| |
| |
| |
gezicht op rhenen.
| |
Hercules Seghers
door Just Havelaar.
Wat is het toch prettig iets te ontdekken - zij 't dan ook slechts een ontdekking alleen voor ons zelf; hoe prettig om verborgen, schijnbaar kleine machten op te speuren, die groot van werking zijn geweest! Wij houden van het zeldzame, het eigendommelijke, het verrassende; en meestal dus blijven wij tamelijk onbevredigd, ‘zoekend’, zou ik zeggen wanneer dit niet wat pathetisch klonk.
Maar onlangs, daar had ik haar weer, die aanbiddelijke Verrassing.... Het was plotseling, minst-verwacht, hoogstmerkwaardig: het was in ieder geval echt dus! Het was mij een belangrijke revelatie bovendien.
Moge dit op zich zelf reeds merkwaardig heeten in ons deftige, geordende, ja stiptelijk opgeredderde Holland, het eigenaardigst van al was misschien wel de plaats, waar mij het genot dier verrassing te beurt viel... het was, o lezer, in dat statige klooster, in die veste, waar alles wat oud, traditioneel en officieel-erkend is, wordt bewaard en beschut, het was in des harten hart van Nederland, in het Rijks-Museum zelf. In het stille Prenten-kabinet.
Kent ge Hercules Seghers? Zeer hoop ik van niet, want dan kan ik het plezier hebben hem u nog voor te stellen. Voor zijn belangrijkheid sta ik in. Hij toch is vrijwel een phenomeen, bijna een ongerijmdheid.... een dier boeiende persoonlijkheden, welke - hoewel tamelijk excentriek, en misschien wat onmachtig zelfs - toch door de ernst hunner exclusieve persoonlijkheid, door de wonderlijke ervaringen van hunne soms visioenaire fantasie, door de felle en hooge bedoeling van hun koppigen kunstenaars-wil, invloed konden oefenen tot zelfs op de àller grootsten van hun tijd en die de aandacht kunnen vasthouden tot zelfs van hen, die eeuwen later, bij gezegend toeval, de resultaten van hun merkwaardig probeeren onder de oogen krijgen.
Nu, nadat ik die bruinige, groenige, die vale vodjes papier - laatste restes van zijn liefde en vlijt - in handen heb gehad, nu is het mij alsof ik den eenzamen maker zelf heb gekend, alsof ik de bekoring gevoeld heb van zijn droomersblik en den klank gehoord van zijn stem. Het is mij alsof ik een tijdlang heel vertrouwd ben samen geweest met een zeer ongewoon mensch, een zonderling misschien... maar een die achter den sluier van zijn geheimzinnigheid eigenschappen van diepe,
| |
| |
alpenlandschap.
ja gróóte beteekenis verbergt. Men gevoelt zich dan wonderlijk bewogen, bijna gelukkig.... bijna, want een beetje beklemd is men toch ook door die soort melankolie, die uitgaat van alles wat naar 't zeer hóóge streeft doch dat nooit gehéel kan bereiken.
Het prettige en vormende van kunst-genieten is vooral dáárin, dat men het eigenlijkst leven van een mensch, van een ander en onbekend mensch, zoo zuiver mee gaat leven, zich eindelijk bevrijd voelend uit den ban van het onvermijdelijk Ik en de aandoeningen van een medeschepsel - zelfs al leefde hij vele eeuwen her - sympathisch begrijpend.
Het zijn de feiten niet, die mij deze gewaarwordingen geven van vertrouwdheid. Men weet er bijna geen omtrent den man, van wien ik u iets wil vertellen. Bode schreef eens een artikel over hem en Dr. Bredius deed het in ‘Oud Holland’ (1e nummer 16e jaarg.). Dat laatste heb ik gelezen. Het behandelt vrijwel uitsluitend juist dien slecht gekenden levensloop en het is dan ook maar kort.
Alles wat hem betreft schijnt wel een weinig vreemd en onduidelijk te moeten zijn of te moeten worden. Het dunkt mij geen toeval, dat men zoo weinig bizonderheden van hem opspeuren kon. Want een karakter als het zijne sluit zich op in zijn eigen raadselachtigheid: zoo een man heeft niet graag, dat men zich met zijn zaken bemoeit en aan heel zijn leven trouwens zal allicht die zekere onbestemdheid eigen zijn geweest, welke ook zijn werk - zijn innerlijk zijn - zoo bizonder karakteriseert.
