Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 22
(1912)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 378]
| |
Huizen en dorpen op Nias,
Wat in dit opstel volgt over de huizen en de dorpen op Nias, het grootste van de reeks eilanden, die, ten westen van Sumatra, in de richting van de kustlijn geschikt liggen, moet beschouwd worden als een bijschrift ten behoeve van de afbeeldingen. Deze zijn hoofdzaak hier. Korten tijd geleden heeft het ethnologisch museum te Rotterdam eene verzameling ethnografica ten geschenke ontvangen, door den luitenant ter zee 1e klas F.C. Brust, kommandant van Hr. Ms. Opnemingsvaartuig Van Gogh op Nias verzameldGa naar voetnoot*). En deze collectie ging vergezeld van een groot aantal foto's van Nias, o.a. van Niassche huizen en dorpen. Van deze huizen, die tot de merkwaardigste gebouwen behooren van den geheelen Archipel, bestaan wel afbeeldingen: Modigliani geeft in zijn Un Viaggio a Nias reproducties van blijkbaar niet zeer fraaie foto's; maar wanneer men niet medetelt de twee huizen in het straks te noemen opstel van Rappard,
| |
[pagina 379]
| |
L.J. Palmer van den Broek het volgende (geciteerd door Th.C. Rappard in Bijdr. Instit. deel 62, 1909, blz. 540): ‘Wij trokken de plaats voorbij waar het in (1863) getuchtigde Orahili gelegen heeft, en stonden eindelijk aan den voet van een trap van ruwe steenblokken, die zeer steil tot een hoogte van pl. m. 50 meters oprees en een imposanten aanblik opleverde. Nadat wij haar beklommen hadden en door een opening in een dikke bamboe-doeri (= gedoornde) haag waren gegaan, bevonden wij ons voor een tweede trap, thans echter minder steil en van vierkant behouwen steenen samengesteld. Ook deze werd beklommen, daarop nog een derde en eindelijk een vierde, die zoo fraai en regelmatig was, als men zich voor een Europeesch raadhuis nauwelijksschooner kan wenschen. Wij hadden toen den top van den heuvel bereikt en voor ons breidde zich Hili Fanajama uit’. Oorspronkelijk heette het dorp Orahili; na de herbouwing op de tegenwoordige plaats gaf men het den naam van Bawomataloeo, d.i. Zonneberg; en thans heet het Hili Fanajama. Volgens Palmer van den Broek is deze kampong de schoonst aangelegde en de grootste tevens van de geheele zuid. Haar 231 huizen (de slaven-woningen niet medegerekend) zijn geschaard langs twee breede straten, die elkander loodrecht snijden. In het midden staan de groote huizen der voornaamste hoofden; een daarvan heeft een frontbreedte van ongeveer 10, een lengte van 35 meter en de nok van het dak ligt zeker wel 17 meter boven den grond, is zelfs in de Lagoendibaai zichtbaar. Keurig behouwen daro-daro, dat zijn groote rechthoekig bewerkte steenen banken, tot zitplaatsen bestemd voor de geesten der dooden, vindt men voor dit groote huis. Schuin daar tegenover staat de balé, waar de houten beelden opgesteld zijn, vermoedelijk van de stichters der kampong. 2. trap met poort in een muur van het dorp bawoganoeo, zuidoost-nias.
De inrichting der dorpen in het zuiden steekt gunstig af - vertelt Rappard in zijn bovengenoemd opstel - bij die in de noordelijke helft des eilands; men vindt er een regelmatigen aanleg, grootere zindelijkheid, dikwijls een voorbeeldige tucht en orde. De straten zijn er geplaveid, de woningen hebben steenen voetpaden, die naar de soms 20 meter breede dorpsstraat leiden. De wegen houdt men schoon en zelfs tusschen de dorpen onderling zijn zij over eenigen afstand nog bestraat. Vroeger liep des nachts de nacht- | |
[pagina 380]
| |
3. huis met terras van het hoofd van bawoganoeo, zuidoost-nias.
