Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 22
(1912)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
De Fransche overheersching
| |
[pagina 135]
| |
gehuwde remplaçant alleen dan kon worden toegelaten wanneer hij aan den raad van recruteering een bewijs kon overleggen, dat hij in het onderhoud van zijn gezin kon voorzien en dat zijn vrouw hare toestemming tot zijn dienstnemen had gegeven. Toch schijnt er niet altijd de hand aan die bepaling te zijn gehouden, want te Amsterdam had een noodlottig incident plaats. De vrouw van een conscrit-remplaçant, wanhopend over het vertrek van haar echtgenoot, stortte zich met haar kind in een van de stadsgrachten.
loting voor de conscriptie in 1811 in de amstelkerk te amsterdam, waar een jongeling een lot uit een glazen kom trekt.
Een aantal toegeschoten personen begaven zich in een roeiboot om de ongelukkigen te redden, doch de boot kantelde, zoodat wel dertig personen in het water spartelden. Mocht de ongelukkige moeder gered worden, haar kind kwam jammerlijk om het leven.Ga naar voetnoot*) Voorts behoorde een remplaçant om aangenomen te worden een lengte te hebben van 1.649 M. hetgeen niet zoo heel veel verschilde met Napoleons maat die 1.665 M. bedroeg. De eerste detachementen lotelingen, zoowel voor de land- als voor de zeemacht, die in het departement der Monden van de Maas, tegen den 10en April 1811, tot vertrek waren opgeroepen, verzamelden zich dien dag aan de Prefecture. Alvorens zich op marsch te begeven, werden hun aldaar eenige ververschingen aangeboden, waarna een ‘Vive l'Empereur’ weerklonk. Tot aan de Leidsche barrière werden zij uitgeleide gedaan door het muziekkorps van het 18e regiment Infanterie van linie. Op gelijke wijze vertrokken den volgenden dag een detachement zeelieden en een bestemd voor een der regimenten Infanterie.Ga naar voetnoot†) Mocht dan het uittrekken door muziek zooveel mogelijk opgevroolijkt worden, niettemin geschiedde de scheiding tusschen ouders en kinderen niet zonder aandoening.Ga naar voetnoot*) In de 31ste militaire divisie kwamen in den beginne, hoewel zij niet van bepaalde beteekenis waren, eenige rustverstoringen voor, doordat vele maires en predikanten op het platte land de conscriptie tegenwerkten.Ga naar voetnoot§) Ook bleek, dat de schippers in het Dept. Friesland liever de oude Hollandsche vlag dan de Fransche op hun vaartuig voerden. Dit brengt ons in herinnering, dat reeds het vorige jaar de Hollandsche vlag tot groote grieve van alle weldenkenden en niet het minst van de zeelieden door de Fransche keizerlijke was vervangen.Ga naar voetnoot††) De eerste ongeregeldheden, die naar aanleiding van de conscriptie voorvielen, hadden den 6en Maart te Utrecht plaats. De Utrecht- | |
[pagina 136]
| |
sche Kroniekschrijver KeetellGa naar voetnoot†) verhaalt daaromtrent, dat een fransche patrouille, welke de vrouw van een deserteur in hechtenis moest nemen, door het volk met steenen werd geworpen, zoodat de korporaal van het detachement het noodig oordeelde de geweren met scherp te laden. Geschoten werd er op de menigte, die sterk aangroeide, niet, doch met de gevelde bajonet baande de patrouille zich een weg. Gelukkig voor de schuldigen liep dit geval met een scherpe vermaning af. Een eigenaardig licht werpt het rapport van generaal Durutte, commandeerende in de 31ste militaire divisie, aan Lebrun, op den loop van zaken tijdens het in werking treden der conscriptie.Ga naar voetnoot*) Zoo was de recruteering in het Dept. Friesland rustig in zijn werk gegaan. Nergens had generaal Devaux, een