| |
| |
| |
Japansche kleurendrukken in het Rijks Ethnographisch Museum te Leiden
door dr. M.W. de Visser.
V.
Utamaro's volgelingen en Yeishi met diens leerlingen.
De vijfde tentoonstelling (1 Mei tot 15 Augustus 1912) geeft prenten van Utamaro's volgelingen en van Yeishi, den stichter van een verwante school, waartoe o.a. Yeishō, Yeisui en Yeiri behooren.
nr 3. prent van kikumaro.
Koikawa Harumachi, Utamaro's medeleerling bij Toriyama Sekiyen, werkte niet alleen in zijn geest, maar gaf na Utamaro's dood (1806) zelfs prenten uit op diens naam. Nr. 1, door hem met zijn eigen naam geteekend, is een rustige straatscène, bij vollen zonneschijn. De jonge vrouwen en kleine meisjes, die er rondwandelen, behooren blijkbaar allen tot de Yoshiwara. Zij loopen onder een zonnescherm of kijken naar de chrysanthen van een bloemenkoopman, die met zijn pijpje in den mond rustig afwacht of ze iets zullen koopen. De banken met toebehooren van een groot theehuis zien we op den achtergrond. Hoewel het geheel het oog aangenaam aandoet, zien we terstond dat deze schilder niet in Utamaro's schaduw kon staan.
Kitagawa Kikumaro, een van Utamaro's leerlingen, werkte van ongeveer 1789 tot 1796 onder dezen naam, om vervolgens dien van Tsŭkimaro aan te nemen, dien hij behield tot ongeveer 1829. Toen zei hij den Ukiyo-e stijl vaarwel en schilderde voortaan onder den naam Kansetsu. Uit de eerste periode dateeren nr 2-7, waar we twee jonge vrouwen in gezelschap van een vriendin (nr 2) of van een jongen man (nr 3) zich zien amuseeren met boog en pijl, die door hun kleine afmetingen voor vrouwenspel berekend zijn; hare onbedrevenheid blijkt uit het feit dat ze boog en pijl in verkeerde handen houden. Nr 4 stelt de door de Ukiyo-e schilders dikwijls afge- | |
| |
beelde moeder en dochter, Tonase en Konami, uit de achtste acte der Chūshingura voor, op reis naar het huis van Yuranosŭke, den vader van Rikya, Konami's verloofde. Bij de beschrijving der vorige tentoonstelling is van dit beroemde drama reeds in het kort melding gemaakt. De dochter heeft haren grooten reishoed en een bamboestaf in de handen. Op nr 5 ziet men eveneens een damesgezelschap op reis. De draagstoel is neergezet en een hijgende en puffende drager wischt zich het zweet van 't gezicht. Een jonge vrouw spreekt van uit den draagstoel met een jongen man, die zijn grooten reishoed in de handen heeft en zich met zijn waaier koelte toewaait. Twee andere vrouwen staan erbij, de eene geleund over den balk van den draagstoel, de andere met beide handen haar hoed recht zettend. Nr 6 geeft een gezelschap uit de Yoshiwara, en op nr 7, een mooie fijne prent, zien we twee oirans met een jong meisje, allen behoorend tot het Ogiya of Waaierhuis, kakemono's offerend aan Asakŭsa Kwannon, de als godin der barmhartigheid ten zeerste vereerde Bodhisattwa Awalokiteçwara, die o.a. een beroemden tempel heeft in Asakŭsa, de bekende wijk van Tōkyō, waar een eeuwig durende kermis de talrijke bezoekers van den tempel opvroolijkt. Verder
zijn nog in portefeuille te bezichtigen een andere druk van nr 5, en een leelijke druk van een aardige plaat (7a), voorstellend twee draagstoelen, in één waarvan een vrouw, een Shintō tempel passeerend, kenbaar aan het tempelvaandel waarop men Daimyōjin, ‘Groote schitterende god’ leest. Een groep mannen en vrouwen kijkt hen grinnikend na, blijkbaar niet zonder eenige opmerkingen ten beste te geven. Deze plaat is geteekend Kikumaro, alsook een andere prent (7b), voorstellend twee jonge vrouwen, van wie men aan de haardracht de eene als ongehuwd, de andere als gehuwd kan herkennen. De eerste slaat van achter hare armen om den hals der andere, alsof zij door haar op den rug gedragen wordt.
nr 10. prent van tsukimaro.
