Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 22
(1912)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Japansche kleurendrukken in het Rijks Ethnographisch Museum te Leiden
| |
[pagina 96]
| |
‘Gezichten van Yedo’, en Utamaro werkte ook mede aan het album Yoshiwara keisei Yedo bijine of ‘Prenten van schoone vrouwen van Yedo: courtisane's uit de Yoshiwara,’ samengesteld door Yeizan, Yeisai, Shunsen, en Kunimaru. Een dergelijk werk is de Yoshiwara bijin mitate gojusan tsugi of ‘Keur van schoone vrouwen uit de Yoshiwara: de 53 stations (van den Tōkaidō)’, waarin bij elke plaat een der bekende 53 plaatsen aan den grooten heirweg van Yedo naar Kyōto als hoekversiering is afgebeeld. Het bevat prenten van Yeizan, Kunisada, Hiroshige en anderen. De tot deze albums behoorende platen van Yeizan zijn als losse prenten op deze tentoonstelling te zien, benevens vele andere. Tevens zijn er eenige goede drukken van dezen meester, in witte lijsten gevat, aan de wanden opgehangen. Nrs. 1 en 2 zijn volgens den titel aan harp en go-spel gewijd. Op nr. 1 zit de courtisane Hanaōgi of ‘Bloemenwaaier’ uit het ‘Waaierhuis’ met hare harp (koto) vóór zich op de open veranda. Het is vroeg in de lente, want een enkel bloesempje begint zich al te vertoonen aan den overigens nog kalen pruimeboom bij de rivier, die dicht langs het huis stroomt. Op nr. 2 zien we Yosoi, de ‘Geblankette’ uit het ‘Dennenaaldhuis,’ die staat uit te kijken op de veranda der bovenverdieping, terwijl daar buiten de witte bloesempracht afsteekt tegen het groen der sparren. In de verte, achter de rijstvelden, ligt een groote Buddhistische tempel, welks pagode hoog uitsteekt boven het omringende groen. In de kamer staat het go-spel gereed, een Chineesch spel, met schijven op een bord gespeeld, waarvan de Japanners hartstochtelijke liefhebbers zijn. De courtisane op nr. 3 draagt een zeer opvallenden obi(gordel), waarop we op 't van voren neerhangend eind van den strik een grooten karper tegen een bruisenden waterval op zien zwemmen.
nr 8. courtisane als benten, de godin der muziek, door kikugawa yeizan.
Nr. 4 en 5, lezende, pratende en rookende courtisanes, zijn geheel in Utamaro's stijl geschilderd. Nr. 6 behoort tot een reeks, getiteld: ‘Rij van schoone vrouwen naar de mode.’ Door de even geopende schuifdeur kijkt een vrouw naar buiten en praat met een andere, die met een rol schrijfpapier in de handen op de ruime veranda staat. Het door de deur kijkende gezicht kan moeilijk door den schilder als schoonheidsideaal bedoeld zijn! De Japanner heeft trouwens geheel andere begrippen omtrent vrouwelijk schoon dan wij. Nr. 7 en 8 behooren tot een reeks van zeven prenten, | |
[pagina 97]
| |
getiteld: ‘Keur van courtisanes: de Zeven Geluksgoden’. Het zijn oirans (hetaeren) in vollen tooi; de eerste is alweer de ‘Bloemenwaaier’ uit het ‘Waaierhuis’, de andere Ainare, de ‘In Liefde bedrevene’ uit het ‘Kreeftenhuis’. De helm en lans van Bishamon (d.i. een der vier Buddhistische Wereldwachters, Waiçrawana of Kubera, den ouden Hindu god des Rijkdoms) en de lier van Benten (d.i. Saraswatī, de Indische godin der Muziek) zijn bovenaan afgebeeld ten teeken dat de beide dames deze hooge personages voorstellen. Aan de eerste is dit overigens niet te zien, maar de tweede is gereed haar harp te gaan bespelen als waardige muziekgodin. Twee andere platen van deze serie (nrs 8 a en b), in portefeuille te bezichtigen, vertoonen courtisanes, als de geluksgoden Daikoku en Jurōjin optredend.
nr 14. te middernacht in de yoshiwara, door kikugawa yeizan.
