| |
| |
[pagina t.o. 161]
[p. t.o. 161] | |
‘esbjörn in den leuningstoel’; naar een aquarel van carl larsson.
| |
| |
| |
Carl Larsson, door Jan J. Bruna.
Wie het werk van Larsson kent op de wijze, zooals verreweg de meesten dat kennen, door de aquarellen, die hij in verschillende bundels heeft gepubliceerd, of de Duitsche bloemlezing daaruit, houdt hem waarschijnlijk voor een kind van het land der lachende valleien, van Dalarne. Maar hoezeer psychologisch gespreken zijn relatie tot Dalarne zeer eng is, en hoezeer in het bijzonder de betrekking van zijn kunst tot deze hoogst eigenaardige landstreek niet te miskennen valt, geboren is Carl Larsson in Stockholm, in de oude stad, ‘Staden’, den 28en Mei 1853.
carl larsson. zelfportret. aquarel 1909.
En van deze stad is de teekenaar-etser, en meer nog de mensch Carl Larsson een echte zoon.
Nordau verhaalt ergens, hoe wonderbaarlijk Stockholm ontstond: God nam een Canadeesch dennenbosch, een brok van de streek om de Schotsche meren, een paar Hyerische eilanden, een stuk strand van Napels, eenige granietknobbels uit den Oeral en een paar wijken van Parijs, schudde dat alles in een grooten zak goed dooreen en wierp het neer aan de kust der Oostzee. Daar lag Stockholm!
Hoe waarschijnlijk deze lezing nu ook klinke, ze doet de stad nog niet ten volle recht weervaren, ook materieel niet. Ze vermeldt niet wat den Midden-Europeeschen bezoeker hier het allereerst en het allersterkst frappeert: het licht met zijn sterk sculpturale qualiteiten, dat de contouren bronshard doet staan om de dingen.
Van de ideeëele zijde zegt Nordau's verklaring zelfs heelemaal niets. Zonen van Stockholm zijn in zekeren zin ook Eugen Janzon en prins Eugen bijvoorbeeld.
Larsson is het om andere redenen en ook in anderen zin.
Wat Stockholm een zoo uitzonderlijke plaats geeft onder de steden van het Europeesche noorden, dat is het ook, wat Larsson's positie bepaalt ten opzichte van de Zweedsche kunst onzer dagen.
De vreugd, de geest, de elegantie, de zin voor mooie vormen, voor een goed uiterlijk, voor praal, voor genot, dat is het, waardoor
| |
| |
Stockholm zoo diepen indruk op u maakt, dat is het wat uit Larsson's werk zoo sterk spreekt.
Ondanks Anders Zorn en de leden van het Zweedsche kunstenaarsverbond, wier werk het evangelie predikt eener renaissance (of liever van de geboorte eener Zweedsche schilderkunst, want wat vroegere schildergeneraties wrochten was te weinig Zweedsch, dan dat men het recht zou hebben van een eigen schilderstraditie te spreken, en de kleur- en zinrijke schilderingen, die gij geheel Zweden door vindt in de boerenwoningen, zijn te ongekunsteld, zijn te zeer kunstnijverheid om kunst te zijn) is Carl Larsson wat Stockholm is voor Zweden.
Het huis van Olof Larsson stond aan Prästgatan, een dier nauwe straatjes met barokke gevels van oude patriciërhuizen, die de herinnering wakker roepen aan wat Staden geweest is, sedert de dagen, toen de andere oevers van de verbindingen tusschen het Mälarmeer en Saltsjön (het zilte meer) nog niet waren bebouwd, omdat ze te zeer open lagen voor den vijand, die ze teisterde, zoo dikwijls er maar weer iets te brandschatten viel. Daar staat de vroegere Hollandsche Kerk, die nu Tyska Kyrka heet, daar werd Gustaaf Wasa's vader ter dood gebracht in het bloedbad van Stockholm, dat Christiaan II den Zweedschen troon zou kosten, daar wordt ge bij elken pas herinnerd aan de historie van Zweden.
Er hangt atmosfeer in Staden, een atmosfeer, die bij den Nederlander Amsterdamsche gedachtenassociaties wekt. De nauwe straatjes loopen uit op het blinkende water. De schepen van Järnbareland (het ijzerdragende land) en van de Oostzee ontmoeten elkaar aan de oevers van Staden. Handel en scheepvaart hebben aan de breede kaden een bedrijvigheid gewekt, die ondanks haren karakteristieken ijver tijd heeft voor een zekere elegantie. Daar meren ook de coquette witte booten, die den Stockholmer van en naar zijn zomerverblijf aan den Mälar of in den Skärgard brengen, en die men uit het beeld van de Zweedsche hoofdstad eenvoudig niet wegdenken kan.
Hoog troont er Nicodemus Tessin's wonderwerk, het koninklijk paleis in Italiaansche renaissance, in die verheven rust, die waarlijk stijlvolle gebouwen karakteriseert. Op de terrassen bloeit de vroege zomer zich in seringen en meidoorn te bersten. Boven op den paleisheuvel (Slottsbacken) spitst de obelisk op, die Gustaaf III zijn getrouwen Stockholmers wijdde. En aan den voet van dezen heuvel heeft Thorwaldsen's voorganger, Johan Tobias Sergel, als uitvoerder van den wil van Stockholm den Noordschen arbiter elegantiarum een monument gezet.
Dat is het Staden, waar Carl Larsson zijn eerste indrukken opdeed.
De torens van Riddarkyrkan, het Zweedsche pantheon op Riddarholmen en van de Groote kerk zetten hun silhouetten tegen den hemel op in het strakke licht. De vlaggen daarbuiten, die van de witte booten boven het water wapperen, de soldaten der kazerne van Storgaten brengen kleur in de grijsheid.