Nrs 8-11 dateeren van na 1796, want ze zijn geteekend Tsŭkimaro. Op de eerste prent zien we de hetaere Hanao̅gi of ‘Bloemenwaaier’ uit het ‘Waaierhuis’, die juist een gedicht geschreven heeft op een lange smalle plank, welke dient om aan een pijler opgehangen te worden. Nr 9 vertoont twee jonge vrouwen, van wie de eene, door de vele haarpennen en den van voren gedragen
| |
| |
gordelstrik kenbaar als courtisane, een ketel plaatst op een grooten geelkoperen bak met houtskool (hibachi), terwijl de andere, met de rechterhand op den grond steunend, met den linker wijsvinger een naam schijnt te schrijven, waarnaar de eerste kijkt. Het is zeker de naam van haar geliefde, want het opschrift luidt: ‘De jongere zuster bemint in stilte’. Drie jonge dames op een pelgrims reis van Yedo naar den heiligen Fujiberg, met groote reishoeden, sandalen en een statiepajong met grooten strik en fladderende linten, wandelen op nr 10 genoegelijk verder, terwijl op den achtergrond de voet van den vulkaan reeds in 't zicht is. Op nr 11 wordt een jong meisje door twee anderen sierlijk opgetooid, terwijl haar een groote bronzen handspiegel in een geopende verlakte doos wordt voorgehouden. Nr 12, een ongeteekende, doch aan dezen meester toegeschreven prent, vertoont twee dames in den zomer wandelend aan een meer, aan welks overkant de Fuji statig verrijst, terwijl verscheidene scheepjes met bolle zeilen langs zijn voet varen. Een der dames draagt haar ronden hoed op een stok, de andere heeft een doek als vlag aan een stok gebonden. Een jonge man danst vroolijk met zijn waaier zwaaiend achteraan. In portefeuille zijn nog drie prenten van Tsŭkimaro, waarvan 12 a een nieuwjaarsviering in de Yoshiwara, in 't Miurahuis, voorstelt. Op den voorgrond zit een man lustig te slurpen aan een groote rijstwijnschaal, met de symbolen van lang leven, schildpad, bamboe en spar, op een verlakt tafeltje vóór zich, terwijl achter hem een courtisane bezig is nieuwjaarscadeautjes of gelukwenschen in witte omslagen met roode geluksstrikken te
nr 16. prent van hidemaro.
voorzien, en haar vrouwelijke volgelinge er een wegbrengt op een presenteerblaadje. Deze prent is hard van kleur, evenals nr 12 b, een courtisane in vol ornaat, wandelend met twee kleine meisjes als attendanten (kaburo), op mooie verlakte klompjes (geta), langs een bamboeschutting waarachter een bloeiende kerseboom ons de reden zegt, waarom zij zoo fijn uitgedost er op uit zijn gegaan. Het lentefeest is daar, en Michitose van het Juweelenhuis gaat er met hare dienaresjes, Hanano en Iroka, van genieten. De surimono(gelegenheidsprent) nr 12 c is kwistig met zilver versierd, zooals dikwijls met surimono's het geval is. 't Zijn tooneelspelers in rol, van wie de dame door de twee zwarte stippen op 't voorhoofd en haar statig antiek kostuum als tot het oude hof behoorend wordt aangeduid.