Op nrs 9-12 zien we oirans met hare kleine volgstertjes; de laatste behoort tot de ‘Verzameling van beroemde bloemen der Groene Huizen (d.i. der Yoshiwara)’. Met de kersebloesems wordt de bij dezen schilder blijkbaar hoog in de gunst staande Hanaōgi vergeleken op plaat nr 13, waar we haar zien staan bij een bloeienden kerseboom, terwijl als toespeling op haar naam waaiers zijn afgebeeld op haar kleed, beschilderd met kerse- en pruimebloesems, pioenrozen en chrysanthen. Nr 14 en 15 maken deel uit van een reeks, getiteld: ‘De 12 uren in de Groene Huizen’. De oude, aan China ontleende tijdrekening kende slechts 12 uren in een etmaal, genoemd naar de twaalf teekenen van den dierenriem. Zoo hebben we hier het uur van de rat, dat beantwoordt aan onzen tijd van elf tot één des nachts, dus het middernachtelijk uur (nr 14), waarop we twee courtisane's bij 't licht der lamp bij een grooten koperen vuurbak (hibachi) zien zitten. Een schaaltje staat boven de houtskool, en een lange pijp ligt op den grond. De eene bespeelt de driesnarige samisen, terwijl de andere een bundel papier in de hand heeft. De tweede plaat speelt 's morgens op 't uur van de slang (negen tot elf des voormiddags). Een der dames is bezig haar obi te strikken, de andere zit te slapen, geleund op den vuurbak. De lamp staat nog op den achtergrond. Nr 16 en 17, de ‘Vijf groote feestdagen van 't jaar in de Groene Huizen’, behooren tot twee verschillende reeksen, waarvan de eerste (nr 16) geheel in Utamaro's stijl is geschilderd. We bespeuren van die feestdagen niet veel; alleen heeft een der beide oirans op nr 16 een schaaltje rijstwijn (sake) in de hand, en die van nr 17 een bal. Merk- | |
[pagina 98]
| |
waardig zijn de ornamenten van 't kleed der laatste, bestaande uit vlammende paarlen, zooals we die vaak tusschen twee erop toesnellende draken zien afgebeeld (volgens Hirth en De Groot is dit de spiraalvormige donder), een ronde baldakijn, een houten hamer zooals de geluksgod Daikoku draagt, etc.
nr 19. lentefeest in de yoshiwara, door kikugawa yeizan.
Nr 18-20 geven de lentevreugd in de Yoshiwara. In hare mooiste gewaden gaan de dames op hare zwart verlakte klompjes uit om van 't gezicht der kersebloesems te genieten. Een dichte menigte verdringt zich vroolijk in de met bloeiende boomen omzoomde straten, en tallooze lantarens, deels gedragen, deels in lange rijen opgesteld, maken de vallende duisternis tot helderen dag. Deze drie prenten zijn deelen van een drievoudige plaat en behooren samengevoegd te worden. Nr 21-23 zijn dergelijke groote prenten. De eerste is gewijd aan de muziek (harp, driesnarige en viersnarige lier, de beide eerste getokkeld met de hand, de laatste met een strijkstok bespeeld), door de schoone vrouwen der Groene Huizen beoefend. De harp wordt ontdaan van haar omhulsel, en een der dames beweegt zich reeds in gratievolle danspassen op de muziek der beide gitaren. Ook op nr 22 dansen drie sierlijk gekleede oirans van het ‘Kreeftenhuis’ in den tuin voor de veranda, vermoedelijk op de muziek die weerklinkt van achter de gesloten papieren schuifdeuren. Het is avond, en de silhouetten van lustig stoeiende meisjes en een met zijn waaier zwaaienden man teekenen zich scherp af op de helder verlichte deuren. Op den voorgrond van nr 23 staan op de bovenveranda van een theehuis drie courtisane's, terwijl op den achtergrond de wijde Yedo baai zich uitstrekt. De witte zeilen der scheepjes, het groen der bergen aan den overkant, waarover het avondrood zacht ligt gespreid, het rose der kersebloesems tusschen de groene sparren, en het lichte blauw van 't spiegelgladde water geven een beeld van vrede en rust. Het is ebbe, en op het grillige, ver in de baai uitstekende strand bewegen zich vele kleine menschenfiguurtjes, druk in de weer met het zoeken van vischjes of schelpdiertjes, en soms dansend van pleizier over 't vinden van een grooten visch, door de ebbe verrast. Nr 24-26 zijn hashira-kakushi of ‘zuilbedekkers’, ook hashira-kake of ‘zuilhan- | |
[pagina 99]
| |
gers’ genoemd. Vooral de twee laatste, de als dramatische figuren bekende oirans Komurasaki en Yugiri met hare geliefden, Gompachi en Izaemon, herinneren sterk aan Utamaro; we zien hier hoe Yeizan het verstond, den meester zeer nabij te komen, zoo niet te evenaren.