Hij was een landschap-schilder en van al de schilderijen die hij maakte zijn er - wonderlijk genoeg - niet meer dan een drietal bewaard: in Duitschland twee en één in Florence; het laatste een in vollen zin grootsch opgevat landschap van bergen, grauwe rotsen en ver zich strekkende vlakten, alles verbeeldingsvol gezien en ruim geschilderd, in een gedempt-gloeiende kleur. Men heeft het werk lang voor een Rembrandt gehouden.... Maar ook etste hij en van die etsen, bezit het Rijks-Museum een zeer mooie collectie.
Seghers werd te Haarlem geboren in 1590, zes jaren dus vóór Van Goyen, den oudsten der landschapschilders uit onzen ‘grooten tijd’. Van zijn eerste jeugd is niets bekend. Van zijn tweede alleen, dat hij toen een buiten-echtelijk kind had. Maar de zorg voor dit kind bleef hij op zich nemen en de moeder - ook al trouwde hij haar
| |
| |
rotsachtig landschap.
niet - stelde hij met 80 gulden ‘schadeloos’. In zijn 24ste jaar trouwde hij met een vrouw die, zooal niet veel bloeiende vroolijkheid, dan toch praktische ervaring aan kon brengen: ze was 16 jaar ouder dan hij.... Uit finantieele berekening schijnt hij niet te hebben gehandeld: met hun beiden bleven ze even arm. Ongeveer in dien zelfden tijd moet hij naar Amsterdam zijn verhuisd, waar hij 12 jaren bleef. Het vóorkind nam hij bij zich aan huis. - Achtereenvolgens heeft hij daarna in Utrecht en 's Gravenhage gewoond, om tegen 1633 weer naar de Hoofdstad te keeren. Hier heeft hij nu omgegaan met den bijna 20 jaar jongeren Rembrandt, die hem heel hoog moet hebben geschat en niet minder dan 8 schilderijen (en wie weet hoeveel etsen!) van Seghers heeft gekocht.
Hoe het hem verder vergaan is blijft duister. Gereisd moet hij hebben, in Duitschland, in Zwitserland, denkelijk nog wel verder weg naar het Oosten.
Hoogstraeten (deze ook een der enkelen die zijn grootheid hebben beseft) verhaalt ons iets van zijn triesten ondergang: hoe weinig zijn schilderijen hem opbrachten, hoe hij stapels etsen maakte en die dan voor enkele duiten moest afstaan aan de kunstkoopers en schuldeischers, wie hij vergeefs voorredeneerde dat zijn werk naderhand gezocht zou worden en met veel geld betaald.. hoe deze etsen eens bij ‘manden-vol’ werden weggedragen om als pakpapier te dienen. - Heel het huis werd leeg gesleept.... getuigde later zijn weduwe. Er was niets meer. Het werd de groote, leege armoe. En eindelijk heeft Seghers - die toch geen dronkaard was - de drank-beneveling gezocht: door een ongeluk, in dronkenschap opgeloopen, is hij gestorven. Hoe oud hij geworden is weet niemand.
Ik waarschuwde u reeds: het is wel weinig, wat men opgespeurd heeft. Maar ik voel in dit levens-beeld - hoe summair het ook zij - een zekeren samenhang met den geest van zijn werk. Ik voel iets abnormaals, iets onrustigs, iets zoekends in dit leven, iets van élan en aarzeling.... iets van zieletrots en materieele hulpeloosheid.... althans de mogelijkheid van dit alles. Een heftige was hij, een zonderling, een zwerver, - niet een van hen die slagen. Een vereenzaamde was hij. Een, die er van hield te dwalen, alleen, door verre, vreemde streken, met de oneindigheid voor zich, de oneindigheid van wijde landschappen, van bergen en kantige rotsen,
| |
| |
van duistere luchten....
boomstudies.
juist die oneindigheid, die zoo in overeenstemming was met den aard van zijn eigen gemoed.
Zoo een man past niet in de regelmaat der maatschappij. Hij doet niet vroolijk mee met de menschen. Hij kan niet prettig praten. Zijn stilte, ja de ongemeenheid zelf van zijn geest en talent, dat alles werkt dikwijls afstootend. Maar zoo iemand - juist door die wat wilde afgezonderdheid, die onverzoenlijkheid van zijn natuur - hij kan een plotselinge bevrijding brengen uit verstarde tradities, en het nieuwe kan hij geven, dat dan zoo noodig is, het ruime, het direct- en groot-gevoelde.
En dit nu, dunkt me, heeft Hercules Seghers gedaan.
