Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 22
(1912)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 433]
| |
De Fransche overheersching
| |
[pagina 434]
| |
Woordelijk had keizer Alexander tot De Narbonne gezegd: ‘Ik zal niet het eerst den degen trekken, want ik wensch niet in de oogen van Europa de verantwoordelijkheid te dragen van al het bloed dat deze oorlog zal doen vloeien’. Hij had er nog bijgevoegd, dat hij de raadgevingen van Engeland niet wilde weigeren, nog minder de betrekkingen met dat Rijk afbreken. Ten slotte spreidde hij de kaart van Rusland uit en zeide, terwijl hij met den vinger naar het meest verwijderde punt van zijn Rijk wees: ‘Indien keizer Napoleon tot den oorlog besloten is en de fortuin de rechtvaardige zaak niet begunstigt zal hij tot hier moeten trekken om vrede te verkrijgen’.Ga naar voetnoot*) Zoo was dus Napoleon niet geslaagd met de tusschenkomst van de Narbonne, en het was moeilijk te voorzien dat zijn gezant te Petersburg, generaal Lauriston, die te Wilna de laatste voorstellen tot een schikking zou doen, beter zou slagen. De Czaar weigerde zelfs den franschen gezant te ontvangen. Nog dient er op te worden gewezen dat keizer Alexander de ontruiming verlangde van de door de Franschen bezette vestingen in Pruisen, alvorens in onderhandeling te willen treden tot vereffening der moeilijkheden die hij zelf opwierp. Dit voorstel was voor Napoleon onaannemelijk juist nu hij op het toppunt van zijn macht stondGa naar voetnoot†). Uit een en ander ziet men dat Napoleon dezen oorlog niet direct uitlokte en dit blijkt wel uit de woorden welke hij te Dantzig sprak tot generaal Rapp tijdens den opmarsch van het groote leger, namelijk: ‘je verrai si Alexandre veut véritablement la guerre; je l'éviterai si je le puisGa naar voetnoot§)’. Napoleon had evenwel deze karaktertrek dat hij niets ontzag en voor niets terugdeinsde om een voorgesteld doel te bereiken. Aan de raad van zijn minister van Buitenlandsche Zaken, den hertog van Bassano (Maret) en van den handigen diplomaat De Talleyrand, zich toch niet in een kamp met Rusland te wagen, stoorde Napoleon zich niet. Toen hij in zijn oorlogsverklaring op den toon zijner gewone machtspreuken zeide: ‘dat dan het noodlot over Rusland vervuld worde’, besefte Napoleon in de verste verte niet voor welk een gevaarvolle onderneming hij kwam te staan. In zijn krijgsgenie stelde echter menig militair een blind vertrouwen hetgeen zich hooren laat uit den aanhef van een dagverhaal van een Hollandsch kapitein bij het 126ste regiment Infanterie van linie dat luidt: ‘Weinig gedachten had ik dat de kans des oorlogs in dezen veldtocht ons den rug zoude toekeeren wijl de vooruitzichten over het algemeen even glansrijk als roemvol schenen; en welk militair verlangde niet dezen veldtocht mede te maken.’Ga naar voetnoot*) Wat de militairen er van mochten denken, De Talleyrand kon de hachelijke kans, waaraan zijn souverein zich ging blootstellen niet ontveinzen, hij liet zich ontvallen: ‘Nous voilà au commencement de la fin’.
De Hollandsche regimenten welke deel uitmaakten van de ‘Grande Armée’ en bij drie legerkorpsen ingedeeld werden waren: het 3e regt. Grenadiers, het 2e regt. roode Lanciers, beide van de Garde, het 33ste regt. lichte Infanterie, het 123ste, 124ste, 125ste en 126ste regt. Infanterie van linie, het 11e regt. Huzaren en het 14e regt. Kurassiers. Onder deze troepen was niet begrepen het gedeelte van het voormalige Hollandsche leger, dat zich sedert het jaar 1808 bij het contingent der hulptroepen in Spanje bevond. Neemt men nu aan, dat met achterlating van een depôt, ieder regiment Infanterie uit twee duizend en ieder cavalerieregiment uit zes honderd man samengesteld was en dat zich daarbij twaalf honderd | |
[pagina 435]
| |
artilleristen bevonden, dan verkrijgt men een aantal van vijftien duizend Hollanders, die aan den veldtocht deelnamen. Dit aantal is nog van tijd tot tijd aangevuld geworden door lichtingen die van stonde af aan in de geannexeerde gewesten werden uitgevoerdGa naar voetnoot*). Nagenoeg al deze troepen vonden hun ondergang, terwijl ook verscheidene 't lot der krijgsgevangenschap deelden tot in 1814 toen een keizerlijke ukase hun de vrijheid hergaf. Van welke nationaliteit de krijgsgevangenen ook waren zij ondervonden van de Russische bevolking, of zij bondgenooten of huurlingen van den gehaten Franschen keizer waren, dezelfde verbittering, alleen sommige autoriteiten en meer beschaafden, maakten daarop een gunstige uitzonderingGa naar voetnoot†).
