Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 22
(1912)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 464]
| |
De Fransche overheersching
| |
[pagina 465]
| |
reikt werden, toch werkelijk uitmuntende eigenschappen bezat. Als echtgenoot verklaart de eerste kamenier van keizerin Josephine, Madelle AvrillonGa naar voetnoot*), was de keizer wel een der meest attente die ik ooit gekend heb. Was de keizerin ongesteld, dan bezocht hij haar zoo dikwijls als hij zich aan de werkzaamheden kon onttrekken en toonde haar altijd veel attentie. Van haar kant was zij, wanneer Napoleon in moeilijkheden verkeerde, een zeer liefhebbende echtgenoote. Ook voor hare omgeving was zij de welwillendheid zelf, altijd vol vriendelijkheid, die versterkt werd door haar zacht zangerig orgaan, waarmede zij iedereen die met haar in aanraking kwam voor zich innam. Van de ontrouw van haar gemaal heeft zij nogal wat moeten ondervinden en het kon haar geducht hinderen als hij zich aan de een of andere buitensporigheid overgaf.Ga naar voetnoot†) Later, op de rots van St. Helena, erkende Napoleon dat Josephine de beminnelijkste en de beste aller vrouwen was en dat een zoon van haar voor hem noodzakelijk zou geweest zijn, niet alleen uit politiek oogpunt, maar ook voor het huiselijk leven.Ga naar voetnoot*) Bij Marie Louise trof Napoleon een meer meegaande natuur dan bij Josephine, zegt Arthur Lévy, aan wiens werkGa naar voetnoot†) in dit artikel een en ander is ontleend. Daarbij komt nog dat Josephine in tegenstelling met 's keizers zeer zuinige moeder verkwistend genoemd mag worden; het huwelijk met Marie Louise was over het algemeen gelukkig.
napoleons oudste zuster elisa (1777-1820) huwde met félix bacciochi, prins van lucques en piombino.
Maar één vrouw heeft Napoleon op zijn levenspad ontmoet die hem een waarachtige liefde heeft toegedragen. Dit was Marie von Leczinska, eene schoone Poolsche gravin, die met een ouden graaf Walewska gehuwd, Napoleon in 1807 te Warschau had leeren kennen. Daar ondervond hij voor de eerste maal de ware geneugten der liefde. Noch Josephine, die jaloersch van aard was, noch Marie Louise hadden voor hem die oprechte diepgevoelde genegenheid, welke van Madme Walewska uitging.Ga naar voetnoot§) Aantrekkingskracht bezat hij voor velen en hieromtrent zegt Von Metternich, dat een onderhoud met den keizer altijd een bizondere bekoring voor hem had en dat hij | |
[pagina 466]
| |
alle opmerkingen en tegenwerpingen, welke tot hem gericht werden, zakelijk behandelde. Voorts verhaalt de minister van den ‘Trésor Public’ Mollien, dat hij verbaasd stond over het geduld, waarmede de keizer zijn uitvoerige beschouwingen aanhoorde, terwijl hij toch meer dan eens voorgesteld was als een allerminst geduldige persoonlijkheid. Deze oudminister van Financiën getuigt, dat Napoleon het geduld bezat van tot in het oneindige te kunnen luisteren.
napoleons tweede zuster pauline (1780-1825) huwde eerst, in 1801, met den generaal leclerc, die een jaar daarna te st. domingo overleed; in 1803 hertrouwde zij met prins camille borghèse.
