Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 22
(1912)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |
lucas van leyden. petrus en paulus. (de triptiek van het laatste oordeel met gesloten zijluiken).
| |
[pagina 213]
| |
Lucas van Leyden's laatste oordeel in de Laekenhal te LeidenGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 214]
| |
haar ook in de compositie doen, niet spontaan van vinding. Evenals de Eva zijner houtsnede van den zondeval zal ze wel door Dürers Grande Fortune - en misschien ook door zijn Petite Fortune - ingegeven zijn. Dülberg heeft in deze beide figuren en in den van voren gezienen wat ouderen man de donateurs van deze memorietafel verondersteld. Ik ga hierin niet met hem mede. Reeds niet om de onwaarschijnlijkheid dat in een Hollandsch werk donateurs het zouden geduld hebben als naakt-figuren te worden afgebeeld. Dat onderstelt bij deze Leidsche burgers en burgeressen van het jaar 1526 een Renaissancecultuur die een wonder zou mogen heeten. Maar ook niet omdat hij die om een familietrek met den jongeman van het middelluik ons als diens vader wordt voorgesteld, veel grooter verwantschap vertoont met den Adam van Dürers prent van 1506. Heel de groep schijnt zich onder den zachten drang van een vijftal engelen, van wie de beide sierlijke in donkergroen en licht-rose rijk getooide rug-figuren van het zijluik onze bewonderende aandacht het langst vasthouden, langzaam naar links te bewegen. Straks zal ieder dezer zaligen na den trap der laag hangende wolken zelf beklommen te hebben, als die velen die reeds voorgingen, door een engel omhoog gedragen worden om in het nevelend licht van den hoogsten hemel, waar engelen zingen en spelen, zich te verliezen. Somberder, grilliger gekleurd, is de rechter helft. In sneller vaart worden er de prachtige zich wringende naakten door de donkere gedrochten voortgedreven. Aan die werveling heeft een zware vrouw - een van Lucas' meest nerveus geteekende vrouwelijven - zich bijna al kruipend ontworsteld. Een als phosphoriseerende duivel met ramshoornen echter greep haar nog juist bij het been. Een ander monster heeft reeds door op hem te gaan zitten, een eerste slachtoffer in verzekerde bewaring gebracht. Zijn zoo vrij gekomen voorpooten gebruikt het om een tweede prooi die met een lààtste krachts-inspanning nog ontvluchten wil, in bedwang te houden. De jonge man wordt door hem bij de haren achterover ter aarde getrokken. Hier verwondert ons de merkwaardig knappe acrobatische stand die zekere Italiaansche Renaissance-bronzen in de gedachte roept. Niet alleen het vreesaanjagend uiterlijk hunner met stokken gewapende drijvers verklaart ons den doodsangst dezer verdoemden. De reusachtige kop van het hellemonster is schuin naar voren, naar hen toe gekeerd. Door den wijd opgespalkten muil slaat de zwavel-brand, die door twee duivelsche stokers gevoed wordt, naar buiten. Tragisch star en dreigend staat het groote groen-grijze visschenoog. Een komische noot brengt het aapachtige wezen dat daar boven plaats genomen heeft. Met den ernst, waartoe alleen een aap in staat is, houdt het nota van elken komenden en nooit meer gaanden mensch. Boven op de voor den gelen brand donker afstekende ruïne blaast - als om de lofzingende engelen aan de overzijde te tarten - een krompootig gedrochtje met opgestreken kuif op de bazuin. Met een dergelijk doel heeft het duiveltje naast hem, òòk een edele geste van gene zijde parodieerend, een ongelukkige heel naar boven gesleept. Nu is het op het punt hem weer in de vlammenzee neer te werpen. Dit zijn de beide hoogstgekomen klauteraars aan den helle-kant. Boven hen uit gaat niets meer dan de zwarte smook van den brand beneden. De schildering van heel het groote oppervlak is over het algemeen dun, vloeiend. Verscheidene pentimenten, kenmerkend voor Lucas' steeds zoekenden, steeds weifelend gebleven geest, zijn meest aan de omtrekslijnen der naakten doorgekomen. In de naakten ziet men bovendien als bij meer groote werken van Lucas' tijdgenooten, Cornelis Engebrechtsz, den Meester van den dood van Maria, Scorel, de forsch gedane onderteekening op vele plaatsen doorschemeren. Over het algemeen zijn de vormen, de standen niet zoo gekunsteld als in andere | |
[pagina 215]
| |
werken van onzen Meester in dezen tijd. Een dikwijls herhaald detail echter, het buigen van de pols - een gesierdheid die tegenwoordig de danseres Isadora Duncan lief is - is wel een gevolg van het zelfde streven naar sierlijke beweging, waar ook de ornamentprenten van 1527 en 1528 hun ontstaan aan te danken hebben. De virtuoze teekening der heftig bewogen
lucas van leyden. ‘het laatste oordeel’.