fransche 2e luitenant der infanterie.
Het was een goed uitgeruste, geoefende krijgsmacht waarmede Napoleon den strijd tegen het Czarenrijk ondernam. Zij telde ongeveer een half millioen strijders, waaronder ongeveer 77.000 ruiters; het aantal vuurmonden bedroeg 1200. In zijn mémoires deelt generaal MarbotGa naar voetnoot*) mede dat, volgens een officieel document van 's keizers ordonnance officier, generaal Gourgaud, dat voorzien was van aanteekeningen van 's keizers hand, het aantal manschappen dat successievelijk over de rivier de Niemen trok 325.900 man bedroeg, waarvan 155.400 Franschen waren en 170.500 man vreemde troepen. Daar tegenover konden de Russen stellen 214.000 man - aan geregelde troepen - en 912 vuurmonden. Mocht nu de Russische krijgsmacht minder uitblinken in geoefendheid en kennis dan die der Fransche, zij kenmerkte zich daarentegen door zelfopoffering, volharding en koelbloedigheid terwijl zij bovendien gehard was tegen het barre klimaat en ontberingen. | |
[pagina 436]
| |
Een interessante mededeeling omtrent het overtrekken van een gedeelte der ‘Grande Armée’ over de Niemen geeft de hollandsche generaal Van Dedem van Gelder in zijn MémoiresGa naar voetnoot*), waarom we dezen opperofficier hier het woord geven. Hij zegt: ‘Napoleon ging den 24sten Juni 1812 de Niemen, maar niet zonder eenige aarzeling, over. Het was Cesar die de Rubicon overtrok. Men kan zich moeilijk een denkbeeld vormen van den imposanten aanblik dien een korps van 60.000 man boden toen zij aan den voet van den heuvel waren geschaard, waarop 's keizers tenten stonden. Van deze hoogte overzag Napoleon zijn geheele leger alsmede de Niemen met de daarover, voor den overtocht, geslagen bruggen. Het toeval diende mij om van dit schouwspel getuige te zijn. De divisie Friant welke was aangewezen om de voorhoede te vormen, was 's nachts verdwaald geraakt, zoodat zij eerst op het plateau verscheen, nadat het geheele leger bijeenverzameld was. Napoleon ons eindelijk ziende aankomen liet graaf Friant roepen en gaf hem zijn orders. Intusschen had de divisie halt gehouden voor de keizerlijke tenten ten einde aldaar haar commandant op te wachten. Ik naderde de groep adjudanten-generaals van 's keizers Huis onder wie een pijnlijke stilte heerschte, welke aan verslagenheid deed denken. Mij wat vroolijkheid veroorlovende, gaf de generaal August de Caulaincourt, gouverneur der pages en broeder van den opperstalmeester, met wien ik bevriend was, mij een teeken en fluisterde mij toe: ‘Men lacht hier niet, het is een gewichtige dag.’ Hij wees mij tevens naar de tegenovergestelde zijde der rivier alsof hij daarmede zeggen wilde: ‘Dáár ligt ons graf!’ Inmiddels had keizer Alexander zijn leger verlaten en was naar Moscou gesneld ten einde door zijn tegenwoordigheid aldaar
briefadres van den lancier p.w.a. geesteranus.