Hidemaro, een andere leerling van Utamaro, schilderde evenals Kikumaro ge- | |
| |
heel in zijns meesters stijl, doch evenaardde evenmin als hij het geniale voorbeeld. Nrs 13-21 geven een goed beeld van zijn kunst. Rose en groen zijn ook hier de geliefkoosde kleuren, en gelaat en gestalte, alsook het onderwerp, de courtisanes der Yoshiwara, vindt men hier terug. Nr 13 behoort tot een reeks der twaalf maanden. Rijpmaand, de elfde van den Chineeschen kalender, d.i. December, wordt er weergegeven door een courtisane, zittend bij een ronden, geelkoperen vuurbak (hibachi) en met de twee gebruikelijke ijzeren stokjes (hibashi) de houtskool omrakelend. Nr 14 is de courtisane Taresode uit het Juweelenhuis. Nr 15 behoort tot een reeks der vijf groote feesten (go sekku); een jonge moeder zit met haar kind, een meisje, op den rug, en houdt een winder met vliegertouw in de hand, terwijl het kind den vlieger draagt. Nrs 16 en 17 zijn de vierde en elfde uit een reeks van twaalf prenten, getiteld: ‘De twaalf uren in 't volksleven’. Op 't uur van den haas (5-7 's voormiddags) zien we twee vrouwen zonder speciale bezigheid, maar op 't uur van den hond (7-9 's avonds) zijn een man en een meisje genoegelijk bezig, hij aan 't sake (rijstwijn) drinken en rooken, zij aan 't gitaar (samisen) spelen. Ook op nr 18 wordt dit muziekinstrument bespeeld door een courtisane uit het Juweelenhuis, terwijl een andere ernaar staat te luisteren. Nr 19 is een voorstelling van het Niwaka feest der
nr 26. prent van ryukoku.
Yoshiwara, dat we op Utamaro's prenten herhaaldelijk hebben zien weergegeven. ‘Niwaka’ beteekent ‘plotseling’, zoodat de naam op het geïmproviseerde der voorstellingen schijnt te wijzen. Een jonge man in ceremonieele dracht, met een zwaard op zijde en een waaier in de hand, staat naast een zittende courtisane voor een wonderlijk gordijn, dat op een opgerold zeil gelijkt. Nr 20, vijf vliegende, tjilpende vogels, zwart met grijs, wijkt geheel af van de andere prenten van dezen meester, doch is door de onderteekening als zijn werk aangegeven. Nr 21, een schaal waarin een plant met paarse bloemen op eigenaardige wijze is geplant, blijkbaar door een in de bloemschikkunst bedreven hand, herinnert aan dergelijke prenten van Utamaro, o.a. nr 79 van de vorige tentoonstelling. In portefeuille zijn
| |
| |
nog twee andere prenten van dezen meester, late, harde drukken, de courtisane Ukijima uit het Akatsuta-huis met een minnaar (nr 21a), en een jonge vrouw die een klein kind amuseert door een schaduwbeeld op het papier van een lamp te doen verschijnen (nr 21b).
Shikimaro, een andere leerling van Utamaro, die eveneens te Yedo werkzaam was in 't begin der 19e eeuw, is slechts door één prent, hard van kleur, vertegenwoordigd, alweer twee courtisanes met een kleine volgelinge voorstellend (nr 22).
Ryukoku (Hayami Shungyosai) stond sterk onder Utamaro's invloed, al was hij geen leerling van hem. Dit getuigen nrs 23-26, die alle tot de reeks ‘Het bloem-worstelen der courtisanes’ behooren. Die vreemde titel vergelijkt de voorgestelde oirans met de bloemen, alle chrysanthen, op den achtergrond weergegeven, en haar wedijver met dien der worstelaars. We zien telkens één prachtig uitgedoste courtisane, wier naam en huis erbij vermeld staan. De chrysanthen zijn volgens de regelen der bloemschikkunst in een vaas of een bak geplaatst, en een waaier dient als ornament van den titel der reeks. Bovenaan zien we de ons van Harunobu's prenten welbekende wolkengrens. Hoewel niet zeer bekend, blijkt deze schilder lang niet tot de minsten behoord te hebben.
Van Banki, een anderen volgeling van Utamaro's stijl, bezit het museum slechts één plaat: nr 27. Een vrouw en een klein meisje zijn blijkbaar op weg met geschenken, bestaande uit een doosje en een zwaard in een foudraal.
nr 33. één goede gedachte zoekt bescherming tegen vier booze. prent van chōki.