Van zijn goedhartigheid is ons tevens menige trek bekend. Den keizer heb ik gekend vol goedheid, verklaart maarschalk Marmont, ofschoon die niet erkend is door de algemeen heerschende opinie. De generaals Lasalle, Junot en Rapp deelden den keizer alles mede wat er in hen omging. De twee eersten, die zich om het andere jaar ruïneerden, vertelden hem hun dolle streken, waarop de keizer hun schulden betaalde. Ten opzichte van de verpleging van zieken, kon hij van groote belangstelling blijk geven en hij onthield zich daarbij niet van nuttige wenken. Dit ondervond De Lacépède, tot wien, toen hij acht dagen ziek lag, de keizer zijn lijfarts Corvisart stuurde, omdat hij vreesde dat de rechter in handen was gevallen van een onbekwaam geneesheer. Wordt Bernadotte gewond, dan wenscht hij dezen in de vriendschappelijkste termen een volledig herstel toe en drukt de hoop uit hem weldra weder aan het hoofd van zijn legercorps te zien. Even sympathiek uit hij zich tot den generaal d'Hautpoul, die zwaar gewond was geworden en wien hij zegt, te hopen dat hij weder aan het hoofd zijner onverschrokken divisie (kurassiers) zal kunnen chargeeren, ten einde zich met nieuwe lauweren te bedekken. Als maarschalk Lannes zijn verlangen uitdrukt om weder in actieven dienst geplaatst te worden, dan antwoordt Napoleon hem: ‘wanneer uw gezondheid geheel hersteld is, zult ge tot me terugkeeren. Ge kunt verzekerd zijn, dat ik het een genoegen zal vinden U altijd bij me te hebben, vooral op den dag van een veldslag. Doch vóór alles word beter’. Het postcriptum luidt: ‘Twijfel niet aan mijn vriendschap’. Is de grenadier der keizerlijke Garde Coignet het slachtoffer geworden van een poging tot vergiftiging, dan geeft de keizer order, dat twee geneesheeren 's nachts bij den patient zullen waken. Iederen morgen kwam een adjudant berichten inwinnen naar den lijder. Bij het sneuvelen van beroemde krijgsoversten was 's keizers droefheid ongeveinsd, zooals o.a. bij maarschalk Lannes (1809) bleek, toen deze aan zijn wonden was overleden. Hij omhelsde het lijk, in tranen uitroepende: ‘Quelle perte pour la | |
[pagina 467]
| |
France et pour moi!’ Als Prins Berthier hem van dit treurige schouwspel wilde verwijderen, verzet hij zich daartegen en blijft meer dan een uur bij het lijk. In een schrijven aan keizerin Josephine over dit noodlottige sterfgeval, spreekt aan het slot het diep medegevoel van Napoleon met de weduwe, door deze zoo geheel uit het hart gekomen woorden: ‘Si tu peux contribuer à consoler la pauvre maréchale, fais-le’. Aan het sterfbed van zijn boezemvriend en wapenbroeder Duroc (1813) omhelst hij dezen nog verscheidene malen, terwijl dikke tranen langs zijn wangen biggelen. Als dr. Ivan hem den volgenden morgen komt mededeelen, dat het leven geweken is, zegt hij: ‘Enfin, il ne souffre plus, il est plus heureux que moi’. Minutieus kon hij te werk gaan bij het nazien van zaken rakende de comptabiliteit. In een brief aan zijn stiefzoon Eugène verzocht hij dezen in vertrouwen aan Marmont te zeggen, dat zijn administratie in de war is en dat er alle kans bestaat zijn roep van nauwgezetheid te verliezen. Wel een bewijs van kieschheid, maar ook van toegevendheid. Een eerlijk karakter schatte Napoleon hoog. MarbotGa naar voetnoot*) verhaalt ons, dat bij een verkenning in 1809 een drietal Oostenrijksche soldaten werden opgelicht en voor Napoleon gebracht, waarop een van hen in tranen losbarstte. Deze arme jongen zeide al snikkende, dat het algemeen bekend was hoe goed de Franschen hun gevangenen behandelden, maar dat hij den geldgordel van zijn kapitein droeg, welke bijna diens geheele fortuin bevatte, en deze hem nu ongetwijfeld van desertie, gepaard met diefstal zou verdenken. Dit wekte medelijden bij Napoleon. Hij deed dien eerlijken Oostenrijker aanzeggen dat hij vrij was, en wel over twee dagen, wanneer de Franschen
napoleons derde zuster caroline (1782-1839) huwde in 1800 met joachim murat, van 1808-1814 koning van napels.
