Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 22
(1912)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 411]
| |
Paul Gauguin, door Just Havelaar.De ‘Moderne Kunst-Kring’ te Amsterdam heeft haar tweede najaars-tentoonstelling met een twintigtal werken weten op te luisteren van den schilder Gauguin, die in 1903, 55 jaar oud, in Martinique gestorven is. Gauguin vervult dus de rol, verleden jaar door Cézannes ingenomen: een soort van patronaat.
kinderportret.
In haar geheel brengt de Amsterdamsche tentoonstelling velen, die verlangend een nieuwe kunst tegemoet zien, weer opnieuw déze teleurstelling: dat de ‘modernen’ het zoo zéér zoeken in den vorm. Na Van Gogh had men waarachtig wel iets anders verwacht! Hoe klein blijft tot nu toe zijn invloed! Nòg schijnt de tijd niet rijp voor een krachtig streven in de richting, die eens door hem zoo weifelloos en zoo vol-uit geniaal werd aangewezen. Niet hij, onze menschelijk-groote en breed-bewogen landgenoot, maar de stillevenschilder Cézannes, deze aarzelende, vaak zelfs zwàkke systemenzoeker, blijft voorloopig de vader van 't modernisme. Meer dan een persoonlijke teleurstelling wil ik echter niet hiermee geuit hebben. Want deze schilders, ze bedoelen het zoo. Ja, laten we grootmoedig zijn en de mogelijkheid indenken, dat 't zóó voorloopig misschien beter is; ‘beter’ in den zin van: voorzichtiger. Misschien moeten we eerst door dit ‘cubisme’ heen (want vooral het ‘cubisme’ heb ik hier in gedachte) om een stellig stijlbegrip te verwerven, vóór opnieuw een groote, vrije, menschelijke kunst kan ontbloeien. Wel vond Vincent dit gevoel voor stijl of rythme spontaan-weg en heel groot in zích, - maar misschien is 't een bewijs van hun ‘degelijkheid’, dat deze schilders niet willen vertrouwen op eens anders genialiteit, doch eerst, berekenend, een zekere formule en traditie te vormen trachten, welke dan een vast fundament kan zijn voor het bouwwerk der toekomstige kunst. Verreweg het grootste deel van deze tentoonstelling dunkt mij op z'n best 'n mislukte poging; maar wààr is, dat hij, die van de expositie-zalen wegdrentelt naar het permanente museum zèlf, nòg meer schilderijen der stedelijke collectie bizonder plaatjes-achtig en van een bizonder laag gehalte gaat vinden. Zelfs de rustieke idyllen van Neuhuys, hoe mooi dan ook geschilderd, doen wee en geesteloos aan op den duur. - En o, hoe verrukkelijk zou 't zijn als wij, wij goeiëge Hollanders, eindelijk eens voor goed uit die leugenachtige en pieperig-burgerlijke ‘genre-stukjes’ geraken mochten, uit die | |
[pagina 412]
| |
vrouwen van tahiti.
Cliché uit ‘L'Art Décoratif’. | |
[pagina 413]
| |
zinnelooze schilderijtjes-makerij, uit die afgemolken melkbochten-koetjes, uit die knussige binnenhuisjes-poëzie! Niet waar, o lezer, daar hadden we graag - zoo 't moest - 'n paar jaar ultra-cubisme voor over. De tijd zal komen, dat het Nederlandsche volk weer eenigszins beseft, wat eigenlijk een kunst-werk is!