Nu volgt een tijdgenoot van Utamaro, evenals deze een leerling van Toriyama Sekiyen, n.l. Shikō, die zich ook Chōki teekende, waarvan de Japansche uitspraak is Nagayoshi, ‘Lange vreugd’ (Chōki is de Chineesch-Japansche uitspraak der beide karakters). Van dezen uitmuntenden meester, die op 't eind der 18de eeuw werkte en wiens prenten volgens Strange (p. 34) en Von Seidlitz (2de ed., p. 170) zeer zeldzaam zijn, bezitten wij zes gewone platen (nrs 28-33), twee kleinere (34-35), twee landschapjes (36-37) en drie hashira-kakushi, de bekende hooge smalle ‘zuilverbergers’ (38-40). Worden we door de figuren van nr 28-30 sterk aan Utamaro herinnerd, die van nrs 30-33 zeggen ons terstond onder wiens invloed deze meester
| |
| |
stond, n.l. dien van Torii Kiyonaga. Het is kenschetsend voor Kiyonaga's geniale kunst, dat zij leerlingen van de meest verschillende meesters zoodanig onder haar ban heeft gebracht, dat hun werk geheel ging afwijken van dat hunner medeleerlingen en als twee druppels water op dat van Kiyonaga ging gelijken. Dit zagen we bij Shunzan en Shunchō, dit zien we nu weer bij Shikō. Op nr 28 zit een jonge man aan den oever van een sterk golvenden stroom, gereed om te hengelen, terwijl een jonge vrouw er bij staat te kijken. Nr 29 speelt weer in de Yoshiwara. Deze prent behoort tot een reeks van ‘Schoone gestalten der Groene Huizen’, en stelt twee courtisane's voor uit het Matsubaya of Dennenaaldhuis, de eene op 't punt een brief te schrijven, met de inktsteendoos voor zich, de andere bij de lamp staande. Want het is avond, en de drie dikke matrassen, overdag in een kast geborgen, liggen reeds gespreid achter een scherm. Ook nr 30 geeft twee oirans met twee kleine meisjes, hare volgelingen, buiten wandelend in vollen tooi. Onderwerp en stijl zijn aan die van Utamaro gelijk, doch wellicht is in nr 30 reeds Kiyonaga's invloed te bespeuren. Volgens Von Seidlitz (2e ed., p. 170) teekende hij zich in den beginne soms Shikō; dit is het geval met nr 28 en 29, terwijl nr 30, Chōki geteekend, misschien het overgangstijdperk vormt tot het volledig werken in Kiyonaga's stijl onder den naam Chōki. Dit zien we in nrs 31-33,
nr 59a. prent van yeishi.
waar ook de onderwerpen niet langer tot de Yoshiwara, Utamaro's domein, behooren, maar het familieleven, Kiyonaga's terrein, behandelen. Geheel in Kiyonaga's geest zien we de dames zitten, nu eens (nr 31) op een mooien zomeravond met hare dansende dochtertjes in een pleizierboot, terwijl het omhooggerolde zonneblind (sudare) een ruimen blik op de Sumida rivier en den hoogen oever verleent, dan weer (nr 32) koutend in een theehuis, met haar hondje bij zich (op den achtergrond een steenen lantaren en de bamboeschutting van het tuintje). Of we zien, als op nr 33, een vreedzaam huiselijk tafereel in een welgestelde woning, zooals we die bij Kiyonaga herhaaldelijk aantroffen. De dame des huizes heeft een lakzwart overkleed, dat mooi tegen het zachtroode gewaad afsteekt en ons eveneens aan Kiyona- | |
| |
ga's prenten herinnert. Maar toch is er een element in deze prent, geheel vreemd aan de kunst van dien meester en meer eigen aan het werk van een Hokŭsai of een Kuniyoshi: de geestenwereld. Te midden van dit rustige drietal, man, vrouw en dochtertje, vliegen vier met waaiers gewapende booze duiveltjes, wier hoofden gevormd worden door het Chineesche karakter ‘Ondeugd’ in een kring geplaatst, terwijl een dergelijk ventje, dat de ‘Deugd’ weergeeft, met uitgestrekte armen op den man toeloopt. Blijkbaar zijn dit gedachten van den man zelf, want uit zijn borst zien we een witte streep komen, die zijn gedachtengang voorstelt. Nu schijnt zijn ééne deugdzame gedachte hulp bij hem te zoeken tegen de vier slechte. Vermoedelijk is deze prent een deel van een dubbele of drievoudige plaat, want alle drie kijken ze naar links, waar een andere persoon schijnt te zijn met wie de man in gesprek is.