voor Weenen zouden staan; alsdan zou hij de voorposten kunnen passeeren om zich bij zijn kapitein te voegen. Vervolgens nam Napoleon uit zijn cassette een rol bevattend 1000 frcs., en stelde deze den gevangene ter hand onder het uitspreken dezer grootsche gedachte: ‘Il faut honorer la vertu partout où elle se montre’. Den beiden anderen gevangenen schonk de keizer eveneens eenige goudstukken en de vrijheid. Een groote kracht ging wel van die machtige figuur uit; wat bezat deze niet in hooge mate de gave, geestdrift bij zijn soldaten te wekken en ze als 't ware te electriseeren door een enkel kernachtig woord. En wat kon de keizer hen niet gelukkig maken met het toekennen van het Legioen van Eer of, indien zij het ridderkruis reeds bezaten, bij een nieuwe verdienstelijke daad met den laagsten adeltitel van ‘Chevalier de l'Empire’, waar- | |
[pagina 468]
| |
aan tevens een jaargeld verbonden was. Aan het welzijn zijner getrouwe soldaten besteedde hij veel zorg, zooals o.a. blijkt uit den maatregel, welke hij nam ter bestrijding van zelfmoord toen hij nog consul was. De aanleiding hiertoe was dat een
zeer zeldzame en buitengewone fraaie empire-pendule, eigendom van mevr. ramaer te delft. de voorstelling betreft een grootmoedigen trek van napoleon. hij verzoekt de prinses von hatzfeld den brief in het vuur te werpen, waardoor haar echtgenoot, in zijn kwaliteit als parlementair, in oct. 1806, op heeterdaad op spionnage werd betrapt, waarvoor hem het doodvonnis te wachten stond.
grenadier van de Consulaire Garde zich zelf het leven had benomen wegens een onbeantwoorde liefde en dat een dergelijk feit toen niet lang geleden eveneens had plaats gegrepen. Zoodra dit den Eersten Consul ter oore kwam liet hij bij dagorder (Mei 1802) het volgende bekend maken: ‘Dat een soldaat aanvallen van smart en droefgeestigheid moet weten te overwinnen; dat er evenveel moed in gelegen is met standvastigheid zieleleed te dragen als om niet terug te deinzen voor het vuur der vijandelijke batterij. Zich geheel aan het verdriet over te geven, zich te dooden, ten einde er zich aan te onttrekken, staat gelijk met het slagveld te verlaten zonder lauweren te hebben behaald’.Ga naar voetnoot*) Om nu nog eens een oordeel te vernemen | |
[pagina 469]
| |
van een zijner getrouwen verwijzen we naar generaal Rapp, die in zijn hoedanigheid van aide-de-camp meer dan iemand anders in de gelegenheid was Napoleon te leeren kennen. Vele personen, zegt deze generaalGa naar voetnoot*) schilderen Napoleon af als een hardvochtig en opvliegend wezen, maar dat doen toch alleen zij die hem nooit van nabij gekend hebben. Geheel verdiept als hij kon wezen in de staatszaken en daarin veelal gedwarsboomd, maakte het hem ongeduldig, humeurig, en, zooals een andere schrijverGa naar voetnoot†) opmerkt, onverdragelijk in zijne ontevredenheid, wanneer de loop der gebeurtenissen zijn groote plannen omverwierp. Echter was hij zoo goedhartig en welwillend dat zijn aanvallen van drift altijd spoedig bedaarden. Rapp heeft eens een van die aanvallen - hoewel niet geheel ten onrechte verdiend - te verduren gehad. Woedend trad Napoleon uit zijn kabinet op hem toe en met den blik, welke zoo menigeen heeft doen sidderen, deed hij tegelijk een stroom van verwijtingen op dien generaal neerdalen. De zaak was echter spoedig bijgelegd. Als hij slecht gehumeurd was, kon hij wel eens tegen dengene die iets verricht had dat hem weinig aanstond, in tegenwoordigheid van anderen, heftig uitvallen, hetgeen dan voor de persoon in quaestie een geweldig koud bad was. Niet alleen voor hooggeplaatsten was hij gestreng, maar ook voor zijn dienstpersoneel, dat hij overigens humaan behandelde, bleef hij zich zelf gelijk. Ten slotte nog een paar kleine trekken van 's keizers inborst. Bij het afdoen van groote zaken verloor hij ook de kleine niet uit het oog, zooals o.a. blijkt uit zijn schrijven van 16 Juli 1806 aan den toenmaligen minister van Politie Fouché, dat luidt: ‘Gisteren heeft een ongeluk plaats gehad Een klein kind is blijkbaar door de schuld van een koetsier gedood. Men store zich er niet aan bij wien die koetsier in dienst is, doch arresteere hem en straffe hem gestreng’.Ga naar voetnoot*) Merkwaardig is het tevens te vernemen hoe conscientieus Napoleon zijne regeering opvatte. Toen hem in October 1810 werd medegedeeld dat vele werklieden, zoowel te Rotterdam als te Amsterdam, zonder werk waren, schreef hij aan Prins Lebrun: ‘Laat mij weten tot welke categorie zij behooren en welken arbeid men hun zou kunnen verschaffen.’Ga naar voetnoot†)
de linkerhand van napoleon, geteekend door een grenadier van de keizerlijke garde. 's keizers handen waren blank, gevuld, flink, met smal uitloopende fijne vingers, mooi vel en rose glimmende, goed onderhouden nagels. voor degenen die de chiromantie bestudeeren interessant.