Dicht bij de kazerne ligt de armenschool, waar Carl Larsson lezen en schrijven leerde.
Dalarne zag Larsson eerst veel later. De glorieperiode van Grez par Nemours lag achter hem, zijn getrouwe Karin vergezelde hem reeds naar dit lieflijke landschap, met zijn stoere bevolking, die met hare tradities vastgeworteld is in den bodem der vrijheid. Daar vond Engelbrecht eerst en later Gustaaf Wasa zijn heerscharen voor den strijd tegen de tyrannie, waar iedere boer woont op eigen grond, hoe klein die ook bij de vruchtbaarheid van dit volk door de talrijke verkavelingen geworden is, en al is die niet meer in staat te zorgen voor het onderhoud van het gezin, zoodat de boer des winters in loondienst van den boscheigenaar hoog boven op de bergen arbeiden moet.
Dalarne met zijn mooie bergen tusschen welige velden op de hellingen, die van de met donker bosch begroeide toppen langzaam glooien naar de wijde meren toe en
| |
| |
de rappe rivieren, Dalarne met zijn ‘Sennhütten’ op de weideplateaux in de bosschen, met zijn stil-mooie kerken in loofgeboomte aan blijde wateren.
Op een der allermooiste plekjes van Dalarne in de streek rondom Falun ligt Sundborn. De koperrijkdom van den bodem is er nu vrijwel uitgeput, geen zwavelbranderijen dooden daar meer, zooals dicht bij Falun, de vegetatie. De slakken- en sintelhoop, waaraan het ‘huis aan de zonnezij’ stond in de dagen, toen Larsson het betrok, is sedert lang welig begroeid. Daar staan de kleuren heel hel in het zomerlicht. Het roode bruin der huisjes contrasteert er sterk met het diepe zwartgroen van het pijnbosch. Het koren is er blonder, de weiden aan de beek voller, het berkenloof lichter dan elders in Zweden. De bast der berken wedijvert in blankheid met het vlietend water, en de hemel staat er wijd achter de bergtoppen, een koepel vol van het blijste licht.
Maar Stockholm en Dalarne alleen kunnen nog niet alles in Larsson's kunst verklaren, wat uit de omgeving van een kunstenaar invloed oefent op zijn werk.
Zweden en zijn merkwaardige materieele bloei van de tachtiger jaren, de economische lente, die nieuwe geluiden wekte overal, is ook een factor, die niet buiten rekening mag worden gelaten. Die nieuwe welvaart is het, die vooral den Nederlander daar zoo sterk treft, omdat deze rijkdom zich niet schaamt voor zijn geld, ja, alleen door zijn contact met een oude beschaving wordt behoed voor parvenuïsme. De traditie had een geweldigen stoot te doorstaan, toen de nieuwlichters op literair en artistiek gebied, in kerk en school daar hun '80 beleefden, in de dagen toen Strindberg zijn kleine vertellingen schreef en Carl Larsson zijn eerste aquarellen onder het publiek bracht.
atelier-idylle, pastel 1885. (national museum, stockholm).
In Carl Larssons ontwikkeling speelt dit Zweden een rol, dat hier en daar iets verraadt van den geest van den quattrocento, waar men reminiscenties vindt ook aan onze gouden eeuw, dat Zweden, dat verzinnebeeld zijn kon door den Dresdenschen Rembrandt, den beker hoog geheven in de eene hand, de andere met een min of meer wulpsch gebaar om de heupen van de jonge Saskia op zijn knie, de kostbare pracht van haar costuum wedijverend met de zwierigheid van het zijne.
Daar zijn andere invloeden, waarop ge stuit bij een onderzoek naar den oorsprong
| |
| |
van het werk van Carl Larsson. Toen ik verleden zomer in het mooie Sundborn met den schilder in zijn bibliotheek zat en daar prachtige stalen van oude Japansche kunst mocht bewonderen, toen werd mij plotseling een en ander duidelijk vooral in de compositie van een aantal zijner oudere werken, dat noch Stockholm en de mooie oude barok van Staden, noch Dalarne, noch hedendaagsch Zweden mij te duiden had vermocht. Wellicht zouden hier naast de Japanners nog vermeld moeten worden de stalen van volkskunst, die ge heel Zweden door in de boerenwoningen treft. Carl Larsson zelf construeert een relatie tusschen deze kleur- en zinrijke, hoezeer ook onbeholpen afbeeldingen en zijn werk. Ik kan hem, behalve wellicht zoover de kleurensamenstelling betreft, niet volgen, maar dat zal wel gevolg zijn van een gebrek aan oordeel, over deze volkskunst, die zuiver decoratief gedacht, mij meer voor de protestantsche vroomheid en den kleurenzin van dit volk schijnt te getuigen, dan voor hun vreugd aan verbeelden en uitbeelden.
Deze poging den schilder voor zoover dat aangaat te verklaren uit omstandigheden van buiten, is gedoemd onvolledig te blijven. Maar ik zou een schromelijk verzuim plegen, als ik niet twee namen nog noemde, die van een man en van een oord: Albrecht Dürer en Grez par Nemours.
Dürer heeft meer nog dan de oude Japanners Carl Larsson geholpen bij zijn pogingen zich de techniek van het teekenen te verwerven.
In Grez is hem het wonder geschied, dat het bosch van Fontainebleau aan zoo velen verricht heeft.
Door dit alles en meer nog was de prachtige bodem bereid, waarop Carl Larssons forsch talent de vruchten zou doen rijpen. Maar of de oogst zoo rijk en vol zou zijn geworden zonder Karin?