wacht rond, den bewoners met luiden roep eraan herinnerend, dat 's nachts vuur aanhouden gevaarlijk is; misschien gebeurt dit nog, en zeker is het brandgevaar voor de met atap gedekte huizen, in straten dicht op elkander staande, thans niet minder dan voorheen. Meerendeels zijn de kampongs versterkt. Merkwaardig is de mededeeling van den schrijver, dat de huizen van iedere straatzijde in Bawomataloeo onderling door zijdeuren gemeenschap hebben, waarschijnlijk met het doel om, bij gevaar, de mannen gemakkelijker op het bedreigde punt te kunnen verzamelen, zonder dat zij te voorschijn komen vooraf. Vooral in oorlogstijd, dat is op Nias: bijna voortdurend, tracht men den toegang tot het dorp voor den inlandschen vijand moeilijk te maken door stevige palissadeeringen, afgravingen, verhakkingen, wolfskuilen, enz. De soms anderhalven meter dikke ringmuur is opgetrokken van blokken koraalsteen tot een hoogte van ongeveer drie meter. Enkele dorpen hebben daarenboven nog een kringvormigen muur aan een der beide poorten, die uitgespaard zijn in den ringmuur aan de uiteinden van de dorpsstraat; bij de stevige houten deuren van deze poorten wordt geregeld gewaakt. Van de hagen van gedoornde bamboe spraken wij reeds. Voor een inlandschen vijand is een aldus versterkte kampong zoo goed als onneembaar, vooral indien hare zwakke punten door bijzondere middelen, afgraving e.d., ongenaakbaar geworden zijn. Bij den bestaanden naijver, dus lezen wij in een ander opstel van denzelfden controleur, van de kampongs onderling om den voorrang, bij de oude veeten, die nimmer vergeten worden, schijnen de familieverhoudingen tusschen de hoofden niet te kunnen verhinderen, dat maar een kleine nieuwe twist behoeft te ontstaan om het landschap in beroering en tot den oorlogstoestand te brengen. Daarbij komt het wel is waar niet of zelden tot een open krijg, doch het verraderlijk aanvallen van lieden, die zich eenigszins buiten de kampongs begeven hebben, het nachtelijk beschieten der kampongs, brengen groote onrust te weeg, terwijl door het zich opsluiten in versterkte kampongs alle verkeer en veldarbeid ophouden. Den ingang van het op de zuid-oostkust gelegen dorp Bawoganoeo vertoont afb. 2; hier is de poort aanwezig. De afbeelding 3 geeft het dorpsplein van dezelfde plaats te zien. Het huis van het hoofd staat op den achtergrond, op een hoog van steenen gebouwd terras en overziet het geheele dorp. Dit terras van op elkander | |
[pagina 381]
| |
gestapelde steenen
4. huizen in het dorp hili amaitaniha, zuid-nias.
vond ik in de literatuur niet vermeld en de heer H.W. Fischer, conservator aan 's Rijks ethnographisch museum, die de auteur is van den catalogus, handelende over de eilanden rond- om Sumatra, kende (in Aug. 1911) deze terrassen niet. Ik mag dus wel aannemen, dat den lezer hier iets nieuws omtrent den bouwtrant der Niassers voorgelegd wordt. Op deze afbeelding ziet men het huis heel op den achtergrond van het plein. Het maaksel van de schuin oploopende huisdaken van gedroogd blad, met de naar buiten opslaande vensterluiken, is goed te zien op de afb. 5, die het huis toont van het hoofd van de reeds genoemde kampong Bawomataloeo (Hili Fanajama) op de zuidkust. Dit is het grootste huis van 't geheele eiland en, naar ik meen, komen nergens in den Archipel zulke hooge huizen voor. De afmetingen blijken uit de menschen-figuurtjes die bij het huis staan, en vooral op afb. 6 kan men goed zien hoe dik de houten kolommen zijn - want van palen kan men hier niet spreken - die voor den onderbouw gebruikt werden. Uit de konstruktie dezer huizen, die zonder eenig ijzerwerk zijn opgebouwd en die niet verwrikken bij den dans der mannen, zijnde een getrappel van 150 tot 200 personen tegelijk, blijkt de geschiktheid der Niassers voor het timmervak. Von Rosenberg heeft indertijd interessante bijzonderheden omtrent dezen huisbouw