zware handen vinden we in deze jaren slechts in de Zuidelijke Nederlanden, bij Orley, bij Vellert terug. Prachtig is van tal van voorgrond-figuren - zoo van den ons aanzienden in den linkerhoek zittenden jongen man, in wien men wel verkeerdelijk Lucas zelf gezien heeft - de expressie der oogen. De pupillen zijn met een schijnbaar onvaste maar het spel van gebroken licht op verrassende wijze imiteerende teekening gegeven. Hier treffen we een gevoeligheid van hand die in vele der geschilderde maar ook in de gegraveerde en geteekende koppen bijna steeds te waardeeren is. Merkwaardig modern doet bij de meer teekenachtige behandeling der voorgrondfiguren de vlugge schilderachtige aanzet der kleine figuurtjes op heel den achtergrond en in de hoogste hemelen aan. Niet meer dan grisailles, hier en daar met een geel lichtje gehoogd, beantwoorden ze volkomen aan de bedoeling van den meester die hier, als in zijn prenten, het in de atmosfeer vervagen der wijkende dingen ons wil voelbaar maken. Schilderachtig kunnen we echter niettegenstaande die enkele deelen het totaal-aspect van het altaar moeilijk noemen. Daarvoor zijn de groote figuren te zeer afzonderlijk gezien, te scherp geteekend. Daarvoor is de verf te gelijkmatig opgelegd, is de kleur te koud en tevens te bont. Hard wit-blauw, hel-oranje, geel en rood springen te zeer naar voren. Het grijs der wolken mist alle warmte. Slechts de bruin-grijze aarde, het sterkgroene gras van den voorgrond geven den | |
[pagina 216]
| |
colorist eenig genot. Men kan voor het Laatste Oordeel getroffen staan door het nuchtere, bijna schelle licht waarmee al deze naakten, al die helle kleuren als overgoten zijn. Men kan dan meenen het allerbelangwekkendst experiment van een te vroeg geboren plein-air schilder voor zich te hebben. Men kan zelfs, als men wil, in een niet geheel onvruchtbare gedachtenassociatie, aan de geestelijke Aufklärung dier dagen denken. Volop genieten van een prachtige peinture zal men niet. Nergens zal men zwelgen in de zatheid van kleur die wel bijna het gemeengoed was der schilders van de 15e eeuw en die we bij dien onbekenden tijdgenoot van Geertjen tot Sint Jans, den ‘Meister der Maria inter Virgines’ vooral, maar ook somtijds nog bij Cornelis Engebrechtsz aantreffen. Zelfs de helle-kant is glad en koud geschilderd. Hoe diep-fantastisch, angstig-trillend zou hier de schildering van den iets ouderen, in 1516 gestorven, Jeroen Bosch geweest zijn.
Wanneer men in het Leidsche Museum wenscht van die voor de kennis der vroege Hollandsche schilderkunst zoo aller belangrijkste muur waar ter weerszijden van Lucas' grootste werk de twee prachtige altaarstukken van Cornelis Engebrechtsz opgesteld zijn, een harmonischen indruk te krijgen dan moet men door van Lucas' triptiek de deuren te sluiten, de imposante figuren van Petrus en Paulus zichtbaar maken. In dieper donkerder toon dan de binnenzijden zijn de groote figuren der beide schutsheiligen van de kerk, waarvoor het werk bestemd was, is het landschap waarin ze gezeten zijn, gehouden. In het spel der kleuren is Lucas hier ouderwetscher dan op de binnenzijden. Van het prachtig groen van Petrus' nauwsluitenden talaar, het steenrood van den mantel dien Paulus over het grijze onderkleed geworpen heeft, zal men de aequivalenten wel in Engebrechtsz' Kruisiging terug-vinden. En ook de schildering van het landschap is niet verrassend door haar moderniteit. De warme bruinen en grijzen van den romantisch bewogen voorgrond, het groenblauwe licht waarmee meer naar achteren water, rotsen en lucht als overgoten zijn - naar boven wordt de lucht steeds donkerder - zijn volgens den toen algemeen-geldenden regel uitgevoerd. Zelfs de heftige wat geaffecteerde bewegingen der beide apostelen doen door eene zekere stijfheid nog aan den ouden stijl, waar Cornelis Engebrechtsz niet getracht heeft zich aan te ontworstelen, denken. Nieuw echter is het streven naar monumentaliteit dat hier, als in de prenten van dezen tijd aan den dag komt. In het prachtig-ruime landschap, dat, naar achteren, een oneindigheid schijnt van wolken en water - slechts enkele schepen zeilen of zinken er - zitten, grooter dan de figuren der binnenzijden, de beide apostelen. Imposanter menschen in grootscher omgeving heeft Lucas niet gemaakt. De prachtige Paulus vooral, strijdbaar ook nu het zwaard ter aarde ligt, heeft in het rythme van zijn lichaam, in de heffing van zijn hand een grootheid die Rodin's Victor Hugo nabij komt.
De conservatie van dit, Lucas' omvangrijkste werk is over het algemeen uitstekend. Slechts is de beeltenis van den Vader die boven in het middenluik troonde - Taurel meende, omdat zijn pauselijken kroon aanstoot gaf - onzichtbaar gemaakt. De overlevering meldt dat toen bij een restauratie in het eind der achttiende eeuw de oorspronkelijke schildering aan den dag kwam, het bevel gegeven werd, die weder met onverwoestbare verf te bedekken. Slechts de grijs-witte in stralen uitloopende ronde kern (waar nu de Hebreeuwsche letters van Gods naam in rood werden uitgespaard) van den gelen bovensten schijf, aan welks periferie de intacte geheel Lucas hand verradende Cherubs geschilderd zijn, is van die bewerking het resultaat. |
|