Verleden jaar Cézannes, nu Gauguin. Er is, zooal geen climax, dan toch methode in de keus. Hoe zonderling bedaard echter gedragen zich deze profeten te midden hunner fanatieke discipels! Bedaard, ik bedoel inderdaad: verstàndig, matig en volstrekt niet aesthetisch-politiek. Picasso en zijn vrienden dat zijn àndere kerels.... Wie cubistisch voelt, die zal ook dóór-cubisten tot het allerlaatste eind, zoo schijnen ze te manen; hij zal zijn onderwerp absoluut wègen òndercubisten! Iets uitbeelden? Iets te kennen geven? Iets doen voelen, zien of begrijpen? Schande en dwaasheid! - Ach neen, Cézannes had daar nog zoo geen begrip van en schijnt wel de meening te zijn toegedaan geweest, als bestond tusschen kunst en natuur altijd verband.... Oók Gauguin. Zijn bedaardheid zelfs lijkt soms waarlijk tàm. Het kleine zaaltje, hem gewijd, is 'n ietwat triestig-stemmende, maar toch zoo zalig-uitrustende oase-vol-schaduw te midden der naakte woestijnen. Is hij ‘groot’, Gauguin? Neen, lezer. Maar hij is zoo zeer ‘merkwaardig’; merkwaardig om zijn koude afgemetenheid, zijn koppigen kunstenaars-wil, vooràl om zijn hoog besef van wat men ‘stijl’ kan noemen. Als matroos, is hij, de zoon van 'n journalist, zijn loopbaan begonnen; daarna werkte hij nog een tijdje in een bankiers-kantoor; eerst betrekkelijk laat begon hij te schilderen. Het vroegste werkje dat men van hem kent zal wel het landschapje zijn uit '74, toen de schilder 26 jaar wasGa naar voetnoot*): een klein, haastig gepenseeld studietje van een vaart onder zilver-grijze lucht, zoo iets voor Corot of Mauve. - Dan, van 't volgende jaar, is er een baby-kopje: een bleek-roze, rond-wangig kindje, met gedachtelooze, donkere oogen; het zacht-krullige bolletje door een wit mutsje bedekt. Het portretje heeft niet de krachtige, materieele toets van 'n impressionistisch schilder, noch is 't met die verzuiverde innigheid gezien, die 't psychisch wezen en de droomende ziel àchter den lieven schijn van 't uiterlijke toont; en toch is 't méér dan goed leerlingen-werk van de gewone ‘veel belovende’ soort; toch heeft 't een zekere houding. Door zijn stille schildering en rustige vastheid herinnert dit bescheiden werkje nog 't meest aan onze Oud-Hollandsche kunst, vooral aan die der stilleven-schilders. Sterk expressief of persoonlijk is het juist allerminst; maar een voornaamheid is er aan, die treft. Drie jaren later kwam Gauguin onder Pissaro te werken, een der leiders van 't neoimpressionisme in Frankrijk. Pissaro, ge kent hem, met zijn levendig-schetsende, echt-Fransche schilder-wijze en met zijn stralende kleuren-helderheid. Dat snelle en geestige neemt Gauguin niet over; het heldere evenmin: een zware, zoekende geest blijft hij, een die lang broeit over zijn werk en stug nà-denkt, tot hij, met een krachtige wils-dwang, ineens de kleur-lijn néérzet. Het eerste werk, dat we nu van hem te zien krijgen, is uit '81; het stelt een klein meisje voor, dat in een ruime, wit-cretonnen sofa zit, vóór haar een ronde tafel met een schaal sinaasappelen. De kleur is dof en troebel, dòffer nog dan in zijn eerste studietjes; de teekening dikwijls tastend; de techniek moeilijk. Er is niets van Pissaro in. Toch blijkt de schilder een nieuw stadium te zijn ingegaan. Van 't Corot-achtig impressionisme en van 't Oud-Hollandsche heeft hij zich geheel bevrijd; een duidelijk streven is hier reeds naar vereenvoudiging, naar ‘stijl’, naar 't breede stijl-begrip dat Cézannes zocht (en soms gàf) en dat in | |
[pagina 414]
| |
meisje met sinaasappelen.