medegedeeld. In het zuiden vindt men menig huis waarvan de kosten van aanvoer en bewerking der grondstoffen op niet minder dan zesduizend gulden kunnen geschat worden. Het zware hout voor het paalwerk moet ver gehaald worden, soms met vlotten over zee van Telok Beleika en vandaar over moeilijk terrein naar de plaats van bestemming. Voor de breede paneelen waaruit de omwanding bestaat, voor de estrade die de geheele breedte van het huis inneemt en voor de dikke plank die tot zetel en ligplaats van het hoofd des gezins dient, worden fijne houtsoorten van de Batoe-eilanden aangebracht. En de groote steenen zerken voor de banken buitenshuis (afb. 4) worden ook niet altijd dicht in de nabijheid gevonden. Het gevolg van een en ander is, dat men soms vele jaren aan den bouw van een huis bezig blijft. In de zuid is de betimmering der huizen veel beter dan in het noorden; de zuid-Niasser is ook knapper in het houtsnijden. In het zuiden zijn de woningen solieder en zwaarder gebouwd met een betrekkelijk smal front bij groote diepte, 10 tot 12 meter bij 25 tot 30 voor de grootste woningen. Het inwendige bestaat in een algemeen voor- | |
[pagina 382]
| |
vertrek, dat door een van 3 tot 4 meter hoogen tusschenwand, waarin de vuurhaard met rookvanger zich bevindt, gescheiden is van het achterste gedeelte, waar de woonvertrekken liggen voor de verschillende gezinnen, soms 2 tot 4 in één woning. Nevens den haard, behoorlijk afgesloten en van deuren voorzien, kan men het vertrekje vinden, dat hier met meer recht dan in het noorden den naam van geheim draagt; en daarnaast deuren, waarvan de eene het voor- en het achtergedeelte verbindt en een andere op de trap uitkomt. De voorzijde van het algemeene vertrek, de huiskamer, heeft bij de groote woningen, drie estrades, een paar voeten boven elkander en allengs smaller wordend; de onderste is van vijf tot zes voet breed, de bovenste zou men een breede plank kunnen noemen. Door traliewerk heeft men uit het woonvertrek een kijkje op de straat. Toegang tot dit vertrek krijgt men van buiten over een twee voet boven den grond en tusschen de middelste palenrijen gelegden planken vloer, door een vrij donkere gang, die doorloopt tot ongeveer het midden van de woning, en dan klimt men langs een ladder, ook wel langs een goede trap naar de woning. Deze beschrijving van het huis van binnen brengt ons naar afb. 7, het hoofd van Bawomataloeo voorstellende, met zijn zoon, in het woonvertrek zijner woning. Terloops zij gevraagd of deze zoon niet bijzonder veel op een Dajak gelijkt. De plaat geeft van allerlei te zien: de kleeding en de bewapening van beide personen, o.a. het zeer kenbare Niassche schild; naast den zoon een paar houten beelden; aan den wand een5. huis van het dorpshoofd van bawomataloeo, zuid-nias, het grootste huis van nias.
menigte onderkaken van varkens, en eenige theekopjes; verder een Niasch zwaard met prachtig gestileerden dierenkop als greep; een Boegineesche kris; een porceleinen gendi; een aantal borden in rotan vlechtwerk, vermoedelijk eenige gouden sieraden en een paar geslepen of gegoten karaffen. En nu treft ons hoe behoudend deze menschen zijn. Een halve eeuw geleden zag zulk een burgemeesters-woning er precies eender uit. In het Verslag omtrent het eiland Nias en deszelfs bewoners door Nieuwenhuizen en Von Rosenberg (1863) leest men: ‘wij telden in een huis ver over de drie honderd groote grove chinesche schotels, in rotan gevlochten op hun kant hangende, behalve de menigte karaffen, fleschjes van olie- en azijnstellen, wijn- en bierflesschen en kruiken.’ Elders vermelden | |
[pagina 383]
| |
zij de aanwezigheid van de onderkaken van al de in het huis geslachte varkens, aan rotan geregen en in rijen twee, drie, vier boven elkander; hun aantal geeft de gegoedheid der bewoners aan. 6. een gedeelte van het grootste huis van nias in het dorp bawomataloeo.
