| |
| |
| |
Japansche kleurendrukken in het Rijks Ethnographisch Museum te Leiden
door dr. M.W. de Visser.
VII.
Keisai Yeisen.
Op de zevende tentoonstelling (1 November 1912 - 1 Februari
nr 18. een courtisane en een tōkaidō-landschap, door keisai yeisen.
1913) zijn de talrijke prenten van Keisai Yeisen te zien. Deze leefde van 1792 tot 1848, en ging van de Kano school over tot de Ukiyo-e richting. Volgens een Japansche bron was hij een leerling van Kikugawa Yeizan, en inderdaad doet zijn werk sterk aan dezen denken; achter beiden staat trouwens de groote figuur van Utamaro. Later echter werd de invloed van Hokusai en, naar het schijnt, ook van Kunisada in zijn werk merkbaar. In zijn levenswandel was hij een tweede Jan Steen, tot hij ten laatste ernstig aan den arbeid ging en een verbazende massa prenten het licht deed zien. Hij schilderde voornamelijk vrouwen, waarvan de meesten weer courtisane's der Yoshiwara zijn. Doch niet alleen op dit gebied, maar ook in het schilderen van landschappen en het illustreeren van boeken was hij zeer talentvol. Zijn prenteboeken en romanillustraties zijn blijkbaar geheel naar Hokusai's voorbeeld gemaakt. Van de eerste bezit het Museum de Ehon nishiki no fukuro of ‘Prenteboek: zak van brokaat’. ‘Brokaat’ is de gewone dichterlijke benaming voor kleurendruk, en het boekje is als het ware een zak vol kleine teekeningen in Hokusai's stijl, ten gebruike der schilders. Wij hebben twee exemplaren van dit aardige fijne boekje, één oorspronkelijken druk van 1814, en één lateren nadruk. Wat een verschil in tint! Het eerste zacht en fijn, het
| |
| |
nr 37. een der zes tamagawa's, door keisai yeisen.
tweede hard en grof. Ter vergelijking zijn ze naast elkaar tentoongesteld. Verder is er een ander beroemd prenteboek van Yeisen, n.l. de Keisei ukiyo gwafu of ‘Keisai's beelden van 't Vlietende Leven’.
Van dit werk, dat uit drie deeltjes bestaat en evenals Hokusai's Mangwa een reeks van grappige kleine figuurtjes, landschapjes, bloemen, boomen en vogels geeft in vier kleuren: zwart, wit, grijs en vleeschkleur, hebben wij vijf oude en twee nagedrukte deelen. Ook hier is het verschil groot. Mooi is ook het werkje getiteld ‘Buyu sakigake zue’ of ‘Afbeeldingen van moedige leiders ten aanval’, welks plaatjes in zwartdruk de oude helden van Japan in wild gevecht vertoonen. Beide deeltjes zijn oorspronkelijke drukken, zoodat de fijne en toch van wilde kracht bruisende teekeningen goed tot haar recht komen. Dit laatste is helaas niet het geval met de Shinji andō of ‘Lantarens voor godsdienstige feesten’ (1829), waarvan het eerste deel van Ōishi Matora's hand is, het tweede van Kuniyoshi, het derde van Yeisen, en het vierde van Kuninao. Dit boek vol karikaturen, dat menschen en goden in een vroolijk licht plaatst, en waarvan Yeisen's deel geheel aan 't vrouwenleven gewijd is, geeft in dezen slechten druk alleen nog den humor, maar de fijnheid van kleur en lijn zijn helaas verloren gegaan. Een aardig boekje is de Nagasaki miyage of ‘Als reisgeschenk meegebrachte produkten van Nagasaki’, waarin in zwartdruk het leven der Chineezen en Hollanders aldaar, alsook hunne schepen, een groote Chineesche tempel en Japansche godsdienstige optochten worden weergegeven. De Hollanders zijn heel vermakelijk afgebeeld, doch blijkbaar niet met het doel om hen te bespotten. Eén hunner houdt een groot horloge in de uitgestrekte hand, om er een ander op te laten kijken, en de schilder, trotsch op zijn kennis der Hollandsche taal, heeft er met groote letters ‘Hollandsche uurwerk’ bijgeschreven, met een wonderlijken haak boven elke u. Een ‘kurobō’ of ‘zwarte jongen’, die echter in 't geheel niet zwart is
geteekend,
| |
| |
en gehuld is in een lange
nr 54. op een mooien sneeuwdag uit voor een boottochtje, door keisai yeisen.
