. De beeldhouwkunst werd nimmer aangemoedigd en heeft wegens gebrek aan decoratief in kerken en gebouwen de gelegenheid gemist die hoogte te bereiken, waarop zij elders staat; terwijl de architectuur in soberheid van lijn uitmunt. Over het algemeen heerschte in de bouwkunde strenge eenvoud, terwijl zoowel te Arnhem als te Groningen teekengenootschappen bestaan. Te Utrecht vindt men een schilders - genootschap, dat van 1736 dagteekent en zich behalve met schilderen ook met beeldhouwen en graveeren bezig houdt. Amsterdam en 's Gravenhage bezitten teekenacademies; ook in andere steden werden schilders - genootschappen aangetroffen. Nu we Amsterdam noemden, kunnen we nog mededeelen, dat aldaar tot de meest wetenschappelijke instellingen behoorde het Instituut voor Kunsten en Wetenschappen, dat in Mei 1808 was gesticht en waaronder te verstaan is de tegenwoordige Academie van Wetenschappen.
Voorts spreekt het ‘Aperçu’ over de gelijkheid in den bouw der huizen en maakt natuurlijk daarbij een opmerking over de talrijke grachten beplant met linden of andere | |
[pagina 306]
| |
voorstelling van den gijsbrecht van amstel in den amsterdamschen schouwburg.
boomen; ook de hooge bordessen worden niet vergeten en met lof wordt gesproken over de groote zindelijkheid in 't algemeen, waarvan ook de huizen, zoowel aan de binnen- als buitenzijde, blijk geven. Als te ver gedreven properheid wordt melding gemaakt van de witte overloopers op de gangkleeden en tapijten. Het glanzend kopergarnituur der haarden trok de algemeene aandacht, evenals de degelijke eiken- en glimmende mahoniehouten meubels, welke uitstekend onderhouden werden.
Wat D'Alphonse betreffende de monumentale gebouwen mededeelt, bepaalt zich zich tot het paleis op den Dam. Beantwoordde dit gebouw als stadhuis volkomen aan zijn doel, dit was niet het geval meer toen het als paleis moest dienen, want het bezat geen cour, geen tuin en geen hoofdingang. Weliswaar waren vele vertrekken heel mooi van betimmering, maar de meeste hadden iets sombers; alleen de groote zaal was ruim en kon bogen op een architectuur, welke in menig paleis in Europa haar gelijke niet vond. Na in dit gebouw eenige maanden geresideerd te hebben had Lebrun, zooals we reeds mededeelden, zijn woning op de Heerengracht. Het gebouw van de Prefecture was in de Doelenstraat.
Waren de Hollanders ook niet zoo belust op het tooneel als de Franschen, toch bezat Amsterdam toen reeds drie theaters. Het | |
[pagina 307]
| |
begrafenissen.
voornaamste was de Hollandsche SchouwburgGa naar voetnoot*), een vierkant houten gebouw, dat na in 1772 te zijn afgebrand, daarna in denzelfden vorm was opgetrokken en waarvan de zaal 1600 personen kon bevatten. Het Théatre FrancaisGa naar voetnoot†) bestond pas 25 jaar. Het was een klein gebouw, dat van binnen wel een flink decoratief had, maar waarvan niet kon worden gezegd, dat het door schoonheid van lijn uitmuntte. Dit theater ontving een subsidie van 12.000 francs van de gemeente uit den post van 200.000 francs op de begrooting der stad voor 1812 en vrijwillige bijdragen van particulieren. Ieder jaar trad er een andere directie op, hetgeen van invloed was op den geregelden gang van zaken. De stukken, welke men opvoerde, waren comedies en opera's; een enkele maal een treurspel. Over het algemeen waren de acteurs wel goed, doch de kas liet niet toe groote talenten te engageeren.
bidprentije.
Dan bestond er nog de voormalige Duitsche SchouwburgGa naar voetnoot*), een klein gebouw in het jaar 1790 opgericht, maar dat toen gesloten was. Godsgebouwen telde de stad een groot aantal, namelijk: voor de | |
[pagina 308]
| |
de beurs te amsterdam
Gereformeerden 12 kerken, de Katholieken 20 (hieronder vier voor de oud-Roomschen), de Lutherschen 3, de Remonstranten 1, de Mennonieten 2, de Engelsche Episcopalen 1, de Armeniërs 1, de Grieken 1, voor de Duitsche Israëlieten 3 synagogen en voor de Portugecsche Israëlieten 1. Nog rest een woord over een instelling, die thans een zekere mate van populariteit geniet, we bedoelen de brandweer. Deze genoot ook toen reeds een uitmuntende reputatie. De dienst was uitstekend georganiseerd en over 76 spuiten, nog van het systeem uit het jaar 1672, kon het korps beschikkenGa naar voetnoot*). Weinig branden kwamen er echter voor, niettegenstaande vele huizen van houten constructie, met verf bestreken en tegen elkaar aan gebouwd, wel zeer bizonder aan brandgevaar bloot stonden. Ook willen we nog wijzen op iets merkwaardigs namelijk het typische sleepje, - een koetsje op schinkels - dat reeds jaren heeft afgedaan en waarvan het Aperçu zegt: Aangezien weinig personen er een rijtuig op nahielden, deden niet alleen huurrijtuigen maar wel 't meest de sleepjes dienst. En dat dit een gewild vervoermiddel was, blijkt uit het niet geringe aantal 't welk 233 bedroeg.