essentie waarlijk iets ‘klassieks’ heeft, íets, een éérste poging, in de lijn van Raphaël en van de Grieksche beeldhouwers... De ronde tafel geeft hij als 'n strak uitgebreid vlak, waarvan de contour-lijn zoo zeer in één groote cirkeling werd gegeven, dat geheel het werk er een merkwaardige ruimte en rust door verkrijgt. - Ook de vruchten zijn zoo: breed-uit en kalm-weg geschilderd, met een sterke neiging naar de globale rondheid. Ik schijn een stilleven te beschrijven.... Maar eigenlijk is het dat ook, dit werk; want het meisje sluit zich wel, als decoratief element, zeer harmonisch in de geheele compositie aan (ze kon onmogelijk gemist worden, zelfs) maar in zich zelf boezemt ze ons geen belang in: we letten haar aanwezigheid nauwelijks òp. Ook de canapé is hoofdzakelijk compositie-motief: noch de kleur, noch de oudheid en de gebruiktheid van dit meubelstuk hebben den schilder getroffen; en de achtergrond, daarmee in overeenstemming, is maar een vage wir-war van groenige en rozige tinten. - Een studietje van drie jaar later, een vaas met diep-oranje bloemen, staand op 'n ouderwetsch consoletafeltje, toont hoe de schilder in dien tijd aan gedecideerdheid heeft gewonnen en van zijn standpunt geen ziertje afweek: hij weet zijn weg en vólgt die! Gestadig, maar langzaam, zwaar, gaat 't nu òp-waarts. - Uit '85 een aantal werkjes: twee studies eerst voor een waaier; op de eene 'n jong, bleek, leelijk meisje, met die triestige achterbuurts-gratie, die eens Steinlen zoo mooi menschelijk kon voelen; de andere geeft een bergachtig landschap te zien: een zacht-zonnige, luchtige schets. Bijna Japansch doen die rank òmbuigende lijnen aan van wegen, boomgroepjes, heuvelende verschieten, opstijgend en samen vloeiend in den blauwen bergtop, die heel den achtergrond beheerscht. - Doch ook meer realistisch gedachte landschappen zijn uit dezen tijd: een dorpsweg, zomersch-stil, weg-kronkelend tusschen een rijzige boomen-reeks en een glad geschoren haag; in 't verschiet, even aangeduid, wat boeren-huizen. Het is een tamelijk gewoon en een zelfs zeer voorzichtig geschilderd voorbeeld van 't Fransch impressionisme dier dagen. Anderen deden 't krachtiger en geestiger.... Want wanneer Gauguin niet tot een kalm overwogen conceptie komt en hij maar ‘schetst naar de natuur’, dan verheft hij zich nauwelijks boven de middelmatigheid. Hij was koel, gesloten, niet een die juicht of schreit of momenten van sprankelende spontaniteit ondergaat bij 't contact met de natuur. Zelden ook maar kon | |
[pagina 415]
| |
hij raak of diep karakteriseeren;
stilleven.
het leven trok weinig zijn belangstelling; maar, zinnend in zichzelf, zocht hij en zocht hij opnieuw, een algemeenheid, een synthese der uiterlijke vormen. Daarom treft zijn werk zoo zelden en boeit het tòch. Het winterschepark - nog, vermoed ik, uit '85 - is weer wat meer van uit die koele bedachtzaamheid ontstaan. De zware beuken-stam, links, hoe tastend ook geschilderd, heeft toch wel een zuilachtige massaliteit.... 't Blijft echter een dobberen tusschen realisme en gestijldheid; het werkje schijnt een buiten-studie te zijn, die later, door den tobberigen na-arbeid in 't atelier, meer en meer verslapte: zoo'n muffe kamergeur is er aan en niets geen wintersche straling. De kleur is te mild, het ijs te week en de schaatsende jongens-figuurtjes blijven ‘stoffage’ - 'n oud-modische term voor 'n oud-modisch begrip. Dan, als 'n romanesk resultaat van die ‘verwerkte buiten-studies’, zou ik het alleraardigst fantasietje willen beschouwen van de Ruiters in het Woud.Ga naar