gebloemde jas, brengt op een blaadje een karafje met het onontbeerlijke likeurtje. De man met het horloge zegt blijkbaar tot zijn juist verrezen makker, die er met zijn pet wat zeemansachtig en niet zoo deftig uitziet als zijn met een grooten zwarten hoed prijkende vriend: ‘Me dunkt, mijn waarde, 't is tijd voor een kleine hartversterking’. Op een ander plaatje zitten twee Hollanders vroolijk te fuiven aan een welvoorzienen disch, waarbij de Japansche dametjes niet ontbreken. Een derde prent geeft het stellig niet geflatteerde beeld van een Hollandsche dame, die volgens het bijschrift in 1829 te Nagasaki was aangekomen. De schilder prijst deze negentienjarige schoone, de vrouw van een der Hollanders te Nagasaki, als hebbende ‘een hoogen neus, diepe oogen, en een fijne, doorschijnende huid’, en als zeer talentvol. Op het eind van het boekje noemt Yeisen zich leerling van Yoshinobu, d.i. Haku-getsu-sai, een meester der Kano school. Ten slotte geven de drie door Yeisen geïllustreerde romans en verhalen een beeld van zijn groot talent ook op dit gebied. Het zijn teekeningen in zwartdruk, waarin het sterk dramatische der onderwerpen zeer goed tot zijn recht komt. Een zich des nachts van een hooge brug in 't water stortende vrouw b.v. is meesterlijk weergegeven, zoowel als een in wilden galop langs een bergpad suizende ruiter. Ook in het afbeelden van schrikwekkende spookverschijningen blijkt deze schilder een waardig navolger van Hokusai.
Van de 221 prenten, die het Museum van Yeisen bezit, zijn er 74 tentoongesteld, terwijl de rest in portefeuille te bezichtigen is. De overgroote meerderheid bestaat uit vrouwen, vooral courtisane's. Het meer dramatisch element, door hem in Utamaro's en Kiyonaga's onderwerp gebracht, is ongetwijfeld toe te schrijven aan den invloed van Toyokuni's school, met name van Kunisada. Er is in vele dezer vrouwefiguren een actie en een gezichtsuitdrukking te bespeuren, die ons sterk aan het tooneel herinneren.
| |
| |
Nr 1-26 zijn courtisane's uit de Yoshiwara, waartoe ook vele der vrouwen behooren, op de prenten in portefeuille voorgesteld. Yeisen heeft, evenals Utamaro en de zijnen, een groot aantal reeksen van prenten gemaakt, met een eindelooze verscheidenheid van titels. Zoo behoort nr 1 tot de Keisei goken jin, of ‘Courtisane's van vijf huizen’, waarbij keisei, ‘courtisane’, anders geschreven met twee Chineesche karakters beteekenend: ‘(zij die) kasteelen doen omstorten’ (als toespeling op de ruïneerende macht dezer vrouwen), door den beleefden schilder is weergegeven door twee andere karakters van dezelfde uitspraak, welke beteekenen ‘(zij die) hare gevoelens hebben verbonden’, m.a.w. wier contract haar den vrijen loop van haar gevoel ontzegt. Een tweede woordspeling in den titel is goken jin, dat behalve ‘menschen van vijf huizen’ ook kan beteekenen: ‘vijf wijzen’. Nu, met een ouden Chineeschen wijsgeer heeft deze jonge dame al heel weinig gemeen, maar dat de eerste woordspeling waarheid sprak, zien we op haar droevig gezicht, dat in scherp contrast is met haar rijk kostuum. Een der vijf Chineesche wijzen zien we in een hoek van de prent afgebeeld, wat ons een licht doet opgaan over de tweede woordspeling.