nr 27. courtisane bij daruma-sneeuwpop, door kikugawa yeizan.
De geliefkoosde sneeuw, bij vele schilders der Ukiyo-e school in een reeks met maan en bloemen verbonden, ontbreekt ook bij Yeizan niet. Op nr 27, getiteld: ‘Schoone vrouwen der Groene Huizen: sneeuw, maan en bloemen’, teekent Hanamado, ‘Bloemenvenster’ uit het ‘Waaierhuis’, met een penseel het gezicht van een sneeuwpop, den Buddhistischen heilige Darŭma, d.i. Bodhidharma, voorstellend. Deze Indische patriarch, die in 520 de leer der Meditatie (Dhyāna) in China bracht, zat volgens de overlevering negen jaar lang in overpeinzing verzonken, met het gelaat naar den muur gewend. Toen waren zijn beenen, die hij al dien tijd gekruist had gehouden, onder hem vergaan, zoodat de Japanners hem altijd zonder beenen afbeelden, met zijn kap over 't hoofd en somber starende oogen. Als zoodanig is hij zelfs tot speelgoed der jeugd geworden, éénsdeels als sneeuwpop, anderdeels als het steeds weer overeind wippend poppetje, dat ook zijn weg naar Europa gevonden heeft. Alweer een staaltje van het feit, dat het woord ‘profaan’ den Japanners onbekend is! Op nr 27a, een groote prent, zit onder de besneeuwde takken van een bloeienden pruimeboom (een geliefd beeld van schilders en dichters) zulk een sneeuw-Darŭma met zijn groote oogen als verschrikt te staren naar het vroolijke troepje kleine jongens, dat met uitgelaten pret een grooten sneeuwbal voortrolt. Eén blaast zich op de handen om ze te warmen, een ander bedreigt met een sneeuwbal een paar kleintjes, met amulettenzak, regenklompjes en regenscherm gewapend, terwijl een derde, op den schouder van een ouder broertje gezeten, een miniatuur regenschermpje opsteekt, dat in grappige verhouding staat tot de groote sneeuwvlokken in de lucht. Deze prent tintelt van leven en verraadt ook door haar compositie den meester. Ook op nr 28-30 dwarrelen de dikke sneeuwvlokken gestadig neer en doen de op weg zijnde dames een ijverig gebruik maken van hare groote regenschermen, terwijl ook de hooge verlakte ama-geta of ashida, ‘regenklompen’ of ‘voetdragers’, goed te pas komen. Nr 28 en 29 behooren weer tot een aan sneeuw, maan en bloemen gewijde reeks. Op nr 30 wordt de gitaar | |
[pagina 100]
| |
in een lange zwarte doos onder den arm meegenomen, om straks dienst te doen bij muziek en dans. Nr 31-34 geven jonge dames, verdiept in 't kaartspel, waarvan elk van de honderd kaarten een gedicht uit den beroemden bundel Hyakunin isshuGa naar voetnoot*) bevat, of aan het thee zetten, gitaar spelen, 't lezen van een langen brief, of wandelen. Ook nr 35 en 36 spelen in 't gewone leven. De eerste geeft drie dames binnenskamers weer, terwijl de pruimebloesem gluurt door de geopende schuifdeur. Op de tweede zijn twee vrouwen aan 't goed wasschen in een ondiepe rivier, wier snel stroomend water kronkelend voortschiet. Een man staat achter haar met de opgevouwen wasch op den schouder. Op den achtergrond zien we vier open huisjes op palen in de rivier, waar verscheidene mannen in zeer