Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 22(1912)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] Twee sonnetten, door Hein Boeken. I. De bloeiende boomgaarden. Bij maan-nacht zouden zij te zamen komen: De dag valt lang voor wie de liefste wacht. Ten akker trok al't volk. Schoon haar de wacht Op 't haard-vuur werd vertrouwd onder de vrome Schaduw der schouw, en't maal, wat zou zij schromen? Is 't niet of nu reeds haar wat wonders wacht Onder het licht van hoogen middag zacht? Fluks is de slui'r en witte huif genomen... Maar buiten, zie, bij verdren buur en buur, Staan daar, als zij, de witgehuifden allen, In dichten droom van honderdjaargen slaap, Maar wachtend op den tred van vluggen knaap, Op blijd rumoer, luid-ruchtig horen-schallen, En lichten blik over omrankten muur? April 1912. [pagina 130] [p. 130] II. Mensch en vogel. Voor den Dichter W.L. Penning Jr. Twee weez'nen enkel van de gansche schaal Der levenden, die zingen. De andre houden Het voor genoeg, daar zij in stal of wouden Zich zat-doen, te uiten kreet of roep egaal, Van al hun smart of leed ach! de enkle taal; Zelfs van 't gevederd volk, die met de gouden Gewaden, schoon ze ook menschen-klanken bauwden.... Want zingen doen slechts mensch en nachtegaal En al diens grauw-gevederde genooten. De mensch, hoe log ook aan den grond hem bindt Het lichaam, voelt hij niet tienduizend wieken, Die in gestaege fladd'ring opwaarts wieken Al wat er in hem leeuwerik-gezind Wil op-, wil licht-waart, altoos, onverdroten? Pinksteren, 1912. Vorige Volgende