Hij wist er ook in zijn huishouding zorg voor te dragen dat regel en orde heerschte. Ook daar ging zijn blik tot in de kleinste bizonderheden, zoodat men zich onwillekeurig afvraagt hoe dit mogelijk was van iemand, wiens tijd toch zoozeer door staatszaken in beslag werd genomen. Maar tusschen die bedrijven door kon hij zich met allerlei bemoeien en zijn gewone vragen waren als hij zag dat er iets nieuws was aangeschaft: ‘Wat is dat? Dat heb ik nog niet gezien. Waartoe dient het en wat kost het wel?’Ga naar voetnoot§) Hoeveel andere groote geesten achtten het beneden zich op hun huishoudelijke zaken te letten! Laat het ons vergund zijn nog hieraan toe te voegen het oordeel van den chemicus en lateren staatsman graaf Chaptal over de figuur NapoleonGa naar voetnoot**). Deze, die den keizer blijkbaar minder vriendschappelijk gezind was, zegt van zijn persoon, zijn ‘faits et gestes’: | |
[pagina 470]
| |
Napoleon bezat een gedrongen, kleine gestalte; hij had een levendige gelaatsuitdrukking, was gezond en bezat een buitengewone stoutmoedigheid. Zijn lichaam en geest kenden geen vermoeidheid. Twaalf tot veertien uren heeft men hem te paard zien zitten zonder af te stijgen. Men heeft hem van uit het hartje van Polen zien terugkeeren zonder zich onderweg op te houden, en bij aankomst zijn staatsraad bijeenroepen, waarbij hij dezelfde veerkracht en helderheid van gedachten toonde, alsof hij den nacht te voren op zijn bed had doorgebracht. Zijn gewoonte was een bad te nemen om op krachten te komen, maar het gebeurde wel, dat hij in het bad insliep en dan beweerde, dat het badwater binnen een uur aan zijn zenuwen al de kracht teruggaf, welke zij door groote inspanning verloren hadden. Het scheen, dat vermoeienis of een krachtige inspanning bevorderlijk waren voor zijn gestel. Na een zwaren veldtocht zag hij er bij zijn terugkeer welvarender uit dan bij zijn vertrek. Zijn geestkracht was even onuitputtelijk als zijn lichaamskracht. Dikwijls hield hij vergaderingen over staatszaken, welke acht à tien uren duurden en altijd was zijn betoog even helder. Na deze vergaderingen hield hij weer andere beraadslagingen over de meest verschillende onderwerpen en nooit liet hij vermoeidheid van geest blijken. Meestal trok hij zich daarna in zijn kabinet terug om op nieuw aan den arbeid te gaan. Het gebeurde wel, dat hij slechts eenige minuten van den dag voor zijn maaltijd noodig had, ten einde dan den overigen tijd aan het werk te kunnen blijven. Een bepaalde voorliefde voor spijs en drank had hij niet; matigheid was bij hem regel.
de koning van rome gedragen door den sergeant der keizerlijke garde coignet te saint cloud in 1811.