Op mijn pogingen den schilder aan het praten te krijgen over zijn leven kreeg ik ten antwoord: ‘van mijn leven weet ik zoo goed als niets, daar zijn de kinderen, die kunnen u wel een en ander vertellen, of anders de Laurins in Stockholm, die weten alles’. (aan Carl Laurin ben ik inderdaad grooten dank verschuldigd voor het biografisch materiaal dezer kleine studie). ‘Ik weet alleen, dat ik tot de zeldzame gelukkigen behoor, die de voor hen bestemde vrouw hebben gekregen. Die heb ik nu zoo en zoovele jaren. Wat daarvoor ligt is de moeite niet waard!’
Wie iets van Larssons werk kent, kent Karin, deze merkwaardige vrouw, wier ziel in volmaakt evenwicht te zijn schijnt, Larssons muze en de moeder zijner kinderen, die in volkomen harmonie met de wereld en zich zelf aan het leven en de kunst van haren ‘naieven ouden jongen’ een aandeel heeft gehad bijna zoo groot als dat van den schilder zelf. Moederplichten heeft ze vervuld met moedervreugde, ook voor zijn geesteskinderen.
Voordat Larsson Karin kende gistte het geweldig in hem. De jonge most was in oproer. Momenten van superieure blijheid wisselden met buien van melancholische vertwijfeling aan zich zelf en zijn kunst. De techniek, die Larsson zich had weten te verwerven werd niet geleid door geconcentreerde kracht.
De jonge Carl, had, toen hij op school de allerelementairste kennis had opgedaan, iets moeten bijdragen tot de inkomsten van het gezin, en zoo was hij als leerling-retoucheur bij een fotograaf in dienst gekomen. Des avonds teekende hij zoo'n beetje, totdat Richard Gustafsson, de redacteur van den Kasper eens een teekening in handen kreeg, die Larsson gemaakt had voor een humoreske. Het pleit zeer sterk voor Gustafsson, (en hoe fier hij daarop is, mocht ik dezen zomer nog uit den mond van den ouden humorist vernemen) dat hij vermocht het talent van den jongen man in deze zeer onbeholpen illustratie te ontdekken. In het begin maakte Larsson de houtsneden voor het tijdschrift, daarnaast deed hij evenwel ook eigen
| |
| |
‘de mijnen’, schilderij 1892. (collectie thorsten laurin, stockholm).
| |
| |
illustratief werk en daaruit bleek reeds terstond een eigenschap, die zich in het latere werk van den kunstenaar nooit verloochend heeft: zijn vermogen de kinderziel te verstaan. In het Nationalmuseum in Stockholm zag ik de illustraties, die hij had geteekend voor de Zweedsche uitgave van Anderssens sprookjes. De techniek is ook hier nog vaak houterig, maar naast den geest frappeert u hier bovenal de frissche naiviteit, de gave om de dingen ongecompliceerd te zien, zoo tot het primitieve terug te brengen, dat kinderen, daarvoor wel vreugdig begrip moesten hebben.
In die dagen begon den kunstenaar het bewustzijn te plagen, dat hij niet in Stockholm mocht blijven, dat zijn talent waard was te worden ontwikkeld en dat die ontwikkeling alleen mogelijk was door het zien van meer kunst dan Stockholm bieden kon en in een andere omgeving.
Parijs lokte hem met geweldige macht, hij bewoog hemel en aarde om een reisbeurs te krijgen. Maar niet ieder vermocht zoo wel als Gustafsson de toekomstmogelijkheden in Larssons werk te ontdekken. Het was niet overtuigend genoeg.
Hier zou ik een lang verhaal kunnen laten volgen, onder het motto ‘palma sub pondere crescit’. Maar hoe zeldzaam zijn ze niet onder de kunstenaars, die zonder een dergelijke periode, die hun energie moest stalen den moeizamen weg naar boven vonden?
Larsson schilderde. Weet ge wat het onderwerp was van zijn eerste schilderij? ‘De dichter der vreugde zingt een lied voor de dalende zon’. Dat was reeds een uiting van den echten Stockholmer, daarin was iets van dien geest, dien ik hierboven trachtte te kenschetsen als niet geheel ongelijk aan dien van den quattrocento, iets van de aanbidding der schoonheid als uiting van blijheid met een gezond zinnelijken noot en veel romantische fantaisie.
gustaaf iii bezichtigt de in italië gekochte beeldhouwwerken. fresco 1896. (nationalmuseum, stockholm).
Die schilderij zou, zoo hoopte hij, hem gelegenheid geven op reis te gaan. Want dat was de gedachte, die hem totaal beheerschte.
Parijs zou hij zien, en het geld daartoe moest hij zelf verdienen met zijn werk. Hij arbeidde verbazend veel in die dagen, hij werkte dikwijls verbazend slordig. De leus was: verkoop wat ge maakt en maak zooveel ge maar kunt.
Maar langzamerhand begon hij te beseffen, dat Parijs alleen van waarde kon zijn voor hem als er een basis was, waarop hij daar zou kunnen voortbouwen. Kunstgeschiedenis en de routine van het teekenen,
| |
| |
die kon hij althans zichzelf verwerven. Met een schier ongelooflijke volharding begon hij gravures van Dürer te copieeren, lijntje voor lijntje, en niet eens, maar meermalen.
Toen hij vijf en twintig jaar was, kwam hij naar Parijs en reeds in datzelfde jaar exposeerde hij er: ‘Amor Mercurius’. Het werk trok in hooge mate de aandacht zoowel door de levendige kleur als door de hoogst eigenaardige opvatting. Maar met bewondering was deze aandacht ook niet van verre verwant.
Hij moest constateeren, dat de wereld niet met een slag veroverd was, zooals hij toch zoo vast had geloofd, als hij thuis lange winteravonden zich zat voor te bereiden op zijn reis.
mijn vader olof larsson, schilderij 1903. (galerie thiel, stockholm).
Moedeloos keerde hij terug en illustreerde weer vlijtig. In die dagen ontstonden o.a. de verluchtingen voor Tegners Avondmaals-kinderen. Dat was een groot succes. Een succes, dat hem den moed en de middelen hergaf wederom uit te tijgen op de verovering van de metropool der moderne kunst.