gehoorzamer en gedweeër bevolking dan dáár aangetroffen. Daarentegen verklaarde de majoor van het 33ste regiment Infanterie dat de conscrits uit dat departement niet zoo flink waren, als die uit de andere departementen afkomstig. In dat der Monden van den IJsel was de opschrijving voor den krijgsdienst zeer regelmatig geschied, daarentegen vielen in de gemeenten Veendam en Winschoten, tot het Dept. van de Wester-Eems behoorende, ongeregeldheden voor, waar de militaire macht moest tusschenbeide komen. Een tevredenheidsbetuiging bevat het rapport aan het adres van den onderprefect van het arrondissement Assen, aangezien deze gedurende de werkzaamheden der conscriptie wat meer ijver toonde dan zijn collega's. Te Groningen hadden eenige kwaadwilligen op den dag, bepaald voor den afmarsch der conscrits, getracht de bevolking in opschudding te brengen. Terwijl de conscrits rustig in een kerkgebouw verzameld waren, en daarbij de prefect en de brigade-generaal, wilden eenige onruststokers de schildwachten dwingen hen daar ook binnen te laten en begonnen zij, na teruggedreven te zijn, de wacht voor die kerk met steenen te werpen. Spoedig echter deed het optreden van de gewapende macht op de markt de bende verstrooien. Opdat zich deze ongeregeldheden den volgenden dag niet zouden herhalen, kwam het garnizoen vroegtijdig onder de wapenen en werd vervolgens den conscrits uitgeleide gedaan door het muziekkorps van het 2e regiment Infanterie met den prefect en den brigade-generaal. Van dit contingent deserteerde bij aankomst te Zwolle slechts één conscrit. Vermelden wij nog dat bovengenoemd rapport aan het slot de waarheid niet verbloemt, en zegt, dat de conscriptie en de stilstand van den handel de meeste inwoners tegen het Fransche gouvernement en de militairen hadden verbitterd. Bij de meeste gelegenheden werden de laatsten als vijanden behandeld, b.v. door hen het dubbele van den gewonen prijs te laten betalen voor 't geen zij kochten en door omgang met hen zooveel mogelijk te vermijden. De gedwongen lichtingen veroorzaakten eene verbittering, waarvan het bestuur elke uiting zorgvuldig onderdrukte. Zooals begrijpelijk, waren er conscrits die allerlei redenen tot vrijstelling trachten aan te voeren, b.v. vallende ziekte (épilepsie). Hoe men bij de keuring te werk ging om zich van die ziekte te overtuigen, daarvan geeft ons N. G van Kampen in zijn Verkorte Geschiedenis der NederlandenGa naar voetnoot†) deze voorstelling: ‘Zij, die zich om lichaamsgebreken van den dienst wilden verschoonen, werden op de pijnbank gelegd; b.v. aan degenen, die vallende ziekte hadden, deed men brandende lak op de voeten druipen’. Eerst vele jaren - in 1848 - na het verschijnen van Van Kampen's werk, kreeg De Stassart van het bovenstaande kennis bij het lezen van de ‘Lettres sur la Hollande’ van X. Marmier en vernam daaruit tot zijne verbazing dat de voormalige prefect van het Departement der Monden van de Maas niet alleen bovengenoemde wreede methode | |
[pagina 137]
| |
in praktijk had gebracht, maar ook dat hij eens een jeugdig conscrit van diens ziekbed had doen oplichten, die, voor hem gebracht, den laatsten snik gaf. Door op zijn ouden dag nog hiervan te worden beschuldigd, was De Stassart niet weinig opgeschrikt. Hij greep naar de pen en richtte een woord van protest tot zijn voormaligen Secretaris-generaal H.I. Caan met verzoek dit onder de oogen van den heer Van Kampen te brengen, vanwien hij eene rectificatie vorderde.Ga naar voetnoot†) De Stassart's betoog komt
baron de stassart op later leeftijd, in 1829.