Toen hij jong was en om zich heen keek naar de kunst van zijn voorgangers, vond hij niets dat hem ook maar eenigszins bevredigde. Misschien kent ge ze wel, de koude, droge, peuterige schilderijen, die hier werden gemaakt tegen 't einde der 16e eeuw. - Het was al lang geleden, dat dat geniale tweetal, Lucas van Leyden en Scorel, voor een nieuwe kunst hadden geijverd met den klaren hartstocht van hen, die zich aan den aanvang weten van een nieuw tijdperk. Maar wat was er van hun doen en trachten geworden? - Wij waren onzen vrijheidsstrijd tegen Spanje begonnen. Veel meer dan de droomers, dan denkers en poëeten, waren thans de menschen in eer, die een zwaard konden zwaaien of een zeeschip besturen. Voor het leven van den geest was rust noch tijd. En zonder geest geen kunst!
Wel was misschien Aertsz een nog tamelijk groot schilder geweest, zich aansluitend bij dat illustere tweetal; maar toch, na de frissche kracht, door onze vroege Renaissancisten uitgevierd, was er hier werkelijk niet veel gedaan, dat kunstvol genoemd kan worden. En dit uitgeputte beetje werd bovendien nog ongezond gemaakt door een slecht verwerkte, een te onpas uit Italië geïmporteerde aesthetiek. Jan Breughel (zoon van den grooten boeren-schilder) was onder die kwijnenden nog de eigenste misschien. Hij was een Vlaming wel is waar, maar zijn werk schijnt hier al vroeg ingang te hebben gevonden. In de cobalt-blauwe verschietjes van dezen knutselaar is een aardige mildheid, een zekere vriendelijke fantasie. Toch moet men de beteekenis van dien ‘fluweelen’ man niet overschatten: de miniatuurachtige stukjes, die hij schilderde, bleven aardige
| |
| |
landschap met eik.
prentjes, prentjes tot amusement. Peuterig staan er de boom-takjes uitgepriegeld tegen een al te azuren hemel.... Er is geen artiesten-geloof, geen wil, geen verrukking, geen ernst in dit liefhebberij-geschilder, ja zelfs niet veel trouwhartige observatie. En bepaald onduldbaar is er het gespelevaar in stampvolle speelgoed-bootjes, het zondag-middags-gelanterfant van talrijke figuurtjes, waarmee hij zijn gladde kronkel-riviertjes of boschpaadjes ‘stoffeerde’. Hij, met zijn landschapidylletjes in zoete kleurtjes saamgesteld, hij heeft het model gegeven aan al die roerend-gemoedelijke huis- en decoratieschilders, die in hun vrijen tijd zulke aardige gevalletjes plegen op te penseelen.
En zijn volgers, die Seghers' tijdgenooten waren, v.d. Venne, Averkamp, Arentsz, E. v.d. Velde (de leermeester van Van Goyen en niet te verwarren met de beide Willems en Adriaan v.d. Velde, die allen van een latere generatie zijn) zij bleven trouw volharden in dat keurig-peuterige, dat nuchter-stugge en kleine - hoe elk van hen dan ook een zeker stel wel-waardevolle eigenschappen had en hoe ze ook allen samen een beetje meewerkten - onbewust - aan den grooten bloei, waarin kort na hen de kunst zou herleven. Ik vergeet ook Pieter Lastman niet, die - zeven jaar ouder dan Seghers - in zijn tijd als een groot kunstenaar gezien werd en méer nog bekend is gebleven daar hij eenigen invloed heeft geoefend op zijn leerling, Rembrandt van Rijn. Het kost ons geen moeite in te zien, dat Lastman een stevige persoonlijkheid geweest is. Er woelde wat om in zijn hoofd. Hij had nieuwe en geenszins kleine opvattingen. Ik weet 't. Maar zijn gemoed verwerkte die meerendeels Italiaansche zwierigheden nauwelijks.... En zijn werk - zuiver aesthetisch beschouwd - blijft er niet minder verkild om.
Een origineele en grootsch aangelegde natuur nu als Hercules Seghers, kan wel niet anders dan met medelijdende onverschilligheid op die zoo braaf voortslovende schilders-groep neergekeken hebben. Was dàt de kunst, waarnaar hij verlangde? - Hij zag en zocht en voelde zich alleen. Maar uit de zwijgende wijdheid der hem omringende natuur steeg als een vreemde en nieuwe schoonheid op, een stille glorie van aandoeningen. Werkelijkheid? verbeelding? Het eene voortaan niet meer zonder 't andere. Hij wendde zich van de menschen af en verloor zich in zijn visioenen.