In 1880 stelde hij er weer ten toon. Maar ditmaal bleef zelfs de belangstelling uit. Met wanhoop in het hart keerde hij - zooals hij thans meende voor goed - naar Zweden terug al wist hij dan schilder te zijn, hij zou nu wel zijn geheele leven gedoemd zijn illustrator te blijven. Van zijn werk uit deze periode zij vermeld de teekeningenreeks voor Böghs Pelgrimstocht der waarheid. Als model voor den vijand der leugen koos hij.... August Strindberg. Den Strindberg van 1880!
De omstandigheden kwamen hem te hulp.
Juist in die dagen waren de eerste symptomen te bespeuren van de onverwachte welvaart, die tal van kunstlievenden in Zweden gelegenheid bood hun sociale bewustzijn te uiten en zich zelf vreugde te verschaffen door krachtige ondersteuning van de jonge Zweedsche kunst.
Ook Larsson vond zijn Maecenas, in Pontus Fürstenberg, een rijk koopman in Gothenburg, wiens naam vereeuwigd is door de prachtige collectie Zweedsche moderne kunst - ook enkele Fransche werken vindt men er - die hij verzamelde in zijn paleis aan Södra Stora Hammgatan, een Hollandsch aandoend grachtje, dat trouwens door de Hollandsche bouwmeesters der stad is gegraven. Het paleis Fürstenberg is nu een
| |
| |
vingeroefeningen, aquarel 1898. (collectie thorsten laurin, stockholm).
hotel, maar de collectie Fürstenberg vormt een belangrijk onderdeel van de voor Zwedens moderne kunst meest representatieve schilderijenverzameling, die der stad Gothenburg.
Daar hangt een van de allermerkwaardigste werken van Larsson: Pumporna (de pompoenen) heet het en het is ontstaan in Grez bij Barbizon. Het is buitengewoon lentelijk en zangerig werk, dat indrukken wekt, van de soort, zooals Jacques Perks eerste sonetten vermochten te maken. Daar is een rythme in bijna meer van toon dan van kleur, het licht is ontleed zonder uiteen te vallen. Het is als het voorjaar blij en van diep ontroerend vermogen. Een ander werk uit diezelfde periode ‘Köksträdgarden’ (de moestuin) vindt ge in Stockholms Nationalmuseum, maar hoewel dat wellicht nog iets lentelijker is van belofte, het is niet zoo muzikaal.
Als Carl Larsson het woord Grez uitspreekt, schijnt hij het te liefkoozen met zijn stem. Grez, dit was een der meest glorieuze perioden van zijn leven. In Grez leerde hij Karin kennen, zijn Karin, ‘boopis’, zooals hij haar noemt met een Homerisch woord, de ‘koeoogige’. In Grez leerde hij te hopen op een toekomst, te gelooven aan zijn kunst, en als hij sedert dien wederom uit het evenwicht dreigde te geraken, als extatische momenten werden gevolgd door een periode van reactie, dan was Karin daar om hem de verloren balans te doen hervinden.
De oudste afbeelding van Karin, die ik ken, hangt in het museum van Gothenburg. Karin is daar bijfiguur. ‘De kleine Suzanne’ door haars moeders handen vastgehouden op een rococostoel krijgt hier het meeste licht. Het doek, doet, zoolang men daarvan de historie niet kent, hoogst eigenaardig aan. Het rammelt een weinig, het verraadt in den achtergrond vooral ook in de kleur sporen van de oude barokindrukken, en van den
| |
| |
model voor den spiegel, aquarel 1898. (collectie anders zorn, mora).
| |
| |
invloed der Japanners, die nog niet zijn eigendom waren geworden. Daar is een opmerkelijk verschil in de behandeling der beide figuren en van de rest der schilderij.
De schrijver Carl Larsson heldert het op. Hij had het kind geschilderd op een fragment van een schilderij, dat hij in een moment van wanhoop had stukgesneden. ‘Een stuk’, zoo vertelt hij, ‘hield ik zelf. Als bitter aandenken. Onder andere was daarop een rococostoel geschilderd. Daarop kladde ik het portret van het kleine lachende wicht vastgehouden door zijn moeder. Zoo zette ik dit lichtende punt tegen een achtergrond van zorg, als een uitdrukking van jubelend geluk’.
Uit hetzelfde jaar dateert de pastel ‘Atelier-idylle’ (pag. 163) in het Nationalmuseum in Stockholm, die in hare uitnemende qualiteiten voor Larssons portretkunst karakteristiek is. Typisch niet alleen om de psychologische behandeling van het sujet, maar ook zuiver formeel om de wijze, waarop de figuur tegen den achtergrond gezet is. Ik ken niet één portret van hem, waar angstvallig gezocht is naar een achtergrond, die de valeurs van het eigenlijke portret zou moeten verhoogen. Steeds krijgt ge den indruk van iets onopzettelijks.
In dit opzicht is ook de pastel geen uitzondering. Maar ik ken geen werk van Larsson, dat getuigt van grooter liefde, dan dit portret der jonge moeder met haar blonde baby. Wie ooit de groote oogen dezer Karin op zich heeft gevestigd gezien, die kan zich niet onttrekken aan de bekoring van dit werk. Minstens een dozijn malen ben ik uit de groote zaal der 19e-eeuwsche Zweden in het Nationalmuseum even het Larsson-kabinet weer ingeloopen, om nog een de charme van dit werk te ondergaan.