meer kracht bij te zetten aan de maatregelen welke binnen het rijk genomen waren. Hij wees op de gevaren welke zijn rijk bedreigden en groote offers eischten. Nu opende de koopmanswereld een algemeene inschrijving tot het inzamelen van gelden voor de krijgskas. Voorts werden kozakken benden, zoowel te voet als te paard georganiseerd en met lans en sabel gewapend. Deze militie behield het boerenpak, alleen was de muts voorzien van een kruis en 's keizers naamcijfer om aan te toonen, dat zij streden voor hun geloof en hun souverein. Van deze kozakkenruiterij heeft het Russische Gouvernement veel nut gehad, want bij de retraite van het Fransche leger verontrustte zij het voortdurend en joeg het als 't ware over de sneeuwvlakten voort. Wat vooral in deze noodlottige campagne scherp in het licht valt, en waarop nog zoo weinig is gewezen, is wel dat het ambulance | |
[pagina 437]
| |
brief uit moscou van den wachtmeester f. frölich.
| |
[pagina 438]
| |
overtocht van den niemen.
materiëel voor een zoo reusachtig leger ver van voldoende bleek om te dienen voor de verpleging der talrijke zieken en gewonden. Alvorens Berlijn te verlaten had de chef van den Geneeskundigen dienst Baron Larrey een zestal snel verplaatsbare ambulance divisies georganiseerd waarvan elk acht officieren van Gezondheid bezat. Tot Wilna kon de verpleging nog behoorlijk plaats vinden aangezien in die plaats eenige gebouwen in hospitalen waren herschapen waar niet minder dan zes duizend zieken te behandelen waren. Volgens een dagorder van den 9en Juli werd de opmarsch van de Grande Armée en die der hoofdkwartieren geregeld en kreeg het Ambulance korps order om deel te nemen aan de revue op den 10en Juli die voor den afmarsch der troepen uit Wilna zou plaats vinden. Hoewel om vier uur vastgesteld, had die revue eerst twee uur later plaats. De weergesteldheid was drukkend, donkere wolken pakten zich aan den horizon samen en deden weinig goeds voorspellen. Juist toen de trompet het signaal deed schallen voor Napoleons komst deden de eerste donderslagen zich hooren, waarna weldra een orkaan boven de troepen losbarstte. Het was toen zoo donker, dat men elkander op slechts korten afstand alleen kon onderscheiden als de bliksemstralen het luchtruim doorkliefden. Een geweldige hagelslag met hevige windvlagen gepaard gaande deed de gelederen verbreken en noodzaakte de ruiters van hun paarden af te stijgen, ten einde niet ondersten boven te worden geworpen. De paarden waren zoodanig verschrikt dat zij er van door wilden gaan. Onmogelijk kon de revue voortgang hebben, zoodat Napoleon met | |
[pagina 439]
| |
napoleon aanschouwt den brand van moscou.
zijn staf genoodzaakt was spoedig naar Wilna terug te keeren. Was dit onheil niet een noodlottig voorteeken van de rampen welke ons te wachten stonden, zegt Baron Larrey, aan wiens Mémoires wij deze bizonderheden ontleenenGa naar voetnoot*). Reeds na de bestorming der hoogten van Smolensk, verhaalt deze medicus, bleek er in die plaats, evenals te Witepsk, volslagen gebrek te heerschen aan allerlei ambulance materieël voor het verbinden der gekwetsten. In plaats van linnen moest men zich behelpen met papier uit het archiefgebouw dat tot hospitaal was ingericht, terwijl de perkamenten dienden tot verband, en het vlas alsmede de boomwol van den berkeboom het pluksel vervingen; bovendien gebruikte men stapels papier bij wijze van bed voor de gewonden. En op die wijze behielp de ambulance zich toen men nog wel in het begin der campagne was. Nog heel wat bloed zou er moeten vloeien eer de fransche troepen het eindpunt Moscou hadden bereikt. Het ligt niet op onzen weg hier de Grande armée bij al de bloedige gevechten en in al hare ellende te volgen, doch hetzij voldoende ons tot eenige bizonderheden te bepalen. Zoo is het niet van belang ontbloot het oordeel van generaal van Dedem van Gelder over het gehalte van den Hollandschen soldaat te hooren uitspreken waarvan hij zegt:Ga naar voetnoot*) ‘De Hollanders konden 't minst de ontbering, de geforceerde marschen en de koude trotseeren. Hun moraal was spoedig geschokt. Over hun dapperheid en het intellect der officieren was men tevreden, maar de jonge soldaten kregen het heimwee daar zij ontmoedigd werden door de gedachte dat men | |
[pagina 440]
| |
overtocht der berezina.