Aan de wanden van de algemeene zaal in de woning van het hoofd hangen verder de zeer zorgvuldig onderhouden geweren, soms van het geheele dorp bij elkaar, pantsers en ijzeren helmen, zoodat alles te samen het vertrek doet gelijken op een arsenaal, volgens Rappard. Voor verscheidene woningen hangen onder het afdak van den voorgevel menschenschedels, elders dierenkoppen, waar de beschaving geleerd heeft, dat oorlogvoeren en elkander dooden onbeschaafd is. Noordelijker op het eiland treft men een ander type van huizen, waarvan op afb. 8 het uiterlijk te zien is. Daar de hoeken afgerond zijn, schrijft Von Rosenberg, gelijken zij niet kwaad naar manden op staken, waarop een hoog puntig deksel zou zijn geplaatst. Hoe groot deze huizen ongeveer zijn, kan men zien aan de jongens die vlak erbij staan; de huizen der hoofden zijn gemeenlijk iets hooger dan de andere. Hier is dus een merkbaar verschil in huisbouw; terwijl de zuid-Niassche huizen langwerpig vierkant zijn, met een zoogenaamd zadeldak, en de lengte-as dwars op de richting van den dorpsweg staat, zijn de woningen in het noorden ovaal en loopt hunne lengte-as evenwijdig met de straat. In het noorden liggen de huizen veel meer verspreid en dorpen met meer dan 40 woningen zijn daar zeldzaam. De plattegrond van een huis uit het noorden, vertoont, zooals in den catalogus van het museum te Leiden gezegd wordt, twee rechter zij kanten, verbonden door halve cirkelbogen. Een daar aanwezig model heeft als licht-en luchtopeningen vijf naar boven openslaande kleppen in het onderste gedeelte van het dak, op verschillende plaatsen van den omtrek. De klep, die op het midden van elk der rechte gedeelten ligt, draait in een houten raam, de andere om een houten as die met klossen aan een paar spanribben is bevestigd. In | |
[pagina 384]
| |
het algemeen vertrek en in de keuken zijn door stijlen en dwarslatten eenvoudige rekken samengesteld. In de keuken liggen twee losse ramen, die een haard vormen. Voorts vermeldt de catalogus in hout gesneden dierfiguren, voorouderbeelden, priestergoden en andere beelden. 7. groote zaal in het huis te bawomataloeo.
De steenblokken voor de woningen van hoofden en aanzienlijken, die over het geheele eiland als bewijzen van rijkdom en aanzien en ter eere van gestorven bloedverwanten worden opgesteld en vereering genieten, zijn veelal zoodanig versierd, dat zij, hier te lande op een dorpsplein neergezet, zouden gevaar loopen in beslag genomen te worden. Nias is zeer sterk in deze symbolische versiering; in verband met de voorstelling worden de steenen in mannelijke en vrouwelijke onderscheiden, naar Rappard mededeelt. In zuid-Nias bewerkt men groote blokken zandsteen tot rechthoekige zerken soms 10 voet lang en van 3 tot 5 voet breed, zooals o.a. in de kampong Bawomataloeo. Soms zijn de steenen plat en cylindrisch, met een middellijn van een meter; ook deze dienen tot zitplaatsen van de hoofden bij vergaderingen. De oprichting der8. ovaal huis te toegala (west-nias).
steenen kan niet zonder groote feestelijkheden afloopen, waarbij in het noorden een paar honderd, in het zuiden soms wel duizend varkens geslacht worden, wanneer een hoofd van aanzien zijne talrijke verwanten en bekenden uitnoodigt om bij de steenlegging en het maal dat daarop volgt tegenwoordig te zijn.
Rotterdam, begin 1912. |
|