Daar is in zijn werk een zekere eentonigheid, iets treurigs en onvruchtbaars. Want hij putte zich uit. Het gemis aan erkenning zal hem soms moedeloos hebben gemaakt. Het gevoel van zijn eenzaamheid werd drukkend ten laatste....
Het is diezelfde treurigheid en eentonigheid en uitputting, ook menig mensch van ònzen tijd bekend. Het is het om- en omwoelen van de eigen fantasieën, het gehanteerd worden door fantasmagorieën, het telkens weer verwerken van oude, lokkend- | |
| |
schoone gedachten,
landschap met schuur.
welke nooit een volkomen gestálte kunnen krijgen.... die ziekte-toestand van hen, die - hoogwillend, nobel en zelfstandig - toch nooit en nergens aanraking kunnen krijgen met het krachtig-stuwende leven rondom.
Er zijn, onder die etsen van Seghers, ontzaglijk breede voorstellingen: glooiende dalen, immens van wijdte, omringd door kantig opstaande berg-reeksen; breede composities van achter elkaar schuivende terreinen; dingen die hij vier, zes malen hervatte. Telkens opnieuw bekerfde hij de plaat en kleurde, schaduwde en waschte hij in zijn teekening, rusteloos zoekend naar breeder evenwicht, vollere kleur, grilliger samenstelling.
Naturen als de zijne kennen de obsessie der technische onderzoekingen. Ze zijn weifelend en nooit voldaan. Niets is merkwaardiger dan na te gaan dit intrensiek zoeken naar expressieve kracht, hoe hij b.v. de organische geaardheid van zijn rots-formaties op te speuren en er met scherpe kerven al de geledingen van uit te drukken trachtte, zoodat ze vóor ons staan, die onherbergzame hoogten, als verstard in de vulcanische woelingen van hunnen wordingstijd, als de tot grillige orde verstijfde chaös. Voorwereldlijke landschappen zijn 't, natuur-verbeeldingen in scheppings-staat. Uit een verre, dorre vlakte rijst een boom, eenzaam en hoog, met een hopeloos takkengereik, waarvan het groen als bij rafels omlaag hangt.
Alles wat hij begon - hoe vaak ook gedaan - was hem opnieuw een probleem. Hij had een onverzoenlijken haat tegen alle traditie of manier -, want alles wat hij daarvan gezien had was mors-doode schijn-kunst. Zijn boomkruinen vertoonen een warrel van krassen, strepen, stippen, neergegrifd met 'n innigen wil om 't compacte en toch losse, het volle en ruischende dier blader-massa's te doen voelen. Hoekig en gedrochtelijk staan de takken uit tegen de bewogen lucht. De grasvelden geeft hij weer door een gestippel en gespetter van pik-zwart gebeten moeten, dicht naast elkaar, verwoed en stelselmatig, zooals Van Gogh dat wel deed. - Er is van hem een zee, o niet dan een klein, donker schetsje, maar hoe is ook daar met koppige volharding gezocht het woelige, spattende water uit te drukken, dat onmetelijk veld van schuimend bruisende golven, waar verloren midden in een zeilschip zwalkt, de flapperzeilen wittig onder de zwarte lucht, een spook-ding dat de desolaatheid van het water nog grooter maakt.
Hij hield van het mysterieuze, grootsche, het afgetakelde, van ruïnes, van eenzame en oude dingen. En omdat hij zoo hevig dit voelde, daarom juist was techniek hem iets zoo gewichtigs. Toch bereikte hij nooit dat rustig meesterschap over 't métier, waardoor de talrijke schilders der volgende
| |
| |
generatie - de minste broeders niet uitgezonderd - ons zoo verbazingwekkend schijnen. Hij had die technische gaafheid nooit kunnen bereiken. Hij stond te eenzaam, vond te weinig steun, te weinig bewonderenswaardigs om zich aan vast te houden; hij moest blijven zoeken en probeeren zonder eind, waar zijn volgers zouden vinden nog eer ze te zoeken behoefden.