luchtig kostuum ook met waschgoed in de weer zijn. Tot de ‘Zes elegante Genii van 't Lied (Rokkasen)’ behoort nr 37, een jonge vrouw op wier obi (gordel) karpers in de golven worden voorgesteld, en die een sake-schaaltje aan iemand toereikt. In den hoek zien we het portret van een der werkelijke Genii van 't Lied, n.l. Ōtomo Kuronushi, een beroemd dichter der negende eeuw, en twee opengeslagen deeltjes van zijn gedichten. Nr 38 (een zeer mooie prent) en 39 dragen den titel van ‘De elegante zes Tamagawa's’ en geven als hoofdbeeld jonge vrouwen, als bijplaatje in den hoek de Tamagawa op een der zes punten, waarnaar deze rivier ook Rokugō-gawa of ‘Zes dorpen rivier’ genoemd wordt. Het is de bekende rivier bij Yedo, die in de baai uitstroomt. Nr 40 behoort tot een andere reeks van den zelfden naam.
nr 30. geisha's, met de samisen op weg naar een feest, door kikugawa yeizan.
Dan volgt (nr 41-52) een rij van jonge vrouwen, telkens weer met andere bijschriften, welke erop duiden, dat elk van die prenten deel uitmaakt van een grootere of kleinere reeks. We behoeven niet te vragen, of deze meester veel gewerkt heeft, wanneer we het groote aantal prenten nagaan, dat het Museum van zijn hand bezit, en daarbij bedenken, dat het er telkens maar een paar zijn van een reeks. Maar zijn on- | |
[pagina 101]
| |
derwerp is steeds de vrouw, in oneindige verscheidenheid van houding, kleed en handeling. Haar type wijkt dikwijls aanmerkelijk af van dat van Utamaro's vrouwen, maar soms, als b.v. op nr 47, is het er geheel aan gelijk. Nu en dan zijn er landschappen als hoekversiering aangebracht, als b.v. op nr 41, die tot de ‘Verzameling van beroemde plaatsen’ behoort en het ‘Wilgeneiland’ voorstelt. Achter de dame op nr 42, die bezig is haar obi te strikken, en intusschen, zooals men dikwijls op de prenten ziet, de rol papier, die ze steeds tusschen den gordel gestoken bij zich dragen, met de tanden vasthoudt, hangt een schuitvormige bloemenhanger met chrysanthen. Ook op nr 43 zien we een vaas met deze bloemen, met een gedichtje eraan hangend, terwijl de jonge dame op nr 44, wier gewaad met chrysanthen en wier obi met phoenixen is versierd, een toepasselijk gedichtje bevestigt aan een tak van een rijk bloeienden kerseboom. Die prent behoort tot de ‘Gebruiken van meisjes in vollen bloei.’ De schilders, vooral Utamaro en diens volgelingen, gaven graag hunne vergelijkingen der vrouwen met bloemen, mooie landschappen etc. in beeld en titel tegelijk weer. Zoo zien we op nr 45 de jeugd en schoonheid van een der ‘Zeven elegante Komachi's’ (naar Ono no Komachi, de beroemde schoone dichteres der negende eeuw, een van de ‘Zes genii van 't Lied’) door een bloeienden kersetak gesymboliseerd. ‘Vijfkleurige draden van hedendaagsche schoone vrouwen’ heet nr 46, waar we
die draden op garenwinders als hoekornament zien voorgesteld, terwijl een der beide dames ijverig aan haar naaiwerk zit en de andere met twee rollen groene stof achter haar
nr 62. moederliefde, door kikugawa yeizan.