Na een overgangstijdperk, waarin de Lodewijk XVI stijl een drogen en kouden indruk achterlaat, openbaarde zich de style Empire, die het meest aan het Pompejaansch herinnert. Steeds oefent de oudheid hier een overheerschenden invloed uit, zoowel in het decoratieve als in den vorm. De geest van den kunstschilder David in- | |
[pagina 309]
| |
spireert alle kunsten, zegt Paul RouaixGa naar voetnoot*), terwijl de architeeten Percier en Fontaine de modellen van het algemeen decoratief en der meubelen aangaven. Deze beide heeren toonden zich echter bij het ontstaan van den style empire tegen die nieuwigheid gekant en voerden als critische beschouwing aan: ‘Pour que les sphinx, par la sévérité de leurs formes et leur sens allégorique trouvent leur emploi dans l'architecture, attendezvous à les voir figurer sur toutes les enseignes et sur tous les dessus-de porteGa naar voetnoot†)’. De algemeene indruk van den style empire is: streng van compositie, massief en sober van lijn. Het ensemble van dien stijl is gewoonlijk vierkant, rechthoekig, zonder sprongen of gesneden beeldwerk. In de drievoetige stommeknechtjes spreekt de oudheid nog. Tot de versieringen van den Empire-stijl behooren koper-vergulde sphinxen - eene herinnering aan den Egyptischen veldtocht - adelaars, palmetten en rosetten, voorts de op hout aangebrachte zinnebeeldige figuren naar Grieksch model, of bas-reliefs van hetzelfde metaal, de marmeren en houten zuiltjes, zonder groeven, gedekt door een eenvoudig Dorisch kapiteel met een verguld-koperen ring daaronder. Tot de verdere versiering dienden pijlbundels en lauwerkransen, terwijl zwanen hun vorm leenden voor de leuningen van fauteuils. Over het algemeen echter vindt men de sphinx zoowel aan fauteuils als aan stoelen, alsmede aan spiegels, canapés, tafels en secretaires terwijl de thee- en eetserviezen steeds kenbaar zijn aan de pijlbundels en lauwerkransen. Van voorwerpen als pendules en candelabres zijn de figuren ontleend aan de oudheid, maar meer behoorende tot de geschiedenis dan tot de fabelleer; eerder zijn het helden dan heidensche volken. Op de pendules zien we meestal figuurgroepen, in tooneelhouding, uit de Romeinsche geschiedenis.
de mode onder het keizerrijk.
Evenals in den stijl gaf Frankrijk in mode den toon aan. De dames droegen het empire-costuum met hoog middel in stijve plooien afhangend. Voor de eet- en danszaal was het lijf echter lager uitgesneden. Het costuum had meestal een zachte kleur, doch het wit mousseline, met de Oostersche sjaals in hare schitterende kleurenpracht, dat na den Egyptischen veldtocht zeer in zwang kwam, voerde onder het Consulaat den boventoon. Napoleon hield veel van een wit gewaad; vandaar dat zijn eerste gemalin ten dien tijde bijna uitsluitend witte japonnen van Indisch mousseline droeg. Voor hare persoonlijke uitgaven had keizerin Josephine zes honderd duizend francs en ongeveer honderddertig duizend francs speldengeld voor hare liefdegaven, enz. Maar die som was verre van toereikend om hare gewone en buitengewone toiletten te bekostigen. Zij was zoo verkwistend en vrijgevig, dat zij dikwijls een beroep op de beurs van haar gemaal moest doen, die, voor zich zelven zuinig, daar dan meermalen niet weinig over verstoord bleek, doch zijn berispingen baatten niet. | |
[pagina 310]
| |
Aan vele afwisselingen was de mode toen, evenals nog heden ten dage, onderhevig, maar er zat toch een zekere stijl in. Waar echter veel minder bekoring van uitging, het was de dracht der pelsmantels en laken manteljassen tegen het einde van het keizerrijk. Den bontwerker, die deze dracht wist in te voeren, bracht de verkoop van het hermelijn een aardig winstje op. Ook aan het kapsel werd veel zorg besteed. Het liep niet meer hoog op, doch het was kunstig gekruld in een wrong en van een haarband voorzien. Wie het betalen kon droeg natuurlijk edelgesteenten. Eerst was die weelde in Frankrijk zoo hoog gestegen, dat de dames geleken op wandelende uitstalkasten. Een kam b.v. Had den vorm van een treurwilgentak van goud, paarlen en diamanten kettingen hadden veel snoeren, waarvan men het liefste het ‘au vainqueur snoer’ zagGa naar voetnoot*). Als reactie op dien overdreven opschik begon men omstreeks 1810 alles te vereenvoudigden. In tegenstelling met zijne gemalin besteedde Napoleon weinig zorg aan zijn kleeding. Zoo kenmerken zich het meerendeel zijner portretten door eenvoud zijner kleedij, welke meestal bestond uit de monteering van kolonel
empire meubels (in het slaapvertrek van koning lodewijk napoleon in het paviljoen te haarlem).