hierop neer, dat het onzinnig zou geweest zijn, om brandend lak op de voeten van conscrits te laten afdruipen, immers hoe zouden zij dan hebben kunnen marcheeren. Echter was het voorgeschreven om, wanneer een conscrit een aanval van epilepsie kreeg, een aangestoken kaars over een ontbloot gedeelte van zijn lichaam in beweging te houden. Bij het afdruipen der heete was sprong de man op als de ziekte voorgewend was, terwijl in het tegenoverstelde geval hij roerloos bleef liggen. En wat dien overleden conscrit, die van uit Den Briel was, betrof, deze leed aan een ongeneeselijke kwaal, terwijl omtrent een voorloopige vrijstelling de raad van recruteering geen besluit kon nemen alvorens den zieken jongen man te hebben gezien. Inderdaad verscheen de jonge man per brancard voor den Raad van recruteering, waarop De Stassart den maire een uitbrander gaf, omdat deze zulk een ernstige zieke had laten gaan. Over dit geval ontvingen we, door de welwillendheid van den heer Joh. Been te Brielle, een afschrift van het genotuleerde in den Raad dezer stad, van 13 April 1811, waaraan we het volgende ontleenen. Den 31en Maart begaven de conscrits uit het canton Brielle, welke in 1788 waren geboren, zich met den maire naar Rotterdam om door den Raad van recruteering aldaar gekeurd te worden, echter met uitzondering van zekeren Anthony Joppe, welke door een hevige ziekte aangetast, door dr. Bisdom buiten staat geacht was vervoerd te worden. De raad - waarin de Stassart zitting had - blijkbaar weinig vertrouwen stellende in het overgelegde attest van den geneesheer door den maire, gelastte dat deze op zijn verantwoording den volgenden dag met den zieke verschijnen zou. Per scheepsgelegenheid werd de conscrit toen naar Rotterdam vervoerd en nadat de Stassart zich van zijn toestand overtuigd had, besloot hij den patient naar het Gasthuis aldaar te laten brengen, alwaar de stumper na verloop van 2 à 3 dagen overleed. Ongetwijfeld moet hier het doordrijven van De Stassart, den ongelukkigen Briellenaar toch voor den Raad van recruteering te dagen, tot diens spoedig afsterven hebben geleid. Men had dan ook in den beginne niet weinig te stellen met de | |
[pagina 138]
| |
conscrits en Napoleon toonde zich verbolgen, toen Lebrun hem berichtte dat bij het vertrek der lotelingen uit Amsterdam aldaar een oproer was ontstaan, terwijl in het Dept. van de Ooster-Eems de prefect door de lotelingen voor den zeedienst beleedigd, ja zelfs geslagen was en achtervolgd, waarna hij zich een paar uur schuil had moeten houden, de eenige manier om aan stokslagen te ontkomenGa naar voetnoot†). Ook Rotterdam kreeg zijn deel. Deze ongeregeldheden verdienen intusschen ter wille van de gevolgen wel een afzonderlijke bespreking.
hollandsche pupil (naar een steenteekening van charlet).
Ingevolge de bevelen van den raad van recruteering zouden zich den 11en April 1811 van uit Amsterdam een 120 tal conscrits onder geleide van 22 Infanteristen naar Haarlem begeven. Aan samenscholingen, uit nieuwsgierigheid of andere oorzaken, ontbrak het toen in de hoofdstad niet; bij het minste wat de aandacht trok liep men te hoop. Dit nu zou het contingent conscrits bij hun afmarsch ondervinden en wel van de zijde der bewoners van de Jodenwijk. In dit stadsgedeelte komende werd het escorte Infanterie van alle kanten met steenen begroet, terwijl flesschen, stoelen en planken uit de vensters werden geworpen, waardoor vele militairen kwetsuren opliepen. Bevel werd gegeven de geweren te laden en zich onmiddellijk naar den meest nabij gelegen post op de Botermarkt te begeven. Daar gekomen loste het escorte een salvo in de lucht, ten einde de opgewonden menigte vrees aan te jagen. Maar daar de eigenlijke muiters altijd de meeste verbittering toonen bij een aanval, lostten de militairen zeven geweerschoten, waardoor de oproerige troep tot staan werd gebracht. Zonder verder te worden lastig gevallen bereikte het escorte met vier gekwetsten, waarvan één