Met kersebloesems zien we de jonge vrouwen heel vaak vergeleken. Zoo staan er vele oirans (courtisane's) en andere vrouwen op Yeisen's prenten onder een bloeienden tak van een kerseboom. Een andere eigenaardigheid van dezen schilder is zijn voorliefde voor bonte gewaden, met groote
nr 38. de shinobazu-vijver te yedo bij maanlicht, en een jonge schoone op den uitkijk, door keisai yeisen.
sprekende figuren versierd. Op den rug van de op nr 2 afgebeelde oiran b.v. zien we een huizengroep in 't groen en een groote schelp voorgesteld, terwijl de obi van nr 3 een heilige langstaartige schildpad, en haar gewaad de stukken van een schaakspel vertoont. Op den achtergrond zien we de bloeiende kerseboomen van Mukōjima in de buurt van Tōkyō, waar duizenden jaarlijks heen trekken om de bloesems te bewonderen. Deze prent behoort tot een reeks van uitgezochte beroemde plaatsen, in verbinding met befaamde courtisane's. De schoone van nr 4, Yosoi, de ‘Geblankette’ uit het ‘Dennenaaldhuis’, die we ook op nr 2 van Yeizan's prenten zagen afgebeeld, wandelt met hare beide volgstertjes (van een dezer beiden ziet men alleen den haartooi) in vol ornaat op hare hooge verlakte klompjes rond. Een groote tijger in een bamboebosch (geliefkoosd onderwerp van dichters en schilders) dient als ornament
| |
| |
van haar kleed, dat verder met bloemen en ranken is bezaaid. Haar kort overmanteltje is met bamboes versierd, en op haar met een maeanderrand afgezette obi zien we kraanvogels te midden van wolken. ‘Volle bloei der Nieuwe Yoshiwara: courtisane's van zeven huizen’ heet deze blijkbaar uit zeven prenten bestaande reeks, waarvan vier andere platen (4a, b, c en d) in port. LII te zien zijn. Op het zwarte overkleed van nr 5 kronkelt zich een groote groene draak, de dondergod, uit wiens lichaam de roode vlammen wijd uitspatten in de drijvende wolken. Karakters van ‘Lang leven’, zoowel als vleermuizen en als kraanvogels, symbolen daarvan, op haar kleed en obi aangebracht, geven haar verschijning een goede voorbeteekenis, waartoe de draak als lichtgeest nog het zijne bijdraagt. Nr 5a (Port. LII), een andere dezer ‘Drie schoone courtisane's’, vertoont op de obi een gevleugelden draak zwevend boven de onstuimige golven. Nr 6 vormt met nr 6a-d (Port. LII) een groep van oirans, met hare beide volgstertjes (kaburo) wandelend onder de bloeiende takken van een kerseboom. Een karper, tegen den stroom opzwemmend, siert haar obi. Ook nr 7 en 8 verbinden de schoonheid der vrouwen met die der geliefde bloesems. Fijn van tint is nr 9, waarop we een der ‘Zeven hedendaagsche Komachi's’ (d.i. schoone, dichterlijke vrouwen) voor den spiegel haar toilet zien maken. Gezwelgd in bonte kleuren heeft de schilder in de vijf prenten van de ‘Vijf uitgelezen courtisane's der Nieuwe Yoshiwara’, waartoe
nr 41. bij avond uit, en fuji in 't maanlicht, door keisai yeisen.
nr 10 behoort, en waarop een kleurig gewaad, op een standaard hangend, eenachtergrond vormt voor de niet minder weelderig getooide vrouw. Doch naast de bonte mengeling van kleuren is het lakzwart der overgewaden, dat ons herinnert aan Kiyonaga's vrouwen, bij dezen schilder zeer geliefd. Dit zwart dient hem als fond voor zijn draken en tijgers en bloemen, en het breekt het al te kleurige der obi's en ondergewaden. Dat zien we o.a. op nr 11, waar draak en tijger, de doodvijanden, elkander in den zwarten nacht vijandig aanloeren op een rots bij een schuimenden waterval. Op nr 12 en 13 vinden we weer de bekende vergelijking met de Rokkasen of ‘Zes genii van 't lied’, wier portret met één hunner gedichten, in den hoek der prenten als een opengeslagen boek weergegeven, de vergelijking voltooit.