ze ver van hun vaderland wegvoerde. Zij betreurden hun dagelijksche gewoonten en hadden voor het meerendeel noch de eerzucht, noch de vroolijkheid die de Franschen kenmerkt en waardoor deze dan ook gemakkelijker de misere waarin wij leefden konden dragen’. Wij geven hier de reproductie van een uit Moscou gedagteekenden brief en van een briefomslag; beide de schrijvers dezer documenten vonden in Rusland hun graf. De eerste briefschrijver is de lancier bij het 2e regiment Pieter Willem Arnoldus Geesteranus, van wien een drietal brieven, geadresseerd aan zijn zuster mevr. van der Sleyden bestaan. Zijn regiment bestond hoofdzakelijk uit Hollanders en lag te Versailles in garnizoen van uit welke plaats het in den nacht van den 10en op den 11en Februari vertrok om den tocht naar Rusland te ondernemen. In den eersten brief, ‘Preusmünden 20 Maart 1812’ gedagteekend worden eenige bizonderheden over den afmarsch medegedeeld en vertelt Geesteranus o.a. dat hij bij boeren is ingekwartierd, bij wie schrijfgerei zeer moeilijk te krijgen is. Onze lancier was gezond, uitgenomen eenige zweren en etterbuilen, die hij aan het vele gebruik van spek, spekkoeken en de slechte jenever toeschreef. De tweede brief was te Stettin op de post gedaan. G. is vroolijk en opgeruimd niettegenstaande de zware diensten, die van hem en zijn paard werden gevergd, zoodat dit laatste er bijna onder bezweek. Toch wilde hij nog wel naar het andere eind van de wereld trekken, als hij maar een ander paard kreeg. Hij eindigt met te zeggen: ‘ik ben nog gezond, doch mijn oog gaat van al de snapzen en spek naar den duivel.’ In den derden brief, welke het stempel | |
[pagina 441]
| |
napoleon's overhaaste terugtocht uit rusland.
‘No 14, grande armée’ draagt, deelt hij mede, dat zijn paard van de vermoeienissen is bezweken, en verzoekt hij om geld, ten einde zich een nieuw aan te schaffen. En de vierde brief? deze werd niet meer geschreven. De misères van den rampspoedigen terugtocht van het groote leger deden ook de Hollandsche lanciers van Dubois te gronde gaan. Bij Napoleons komst te Molodetschna was zijn slede onder bedekking van de laatste Hollandsche ruiters, waarvan slechts twee man gespaard bleven, daar de overigen met hun ritmeester Karel van der Muelen òf door gebrek omkwamen òf in 's vijands handen vielen. De staf van het regiment echter bereikte Wilna, doch de lancier Geesteranus behoorde niet onder de terugkeerenden, daar hij in krijgsgevangenschap geraakt, te Iratof aan de Wolga overleed. De tweede briefschrijver was de wachtmeester van het 11e reg. Huzaren Frans Frölich, die in zijn van uit Moscou gedateerd schrijven, hoofdzakelijk de gevechten, waaraan hij tijdens den opmarsch deelnam, bespreekt.
Het was een ruime verademing voor de uitgeputte troepen toen zij het heilige Moscou met zijn zonderlinge mengeling van gebouwen, waarboven verscheidene vergulde koepeltorens in het felle zonlicht een verblindende glans om zich heen spreidden in al zijn kleurenpracht voor zich zagen liggen. Het betooverde de troepen zoodanig dat zij in vervoering uitriepen: Moscou! Moscou! evenals de zeeman na een lang kommervolle vaart eindelijk ‘land’ roept.Ga naar voetnoot*) Nauwelijks hadden ongeveer honderd duizend man troepen met hun keizer op Maandag 14 September 's namiddags te half vier | |
[pagina 442]
| |