ernstig, de hoofdwacht. De muiters hadden een doode en 5 of 6 gekwetsten, allen Israëlieten. De Fransche generaal Baron Goullus, die sedert kort te Amsterdam in garnizoen lag, inmiddels van het voorgevallene in kennis gesteld, deed dadelijk de troepen in hunne kwartieren onder de wapens komen en overal patrouilleeren. Het schieten op de menigte had zijn doel niet gemist, want kort daarna hadden de Botermarkt en de Jodenbuurt weer hun gewoon aanzien herkregen. Tegen den nacht echter ontving generaal Molitor het bericht dat eene samenscholing plaats vond bij de Haarlemmerpoort. Onmiddellijk | |
[pagina 139]
| |
deed de generaal-adjudant De Contamine het in die buurt aan den Singel gekazerneerde bataljon aanrukken, doch voor het ter plaatse kwam was de samenscholing reeds uiteen. Patrouilles cavalerie en infanterie bleven de verschillende wijken doorkruisen en den volgenden dag bleek de rust geheel en al te zijn hersteld.Ga naar voetnoot†) Aan bovenstaande lezing kunnen we doen aansluiten een rapport van den commissaris van Politie der 3e sectie Willemenet.Ga naar voetnoot*) Eenigen beweren, volgens dat rapport, dat het oproer voorbereid is geworden, maar anderen, dat het ten gevolge der omstandighedenis ontstaan en wel op deze wijze. Een jong meisje wier broeder tot de conscrits behoorde, wilde dezen bij zijn vertrek volstrekt nog eens zien en volgde het escorte al vragende hem te mogen spreken. Door de Plantage gaande ontstond er reeds rumoer onder de menigte, die met het escorte meeliep, maar bij de Kloveniersburgwal begon het meisje afschuwelijke kreten te uiten en wilde de wacht dwingen, waarop de commandeerende officier haar deed op zij duwen. Dadelijk wierpen eenige leegloopende Israëlieten steenen naar het escorte, waarop gecommandeerd werd op de aanwezigen te vuren. Verscheidenen werden gekwetst, terwijl een jonge man, die, naar men zegt, geheel zonder schuld was, werd gedood. Vervolgens kwam de gewapende macht en de Politie de orde herstellen, hetgeen niet zonder moeite geschiedde. Ten einde die oproerige bewegingen den kop in te drukken en om een krachtige leiding aan de uitvoering der te vellen vonnissen te geven, besloot Napoleon den staatsraad graaf RéalGa naar voetnoot†) naar ons land af te zenden. ‘Ik wil dat er strenge voorbeelden worden gesteld’, schrijft hij den 3en Mei aan Lebrun en na in dit schrijven te hebben gewezen op de te nemen maatregelen in het Dept. van de Ooster-Eems, welke van onbuigzame hardheid getuigen zegt Napoleon aan het slot dat er bloed moet vloeien, opdat de smaad het gouvernement aangedaan gewroken worde.Ga naar voetnoot*)
afdruk van het opschrift der gegraveerde plaat welke te amsterdam bij het leggen van den eersten steen der kazerne st. charles, later in oranje-nassau herdoopt. werd ingemetseld. tegen het einde van het jaar 1812 was deze eerste groote kazerne in ons land, welke 64 officieren en 2496 minderen kon bevatten, nagenoeg voltooid.
Een pijnlijken indruk moet wel deze zending van Réal op den Prins Stedehouder hebben gemaakt: ‘Je connais qu'elle vous a autant surpris que moi-même’ - schrijft generaal Durutte aan Lebrun - ‘j'ai cru cependant de faire dire au Président de la Commission militaire que j'ai nommé d'après vos ordres à Aurich de se conformer aux avis de ce conseiller d'état’.Ga naar voetnoot§) In ons land gekomen vertoefde Réal te Amsterdam niet langer dan noodig was voor de enquête, welke hij met Lebrun en den | |
[pagina 140]
| |