staat. We kunnen zeker zijn, dat deze plaat deel uitmaakt van een reeks van vijf dergelijke prenten, telkens met andere kleuren. Twee speelkaarten met vlinders, roodgekleurde wolkjes en op kapellen doelende gedichten bewijzen, dat de op nr 47 met het hoofd op haar klein kussentje neerliggende en met spanning een brief lezende jonge dame door den schilder met een dartele, mooie vlinder vergeleken wordt. Na de lezende of onder een regenscherm wandelende jonge vrouwen van nr 48-51 (waar de zittende een smal boek, van den vorm waarin de Buddhistische teksten vaak werden uitgegeven, in de handen schijnt te houden), zien we ze op nr 52 bezig bij een oventje, waar de vlammen uitschieten. Nu komen (nr 53-58) groepjes van meisjes, die in de vrije natuur van de heerlijke lente en de mooie bloesems genieten (nr 53 en 54), of in processie een in een draagstoel | |
[pagina 102]
| |
gezeten voorname dame voeren langs de Yedobaai, waarin de zon juist neerduikt, terwijl enkele visschersbootjes dobberen op de zacht kabbelende golfjes (nr 55 en 56, tot één groote prent behoorend). Het wapen der dame prijkt op den zwart verlakten, rijk versierden draagstoel en op de staatsiepajong die boven haar gehouden wordt. Het onderwerp, doch niet de stijl, herinnert ons aan Kiyonaga. Dit is ook het geval met nr 57 en 58, die eveneens tot een groote prent behooren, en waarop we jonge vrouwen, om niet nat te worden met een strooien rok voorzien, ijverig water zien putten aan het strand, waarna zij het wegdragen in emmers aan een juk. Een sparreboom (matsu) spreidt zijn grillige takken over de schuimend aanrollende golven, en een enkel zeiltje teekent zich af tegen den horizont. Nr 59 is een groote, drievoudige prent, waarop drie jonge dames zich vermaken met een spel dat aan ons touwtje springen herinnert. Er is echter een ring gemaakt in 't midden van het dikke koord, dat door twee der meisjes wordt vastgehouden, en de derde moet blijkbaar trachten haar voet door dien ring te steken en een op den grond staand voorwerp om te stooten, zonder door den snel dichtgetrokken ring gevangen te worden. De achtergrond van deze zeer mooie prent is bezet met kersebloesems op zacht rooden grond. Nr. 60, een ‘zuilhanger’, maakt den indruk van een scène uit een tooneelspel te zijn. Een klein meisje, blijkbaar een kaburo of volgstertje van een courtisane, brengt een brief van haar meesteres aan een komusō of dolend ridder, kenbaar aan den grooten hoed, dien hij in de hand draagt, en aan de fluit op zijn rug. Deze schilder gaf blijkbaar gaarne zulke tooneelscènes in den hoogen smallen vorm der zuilhangers, want ook nr 25 en 26 hebben dien vorm. Dit herinnert ons aan nr 40 en 80 van de vorige tentoonstelling, dergelijke prenten van Chōki en Yeiri, het zevende bedrijf der Chūshingura voorstellend.
nr 69. spel en parodie, door kikugawa yeizan.