uur in die half Aziatische stad hun intrede gedaan of de tijdíng dezer gewichtige gebeurtenis verspreidde zich naar alle windstreken.Ga naar voetnoot*) Toen het bericht van Napoleons intocht ons land bereikte werd het dundoek ontplooid, liet het carillon der kerktorens zich hooren en werd het groote nieuws met eenige plechtigheid aan de troepen van zee- en landmacht bekend gemaakt.Ga naar voetnoot†) Het Texelsch eskader was den 2en October op last van den admiraal Ver Huell die er het bevel over voerde, gepavoiseerd en van zijn vlaggeschip ‘de Prins’ liet hij drie salvo's losbranden. Aan Lebrun berichtte hij in den toon van een hoveling dat de equipages hun vreugde hadden geuit ‘en apprenant ces nouvelles victoires et en voyant que Dieu bénit si visiblement tous les exploits de leur magnanime souverain’.Ga naar voetnoot§) Toen dit geschreven werd, was Moscou tengevolge van een heimelijk opgezet plan van den militairen gouverneur graaf Rostoptchin reeds voor vier vijfden door vuur verteerd. Deze vaderlandslievende doch barbaarsche Rus had het ruwe voornemen opgevat om Moscou aan de vlammen op te offeren, nadat de Franschen zoovele plaatsen bij hun opmarsch in den asch hadden gelegd. Voorts moest de bevolking de stad ontruimen en medenemen al wat men kon opdat de vijand zooveel mogelijk aan zich zelf zou worden overgelaten. Om den vijand te vernietigen, gaf hij voor een helsch werktuig te vervaardigen waarvoor een groote hoeveelheid brandbare stoffen in een zijner tuinen was bijeengebracht, waarvan niemand de ware bedoeling kon gissen; zelfs keizer Alexander en de opperbevelhebber der Russische troepen Kutusof bleven van alles onkundig. Groot was de consternatie in de stad na den bloedigen slag bij Borodino (7 Sept. 1812) welke over haar lot besliste. Hoe het in deze gruwelijke worstelstrijd toeging, daarvan geeft een ooggetuigeGa naar voetnoot*) het navolgend aangrijpend verhaal, dat tevens doet zien voor welk een reuzentaak de onvoldoend georganiseerde Fransche ambulance kwam te staan. ‘Niets overtreft, verhaalt die ooggetuige, het verschrikkelijke van het slagveld, dat door de Franschen de slag van de Moskowa is gedoopt. Het terrein had niet meer dan 2000 el breedte en bijna 300.000 dappere krijgslieden, ondersteund door eene artillerie van meer dan 1000 stukken geschut, vernietigden elkander gedurende twaalf uren lang. De oudste Fransche soldaten herinnerden zich niet ooit zulk een opeenhooping van gesneuvelden en zwaar gewonden gezien te hebben. Meer dan 40.000 lijken, zoowel van Russen als Franschen bedekten het gruwelijke slagveld en 30.000 Fransche gekwetsten lagen verspreid in een land, waar aan geen hospitalen te denken was. De Russen lieten maar weinig gekwetsten achter, wel een bewijs hoe goed hunne maatregelen getroffen waren, daar er zeker wel evenveel als aan onze zijde waren. De ongelukkigen werden naar ambulances gebracht, die in de nabijgelegen bosschen werden ingericht. Doch de meesten stierven spoedig aan hunne wonden, door koude, honger en gemis van | |
[pagina 443]
| |
alles om hunne smarten te verminderen’. De taaie geestkracht welke de Russen hier aan den dag legden en het verlies van zoovele menschenlevens stemde Napoleon tot ernstig nadenken. De listige Kutusof was nu in de richting van Moscou teruggetrokken en de onrust in die stad nam toe naar mate talrijke gekwetsten en zwermen boeren van alles beroofd daar binnen kwamen. Een groote vuurstreep van bivouacvuren en brandende dorpen zette den horizon in een rossen gloed en kondigde aan, dat de Franschen
hollandsch bivouac bij molodetschno op den terugtocht uit rusland in december 1812. (uit het werk van w.p. d'auzon de boisminart).