Directeur-generaal van Politie ingesteld had. Den 4en Mei kwam de gevreesde man te Aurich, waar men hem de processtukken ter hand stelde van den adjunct-maire en die van de door Lebrun gevormde ‘commission militaire’ in zake de oproerigen in het kanton Timmel (Dept. Ooster-Eems). Van uit twee dorpen, welke de conscrits voor de Zeemacht moesten leveren, werden er 127 gearresteerd, terwijl 90 zich vrijwillig te Aurich kwamen melden. Tegen de rebellen echter zou onverbiddelijk worden opgetreden en dit vond Lebrun hoogst onaangenaam; trouwens het was voor hem geen geringe deceptie dat een politie-autoriteit als graaf Réal naar hier was gezonden om toe te zien, dat de vonnissen geheel naar de bevelen van zijn keizerlijken meester werden uitgevoerd. Nu was Réal niet de man om blindelings 's keizers zienswijze te volgen. Hij riep de clementie in voor de arme vrouwen en kinderen der schuldige conscrit-huisvaders, terwijl hij in zijn rapport aan Lebrun als zijn overtuiging over het gebeurde uitsprak, dat wanneer de prefect met wat meer beleid was opgetreden, veel van die onheilen zouden zijn voorkomen, omdat naar zijn meening geen volk handelbaarder was dan de Friezen.Ga naar voetnoot†) Te midden der enquête kwam er tijding omtrent ongeregeldheden te Rotterdam, welke zich als volgt zouden hebben toegedragen. In den morgen van den 6en Mei te half elf uur arriveerden aan den Singel nabij de Goudsche Poort drie Amsterdamsche pakschuiten bemand met conscrits uit Bremen voor den zeedienst, onder geleide van twee Huzaren-officieren benevens 20 man van het 56ste en 93ste regiment Infanterie. Sommigen onder de conscrits die spijs en drank begeerden, sloegen bij weigering daarvan aan het muiten en wilden niet toestaan dat de brug tot doorlating opgehaald werd. Dit kabaal werkte aanstekelijk op vele inwoners van dat stadsgedeelte die zich aan de zijde der conscrits schaarden en bij hunne ontscheping met steenen begonnen te werpen naar het militaire geleide. Nu rukte de plaatsmajoor Du Fez met een detachement Fransche militairen aan, welke hoofdofficier met twee andere officieren ter hoogte van het Weeshuis door conscrits werd aangevallen. Geen kans ziende de oproerige menigte, die zich bij de conscrits had aangesloten in bedwang te houden, werd besloten geweld met geweld te keeren. Te 2 uur werd met scherp op de volksmenigte geschoten, waardoor 2 conscrits en een goed bekend staand burger werden getroffen, welke spoedig aan hun wonden bezweken, terwijl eenige lichtere gekwetsten naar het gasthuis werden vervoerd. Kort na dit voorval verscheen een hellebardier ten stadhuize om rapport uittebrengen, en berichtte dat een der doodelijk getroffenen op de stoep van Lucas lag. Inmiddels was generaal Raymond Viviers met vijftig militairen ter plaatse verschenen, waarna de menigte zich geheel verstrooide. Hij liet de conscrits weder in de schuiten stappen en bij de Oostpoort ontschepen, vanwaar hij ze met zijn troepen naar de werf geleidde. Daar werden zij gekazerneerd om zich den volgenden morgen met het militaire geleide naar Antwerpen te begeven. Dien zelfden morgen vaardigde de maire Van der Heim een proclamatie uit, tot uitloving eener premie van 100 gouden ducaten aan hen, die de meest schuldigen in handen der Justitie zouden uitleveren en beval hij verder de gebruikelijke en noodzakelijke maatregelen voor orde en rust aan. Door twee stadsboden voorafgegaan kondigde hij deze waarschuwing in eigen persoon aan de hoeken der staten af en liet haar vervolgens aanplakken. Over het voorgevallene was de prefect De Stassart van gevoelen, dat er van de zijde van het militaire geleide ‘imprudence et précipitation’ had plaats gehad, doch het ware volgens hem gewenscht te onderzoeken of er misschien ook ‘instigateurs’ (aanstokers) bezig geweest waren. Van hooger hand scheen de voorstelling der feiten zooals de burgemeester ze gaf niet geheel geloofd | |
[pagina 141]
| |