De vereering, waarmede een Raphaël zijn Sixtijnsche madonna schilderde is in dit
esbjörn, aquarel 1904. (collectie benedicks, uppsola).
moderne werk. De vergelijking moge stout klinken en zeer stellig is Larssons werk veel minder verheven, dan het doek, dat in de hoekzaal van het Dresdensche museum u zoo vasthoudt, dat u het verlangen vergaat nog andere schilderijen te zien, het is minder groot en het is op andere wijze pieus, maar het is ook minder opzettelijk, directer, menschelijker, warmer, en iets, iets van de boeiende schoonheid der Madonna is ook in dit werk, hoe zou anders, deze moderne, Germaansche madonna vermogen ontroeringen door u te doen huiveren analoog aan die door Raphaels werk gewekt?
Daar is een bijna religieuze liefde, een ridderlijke teederheid in dit werk, die door Larsson nergens is overtroffen en slechts zelden - bijvoorbeeld in ‘Karin genezend’ en ‘Achttien jaar’ - is geëvenaard. In Karins oogen is die rust, die Homerus aan
| |
| |
de oogen van Pallas Athene toeschreef.
Kort na het ontstaan van dit werk ging Larsson naar Zweden terug, de techniek van het schilderen in olieverf was het bijzondere onderwerp van zijn studie in het met bloemen omgeven huisje boven op Södermalm met het uitzicht op de schepen, die Saltsjön opvoeren of naar de stad kwamen. Geen stadsgerucht drong door tot het atelier daar hoog op de granietrotsen. Daar bereikte den schilder de benoeming tot leeraar aan de kunstschool met het Gothenburgsche museum verbonden, die hem in nauwer contact nog tot Pontus Fürstenberg zou brengen.
esbjörn bij zijn appelboom, aquarel 1905. (in amerikaansch bezit).
De strijd om het bestaan was voor Larsson in die dagen reeds niet zoo fel meer, nu had hij met Karins hulp zichzelf gevonden. Wat hem thans ontbrak was de erkenning van zijn talent. Die vond hij allereerst en allermeest bij Fürstenberg. Dat schaadde wel is waar voorloopig een weinig zijn roep bij anderen, want het Zweedsche volk heeft bij al zijn liberalisme zich nog steeds niet kunnen bevrijden van vooroordeelen tegen het Joodsche ras. Maar al schold men zijn kunst Joodsch, in de toorn der Stockholmers over het feit, dat Fürstenberg er in slaagde dit talent te verbinden aan Zwedens tweede stad, lag toch een zekere erkenning, zij het ook onuitgesproken.
Dat die erkenning verdiend was, dat zijn kunnen steeds rijper was geworden, dat bewijst ook de tryptiek, die hij in opdracht van zijn Maecenas in Parijs aan den linker Seine-oever schilderde.
Op het oogenblik, in 't Gothenburgsche museum ziet men dit werk geenszins onder de best mogelijke condities. Om het geheel te kunnen zien - het staat op een podium met een zeer dichte balustrade daarom - moet men zoo dicht bij het werk staan, dat men geen overzicht meer heeft, en dat althans van de schilderingen de monumentaliteit schade lijdt.
Maar een verrassing is dit werk toch, een groote verrassing. Niet slechts, om de keuze der drie momenten uit de historie der kunst: renaissance, rococo en moderne kunst, de drie perioden, die voor Zweden's bouwkunst van het grootste gewicht zijn geweest en zijn, maar ook om de wijze van behande-
| |
| |
het bruidsmeisje in moeilijkheid, (aquarelle 1906).
ling, om het meesterschap waarmede hier plastisch werk in organisch verband werd gebracht met de drie doeken. Een verrassing zijn ze, omdat als men dit eerste monumentale werk van Larsson ziet, men over den auteur geen moment in twijfel zijn kan. Ik kende Larsson ook slechts uit zijn meest bekende aquarellen en een enkel etsje, voordat ik in Zweden gelegenheid kreeg zijn werk te bestudeeren, ik wist destijds niet eens, dat hij ooit fresco's had geschilderd en monumentaal werk had gedaan, en hier was geen oogenblik twijfel mogelijk, naar de signatuur behoefde men niet te zien, heel de opvatting, elke lijn verraadt de sterk geprononceerde individualiteit, wiens stijl zijn eigendom is.
Deze tryptiek zou men wenschen te zien aan het einde van een ruim vertrek. Nu klinken de krachtig decoratieve tonen iets te luid, de monumentale lijnen krijgen van nabij gezien iets stars.
Dat geldt niet van de hoogreliefs in hout, welke, soepel gelijnd als ze zijn, het vermogen verraden om ook in deze, voor hem geheel nieuwe, techniek sterke indrukken om te zetten in kunst, die krachtige echo's van wat den auteur ontroerde, wekt bij den beschouwer.
Naar Gothenburg teruggekeerd schilderde Larsson portretten en een serie als secco wandschilderingen voor het trappenhuis van de meisjesschool in Gothenburg. Daar frappeert wederom de zekerheid, waarmede momenten werden gekozen, die voor de historie der Zweedsche vrouw van den oertijd tot op heden het meest karakteristiek zijn, daar treft u weer het gemak, waarmede hij zich met weer nieuwe middelen uit. Maar het meest verheugenswaard is hier toch zijn vermogen zich uit te drukken voor kinderen zonder te doceeren, de rijpheid van zijn kunst, het stijlgevoel, de veelzijdigheid, waarmede de figuren op de voor hare pe-
| |
| |
karin bij de linnenkast, aquarel 1906. (collectie thorsten laurin, stockholm).
rioden karakteristieke wijze zijn behandeld. De atmosfeer van de periode van Zweden's politieke grootheid is in de schilderij van het meiske uit den tijd van Karel XII, de geest van het rococo schijnt gematerialiseerd ginds, de heilige Birgitta, Zweden's nationale heilige ademt vroomheid, Frederika Bremer kan de lezer van hare boeken zich niet wel anders meer denken, dan zooals Larsson haar afbeeldde, als hij dit werk kent. Maar de meest echte Larsson is de man, die de kinderen afbeeldde, die om het hoekje van de deur der schooldirectrice kijken.