| |
| |
Nr 14-20a maken deel uit van een volledige serie van 53 courtisane's met even zoovele landschappen, de welbekende 53 stations van den Tōkaidō, den grooten heirweg van Yedo naar Kyōto. Vele andere prenten dezer reeks zijn in Port. LIV bijeengebracht. Zoowel de vrouwen als de landschappen geven blijk van Yeisen's veelzijdig talent. Sierlijk en vol tint zijn de rijk getooide schoonen, en een weldadige rust ademen daarneven de aardige landschapjes. Ook nr 19b behoort tot een dergelijke reeks van gezichten op den Fuji berg uit al de dertien provinciën vanwaar diens fijne lijnen zichtbaar zijn. Op den blauwen overmantel der courtisane fonkelt met breed uit zwierenden, vurigen staart een scherp-geklauwde phoenix. Nr 21 geeft een der ‘Acht gezichten van de Nieuwe Yoshiwara’, als na den storm kalmte is neergedaald over de stad; ook nr 21a-c (Port. LV) zijn prenten van deze reeks, die het beeld van Yedo's wijk van vermaak vereenigt met dat der schoonen die er den toon aangeven. Een eigenaardig gevormde geelkoperen vuurbak met houtskool steekt mooi af tegen het zwart van den mantel, dien de beroemde, door de schilders om strijd afgebeelde ‘Bloemenwaaier’ uit het ‘Waaierhuis’ in de handen houdt. Ook onder de op nr 22-25, twee- en drievoudige prenten, afgebeelde oirans komt zij voor (nr 22), met hare volgstertjes wandelend onder een dak van kersebloesems.
Nr 26 en 27 zijn twee lange, smalle platen, wier vorm herinnert aan de makimono's, ellenlange rolschilderijen waarop een geheele geschiedenis wordt weergegeven, vaak met
nr 46. contrasten: de zwierige jeugd, en de ouderdom in 't pandjeshuis, door keisai yeisen.
verklarenden tekst ertusschen. De eerste geeft den feestelijken optocht weer der op zijn mooist uitgedeste Yoshiwara dames, die jaarlijks in de lente bij den vollen bloei der kerseboomen als een kleurige stroom golft door de straten der wijk. Elk van haar wordt voorafgegaan door een dienaar met een groote lantaren en haar beide dienaresjes, en gevolgd door een paar andere vrouwen in feestgewaad. Nr 27 geeft een geheel ander beeld, n.l. een voorname dame in een prachtigen draagstoel een breede rivier overtrekkend. De grinnikende naakte dragers hebben blijkbaar pleizier in hun werk, al loopen zij ook tot aan de borst in 't water. Zij vormen met hun dikke koppen en witte lijven een grappig contrast met de fijne, sierlijk gekleede meisjes, die het gevolg der dame uitmaken, en die door hen op de schouders of op draagrekken overgevoerd worden. Onderwerp en behandeling doen
| |
| |
ons aan Hokusai denken. Twee dergelijke prenten (Port. LVI) vertoonen een op tocht van knapen en den nachtelijken aanval der 47 trouwe vazallen, in de Chushingura beschreven.
Dan volgen met nr 28 en 29 twee drievoudige prenten, waarvan de eerste den wedijver van het vrouwelijk schoon met de pracht der pruimebloesems voorstelt, terwijl de tweede, een zeer mooie plaat, een levendig sneeuwgezicht weergeeft. Vermoedelijk is het een vijfvoudige prent geweest, want we zien den balk van een draagstoel, die blijkbaar is neergezet voor het huis, waar men volgens het opschrift booten verhuurt. Twee jonge dames (wellicht geisha's) zijn met dien draagstoel gekomen, om per overdekte boot een pleiziertochtje te doen en van het mooie sneeuwlandschap te genieten. Ze worden nu door de eigenares des huizes, die met het rooktoestel en een matras vooraangaat, en een dienaar die een regenscherm boven 't hoofd van een der dames houdt, naar de boot geleid, terwijl de sneeuwvlokken rustig neerdwarrelen.
Van nr 30 en 31, de beide eenige hashirakake of ‘zuilhangers’ der verzameling, is de laatste een duidelijke navolging van Utamaro's prenten van die soort, een meisje met haar geliefde, kunstvol gecomponeerd in de enge ruimte der smalle plaat.