voetnoot*) Een man en vrouw in gestrekten draf vlak naast elkander rijdend, buigen zich over tot een vluchtige omhelzing.... Het schijnt een ‘schets’ te zijn, maar noem het liever een schilderijtje-zonder-détails; want niets is hier in impulsieve haast gedaan; de samen-stelling is uiterst overdacht en ook technisch ziet 't werkje er zorgvuldig doorwerkt uit, hoe breed dan ook de plans gehouden zijn van het dichte bosch-loof. Het zwarte paard, dat men vol-uit ziet, is als 'n silhouët zoo vlak behandeld; maar hoe aardig en aandachtig is 't geteekend, dat trappelende, dravende, snuivende paard! en wat 'n élan in de houding der naar elkaar reikende ruiters! Hoe veerkrachtig steunt het been der amazone òp in den stijg-beugel en hoe aardig sluit haar wuivende vederhoed aan op haar lieve, blonde hoofdje! De zware stammen, die ter weerszijden de compositie rustig afronden, zijn van zonlicht oversprenkeld; deze licht-plekjes werden niet als edelsteenen schitterend er ín geschilderd, maar slechts even te voelen gegeven, zoodat de geheele stam een rondende eenheid behield. En ziet, van nu af aan begon Gauguin zich los te woelen uit 't aardige, voorzichtige, erudiete, om zich oneindig breeder te ontwikkelen. In '87 was hij in Martinique (allicht kende hij die landen reeds door zijn vroegere zeemans-reizen). Hoe veel opener en overtuigder werd zijn schilderen, hoe veel ‘moderner’! De Amsterdamsche col- | |
[pagina 416]
| |
lectie geeft, wel is waar, van zijn werken in de tropen (hij was er tweemaal) een onvoldoenden indrukGa naar voetnoot*), maar één werk, daar aanwezig, mag worden genoemd. - Aan een donker, purper-grijs riviertje, dat traag voortstroomt, zit een in 't blauw gekleede vrouw in 't gras, pratend met een jonge koeherder, die onder langs den rivier-oever voorbij gaat. Zij leunt tegen een scheef gewaaiden boom. Aan den overkant van 't water, hoog tegen de schilderij-lijst aan, strekt zich een helder-groen weitje uit, begroeid met dunne boomen. Alles is vlak en in breede kleurgeheelen geschilderd: groen en grijs, met - midden in - het blauwe jak der negervrouw als eenig duidelijk contrast. - De ‘Ruiters’ en de landschapjes en het meisje met de sinaasappels konden óók van een ander zijn; maar dit werk is van Gauguin, gehéél! Hij heeft hier eindelijk die niet te omschrijven en direct opvallende oorspronkelijkheid van hen, die iets geweest zijn voor hun tijd en in wie een kunst-vorm zich voor altijd heeft verstelligd. Ik zie liever een werk van zelfs gróóte tekortkomingen dat karakter heeft, dan een dat volmaakt is, misschien, maar buiten den tijd staat. Gauguin had alle aarzeling overwonnen; ook alle gemaniëreerdheid. Niet meer dacht hij aan mooi-schilderen, maar alleen aan rechtuit zijn! Ik vestig vooral ook uw aandacht op de reproducties van pag. 412 en 417, die wel is waar niet naar werken werden genomen uit de Amsterdamsche groep, maar mij toch krachtige en schoone voorbeelden dunken van Gauguin's kunst in hare volle ontwikkeling.
de ruiters.
Het was in 't volgende jaar, dat hij in Arles met Van Gogh ging samen wonen. Wij kunnen een gevoel van bitterheid nog niet onderdrukken bij deze gedachte. Vincent, uitgeput van 't harde werk, innerlijk trillend van geestesspanning en bijna gebroken door een leven van vereenzaming dat zijn warm en genereus gemoed gehéél onbevredigd moest laten, hij had maanden reeds verlangend uitgezien naar de komst van dien vriend: samen zouden zij werken, samen hun armoede deelen en hun vreugde en hun denken en hun rijkdom.... En | |
[pagina 417]
| |
moeder van den schilder.