Buitengewoon moeilijk zelfs is 't om uit te vinden hoe hij sommige effecten bereikte. Dikwijls, dunkt me, deed hij zoo: eerst teekende hij zijn landschap in enkele,
de drie boeken.
vaste en algemeene lijnen: den horizont - den fijnen, verren horizont met 't gestippel van een torentje of molen er boven uit - de groote, evenwijdige lijnen der vlakte, de golvingen van heuvels en bergen.... het terrein op het eerste plan wat hoekiger geaccentueerd en scherp ook de gebouwen, de kerken en huizen of een enkele boomstronk. Dan drukte hij zijn plaat af (dikwijls op fijn schilderslinnen) in éénen tint: bruin, of blauw of groenachtig. En vervolgens penseelde hij het dan verkregen resultaat bij, maakte hij willekeurig den voorgrond donker of licht; fijnkleurig het verschiet; massief de uitspringende rots-punten.... terwijl hij door wat lichte tinten van lila, of roze, de hooge gewelfdheid wist uit te drukken van den hemel, het ijle er van boven de vaste dingen der aarde. Dat was een geheimzinnig scharrelen en probeeren zonder eind! - Een regelmatig werk-systeem volgde hij nooit. En sommige teekeningen, in ets-staat geheel eender, zijn toch totaal verschillende voorstellingen geworden, zooals Seghers die - al penseelend - weer van nieuws af aan over droomde.
Kleurend componeerde hij nog. Een boom verrees waar een leegte geweest was; rotspunten verscherpten zich tot muren, tot bouwvallige torens, tot groote burchten soms.... Met een paar krassen gaf hij meer bewogenheid aan de lucht; of neen: de aanduiding van meer bewogenheid.... Veel meer werd het gewoonlijk niet eens.
Enkele platen schijnt hij - allerwonderlijkst - met olieverf te hebben afgedrukt.
Hij had, zeide ik, de obsessie der techniek, maar geen die - juist technisch - zoo vaag en slordig was.... Hij had de koppigheid van wie allerscherpst zijn einddoel ziet, en geen zoo wild-ongeduldig.... Hij voelde zich geboeid door alles wat scherp reëel
| |
| |
was, kantig en krachtig van vorm, en hij verloor zich in droomende mijmering....
Stel u voor een landschap van Rembrandt, een zijner toovervolste landschappen, waar - op een heuvel - boomen stormig staan te ruischen onder een dreigend zich saampakkende lucht, en met in lager perspectief een groote, zon-doorschenen vlakte.... een van die landschappen waar de menigte détails zich oplossen in de grootheid der
landschap (uffizi, florence).
geheele visie.... maar denk u dit nòg fantastischer, als in een koorts-droom gezien, ontzàglijk, zóó dat de ruimte van af den voorgrond tot dien vreemden heuvel-rij, de ruimte van dat dal vol kerken en dorpen màteloos schijnt.... Stel u een landschap voor van Rembrandt, nòg vreemder fantastisch, maar ook zonder de mannelijke beheerschtheid, waardoor Rembrandts hartstochtelijkste werk nog zoo rustig kan zijn - dan krijgt ge een idee van Seghers' wezenlijkste uiting.
En het bizondere is wel, dat hij - die in wezen toch zeker niet sterk was - daartoe geheel uit zichzèlven is gekomen. (Wie geeft ons een duidelijk beeld van wat toch ‘persoonlijkheid’ is?) Het was de onbekende Hercules Seghers, die Rembrandt beïnvloedde. Niet alleen schetste Rembrandt zijn landschappen in groote en fijne en minutieuze lijnen zooals alleen Seghers dat gedaan had; en niet alleen vond ook Rembrandt geen bevrediging in zijn werk zoolang hij er niet lang en aldoor opnieuw op geëxperimenteerd had en geploeterd, - maar juist en vooràl in de manier van zien sloot Rembrandt zich geheel bij dezen nerveuzen zoeker en visioenairen peinzer aan. En vòor Seghers was de wereld nog nooit door iemand zòo aangekeken, noch hier, noch in Italië, noch ergens anders.
Doch Rembrandt waarlijk niet alleen onderging zijn fascineerenden invloed: Van Goyen ook, Koninck, Ruisdael,.... Want Seghers begreep hoe de nieuwe kunst zich voortaan te ontwikkelen had. Ten slotte heeft hij nog ‘school’ gemaakt! Hoe miskend dan ook, de besten van zijn tijd geloofden in hem en in weerwil van zijn z.g.n. machte- | |
| |
loosheid ging er levende kracht van hem uit.