Nr 34 en 35 zijn twee kleine plaatjes van een reeks, de Chushingura voorstellend: de tiende acte, waar Gihei, door de samengezworenen op de proef gesteld, trouw de kist verdedigt, waarin Yuranosŭke verborgen is; en de zevende acte, waar O Karu, als hetaere in Kyōto, na 't lezen van den door Yuranosŭke ontvangen brief door dezen naar beneden geroepen wordt. Nr 36 en 37 zijn twee landschapjes. Het eerste wordt door de roode bloesems en het gedicht als een
nr 59b. prent van yeishi.
lentegezicht gekenschetst; onderaan ziet men de hoofden van een lange processie vrouwen, die blijkbaar opgaan naar een Buddhistischen tempel, want ze dragen allen de tsuno-kakushi of hoorn-verberger, een witte kap om het haar. Nr 37 is een van de 8 gezichten van de provincie Omi, d.i. van het meer Biwa, een uitgestrekten blik over het meer en zijn oever biedend. Ten slotte geven nrs 38 tot 40, drie fraaie hashirakakushi, een courtisane op een lente-wandeling, twee jonge meisjes met een lampion, en weder de zevende acte der Chu̅shingura, O Karu de ladder afdalend, met de hand geleund op Yuranosŭke's schouder.
Sekijō, ook een leerling van Toriyama Sekiyen, stond sterk onder Utamaro's invloed, getuige nr 41, een hashira-kakushi, twee courtisanes voorstellend. Ook nr 42,
| |
| |
hoewel ongeteekend, is aan dezen meester toegeschreven: een raketspelend meisje (op Nieuwjaar) en een jonge man, in Utamaro's stijl.
Hosoda Yeishi, de stichter der fijne Hosoda school, die zich meestal Yeishi, soms ook Chōbunsai of Jibukyō Yeishi teekent, werkte in de jaren 1781 tot 1800 te Yedo. Tegenwoordig wordt dit Yei als Ei uitgesproken, evenals men Edo zegt voor Yedo en en voor yen (de munt). Daar men deze schilders echter hier in Europa steeds met de oude uitspraak noemt, zal ik die ook maar volgen; zoo is ook Yedo van ouds onder dien naam bekend. Evenals bij Utamaro zijn de voorgestelde personen bijna allen vrouwen, maar terwijl de laatste zijn stof voornamelijk aan de Yoshiwara ontleende, zien we bij Yeishi ook vele vrouwen uit het gewone leven. En evenals in de onderwerpen herkennen we ook in den stijl naast Utamaro wederom Kiyonaga's invloed. Nrs 43-50 a zijn weer courtisanes in vollen tooi, rustig thuis zittend (43 en 44) of buiten wandelend met hare volgstertjes. Rose en groen zijn weder de domineerende kleuren op deze fijne prenten, die ook uitmunten door de gratie der gestalten en het rythmische der samenstelling. Op nr 50 zien we tallooze gedichten wapperen aan een in voorjaarsbloesem prijkenden kerseboom. Ook nrs 50 b en c, hardere, in portefeuille te bezichtigen prenten, geven vrouwen uit de Yoshiwara; op nr 50 d, eveneens in portefeuille, zitten twee jonge dames bij de
nr 59c. prent van yeishi.
geliefkoosde bonseki, een miniatuur-landschapje in een bronzen bak. Hiermede komen we aan de vrouwen in het dagelijksch leven, na eerst nog met nr 51 een huiselijk zomeravondtafereeltje uit de Yoshiwara bezichtigd te hebben. Door de open schuifdeuren heeft men een uitgestrekten blik op de Sumida rivier, in 't midden waarvan verscheidene visschers met hunne netten in den weer zijn. Een der dames leest een langen brief bij 't licht der lamp, hoewel het daar buiten nog geheel licht is, een andere rookt haar pijpje, een derde speelt met haar hondje, en een spel kaarten ligt bij de lamp op den grond.