| |
[pagina 418]
| |
zelfportret van paul gauguin.
toen hij kwàm, Gauguin, bleken ze elkander niets, volstrekt niets te kunnen helpen. Wat de èèn mooi vond, dat haatte de ander; en in plaats van een steunend samen-zijn en samenwerken, werd 't een sloopend en fel discussieeren.... Vincents breed-schouwende en edelmoedige, warme geest ketste af tegen de koude, beperkte, egoïste natuur van Gauguin. Neen, niets, niets begreep Gauguin van zijn genialen, kinderlijk-vertrouwenden makker; zelfs de uiterste gespannenheid van dit hartstochtelijk kunstenaars-leven begreep hij niet, of wilde hij niet begrijpen -Ga naar voetnoot*) Toch schijnt Gauguin onder zijn geestelijken invloed geraakt te zijn en zich - den korten tijd die een illusie duurt - een mooier mensch getoond te hebben, dan hij van nature wàs.... Hun beider vriend, Emile Bernard, heeft er nadrukkelijk van getuigd.Ga naar voetnoot*) - Maar ook in Gauguin's werk is die kortstondige invloed te voelen, en dat zegt méér dan woorden van 'n ander. - Uit dezen tijd zien we hier vooreerst: het zelf-portret, een ruwe, fanatieke kop, dof en broeiend de oogen onder de sinister saamgegroeide brauwen: een mensch van harde energie, van energie in één eng-afgebakende richting; iemand die wil overwinnen. Het hoofdhaar, borstelig en kort, is laag geplant op zijn breede, ijzer-harde voorhoofd; de krom neergebogen neus en de sensueele, Jesuïtische mond zijn van een bijna daemonische kracht. - Met rauwe oprecht- | |
[pagina 419]
| |
portret van vincent van gogh.
heid heeft hij zich uitgebeeld: een afstootend, maar een pakkend-wààr, een expressief en levend portret! Een van zijn meest menschelijke werken. Van wien anders dan van Vincent had hij deze psychische doordringing en deze forsch-karakteriseerende plastiek? Maar men ziet het deze studie aan, dat hij zich op een terrein begaf, dat hem niet waarlijk toebehoorde. In 't gelaat is de tegenstelling van roskleurig licht en inktblauwe schaduw afschuwelijk; d.w.z. het is afgekeken van Vincent en zonder begrip afgekeken! Zoo ook de achtergrond, die oranje-geel is met hier en daar 'n roze bloemmotiefje: een parodie van dergelijke behangsel-achtergronden bij Vincent! Ja heel zijn eigen, toch zoo ontwikkelde compositiegevoel blijkt nu opeens gebroken: de figuur is links in den hoek gezet, terwijl dan - als tegenwicht - rechts bovenaan een schel contrasteerend, grasgroen schilderstudietje gecopieerd is, dat gedacht moet worden als tegen den oranjen kamerwand aangeprikt. Dit heeft niets meer van Gauguin.. Maar hoe anders zou Van Gogh het doen! - Hij herstelt zich dan weer in een stilleven met sinaasappels, waar de conceptie van Cézannes met de kracht van Vincent wordt vereenigd. Het beste echter, het merkwaardigst van alles, en de compleetste uiting, die ik tot nu toe van Gauguin zag, dunkt mij 't portret dat hij maakte van Vincent zelf. - Niet als portret: Van Gogh's gelaats-bouw was gansch anders en iets van zijn open mannelijkheid vindt men niet terug in dezen | |
[pagina 420]
| |