der Jagers, groene rok met witte opslagen. Legio is wel het aantal portretten, statuetjes en bustes welke nog van den keizer bestaan en omtrent deze laatste acht ik het niet ondienstig iets mede te deelen. Na de geboorte van Napoleons zoon, toen de dynastie der Bonaparte's duurzaam gevestigd scheen, ontvingen de prefectures onzer zeven departementen, in het voorjaar van 1811, een circulaire van den minister van Binnenlandsche Zaken, De Montalivet, om te trachten ook hier te lande bij de gemeentebesturen het aankoopen van stand- of borstbeelden van Napoleon van carrarisch marmer te bevorderen. Dit voorstel dat ter kennis aan de maires der gemeenten van eenige beteekenis werd gebracht, ging vergezeld van een circulaire van den Directeur van het ‘Musée des Arts de Carrara’, Hector Sonolet te Parijs. Deze hield in dat van stand- of borstbeelden, zoowel van Napoleon als van Marie Louise, naar procédés van beroemde beeldhouwers als Canova, Chaudet en Bartholini benevens Bozio, de prijs bedroeg; tusschen de 720-20.000 frcs. In die circulaire stelde de heer Sonolet den gemeentebesturen, die een buste van den imperator-rex wenschten aan te koopen, voor, deze in te wijden ter gelegenheid van het eerste geboortefeest van den kleinen | |
[pagina 311]
| |
koning van Rome (Juni 1811). Wat de betaling betrof, die kon over vier jaren worden verdeeld hetgeen de gemeente-budgetten dan veel minder bezwaren zou. Dat die belangstelling voor 's keizers borstbeeld niet bijster groot was, ook in verband met de bestrijding der kosten, blijkt uit de ontvangst van 's ministers voorstel in de meeste plaatsen van ons land. Allicht zou men geneigd zijn aan te nemen, dat Amsterdam, als derde hoofdstad van Frankrijk, zich een buste aanschafte, doch in de officieele notuleeringen komt niets over een eventueelen aankoop voor. Te Rotterdam het zelfde. Te Utrecht werd de circulaire in handen van een commissie gesteld om daarover te adviseeren, doch van een aankoop blijkt niets. Te 'sGravenhage werd na voorlezing der circulaire besloten deze voor notificatie aan te nemen aangezien de gemeente kas thans aankoopen niet toeliet. Wanneer te Haarlem tot den aankoop van een borstof standbeeld mocht worden overgegaan, zegt het raadsverslag, dan behoorde het een plaats in de Raadkamer te krijgen. Ook daar belandde het voorstel in de doofpot.
marmeren borstbeeld van napoleon door canova, in het bezit van jhr. mr. victor de stuers.
Voor zoover echter bekend gingen Nijmegen en Goes op de circulaire in. Eerstgenoemde plaats besloot een borstbeeld van 2400 francs aan te schaffen om te plaatsen in het Valkhof voor het overblijfsel van de kapel van Karel den Groote. Goes legde het wat zuiniger aan en gaf order op een buste van 2000 francs, waarvan de betaling over vier jaren moest worden verdeeld ‘parce que la dépense serait trop forte pour notre commune pour être portée sur un seul budget’. Echter was het nog al een zaak van belang voor zoo'n kleine gemeente als Goes om tot zulk een uitgaaf over te gaan. Wij mogen er evenwel die gemeente dankbaar voor zijn dit beeld na 1813 te hebben bewaard en Jhr. Victor de Stuers gelukwenschen er de eigenaar van te zijn geworden. Toch laat het zich verklaren dat de groote steden voor den aankoop zoo weinig gevoelden, want waren het niet te zorgvolle dagen, zag men niet te veel gefronste voorhoofden in de municipaliteitsvergaderingen, waarin het wel en wee van den verarmden burgerstand werd overwogen, om zich dergelijke luxeuitgaven te veroorloven? |
|