Met nr 61-71 betreden we een ander, niet minder rijk gebied van Yeizan's kunst: dat der moederweelde. Op nr 61 krijgt een klein meisje zangles, door de moeder en drie andere dames, die allen meezingen, omringd. De volgende prenten geven dikke babies te zien, op moeder's schoot zittend of op den arm van een kindermeisje met haar meegaand, of zich vol pleizier bekijkend in moeder's spiegel. Soms zoogt zij haar stevigen knaap (nr 65) of | |
[pagina 103]
| |
laat hem tegen Oudejaar rijst stampen in een miniatuur bakje (nr 66, de laatste van de ‘Twaalf maanden naar de mode’), of zij amuseert hem met goudvisschen in een bak, waarop hij, op haar rug gezeten, neerkijkt (nr 67), of met vuurwerkstokjes, die roode sterren doen uitschieten (nr 68). Nr 69-71, getiteld ‘Moderne schilderijbroeders’, geven een grappige parodie op bekende oude schilderijen uit beroemde tempels. Een moeder die haar kind paardje laat rijden op haar rug, wordt met een steigerend ros met ruiter vergeleken, afgebeeld op een schilderij in den tempel op den Atago heuvel te Yedo. Dit schilderij is weergegeven in een hoek der prent (nr 69), zooals we op nr 70 een baby in 't bad als ‘jongeren broeder’ zien fungeeren van een Buddhistischen heilige, die zich van zonden rein wascht onder een waterval, terwijl twee goden op een wolk (bij den baby de moeder en haar vriendin) belangstellend toezien. Het aldus geparodieerde schilderij hangt in den beroemden tempel van Fudō Myō-ō te Narita. Op dat van nr 71, uit den Hachiman-tempel in Fŭkagawa, een district van Yedo, schijnen acrobaten een voorstelling te geven. Een hunner kruipt tusschen de beenen van een ander door, juist zooals de baby op zijn moeder toekruipt, waarbij hij zelfs zijn karper op wieltjes in den steek laat. Tooneelspelers vormen het onderwerp van nr 72-75. De mannen op de drie laatste prenten hebben echte tooneelkoppen. Die op nr 73 is op 't punt een brief te schrijven, die op nr 74 staat met stroohoed en waaier in de hand bij een theehuis, terwijl op 't gordijn van den ingang een van de 8
nr 75. eerste bedrijf der chūshingura: moronao en kaoyo, door kikugawa yeizan.
beroemde gezichten aan 't Biwa meer in de provincie Ōmi is te zien: de avondklok van Fujiya. We hebben hier in den titel weer een woordspeling met den naam Ōmi en het woord aumi, rendez-vous, zooals we bij Utamaro (Tentoonstelling IV, nr 41) aantroffen; alleen was daar ook hakkei, ‘acht gezichten’, als ‘acht overeenkomsten’ geschreven, om de woordspeling volledig te maken. Acht van deze prenten gaven blijkbaar acht ter rendez-vous gekomenen en acht gezichten aan het meer Biwa. Nr 75 geeft een scène uit de eerste acte der Chūshingura, het beroemde drama der 47 vazallen, die hun leven gaven om hun meesters dood te wreken. De schurkachtige Moronao doet een beleedigend liefdesvoorstel aan Kaoyo, de gemalin van Yenya, den heer der 47 vazallen. Van de landschappen, door nr 76-78 weergegeven, herinnert de eerste, met de twee vrouwtjes, rustend op hare bundels bamboeriet en hare pijpjes aanstekend, terwijl een derde de bundels nog op 't hoofd draagt en de met riet beladen os | |
[pagina 104]
| |
ligt te rusten, levendig aan een prent van Kitao Shigemasa (Tentoonstelling II, nr 5). Ook hier die vredige voorjaarsstemming en dat lichte waas over bloesems en bergen. De schilder moet bepaald door Shigemasa's prent geïnspireerd zijn, zooals de licht roode horizonrand ons terstond aan Shunsen herinnert. Ook de figuren doen ons aan dien meester denken; hetzelfde geldt voor Yeizan's spelende kinderen (vgl. Tentoonstelling III).
nr 76. rust na arbeid, door kikugawa yeizan.