De lijdensgeschiedenis van Larsson's meest bekende fresco's, die van de hal van het Stockholmsche Nationalmuseum, is even lang als voor den schilder eervol, maar de verzoeking die in details over te vertellen aan de hand van Carl Laurins gegevens zij weerstaan. Alleen één trekje. Toen aan Larsson zou worden opgedragen een deel dezer fresco's te schilderen, weigerde hij. Een museum zoo betoogde hij, geeft uit den aard der zaak zoo bonte en zoover uiteenloopende indrukken, dat in het portaal althans als inleiding zoowel als de afsluitende en samenvattende indruk één moet zijn, daarom komt het mij noodzakelijk voor, dat deze fresco's door één man gemaakt worden. Wilt ge ze niet alle aan mij opdragen, dan draag ze alle aan iemand anders op.
De idee aan deze schilderijenreeks ten grondslag gelegd had op zich zelf bij de beoordeeling der cartons de jury terstond gepakt. Dit museum wil toonen alles, wat Zweden op het gebied van kunst en kunstnijverheid vermocht en vermag. Kan men zich daartoe beter inleiding denken dan deze, die heel de lijn der ontwikkeling van de Zweedsche kunst vastlegt, al de namen brengt, waarom zich de geschiedenis der Zweedsche kunst cristalliseert?
Daar is Taraval, de leider der schilderschool, waaruit de Zweedsche academie zou voortkomen, met zijn leerlingen, daar is de
| |
| |
noordsche Anacreon, Bellmann in het atelier van Zwedens grootsten beeldhouwer, Sergel, terwijl deze de laatste hand legt aan het bekendste zijner werken: Amor en Psyche, daar is de oud geworden Nicodemus Tessin, die met smartelijke berusting de voltooiing van zijn levenswerk, het Stockholmsche paleis, overdraagt aan Harleman, Gustaaf III, die de in Italie aangekochte sculpturen bewondert, diens moeder Lovisa Ulrika, de zuster van Frederik den Groote, met graaf C.G. Tessin, wier beider collecties de kern vormden van het tegenwoordige museum, Karel XII in Ehrenstrahls atelier, kortom, daar is ieder, die voor de Zweedsche kunst principieele beteekenis heeft.
De afbeelding van een dezer werken moge (pag. 166) van het forsch monumentale karakter van dezen cyclus een denkbeeld geven, zij het ook een flauw, want de valeurs van toon en van lijn, worden verhoogd door kleuren, die in hun levendige kracht, zuiver decoratief gedacht, het werk geheel doen blijven in het kader, en de architectonische structuur der hal derwijze ondersteunen, dat die nog voor de schilderijen de aandacht vraagt.
Niet alle zijn ze even goed. De iets te ver doorgevoerde decoratieve idee schaadt bij een der fresco's (Lovisa Ulrika in de bibliotheek van Drottingholm) den monumentalen indruk, op een ander stoort een detail, omdat Carl Larssons vreugde aan kleur hem heeft verleid tot een iets te veel.
Maar het mooiste en rijpste werk van dezen aard, dat ik van Carl Larsson ken is voor mij zijn jongste. Het is eerst drie jaar oud en is aangebracht op de tweede verdieping van het museum boven den ingang naar de schilderijenafdeeling: ‘Gustaaf Wasa's intocht in Stockholm midzomeravond 1523’. Daarin is een blijheid als men zich enkel denken kan in deze uitgelaten noordsche zomers met hun wonderbaarlijk licht, dat niet sterft, maar hoogstens voor een paar uur slaapt, en daar is een vorstelijkheid in den eenvoud, zoo grootsch, dat reeds dit werk den schilder aanspraak zou geven op een plaats onder de grooten.
De geleding is prachtig. In het midden op de brug de koning op zijn forsche paard alleen. Links, overschaduwd door een zware wolk, de burgers voor de poort, streng, in hun eenvoud waardig, van het gewicht hunner zending doordrongen, en rechts de ridders met wapperende vanen, tegen de blauwe lucht krachtig van toon, maar tegelijk triumfantelijk en luchtig blij.
Dit werk heeft wederom iets zoo sterk persoonlijks, dat het evenmin als de fresco's in de hal aanspraak maken kan op algemeene instemming. Zooals destijds een op compromissen aangewezen veelhoofdige commissie rebelleerde, zoo is er ook na de plaatsing van dit werk een hartstochtelijk debat gevoerd in de Zweedsche pers over dit werk en nog is de strijd niet geheel verstomd.
Met een zekere voorliefde behandelt de schilder momenten uit de fiere geschiedenis van zijn land. En het allernaast ligt hem de voor Zweden's artistieke ontwikkeling zoo gewichtige periode van Gustaaf III, den kunstzinnige, aan het hart. Zijn illustraties voor de gedichten van Anna Maria Lenngren zijn een apotheose voor blij-levend Stockholm van die dagen.
Maar zijn fantaseerend divinatievermogen is niet beperkt tot wat was. De frescoschilder wiens werk buiten zijn land nog zoo goed als onbekend is, weet ook op ander terrein bewondering af te dwingen, de lunetten, die hij schilderde voor de opera, de plafondschilderingen voor het Dramatiska Theater in de Zweedsche hoofdstad zijn nieuwe bewijzen voor de veelzijdigheid van den man wiens stijlgevoel en stijlvastheid hem veroorlooft zijn techniek aan te passen bij zijn onderwerpen. Het volkslied hier schijnt getokkeld op een luit, de geboorte van het drama bejubelt hij ginds met vol orkest.