Op nr 32-35 zijn waaiers met aardige landschapjes als hoekornament gebruikt, terwijl de titel een woordspeling bevat op de schoonheid en wilskracht der vrouw en op den schoonen vorm van haar voorhoofd, aan de zachtglooiende lijn van den Fuji gelijk. Zooals we reeds vroeger zagen,
nr 55. avonduitgang en silhouetten, door keisai yeisen.
waren deze woordspelingen bij Utamaro en de zijnen zeer geliefd. Het zijn alle vier mooie prenten. De courtisane op nr 32 staat bij de met papieren zijden voorziene lamp, blijkbaar in gesprek; de jonge vrouw op nr 33 echter heeft het zwaarder te verantwoorden. Zij worstelt tegen den storm op een smalle brug zonder leuning, het lichaam voorover gebogen en haar kleed met beide handen stijf vasthoudend. Haar prachtig zwart overkleed wuift op in den wind, en de geheele figuur, fijn van lijn en kleur, is vol actie. De met de teenen naar elkaar toegekeerde stand der voeten, door het moeilijke voortbewegen nog sterker uitkomend dan anders, is natuurgetrouw, want vanwege het van voren open vallende kleed eischt de etikette, dat de Japansche vrouw met naar elkaar toe gebogen knieën loopt, en daardoor komen de voeten vanzelf in schreven stand. De jonge vrouw op nr 34
| |
| |
nr 69. de sumidarivier bij yedo in wintertooi, door keisai yeisen.
zit boven op een trap te kijken, blijkbaar in afwachting, terwijl die op nr 35 met belangstelling stilstaat bij een advertentie, op den hoek van een huis aangeplakt, ter aanprijzing van een mooi teint verschaffende ‘odeur der feeën’, een welriekend poeder, dat volgens die annonce slechts 48 duiten per pakje kost.
Nr 36-42 geven meisjes, op de driesnarige samisen spelend of wachtend staande uit te kijken naar iemand, telkens met een landschapje als hoekornament. De titels als ‘Verzameling van hedendaagsche schoone vrouwen’, ‘de Zes Tamagawa's’, ‘Gezichten van Yedo’, ‘Hedendaagsche schoone vrouwen en 20 landschappen’ (nr 39, de eenige buste der verzameling), ‘Alle beroemde produkten der oostelijke hoofdstad (Yedo)’, ‘Sneeuw, maan en bloemen van dezen tijd’ (nr 42, waarop de kersebloesems bewijzen dat deze prent de laatste der reeks is), al deze titels geven aan, dat nog ettelijke andere prenten met elk ervan zijn samengevoegd tot één bundel. Op nr 41 zien we een mooi landschapje met den geheel besneeuwden Fuji, door maanlicht overgoten, op den achtergrond.
Op nr 43-44 zijn vrouwen aan den arbeid, n.l. de zijdewormenteelt. Het zijn nr 3 en 4 van een reeks, waarvan we alleen deze beide prenten bezitten. De moerbeibladeren worden in een mand gedaan en vervolgens in de platte bakken aan de zijdewormen te eten gegeven.
Dan volgt (nr 45-62) een lange rij van jonge vrouwen in haar dagelijksch leven; ook deze prenten behooren weder tot allerlei reeksen. Op nr 46 komt een jonge dame keurig gekleed van het badhuis, nagestaard door een kleinen jongen met een vlieger; boven in den hoek zien we een arme, leelijke, oude bijvrouw een haarpen in 't pandjeshuis brengen, in schril kontrast met de andere. Die van nr 47 is aan het mangelen, met haar baby op den rug, terwijl de herfstwind de roode ahornblaadjes doet neerdwarrelen. In luchtig zomergewaad zien we ze op nr 48-52, terwijl
| |
| |
nr 70. lentevreugd bij den shinobazuvijver in het uenopark te yedo, door keisai yeisen.
we in nr 54 de in de sneeuw staande, prachtig afstekende figuur van een der beide dames herkennen, die op de groote prent nr 29 ter boottocht uitgingen. Op nr 55 zien we weer, evenals bij Yeizan, de grappige silhouetten op de papieren deuren van bij lamplicht dansende en musiceerende figuren, met op den voorgrond een ranke vrouwengestalte. Op 60-62 werkt het lakzwart der overgewaden weer mooi naast de omringende kleuren van kleed en landschap.
