welkomen ontvangst te beurt valt op de erven der bewoners. Want daar is geen Balineesch erf of men treft er de zoogenaamde ‘Sanggah’ (huistempels), die steeds voorzien zijn van die offeranden, waarop de geest, waarvoor zij ieder afzonderlijk bestemd zijn, gesteld is.
Soms vindt men betrekkelijk veel van deze ‘sanggah’ op één erf, vaak ook niet meer dan vier; nu eens heeft men moeite noch kosten gespaard om hen zoo fraai mogelijk te maken, dan weer zijn zij hoogst eenvoudig.... Dit alles hangt, behalve van de meerdere of mindere godsdienstzin, natuurlijk in niet geringe mate af van den graad van welgesteldheid eener familie. Wellicht is het niet onaardig, aan de hand van mijn plaatje, deze ‘sanggah’ eens nader te beschouwen. Van deze vier tempeltjes dan is het tweede van rechts, de zoogenaamde ‘Kemoelan’, waarin de zielen der voorouders huizen, het voornaamste. Daarop volgt de ‘taksoe’, de meest linksche zuil en hier offert de Baliër, wanneer rampen zijne familie bedreigen en hij met het plengen van offers aan den beschermgeest van zijn huis, die in de meest rechtsche zuil, de ‘Sedan’, verblijft, geen succès heeft bereikt. Dan rest eindelijk nog de ‘pliangan’, de verblijfplaats van alle goede geesten, wier hulp wordt afgesmeekt voor allen arbeid, welken de Baliër wil ondernemen.
Tempeltjes, in den geest van deze sanggah, vindt men ook buiten de erven overal verspreid, zooals o.a. op de sawah's, waar zij dan Sri, godin der rijst, of aan het zeestrand, waar zij Baroena, god der zee, gewijd zijn.
Tot nu toe sprak ik slechts van goede goden en geesten, doch het is te begrijpen, dat er behalve deze ook nog massa's minder goede zijn. Denken wij slechts aan de booze goden Kala en zijn vrouw Doerga met het heirleger van boeta's en raksasa's (boeta's en raksasa's zijn booze geesten) in hun gevolg, waarvan ik reeds in een vroeger opstel over Bali sprak. En ook zij worden vereerd, of beter, men tracht hen door offeranden gunstig te stemmen en zelfs vindt men op of nabij het kerkhof van iedere dessa meestal een tempel, den zoogenaamden
sanggah (huistempels).
‘passataran’ of ‘poera dalem’, die gewijd is aan deze godin Doerga en hare boeta's.
In het uitbeelden dezer boeta's en raksasa's schijnt overigens de Baliër een groot behagen te scheppen en zijn fantasie schept deze afschuwelijke monsters in tallooze variëteiten die, en dat is, ondanks al het wanstaltige, wat hen kenmerkt, juist zoo eigenaardig, toch vaak een machtigen indruk maken, blijk geven van de zeer groote kunstvaardigheid van den maker.
Een enkele maal heb ik wel eens het konterfeitsel van den sterfelijken mensch in hout of steen aangetroffen en hoewel ook zoo'n beeldje dan met zorg afgewerkt en beschilderd was, bezat het toch iets stars en onwezenlijks, miste het die kracht van gebaar en in het algemeen die realiteit, welke spreekt uit al die godenbeelden, wier scheppers, geinspireerd door hun godsdienst, opgewekt werden tot een hooger kunnen, hetwelk zij met gansch hun ziel en devote aandacht volbrachten.