Ook Larsson's portretten zijn, behalve in Frankrijk, nog vrijwel onbekend buiten zijn vaderland. Dat is trouwens niet het sterkste
| |
| |
deel van zijn kunst. De portretten in Gothenburg en eenige andere, die ik in particuliere verzamelingen zag, o.a. in de collectie van Lamm op Näsbygard, missen herhaaldelijk dat overtuigend vermogen, dat zijn andere werk nooit mist. Er zijn uitzonderingen. In de Galerie Thiel op Blockhusudden hangt een portret van Signe Thiel, dat deze hooghartige vrouw in een heel mooi licht zet, en zoo, dat ge u terstond laat overtuigen. In het National-museum vindt ge een portret van Selma Lagerlöf, dat veel meer dan een persoonlijke kennis making met de beroemde ‘Dr. Selma’, zooals hare boeren in Wermland haar noemen, de dichteres, die werd geïnspireerd door de vaderlandsche sagen verklaart, zijn August Strindberg is niet veel minder dan een openbaring voor wie dit raadsel na de lectuur zijner boeken raadsel bleef. Larsson daalt veel dieper af in de ziel van beide grootste contemporaine Zweedsche letterkundigen, dan men met de middelen, die hun werken daartoe bieden vermag. Hij ontleedt hen, maar daar is niets van die onbarmhartige vivisectie op de ziel in dit werk, dat vele knappe portretten zoo moeilijk te apprecieeren maakt. Hij wil verklaren en stelt daarbij zijn eigen vermogen te verstaan en te waardeeren in het licht.
De behandeling dezer portretten verraadt dezelfde stoere zekerheid, dezelfde gracieuse zorgvuldigheid, die hoofdkenmerk zijn van Larsson's etsen. Daar is de volgeling van Dürer op zijn best. Deze techniek geeft hem gelegenheid tot fijnheden, die ook na zijn allerbeste illustratieve werk (men zie de teekeningen, waardoor Elias Schlettstedts brave-Hendrik-poezie wordt verguitigd, de glorieus, fantastische illustraties in zepia voor V. Rydbergs Singoalla in het boek of in het Gothenburgsche museum) nog een vreugdige verrassing zijn en ze geeft den gevoeligen kunstenaar gelegenheid tot een detailleering nog liefdevoller en verder doorgevoerd dan in zijn beste aquarellen.
rouge et noir, aquarel 1906.
Ik denk hier zeer in het bijzonder aan een klein etsje: ‘Graciella vraagt, of zij kan dienen als model’ (Parijs 1888) een klein meiske in hulpelooze naaktheid, die nog relief krijgt door het smalle zwarte fluweeltje om den hals, een werkje, dat onbarmhartig zijn zou in zijn verisme, als niet de hulpeloosheid van het kind allereerst de aandacht vroeg.
Ja, Larsson's naakt, dat is wederom een onderwerp van strijd in Zweden. Een van zijn allerbeste (pag. 169) hangt bij Anders
| |
| |
Zorn in Mora. Daar op Zorns eigen terrein frappeert u nog sterker dan elders de tegenstelling tusschen de beide grootsten onder de levende Zweedsche schilders.
Van Zorn's naaktfiguren heeft de Berlijnsche censor verleden jaar overbodigerwijze een aantal reproducties geconfiskeerd, maar zelfs deze censor had den moed niet, een teekening van Larsson, die door de
de vriend van ons meisje, aquarel 1910.
douane voor onzedelijk gehouden werd, aan het verkeer te onttrekken.
De kleur van het vleesch is bij beiden subliem, daar is iets heel donzigs in als op vlindervleugels en bloembladen. Maar in Larsson's werk is tegelijk een element van ridderlijken eerbied, dien ik door vurige bewonderaars van Zorn Don Quichotterie heb hooren noemen.
Ten onrechte, daarvoor is het veel te echt, daarvoor is Larsson te gezond bij alle sensitiviteit. Het sterkst frappeert u het verschil bij een vergelijking van beider naaktfiguren in open lucht en licht. Zorn's plastisch vermogen is ongetwijfeld grooter, zijn penseel is breeder, de rhytmische ‘Schuring’ in zijn werk is krachtiger, maar zijn vreugde aan naakt is niet zelden meer mannelijk dan aesthetisch. Larsson's plein air naakten zijn gelukkig allerminst gezien door een geslachtsloozen, maar dezelfde censor, die ginds een sterker erotischen dan artistieken indruk verwachtte, gaf zich hier gewonnen, omdat bij Larsson's werk die bewering eenvoudig onhoudbaar was.
Daar is in dit werk bij alle gezonde zinnelijkheid een element van een - bijna kinderlijke - onschuld, en dat is, hoe vreemd het klinken moge, dezelfde indruk, dien ge opdoet, als ge voor het eerst tegenover dezen man zit. Hij is veel dichter bij de zestig dan bij de vijftig nu, een forsch omlijnde persoonlijkheid, kloek van statuur, physiek stel- | |
| |
lig niet heel jong meer, deze stoere, blonde, levendig gebarende. Maar achter zijn lorgnet blinken een paar oogen, die u even verlegen maken, want daarin is iets heel verrassends.
‘Een naieven ouden jongen’ noemt Karin hem zonder een zweem van ironie. Inderdaad, daar moet iets heel reins in dezen man zijn, iets zonnig-onschuldigs, hoe zou anders de schroom te verklaren zijn, die u bevangt, als ge tegenover dezen man zit en die zich enkel laat vergelijken met den indruk van iets heel teers, dat in zijn natuurlijkheid
carton voor gustaaf wasa's intocht in stockholm, 1908 fresco. (nationalmuseum, stockholm).
een krachtig schild heeft, dien een kind te wekken vermag.
Carl Larsson's leven is lang genoeg geweest en bewogen genoeg, om hem te doen kennis maken met ‘de laagste zelfzucht, allerlei bedrog en menschelijke erbarmelijkheid’, maar hij heeft, geholpen door Karin, zijn reine menschelijkheid gered.