Evenals Hokusai en diens leerlingen maakte Yeisen ook surimono's, gelegenheidsprenten van klein formaat, waaraan de schilders een bijzondere zorg plachten te besteden, en waarbij goud en zilver ter opluistering werden gebruikt. Dat zien we ook bij nr 63-65, waar de ornamenten der kleederen met zilverglans schitteren, en de koperen vuurbak met ketel een gouden weerschijn vertoonen. Gedichten zweven boven of naast de jonge vrouwen, die in de lente bij de bloeiende pruimeboomen staan te praten, bij de rivier onder den bloesem der kerseboomen zitten te dichten, of bij den vuurbak zitten te peinzen in de kamer, door welks rond venster een mooi sneeuwgezicht zich aan het oog vertoont. Ook nu 66c is een surimono, met zwemmende eendjes op den voorgrond en een tempel, hoog gelegen boven in den witten nevel wegduikende huisjes, te midden van geboomte op den achtergrond.
Op nr 66, een grappig klein plaatje, een man met een bezem voorstellend, volgen vijf landschappen (nr 68-72). Nr 68 is een gezicht op den Kiso-kaidō, den ouden weg door Kiso, een bergachtige streek in de provincies Shinano en Mino. Twee mannen uit het volk zitten uit te rusten en een pijpje te rooken aan den steil afgaanden kant van den weg, en achter hen zien we twee vrouwen, met bundels bamboeriet beladen. Yeisen's met figuren gestoffeerde landschappen herinneren ons eensdeels aan Shunsen, anderdeels aan Hokusai en Hiroshige. Het sneeuwgezicht op nr 69 heeft helaas een te scherpe blauwe tint voor het
| |
| |
water der rivier, de Sumida-gawa bij Yedo, want anders is het met zijn met sneeuw bedekte boomen, zijn grauwe lucht en zijn van kou bibberend gezelschap in de veerschuit lang niet kwaad. Hetzelfde bezwaar geldt voor nr 70, den beroemden Shinobazu vijver in het Uenopark te Yedo, met den Bententempel op het eilandje, nog heden een zeer geliefkoosd
nr 60. jeugdig schoon als nieuwe lentevreugd, door keisai yeisen.
oord voor de bewoners en bezoekers van Tōkyō en omgeving. Op den voorgrond zien we een gemengd gezelschap, waaronder deftige samurai (ridders), bij een theehuis. Nr 71 geeft denzelfden vijverweer, maar nu van een hoog punt af gezien, doch van denzelfden kant. Steile trappen voeren aan den rechteroever op naar een anderen Buddhistischen tempel, welks groot dak boven het geboomte uitsteekt. Steenen tempel-lantaarns omzoomen het pad naar het heilige eiland der godin Benten, en ettelijke theehuizen verwachten den steeds vloeienden stroom van bezoekers. Hier is het water zachter van tint, alsook op nr 72, waar we een blik krijgen op de beroemde Kintaibrug, die den dichterlijken naam draagt van ‘Gordel van brokaat’. Deze brug, die zijn vijf steile bogen van 135 meter lengte spant over de Nishiki-gawa, de ‘Rivier van brokaat’ bij de stad Iwakuni, is een dankbaar onderwerp voor een schilder. De bocht van de breede rivier met haar bergachtige oevers en de machtige brug die ze verbindt zijn zeer goed weergegeven. Eigenaardig is de roode wolkenrand daarboven, die ook Shunsen's landschappen kenmerkt. We zien dien rand ook op twee andere prenten van Yeisen, in Port. LVI te bezichtigen, den vollen bloei der kerseboomen in de Nieuwe Yoshiwara (nr 72a) en bij den Kwanei tempel in Ueno (nr 72b) weergevend. Op de laatste prent is de Shinobazu vijver links zichtbaar, en de Fuji troont op den achtergrond hoog achter het Hakone gebergte. Een groote menigte vroolijke bezoekers verlustigt zich in het gezicht der kersebloesems. Dat is de tijd waarop heel Japan zwelgt in een roes van vreugde, want de drie grootste genoegens zijn het gaan zien der bloeiende kerseboomen in de lente, het vangen van vuurvliegjes in den zomer, en het bezichtigen der roode ahornboomen in den herfst. De winter brengt het Nieuwjaarsfeest, evenals in China en Tibet den tijd van louter genot. Voeg daarbij nog de tallooze feesten der Shintōistische en Buddhistische
tempels, en men krijgt een beeld van het opgewekte leven van dit arme, maar altijd vroolijke volk.
|
|