Nr 77 en 78, wier ronden vorm we ook bij Shunzan vonden, geven weer twee van de acht gezichten op 't Biwa meer, in zwartdruk. De steile, puntige rotsen op nr 77 herinneren aan de Chineesche landschappen. Bloemen vinden we op nr 79-81, in hangers of manden kunstig geschikt (blauwe regen, chrysanthen, etc.) of groote roode en witte pioenrozen, de geliefkoosde bloemen der Chineesche en Japansche schilders. Nu volgen (nr 82-96) vijftien prachtige prenten van dezen meester, die, in witte lijsten gevat, aan de wanden zijn opgehangen. Het zijn allen jonge vrouwen, behalve op nr 83, waar we Kintarō, den sterken in het bosch opgegroeiden knaap, met een grooten bijl zwaaiend op een zwart beertje zien zitten, terwijl Yama-uba, de ‘Bergmin’, met een takkenbos op haar rug vol trots naar haar zoontje staat te kijken. Nr 84, 87, en 88 geven sierlijk uitgedoste courtisane's met hare kleine volgstertjes (kaburo) op de wandeling. Op 't kleed van de laatste (nr 88) is een loerende tijger bij een bergstroom voorgesteld (de genius der bergen) en op haar obi (gordel) zien we een dreigenden draak, des tijgers doodvijand, in de wolken zweven, terwijl de roode vlammen uit zijn lichaam slaan. Hij is de donder-, regen- en watergod, de weldoende maar ook soms vernielende lichtgeest. Op de andere prenten zijn jonge vrouwen uit het dagelijksch leven voorgesteld, staand | |
[pagina 105]
| |
of op straat wandelend of naar de maan kijkend (nr 90, volgens 't opschrift de laatste van vier platen, aan bloemen, vogels, wind en maan gewijd), of lezend en gitaar spelend op de veranda (nr 89), of aan den maaltijd zittend, met de driesnarige samisen naast zich (nr 91). Soms zijn ze gecombineerd met mooie landschapjes als hoekornament. Zoo geeft nr 85, een van de ‘Acht uitgezochte gezichten’, de beroemde Nihonbashi (‘Japansche brug’) te Yedo na een storm, als de kalmte en klaarheid in de lucht zijn teruggekeerd. In de verte steken de pagodes van een Buddhistischen tempel boven het geboomte van het tempelgebied uit, en over de brug gaat langzaam een zwaarbeladen kar. Op nr 92 zien we Gotenyama, den ‘Paleisberg’ bij Yedo, een niet minder beroemd punt, in den vollen luister der kersebloesems en met een mooi gezicht op de baai met hare vroolijke witte zeiltjes. Nr 93 en 94 zijn twee zuilhangers: twee jonge vrouwen, van wie de laatste een lampje in de hand draagt. Nr 95 is aan de zijwormteelt gewijd. Een der beide vrouwen strooit moerbeibladeren, die ze uit een groote mand haalt, op een mat als voedsel voor de zijwormen, terwijl de andere de platte open korven met zijwormen van den standaard neemt, om ze op de mat te schudden. Een klein kind raapt een paar blaadjes op, die de moeder heeft laten vallen. We hebben bij Harunobu en Utamaro hetzelfde onderwerp behandeld gezien. Het trok de schilders aan, omdat het hun ruimschoots gelegenheid gaf, de vrouw in hare rustige en toch wisselende bedrijvigheid weer te geven. Ten slotte zijn 68 prenten van dezen meester in portefeuille te bezichtigen. Het zijn bijna alle oude drukken, stammend uit de oorspronkelijke verzamelingen van het Museum, m.a.w. meegebracht door Von Siebold, Cock Blomhoff, Van Overmeer Fischer e.a. Ze zijn prachtig geconserveerd, maar de kleuren zijn hard. Het komt mij voor, dat het zachte der kleuren van menige prent te danken is aan de inwerking van het licht, en dat deze platen, wanneer ze geruimen tijd aan 't zonlicht werden blootgesteld, aanmerkelijk in tint zouden winnen. Wat de voorstellingen betreft, het zijn bijna uitsluitend jonge vrouwen, voor 't meerendeel courtisane's in rijke gewaden. Verder zijn het een paar hina of poppen voor het meisjesfeest op 3 Maart, die dan op een trapvormig altaartje worden opgesteld, en een paar bloemen. Verreweg de meeste dezer prenten behooren weer tot bepaalde reeksen, kenbaar aan den titel, en versterken aldus onze meening aangaande Yeizan's groote werkkracht. Alvorens met Toyokuni het tooneel en met Hokŭsai het vrije veld van het volle realistische leven te betreden, zullen we bij de volgende tentoonstelling het werk van een meester doen zien, die Utamaro's en Yeizan's onderwerp, de vrouw, en wel voornamelijk de courtisane, meer dramatisch voorstelt. Dit is Keisai Yeisen, de productiefste van al de Ukiyo-e schilders. |
|