En het zijn dus uit den aard der zaak die kunstwerken van Larsson, die het meest als document humain mogen gelden, die het allermeest de aandacht verdienen. Deze verfrisschende mensch is in zijn relaties tot anderen een nog merkwaardiger verschijnsel dan zijn kunst, bijna schreef ik een nog grooter wonder dan zijn kunst.
En als document humain, als uiting van den levenskunstenaar Carl Larsson is het merkwaardigst, wat hij met penseel en pen op dichterlijke wijze verhaalt van zich zelf en Sundborn, deze bron van gezondheid, van zijn relatie tot zijn ouders, tot Karin, tot zijn kinderen, tot zijn verdere omgeving. Als uitingen van dezen bewonderenswaardige en benijdenswaardige, die het evangelie predikt van een blijheid, die ‘het riskeert, glimlachend met kalme gewisheid in ieder verborgen hoekje van de natuur te speuren!’ Immers daarom geldt in het bijzonder van dezen man, wat Homerus zeide van den arts. Πολλῶν ἀντάξιος ἀλλῶν!
Het voornaamste van dit werk is gepubliceerd in de bundels ‘Ett Hem’ (een thuis), ‘Larssons’, (het Duitsche ‘Haus in der Sonne’ is een bloemlezing uit deze twee) ‘At Solsidan’, ‘Spadarfvet’.
‘Ik ben als Chronos’, zeide met een kinderlijk blijen lach om zijn eigen grapje Carl Larsson, ‘ik leef van mijn kinderen’. En deze kinderen zijn evenals Karin ieder bekend,
| |
| |
die iets van het werk van den schilder kent.
Het eerste werk (met uitzondering der reeds vermelde ‘Lilla Suzanne’ en Atelier-idylle’) dat in deze categorie behoort, staat geschilderd op den buitenmuur van Sundborn boven de brandspuitkast: Suzanne, die nu reeds zelf een getrouwde dame is Ulf, Pontus en Lisbeth, het kwartet der oudsten.
‘De mina’, met welk een liefdevollen trots heeft Carl Larsson dat gezegd van de schilderij in de villa van Thorsten Laurin op Djurgården (bl. 165), waarom heen de hal van het huis gebouwd schijnt; hetzelfde viertal nu met Karin, die nadenkend het hoofd steunt op den linkerhand, en op den achtergrond ‘het huis in de zon’ met ‘de groote berk’, die over het huis heenkijkt tegen de zwierige lucht, die koepelt over het landschap vol zon en zomer.
Maar het groote geheim van deze schilderij is niet de meesterschap, die een ietwat gekunsteld detail der compositie doet vergeten, het is de blijde liefde van den schilder voor ‘de zijnen’, voor zijn leven, zijn lot, zijn land.
En dezelfde innige relatie vindt ge overal met dezelfde openhartigheid toegegeven, waar hij zijn vader en zijn moeder monumentjes van dankbaarheid zet in zijn werk, waar hij zijn kinderen waarneemt en bovenal als hij getuigt van zijn bijna religieuse liefde voor Karin.
Of hij u brengt in de slaapkamer der kleine meisjes, of Esbjörn, den Benjamin, bij zijn appelboom vertoont (bl. 171), of hij Karin neerzet onder ijle berken in het glorieuse zomerlicht of in huis bij den arbeid (bl. 173), of hij Lisbeth afbeeldt als de booze prinses in den blauwen vogel (Kopenhagen heeft deze aquarel aangekocht voor het museum) of met de kinderen krabben gaat visschen, overal wordt ge allereerst getroffen door deze relatie tusschen den schilder en zijn sujet, door de liefde, waarmede het werk is gedaan.
Wat het mooiste is zijner talrijke aquarellen? Dat is een moeilijk te beantwoorden vraag, het hangt van uw eigen stemming veelal af, het dankbare ‘Karin genezend’ is een juweel van sentiment, ‘achttien jaren’ wedijvert daarmede. Brita boven op het hoofd van haren vader. - Brita is nu een bijna volwassen jonge dame, die met haars vaders gasten in het Duitsch converseert - is een van de meest humoristische wellicht, maar zonnig en geestig zijn ze allemaal.
Ja, daar is er niet een onder deze werken, die niet aandoet als zonneschijn, of ze nu om hun humor u een glimlach op de lippen brengen, of verbazen door het diepe begrip van de kinderziel, dat daaruit spreekt, een begrip, dat elk zuchtje, waardoor het vlak hunner psyche in beginging komt, weet te duiden, of ze u ontroeren door de emotie, die er in natrilt of het geluk doen meegevoelen, dat er jubelt in de ziel van dezen nobele, of ze eerbied afdwingen voor het sentiment, dat ze uiten, dan wel voor de technische meesterschap, waarmee ze dat uiten, of ze vertellen van het leven rondom den schilder of van de echo's, die dit leven in hem wekt.
Daar ligt het groote geheim van Carl Larsson's leven, en van zijn kunst, daar ligt ook de verklaring van de eigenaardige betrekking, die er bestaat tusschen zijn werk en de gelukkige bezitters daarvan. Zijn werk toonen ze u op andere manier dan ander, wellicht grooter werk, met een ander soort van bezittertrots, als iets, waartoe ze in andere relatie staan, dan tot andere schilderijen.
Meer dan de echt artistieke energie, waarmede deze kunstenaar zijn naam met een klank heeft weten te vullen, die de geheele beschaafde wereld over gehoord wordt, meer dan zijn geniaal meesterschap over de techniek, zijn het de rein menschelijke eigenschappen van dezen edelen uitzonderingsmensch, die hem de harten heeft doen verwerven van heel Zweden, die hem vrienden won, hem en Karin en den kinderen, waar zijn werk wordt gekend.
Berlijn 1912.
|
|