naderden. Den avond van den 13en September en een gedeelte van den volgenden dag besteedde het Russische leger om door Moscou te trekken, terwijl nog een deel der bevolking, waarvan het gros reeds afgetrokken was en tot de mindere volksklasse behoorende, welke niet wist hoe zij aan voedsel zou komen het leger volgde. De rijke adel en de kooplieden waren reeds naar vergelegen landgoederen getrokken, zooveel mogelijk hunne kostbaarste bezittingen medenemende. In paleizen welke ruimschoots van levensmiddelen waren voorzien, waren enkele mannelijke bedienden achtergelaten, zoodat de Fransche officieren gastvrij zouden kunnen worden ontvangen, waardoor het eigendom der Russen zou ontzien worden niettegenstaande den nationalen haat.Ga naar voetnoot*) Bij het evacuëeren van Moscou werd ook al het bluschmateriëel meegevoerd en liet Rostoptchin kort voor zijn aftocht aan een drieduizendtal gevangenen de vrijheid schenken op voorwaarde de stad overal zooveel mogelijk in brand te steken. Door het lot der ongelukkige stad in handen dezer individuen, welke niets te verliezen hadden, te stellen, bereikte Rostoptchin volkomen zijn doel en daar er van onderhandelen geen sprake was zag Napoleon de noodzakelijkheid in Moscou prijs te geven en de retraite te aanvaarden, welke den 19en October aanving. Van toen af was de instorting van het door Napoleon gestichte rijk een voldongen feit en ook hiermede bewezen, dat alles wat | |
[pagina 444]
| |
met titanisch geweld is tot stand gekomen, eerlang moet ineenvallen. Al vroeg in het jaargetijde deed de koude die zoo'n machtige bondgenoot van het Russische leger zou worden zich gevoelen. In October begon het reeds te sneeuwen en te vriezen; terwijl de vreeselijkste nacht was die van 7 op 8 December, welke door zijn ongekende koude een der meest moordende voor het terugkeerende leger is geweestGa naar voetnoot*). Tegen half December kwamen er ongunstige tijdingen omtrent het fransche leger in omloop, welke aan de fransche autoriteiten hier te lande nog geen aanleiding tot bezorgdheid gaven. Het einde van het rampspoedige jaar 1812 was nog niet daar, toen reeds in ons land de ontzettende catastrophe van den Russischen veldtocht, wel niet in alle bizonderheden, maar toch wat de hoofdzaak betrof, door de publicatie van het 29ste legerbulletin in de Departementale dagbladen bekend werd gemaakt. Niet minder verbijstering bracht vervolgens de tijding van Napoleons terugkeer te Parijs tegen het middernachtuur van den 18en December. Van uit Smorghoni, waar de keizer het opperbevel aan den koning van Napels (Murat) overgaf, had hij in den avond van den 5en December de terugreis naar Frankrijk ondernomen. Napoleon verliet zijn in lompen gehuld en van honger en kou stervend leger met overhaasting daar het hoog noodzakelijk werd door zijne tegenwoordigheid het in Frankrijk zich meer en meer openbarende misnoegen tegen zijn onbeperkt gezag als ook de vrijzinnige denkbeelden te onderdrukken. Hoewel zijn overhaast vertrek zeer ongunstig op het moreel der troepen werkte was er nog een andere oorzaak die hem noodzaakte tot zijn haastigen terugkeer naar de hoofdstad. Napoleon wilde zoo spoedig mogelijk met een nieuw georganiseerd leger Duitschland binnenvallen om ook aldaar de gisting te onderdrukken en het overschot der troepen uit Rusland te hulp te snellen. Maar gedurende de dagen die de vleugellamme adelaar noodig had om op krachten te komen ging de wind uit een anderen hoek waaien. Zoowel te 's Gravenhage als te Amsterdam werd een schotschrift aangeplakt dat de politie wel veel te denken zal hebben gegeven. In eerstgenoemde plaats werd in den nacht van 6 op 7 Januari 1813 een geestig paskwil aangeplakt aan het stadhuis en het koornhuis. Het was van dezen inhoud: ‘Daar is verloren een man genaamd NAPOLEON, die hem te recht brengt zal een groote Oranje Cocarde ter vereering bekomen’Ga naar voetnoot*). Het schotschrift dat in de hoofdstad in den nacht van 1 op 2 Februari de inwoners zou verrassen was nog al niet malsch van inhoud en luidde: ‘Napoleon! denk eens aan de duizenden die ge hebt opgeofferd. Hoevelen zijn er wel niet door uw schuld door het zwaard, den honger en de koude onder de muren van Moscou omgekomen. Deze stad zal steeds bij u een ontzettend schrikbeeld opwekken. Wat is uw macht geslonken. Wat is er van uw overwinnenden arend geworden? Een afschuwelijk beest!’Ga naar voetnoot†). Met weemoed herdacht men hier te lande die mooie regimenten welke mede waren uitgetrokken, want hoevelen hadden geen bloedverwanten bij het groote leger dat nu begraven lag onder de Russische sneeuw. Maar veronderstel, dat Napoleon in zijn onderneming had gezegevierd, dan zou allicht de mogelijkheid bestaan hebben, dat Rusland thans, gelijk de meeste Europeesche staten van het absolutisme was verlost en de burgerlijke vrijheid gegrondvest zou zijn. Thans echter was in deze reuzenonderneming Napoleons val voorbeschikt, welke te Leipzig werd voortgezet om met den afstand te Fontainebleau te eindigen. |
|