te worden. Steeds werd toch sterker aangedrongen op onderzoek naar de schuldigen en bevreemding te kennen gegeven dat de maire geen enkel spoor kon vinden. Ook zijn proclamatie was niet in goede aarde gevallen als te lang en niet flink genoeg gesteld. Den 8sten Mei waren uit Den Haag en Delft troepen naar Rotterdam afgezonden om de rust te herstellen en werd een ‘arrêté’ van den Hertog van Plaisance afgekondigd, waarbij samenscholingen van meer dan tien personen verboden werden op straffe van als opstandelingen beschouwd en voor den krijgsraad gebracht te worden.Ga naar voetnoot†) Het relaas dezer ongeregeldheden gaven we min of meer uitgebreid om aan te toonen hoe er te Amsterdam en te Rotterdam maar een dreigende vinger behoefde te worden opgestoken om den geest van verzet te doen ontbranden. Was de conscriptie de aanleidende oorzaak, het kwaad zelf zat dieper, daar de algemeene ontevredenheid haat jegens het gouvernement opgewekt had. Opdat nu het gebeurde te Rotterdam zich niet zou herhalen bracht, ingevolge het ingeleverde rapport van den generaal Viviers, de Minister van Oorlog, de Hertog van Feltre (Clark) aan Lebrun 's keizers wil over om een streng voorbeeld te stellen; twaalf der schuldigen behoorden te worden gefusilleerd.Ga naar voetnoot*) Hiertoe is het echter niet gekomen. In het begin van Juni hield te Rotterdam de krijgsraad zitting en vonniste twee der oproermakers tot vijf jaren hechtenis, na voorafgaande te pronkstelling op het schavot, een derde beklaagde tot zes maanden gevangenisstraf, en sprak drie anderen vrij. De schuldigsten waren naar alle waarschijnlijkheid de twee conscrits geweest, die gedood werden, en wier begrafenis in alle stilte had plaats gevonden. In deze moeilijke dagen richtte Lebrun tot den keizer de bede om zich toch humaan en vergevensgezind jegens de schuldigen te toonen, daar dit in de meeste gevallen van meer uitwerking is dan de kracht van wapenen of een schrikbewind,Ga naar voetnoot†) Maar de welsprekendheid van Lebrun kon Napoleon niet tot betere gedachten brengen. Medelijden, goedheid, menschlievendheid en verdraagzaamheid waren thans volgens zijn opvatting het toonbeeld van zwakte. De keizer antwoordde van uit Rambouillet den 19en Mei: ‘Het ligt in mijn bedoeling dat de maatregelen die ik heb voorgeschreven in alle gestrengheid en stipt zullen worden nagekomen in het Departement van de Ooster-Eems. Dergelijke maatregelen zullen ook te Amsterdam en te Rotterdam noodzakelijk wezen. De eerlijke en goede burgers moeten er worden beschermd en goed behandeld, maar onder het gepeupel behoort de schrik te worden gebracht. De wijze, waarop de zaken te Amsterdam en te Rotterdam vorderen, is rampzalig. De oproerigen blijven ongestraft en later zal er nog geschut noodig zijn om ze te onderwerpen. Bovendien kan ik niet altijd de legers in het binnenland houden. Gij zijt bevoegd om in moeilijke oogenblikken uwe maatregelen te nemen, maar nu deze door mij bekrachtigd zijn, hebt ge niet meer het recht ze in te trekken. Militaire commissies moeten over de oproerigen van Amsterdam en Rotterdam het vonnis uitspreken’.Ga naar voetnoot*) Op den morgen van den 25sten Mei sprak de militaire vierschaar te Aurich het vonnis over de schuldigen uit. Twee der beklaagden werden ter dood veroordeeld, 2 tot opsluiting in de boeien voor zestien jaren, 6 onder politietoezicht gesteld, over 7 het doodvonnis geproclameerd wegens het niet verschijnen voor den rechter, en 4 vrijgesproken.Ga naar voetnoot§) Omtrent de gehouden krijgsraad te Amsterdam waren wij in de gelegenheid inzage te verkrijgen van het proces, dat aantoont | |
[pagina 142]
| |
hoe ook bij dit vonnis geheel naar de voorschriften van den Code Pénal was te werk gegaan. Over drie oproerigen werd het doodvonnis uitgesproken; vijf personen, waarvan vier mannen en eene vrouw, werden tot acht jaren opsluiting in de boeien, twee personen tot vijf jaren en drie tot twee jaren gevangenisstraf veroordeeld. Vier personen, twee mannen en twee vrouwen, kwamen onder politie toezicht, terwijl zes personen: drie mannen en drie vrouwen vrijspraak kregen. Het vonnis over de ter dood veroordeelden, werd nog op den zelfden dag van de uitspraak, op het Funen bij een der voormalige oostelijke bolwerken van de hoofdstad, voltrokken. Generaal Molitor kon daarna aan Lebrun melden, dat de executie had plaats gehad zonder dat de rust een oogenblik was verstoord geworden.Ga naar voetnoot†)
napoleon bonaparte als luitenant-kolonel. (musée de versailles).