Nr 52 en 53, beide fijn van kleur en lijn, geven tengere gestalten, loopend met wuivende gewaden. Op de eerste zijn het twee vrouwen, de voorste den ronden reishoed vasthoudend, want de herfstwind doet haar
| |
| |
kleed opwaaien en de bloemen en blaadjes buigen. Als ornament in den hoek zien we Yasuhide, een der Rokkasen of Zes genii van het Lied; blijkbaar behoort deze prent dus tot een reeks van zes soortgelijke. Op nr 53 zijn het een jonge man met een zwaard in de handen en een vroolijk wuivend jong meisje, die door het ondiepe water van een rivier waden. Dan volgen (nr 54-55) twee zomer-interieurs, met gedichten schrijvende of musiceerende dames in ruime, deftige huizen, en (nr 56-57) twee scènes in theehuizen. Op een houtskoolvuurtje worden eigenaardige koekjes aan stokjes gebakken onder een afdak van bamboe, waarvan de blauwe regen in lange trossen neerhangt. Het theehuis ligt aan het water, evenals bij nr 57, waar een ahornboom zijn takken boven de rustende reizigsters uitspreidt. Nrs 58 en 59 zijn vermoedelijk deelen van grootere prenten. Ze stellen boottochtjes in den zomer voor. ‘Groot geluk’ heet de boot op nr 58, waarin we een jongen man met twee sierlijk gekleede dames zien zitten of staan, terwijl op nr 59 twee dames zich vermaken met het vouwen van papieren bootjes en een derde een tafeltje met een geluksparel erop gaat plaatsen bij een bundel makimono's, rolschilderijen, die ze vermoedelijk met den parel als huwelijksgeschenken gaan brengen. Het is jammer, dat de kleuren van nrs 59a, -b en -c hard zijn, want als teekening zijn ze heel goed. De eerste geeft een aardig landschap te zien met twee dames en een meisje op den voorgrond, de tweede een gezelschap binnenskamers, bestaande uit
nr 68. prent van yeishō.
een jongen man met drie vrouwen, van wie de eene hem een kopje sake (rijstwijn) inschenkt en een tweede op de samisen (driesnarige gitaar) speelt. Op nr 59 c is een dame bezig bloemen te schikken in een groote vaas. Nr 59 d (in portefeuille) vertoont een rijk gekleede vrouw bij een tafeltje met gelukspaarlen en den grooten zak van den geluksgod Hotei, met 't bijschrift: ‘Verzameling van schatten van gelukkige menschen’. Seidlitz (2e Aufl., Abb. 73) geeft een andere prent van deze reeks.
Nrs 60-63 zijn hashira-kakushi van dezen meester (de laatste echter ongeteekend). Op nr 60 tracht een staande vrouw een brief te ontrukken aan een hurkende; op nr 61 staat een vrouw toe te zien hoe een man uit een kokertje een paardefiguurtje blaast (een mij onbekend spel). Ook nr 62 stelt een staande en een hurkende figuur voor,
| |
| |
beide vrouwen, van wie de laatste haar toilet maakt voor haar spiegel, welks voetstuk, het toiletkastje, alleen te zien is. Nr 63 is weer op dezelfde manier samengesteld, maar hier is de hurkende figuur vervangen door een loopenden jongen met een lantaren in de hand, waarop we den naam van het huis lezen, waartoe de door hem begeleide courtisane behoort.
Hosoda Yeisho̅ was een leerling van Yeishi en werkte eveneens op 't eind der 18de en in 't begin der 19de eeuw. Weer zien we Utamaro's rijzige, jonge vrouwengestalten in mooie, zachtgekleurde gewaden, waarin rose en groen den boventoon voeren. Soms zijn het courtisanes (nr 64, op Nieuwjaar rondwandelend, wat men ziet aan 't raket dat het volgstertje draagt; nr 65, met stokpaardjes uitgaand, zeker voor een Niwaka voorstelling; het stokpaardje, harugoma, ‘lente-veulen’, speelde ook bij sommige godsdienstige processies een rol), maar meestal geven Yeishō's platen jonge vrouwen uit het gewone leven weer, zooals we ze zien op nrs 66-69. Nu eens zien we ze in de buurt van de keuken, wat blijkt uit een waarschijnlijk wegens Nieuwjaar met heilige papieren en bladeren versierde ton (nr 66), dan weer in hoog deftige omgeving, bij een op den verhoogden vloer van het toko-no-ma tronende vorstin (nr 67); of het zijn jonge meisjes, genietend van de lente onder de zachtroode bloesems der kerseboomen (nr 68), of van den moeien herfst met zijn roode ahornblaadjes (nr 69: een jong meisje met een oudere vrouw en een knaap). Nr 69a, een lezende oiran (courtisane) uit het ‘Waaierhuis’, is in portefeuille te zien.
nr 79. prent van yeisui.
