| |
| |
| |
Japansche kleurendrukken in het Rijks Ethnographisch Museum te Leiden
door dr. M.W. de Visser.
IV.
Ippitsusai Buncho en Kitagawa Utamaro.
De vierde tentoonstelling (1 Februari - 1 Mei 1912) geeft het werk van twee zeer verschillende meesters, ter vergelijking naast elkaar gelegd.
nr 1. tooneelspelers in rol, door ippitsusai bunchō.
Ippitsusai Bunchō werkte op het eind der achttiende en in de eerste jaren der negentiende eeuw te Edo (Yedo), en verkreeg den eeretitel van Hokkyō, ‘Brug der Wet’ (d.i. der Buddhistische leer), oorspronkelijk alleen aan Buddhistische priesters, doch later ook veel aan beroemde schilders geschonken. Zijn leermeester was Ishikawa Takamoto, over wien de Japansche bronnen zwijgen; maar zijn werk herinnert ons sterk aan Suzuki Harunobu, wiens prenten op de eerste tentoonstelling te zien waren. Evenals bij Harunobu zien we bij hem nog de oude haardracht, die we bij Okumura Masanobu en de oudere Torii aantroffen, en zoowel de gelaatstrekken als de gestalten doen aan Harunobu denken. Doch in tegenstelling met den laatste schilderde hij voornamelijk, zoo niet uitsluitend, tooneelspelers in rol. Dit is dan ook het onderwerp van al de platen van zijn hand, hier tentoongesteld (nrs 1-8). In manne- en vrouwerollen optredend, in mooie fijn gekleurde gewaden, doen deze meestal tengere, soms ook (als in nr 2) krachtige figuren het oog zeer aangenaam aan. De wapens op hunne gewaden geven aan, welke acteur de rol vervulde (een Danjurō, Arashi, Segawa). Op nr 1 zien we de ons van Harunobu's prenten bekende wolkengrens boven aan de plaat. Nr 2 verbeeldt een krijger die zijn dreigend, beschilderd gelaat spiegelt in een bronzen handspiegel. Nr 3 vertoont een lid der beroemde acteursfamilie Arashi in de rol eener voorname dame met een zwaard op zijde, doch bloemen (chrysanthen) in de handen. Nr 4-8 zijn ongeteekende prenten in waaier- | |
| |
vorm, die ongetwijfeld wegens stijl en voorstelling aan dezen meester zijn toeteschrijven. Een negende, beschadigde prent van dezen meester zal in portefeuille te bezichtigen zijn.
Nu volgt Kitagawa Utamaro (1753-1806) een der grootste en in Europa meest bekende der Ukiyo-e schilders, aan wien o.a. Dr. Julius Kurth een uitvoerige monographie heeft gewijd, getiteld: ‘Utamaro’. Zijn vader, Toriyama Sekiyen, was een bekend meester der Kano school. Weldra vormde de zoon zich echter een eigen stijl. Acteurs schilderde hij zelden; ook surimono's (gelegenheids-prenten) en landschappen maakte hij weinig, maar vele prachtige boeken getuigen van zijn hooge kunst, en talloos zijn de vrouwefiguren, voor 't meerendeel ontleend aan de Yoshiwara. Want daar was hij thuis, en te midden dier vrouwen, wier gestalten hij idealiseerde in zijn kunst, leidde hij zijn wilde leven van genot. Steeds hooger steeg intusschen zijn roem, en zelfs een groot meester als Toyokuni ontzag zich niet, prenten op Utamaro's naam uittegeven, wat ook door Shunsen en anderen werd gedaan.
Van Utamaro's boeken bezit het Museum er slechts twee, n.l. de Ehon mushi erabi (‘keur van insecten’) en de Shiohi (ebbe) no tsubo, insecten en schelpen weergevend; doch het zijn helaas late, harde drukken, die slechts doen gissen, hoe mooi de oorspronkelijke uitgaven moeten geweest zijn. Gelukkig worden we schadeloos gesteld door een rijken voorraad losse platen, waarvan de beste zijn tentoongesteld, terwijl de rest in portefeuille te zien is. Er zijn eenige prenten onder uit boeken, door dezen meester in samenwerking met Shunsen, Eizan en anderen gemaakt. als de Yoshiwara keisei Edo bijin e, ‘Afbeeldingen van Yoshiwara courtisane's en schoone vrouwen van Edo’, de Azuma nishiki-e atsume, ‘Verzameling van brokaatprenten (d.i. kleurendrukken) van Edo (Yedo, het oude Tōkyō)’, en de Edo fūkei, ‘Gezichten van Edo’.
nr 6. de tooneelspeler segawa in vrouwerol, door ippitsusai bunchō.
Nr 9 vertoont een jonge vrouw, bezig met een spel kaarten uit te leggen op den grond, terwijl zij een man, die met pijp, tabakszak en pijpefoudraal in de handen er bij staat te kijken, aan het overkleed trekt. Nr 10 en 11 (de laatste een hardere druk) behooren tot een reeks getiteld: ‘Elegante liefdewedstrijd’, de eene een smachtend, de andere een kalm paar weergevend. Nr 12 (Kurth nr 325) is een van de reeks ‘Verzameling mooie lievelingen (lett. elegante kinderschat- | |
| |
ten)’. Op deze bijzonder mooie plaat zit een jonge moeder te lezen, terwijl haar kind, een jongetje, op haar schoot is ingeslapen; een jong meisje schrijft onderwijl een liefdesgedichtje op een der papieren zijden van een groote lamp. Nr 13, behoorend bij de reeks vermeld bij Kurth, nr 367, getiteld: ‘Acht overeenkomsten (contracten; niet, zooals Kurth meent, “Ansichten”) van experten der Groene Huizen (d.i. van de Yoshiwara)’, is een fijne prent met zachte kleuren, voorstellend een courtisane met gevolg; haar naam en die harer beide kleine vrouwelijke attendanten (kaburo) zijn er bij vermeld, als ook het huis waartoe zij behooren. ‘Zevende verzameling van schoone vrouwen der Groene Huizen’ heet een andere reeks, waarvan nr 14 deel uitmaakt.
nr 40. prent van kitagawa utamaro.