Een vaste leefregel hield Napoleon er echter niet op na. Hij gebruikte het middagmaal 't zij te vijf, 't zij te elf uur 's avonds. Voor zijn nachtrust had hij soms acht of tien uren noodig; dan weer stond hij, nauwelijks naar bed gegaan, weder op, om den geheelen nacht weder te gaan zitten werken. Er was bijkans niemand, die zich in zijn tegenwoordigheid op zijn gemak gevoelde; hij zelf bekommerde zich om niets maar eischte van zijne omgeving, dat de strengste etiquette werd in acht genomen. Deze handelwijze was een gevolg van een geringschatting, die hij voor het meerendeel zijner medemenschen had. Zijn vormen waren die van een slecht opgevoeden luitenant. Vernielzucht behoorde tot zijn gebreken. Het kwam voort uit gewoonte en het lag in zijn karakter. Te midden der behandeling van | |
[pagina 471]
| |
de staatszaken zag men hem met een pennemes in de zijleuning van zijn fauteuil kerven en er diepe insnijdingen in maken. Stelde men hem een of ander bizonder werk over beeldhouwkunst ter hand, dan kreeg men het zelden ongeschonden terug. Liefkoosde hij een kind, dan kon hij het zoodanig knijpen, dat het begon te huilenGa naar voetnoot*). De grootste orde heerschte in zijn uitgaven en hij ging even spaarzaam om met de staatsgelden als met die van zijn eigen huishouding. Aldus graaf Chaptal, die niet bepaald tot Napoleons vereerders behoorde.
Ook de groote componist Beethoven was in 't eerst zeer ingenomen met den keizer, die voor muziek niet ongevoelig bleek. Hij componeerde eene symphonie te zijner eere, welke hij naar hem noemde en hem wilde opdragen. Doch door Napoleons toenemende heerschzucht kwam Beethoven tot andere gedachten. Hij schrapte den naam door, wilde zijn compositie niet aan een despoot opdragen. Deze symphonie is bekend onder den naam van ‘Eroïca’. Mogen 's keizers handelingen niet altijd sympathie wekken - men denke slechts aan het drama van den hertog van Enghien, de gevangenneming van Paus Pius VII en den oorlog in Spanje, nadat de Kon. familie te Bayonne gedwongen was afstand te doen van de Spaansche kroon - zijn grootheid toch moet erkend worden in zijn staatsmanswijsheid, zijn krijgsgenie en in de doorzettingskracht, waarmede hij zijn veelomvattende plannen wist uit te voeren. Bovendien sterk en onwrikbaar, hoorde men hem nimmer klagen over teleurstellingen, die hem troffen. Bij de moeilijke marschen in den veldtocht van Italië, hetzij onder de verzengende zonnestralen van Egypte, hetzij te midden der ijsvlakten van Rusland, nooit kwam een ongeduldig woord uit zijn mond. De eerzucht, doet Napoleons cipier van St. Helena opmerken, liet hem niet den tijd om te klagenGa naar voetnoot*). In zijn ballingschap daarentegen zou 't eerst met recht klagen worden, want in deze periode van gedwongen werkeloosheid heeft Napoleon ontzaglijk veel geleden. Te midden van menschen, die hem het leven door hun onderlingen naijver er niet beter op maakten, daarbij bewaakt door een cipier als Hudson Lowe, die hem zijn bestaan op kleinzielige wijze vergalde, liet de keizer in momenten van apathie, meer dan eens het schrijven van het relaas zijner veldtochten rusten om te staren naar de zware nevelen, welke het plateau van
de in engeland geslagen spotpenning op napoleon's ballingschap naar st. helena.
Longwood omringden. Dan sloeg hij al trommelende op de ruiten van zijn werkkamer, den blik gericht over den wijden Oceaan, volgende de meeuwen in hun vlucht en zuchtte hij slechts: ‘Quelle croix! Quel ennui!’Ga naar voetnoot†) Teekent dit niet het dorre bestaan van dien man voor wien de wereld te klein was! Maar dit is althans een feit, dat indien Engeland de gevangenschap van den onttroonden imperator niet zoo ondragelijk had gemaakt, zijn populariteit in Frankrijk nooit zoo groot zou zijn gebleven. Die ballingschap op St. Helena heeft deernis gewekt zelfs bij zijn vroegere tegenstanders en bij het overbrengen van zijn stoffelijk overschot naar Frankrijk, erkenden ook dezen 's keizers grootheid als krijgsoverste en wetgever. |
|