Nrs 70-77 zijn hashira-kakushi van dezen meester, hooge, smalle prenten, mooi van kleur en samenstelling. Op de eerste vijf zijn telkens twee figuren weergegeven, evenals bij Yeishi één staande en één zittende vrouw, een brief lezend of de samisen bespelend of in een boot varend om irissen te plukken. Alleen op nr 70 loopen de beide vrouwen, en op nr 72 (ongeteekend) is de staande figuur een man, die, zijn pijpje rookend, op de veranda van een badhuis staat te praten met een vrouw. Op nr 75 zien we een man met een handtrommel zitten, terwijl op nr 76 een man met een vrouw op den rug door een ondiepe rivier waadt. Nr 77 stelt de Zeven Geluksgoden voor, in het Takara-bune of ‘Schip met Kostbaarheden’ aan Japan en zijn bewoners geluk brengend, met de heilige, langstaartige schildpad in 't water en den kraanvogel in
| |
| |
de lucht als symbolen van lang leven en geluk.
Hosoda Yeisui, ook een leerling van Yeishi, geeft twee courtisanes in Utamaro's stijl, de eene (nr 78) met hare beide kaburo (volgstertjes) op 't punt op Nieuwjaar een poort binnen te wandelen, waarvan we alleen de bamboe en sparrenversiering (symbolen van lang leven) van een van de beide zijden kunnen zien, de andere (nr 79) zenuwachtig een brief verfrommelend. Hare namen en die der huizen waarbij zij behooren staan erbij vermeld. Op 't zwarte overkleed der eerste is de geluksgod Daikoku afgebeeld, met zijn hamer in de hand op twee rijstbalen staande: een toepasselijk Nieuwjaarskleed.
Hosoda Yeiri, een andere leerling van Yeishi, is zeer goed vertegenwoordigd door een hashira-kakushi, mooi van lijn en kleur (nr 80). Hoewel het er niet bij staat, is het onderwerp duidelijk te herkennen. Het is weer het zevende bedrijf der Chushingura. Kudayu, de spion en verrader, zit onder den vloer van de veranda, waarop Yuranosŭke, 't hoofd der samenzweerders, een gewichtigen brief leest en achteloos neer laat hangen. De spion leest mee en waagt het zelfs er een stuk af te scheuren, in de meening dat Yuranosŭke te dronken is om het te merken. O Karu heeft, op de bovenveranda van het groote theehuis staande, door haar spiegel eveneens den brief meegelezen, maar verraadt zich door een haarpen te laten vallen, waarop Yuranosŭke haar gelast naar beneden te komen (vgl. nrs 35 en 40). Yuranosŭke heeft ook wel degelijk den spion bemerkt en doorboort dezen door zijn zwaard tusschen de reten van den vloer te steken.
Een andere Yeiri, die zich Rekisentei Yeiri teekent en bovendien Yeiri met andere karakters schrijft, behoort toch ook tot deze school, zooals we zien aan nr 81, waarvan de figuren, een samurai (edelman, lid der krijgerskaste, gerechtigd tot het dragen der twee zwaarden) en twee vrouwen geheel in Utamaro's stijl zijn geschilderd. We bezitten van dezen meester nog twee prenten (81a en b). helaas afschuwelijk leelijke drukken, die daarom alleen op een bescheiden plaatsje in de portefeuille recht hebben. 't Zijn beide tafereelen uit Yedo; 't eerste is de vischmarkt in de Odawarastraat, Nihonbashi district, aan de Sumida rivier; 't andere is een stampvol theater in de Sakai straat met den beroemden acteur Danjurō, kenbaar aan zijn wapen, zittend op de middengang die het tooneel met het achtereind der zaal verbindt. Langs die verhoogde gang trekken vaak processies of enkele personen naar of van het tooneel.
Hiermede eindigt deze tentoonstelling; de volgende (15 Augustus - 1 October 1912) zal aan Yeizan gewijd zijn, wiens beste werk Utamaro's stijl vertoont.
|
|