moeden passie-man. Maar los van 't model wil elk kunstwerk gezien zijn. Hoe gaarne trouwens doen wij 't bij een schepping als deze! In groote, sobere plans en op een geheel vrije, van binnen uit ontstane wijze is hier een onverbreekbaar schoon rythme gegeven, zoodat Gauguin's conceptie hóóg uitstaat boven heel de realistische portretkunst van onzen tijd. De figuur vult, schuins af, den rechter-benedenhoek van 't schilderij; en dan, als organisch daarmee verbonden (en ook van zelf door de handeling natuurlijk gemotiveerd) rijst links, in een tegenovergestelde helling, de schildersezel op met 't doek en de bezige hand, waarbij zich, onderaan, het boeket zonnebloemen aansluit, dat de geportretteerde bezig is te schilderen. De lichte velden in den achtergrond, de banen blauw, geel, groen en paars, geven, in hun horizontale breedheid, het geheel een prachtig evenwichtige rust. Enkele straf-òpstaande boomen (eveneens vlak gehouden) breken deze dwarslijnen dan weer precies zòò, als schoon en noodig was. Er zingt een hooge melodie in dit werk! En de kleuren, het zonnige goud en groen en bruin en het matte blauw en paars, al die kleuren gaan meê òp, doen meê in het magistrale geheel! Dit portret behoort wellicht onder de meest complete werken der wezenlijk modern te noemen schilderkunst. Het is machtig van overtuigdheid en in alle deelen even breed gezien en zonder één element dat stoort of onverschillig is. Zulk een werk zegt meer dan boekdeelen vol aesthetica. Wie eens het schiep, zòò oorspronkelijk en zòò bereikt, die heeft geenszins vergeefs geleefd, ook al deugde van al zijn ander werk niets! Hoe mooi van soberheid is alles ook geschilderd! hoe grootsch zijn - om iets te noemen - de zonnebloemen aangeduid: enkel in hun massa-vorm, de pitten uitgezwollen tot zware, zwamachtige bollen, waar, rond-om, de weinige, hel-gele bloembladen los-vlammig van afhangen. Stel u even in plaats van deze, meer ‘realistisch’ geschilderde bloemen voor: onmiddellijk zult ge beseffen, hoe dat een klad zou geven in heel het schilderij! en tegelijk, mocht ik hopen, zult ge dan de zeer hooge waarde voelen van Gauguin's stijl-begrip.
Wat verstaan we onder ‘stijl?’ Welke beteekenis heeft 't begrip ‘stijl’ voor de kunst in 't algemeen? Daar konden we ons wel eens druk over maken.... Stel u gerust, lezer, ik zal u sparen! Conrad Kikkert, in de voorrede van den tentoonstellings-catalogus, zegt dat de ‘cubisten’ eigenlijk ‘stylisten’ moesten heeten. Ja.... Maar er zijn toch òòk wel ‘stylisten’ geweest, die níet cubistisch deden. - ‘Moderne Kunst-kring’.... ‘All's in a name!’. zou ik den grooten William willen tegenspreken. Want zijn het niet kringen, kringen en vierkanten, maar kringen vooràl, die de Moderne Kunstkring te zien geeft, kringen, zéér modern, kringen van kunst? Toch kan 't zijn dat de vereenigings-naam niet zóó is bedoeld. Laten wij hen dan, het woord van Kikkert indachtig, ‘cubi-stylisten’ noemen. - En hoe lang, denkt ge, zullen cubi-stylisten als Picasso, Mondriaan, Gleizes, Herbin, 't zoo nog vol kunnen houden? Drie jaar? Vijf jaar? Allerminst veronderstel ik, dat ze 't niet ernstig meenen met hun streven. De hemel beware me! Ernstig zíjn ze.... en ook ‘bedachtzaam’ en rechtzinnig en minstens even goed bij hun hoofd als gij of ik, beste lezer - al dunkt 't mij wat ondoordacht, dat ze hun voorzitter, Jan Toorop, nog 'n dàg in hun midden dulden (hoe kunstig hij dan ook Arthur van Schendel's pruik ‘in 't vierkant’ heeft gezet). Maar méér nog dan ernstig en verstandig zijn ze zoo eeuwig, eeuwig vervelend! En, niet waar, te vervèlen, dat moest toch wel het ergste zijn dat een artiest zich denken kan. Van een talent als Gauguin valt èn door hen èn door ieder ander nog heel wat op te steken. |
|