Het gevaar echter voor een kunstenaar van zijn aanleg en levend in zijn omstandigheden van tijd kan in een tekortkoming liggen aan plastisch vermogen. Wat een Thijs Maris geweest is als beëindiger, dat was hij als àankondiger van een beschavings-periode. Door de weifeling van 't verwachten zoo goed als door de ontmoediging van 't zich herinneren, worden de vormen der verbeelding verneveld en de krachten van den kunstenaars wil gesloopt. En beide blijven ze onbevredigd en eenzaam. - Dit gevaar dan is - al of niet bewust - door Seghers gevoeld, zoodat we hem telkens met energie zich zien toeleggen op scherpere vorm-aanduiding. Ik wees al terloops op zijn terrein-studies, hoe hij de gronden karakteriseert en de plans achter elkaar laat schuiven. En ik noemde reeds zijn toewijding, overal waar hij de warrelige, weelderige vegetaties gaf, die hij zoo bizonder mooi vond. Zoo etste hij eens twee boomkruinen, recht naast elkaar: niets dan een détail-studie dus, een uitvoerige observatie van takken en blaren; en zoo eens een afhangende tak, die het papier vult van boven tot beneden, terwijl als achtergrond slechts een rose en blauwige tint is aangebracht, de illusie gevend als van een zee in vroegen ochtend. Hoe nauwkeurig bekeken is die vreemde dennentak met zijn neersluierende naaldentrossen, hoe nauwkeurig en hoe wonderlijk: een ijsbloemachtig figuur schijnt het te zijn, een prachtige kristallisatie en - niet wetend of dit nu als waarheid of als verbeelding moet worden genomen, eindigt men liefst in de meest argelooze bewondering voor zulk een fijn decoratief geheel en vraagt men van zelf zich verder niet veel meer af. Men vraagt niet meer veel, omdat hier een fantast zich uitspreekt, die betoovert meer dan verklaart.
boomstudie.
Zelfs waar hij héel simpele gevallen behandelt, als een Hollandsche vaart, horizontaal en van de hoogte uit gezien, wat spichtige, rare huisjes, ordelijk gereid langs den rechten oever en de onmetelijkheid der weiën er ver en hoog achter heen; - of die andere plaat: links een planken schuur, een soort brokkelig hekwerk rechts, en daar tusschen door weer die ruimte, die ruimte van zijn Verlangen.... in zulke dingen hield hij zich blijkbaar gehéél aan 't geen hij feitelijk vòor zich had, maar zooals hij
| |
| |
dit alledaagsche geeft komt het ons voor iets verrukkelijks te zijn! En zoo was het heel zeker ook hém.
Hij etste een doodskop en al de verweerdheden, de kerfjes en vlekjes van dien ouden schedel, zooals Derkzen van Angeren dat nu wel gedaan heeft. - Hij etste een hoog opsteigerend paard, laag tusschen de pooten de lijn van het landschap; een briesend beest, een soort spook-verschijning: het kon, wat de nervige behandeling betreft, een teekening zijn uit Dürer's tijd. - Hij etste eenige overelkaar liggende folianten: deze vullen de plaat overal; en door de scherpe, hevige weergave, door het menschelijk doorleefde - kan men zeggen - van die verbazend eenvoudige voorstelling, doet het denken aan een Van Gogh. - In dezen zelfden geest gedaan is zijn Graflegging ook, die door de lichte tinten, door de niet mooie, de gròve, maar ook wel heel expressieve gezichten, door het scherpe modelé van Christus' uitgemergeld lijf, aan de oude Duitschers doet denken of aan Lucas van Leyden, maar door de beknopt-harmonische samenstelling eer aan de verfijnde Italianen.
Met zijn Geest zoekt hij wat vast is van vorm en die vormen ziet hij graag scherp, vol grillige toevalligheden... maar zijn dieper verlangens gingen uit naar wat ruimte uitdrukt, droomige atmosfeeren, vloeiend licht, naar wat mateloos is en heerlijk van wijdheid. - Zoo kan hij nu eens aan Rembrandt herinneren, dan weer aan de 16e eeuwsche Duitschers en toch aldoor en heel beslist zich zelf zijn. Zoo kon hij veel breeder van verbeelding zijn dan al zijn tijdgenooten - en tegelijk zich verdiepen in een détail zòo simpel, dat geen mensch vóór hem er nog wat aan gezien of gevoeld had. - De vereenigende kracht van beide elementen - dat van het concreete en dat van de droom - werd dan gevormd door zijn ongewoon, zijn geheel buitengewoon compositie-genie, het afdoend bewijs, dat ook hij ten slotte de wereldchaös met zijn geest en ziel omvamen kon. Want er was niets traditioneels in zijne composities. Hij schiep daarin een nieuwen stijl.
|
|