Dat Napoleon zich over de uitspraak voldaan toonde drukt zijn schrijven uit van den 22en Juni d.a.v. aan Lebrun, waarin hij dezen in zijn gewone korte, maar veelzeggende woorden meldde: ‘Je vois avec intêret le résultat des opérations de la commission militaire d'Amsterdam et que trois hommes ont été condamnés à mort et executés. Il n'y a pas d'autre manière d'en imposer à la canaille’.Ga naar voetnoot†) Uit bovenstaande blijkt genoegzaam hoe de annexeerder van ons vaderland over den geest onzer bevolking dacht. Nu had men gehoopt, nadat Napoleon in het najaar van 1811 ons land had bezocht en dientengevolge alle takken van volksbestaan wat meer van nabij had leeren kennen, hij met meer gematigdheid in zijn eischen zou te werk gaan, althans de verdere conscriptie met niet te groote gestrengheid zou doorzetten. Deze flauwe hoop werd geheel verijdeld. Nauwelijks te Parijs teruggekeerd, vaardigde hij den 20sten December 1811 een decreet uit, waarin de lichting over de klasse 1810 gelast werd met bepaling dat de loting der ingeschrevenen voor 9 Februari 1812 moest ten einde zijn geloopen. Inzonderheid door de maritieme conscriptie, welke zooveel visschers uit hun gezinnen wegrukte, werd veel haat opgewekt. Toen in den morgen van den 26sten Maart 1812 de in de loting gevallen Scheveningsche en Katwijksche visschers zich voor den zeedienst in Den Haag moesten aanmelden, gedroegen eerstgenoemden, wier aantal vijf- | |
[pagina 143]
| |
's keizers bekende grijze historische overjas en driekanten hoed, welke zich bevinden in het musée de l'armée te parijs.
tig bedroeg, zich vrij oproerig en werden door een groote menigte vrouwen en nieuwsgierigen naar de Préfecture gevolgd. Een soldaat werd ontwapend, aan steenworpen ontbrak het niet, en eenige kreten van ‘Leve de Prins van Oranje’ deden zich hooren. Met messen en stokken gewapend hadden de visschers het op het leven van den prefect gemunt, die te vergeefs de opgewonden gemoederen tot bedaren trachtte te brengen. Mogelijk om bloedvergieten te voorkomen, belette De Stassart de militairen en gendarmen het volk te lijf te gaan. De Katwijkers lieten zich overreden, doordat De Stassart, krachtdadig bijgestaan door den commissaris van Politie Ampt, hun onder het oog bracht, dat er niets mede te bereiken viel, indien zij zich weder evenals het vorige jaar kwamen te verzetten, want dat het plicht was zich aan de wet te onderwerpen; de Scheveningers daarentegen waren niet te overreden. Hierop gelastte De Stassart dat laatstgenoemden naar hun dorp zouden terugkeeren om zich te drie uur in den namiddag behoorlijk op nieuw aan de Préfecture te melden. En wat deed nu intusschen de slimme prefect? In allerijl stuurde hij een gendarme benevens eenige vertrouwde Nationale Garden naar het dorp om embargo op de visscherschuiten te leggen en tevens om de gemoederen tot kalmte te brengen. Intusschen had generaal Lacroix zich met een compagnie van het 1ste regiment ‘Etrangers’ naar de Prefecture begeven, waarna de rust begon terug te keeren. Toen De Stassart in den aldaar vergaderden raad van recruteering verscheen, vond hij er, tot zijn groote verlichting, de Katwijksche zeelieden bijeen. De Scheveningers keerden, zooals bevolen, te drie uur naar de Préfecture terug. Daar kregen zij order den volgenden dag te twee uur in den namiddag weder present te zijn. Op een vroeger uur achtte De Stassart het niet raadzaam ze te ontbieden met het oog op het vertrek der Katwijksche visschers. Den volgenden dag vertrokken dan de Scheveningers naar hunne bestemming onder de tranen en smartelijke kreten van meer dan duizend vrouwen.Ga naar voetnoot†) |
|