Nr 15 is een prent uit de ‘Verzameling beroemde bloemen van schoone vrouwen der Groene Huizen’ (Kurth nr 391), waarop twee schoonheden in mooie, fijngekleurde gewaden zijn weergegeven. Veel harder van tint zijn nrs 16-19, telkens twee courtisane's uit de reeks getiteld: ‘Spiegel van vereenigde dames de plaisir der Groene Huizen’ (Kurth nr 397), met hunne namen en die der huizen er bij gevoegd.
Nr 20-24c zijn aan het Niwaka feest gewijd, een soort karnaval van de Yoshiwara (vgl. Kurth pp. 288-294), waarbij allerlei grappen werden uitgehaald, dansen met lantarens werden uitgevoerd, optochten gehouden en voorstellingen gegeven. Utamaro heeft vele prenten hieraan gewijd, in alle perioden van zijn kunst. Op nr 20, een fijne plaat, voert een meisje een dans uit met een waaier in de hand, op nr. 21 ziet men een meisje, als knaap gekapt, met een leeuwenmasker (bekend als de booze demonen verjagend op Nieuwjaar) in de eene, een opengevouwen waaier met het karakter ‘leeuw’ erop in de andere hand, vergezeld door een jongen man met een dergelijken waaier; achter hen staat een meisje met een rijstwijn-schaaltje, want de sake vloeit natuurlijk rijkelijk op zulke feestdagen. Op nr 22 rijdt een dame met een groote pioenroos op haar ronden hoed, zooals we al op andere platen gezien hebben, op vijf kussens gezeten op een paard, blijkbaar in processie rondgeleid door een jongen. Deze plaat behoort tot de door Kurth onder nr 416 vermelde reeks, getiteld: ‘Spel van den vollen bloei (d.i. de bloeiende schoonheden) bij 't Niwaka der Groene Huizen’. Nr 23 is een zeer mooie prent; een van de
| |
| |
nr 41. prent van kitagawa utamaro.
beide erop voorgestelden heeft een doek om 't hoofd gebonden en warmt zich de handen in de mouwen, zooals men de Japanners in den winter dikwijls op straat ziet loopen. Op nr 24 zien we een voorstelling van de Yamauba, de ‘Bergmin’ met haar zoontje Kintarō, den sterken vriend van beeren en woudduivels, dien we bij de eerste tentoonstelling reeds hebben leeren kennen. Nr 24a geeft drie meisjes, een dans uitvoerend met waaiers, als ook nr 24b, die met 24c tot de prenten in portefeuille behoort. Nr 25 behoort tot de bij Kurth (nr 374) beschreven reeks, getiteld: ‘De acht onsterfelijken(sen) in den tuin’. Op deze mooie, helaas zwaar beschadigde prent zien we een courtisane sake (rijstwijn) offeren aan een draak, den regen- en dondergod, geschilderd op een kakemono, die aan een stok omhoog gehouden wordt door een klein meisje, haar kaburo of volgelinge. Het is Hanatsuma uit het Hyōgo huis, meermalen door Utamaro afgebeeld. De schilder had natuurlijk zijn bepaalde protégées onder de dames der Yoshiwara, zoodat dezelfde namen dikwijls terugkeeren. ‘Ontloken bloembed van een nieuw huis’ heet de reeks, waartoe de courtisane van nr 26 behoort, terwijl nr 27 den wonderlijken titel draagt van ‘Ontloken woordbloemen van verschillende kleur’. (Kurth nr 269). Nr 28 is een prent van de ‘Dames als logeergasten’, waarvan Kurth (nr 274) een andere vermeldt. Een jonge vrouw zit onder een groen muskietennet, zooals de Japanners altijd 's zomers gebruiken, en jaagt met haar waaier de muskieten er vanonder, terwijl zij een bundel papier met de tanden vasthoudt. Een andere, zeer lange vrouw heeft haar kleed in de handen. Rechts staat de groote nachtlamp op wier papieren zijden de schilder zijn naam heeft gezet. Nr 29 maakt deel uit van een rij paren van geliefden, wier namen er bij vermeld zijn, onder den titel ‘Bron van trouwe wedijverende liefde’ (Kurth nr 244). Veel nieuwer
van druk en harder van kleur is nr 30, een van de ‘Acht gezichten van hedendaagsche dingen, waarvan men houdt’ (sukimono), een vrouw met een knaap voorstellend. Nr 31 behoort tot de reeks getiteld: ‘Één generatie van schoone vrouwen: de 53 stations (van den Tōkaidō)’ (Kurth 272). De Tōkaidō is de groote heirweg van Edo naar Kyōto, met 53 stations, waar de feudale vorsten (daimyō's), die met hun gevolg er langs trokken, konden logeeren. Deze 53 stations zijn een geliefkoosd onderwerp der Ukiyoe schilders.
| |
| |
nr 56. moeder en dochter op reis. achtste bedrijf der chūshingura, door kitagawa utamaro.
Bij deze groep zijn ze boven aan de plaat als een afzonderlijk, kringvormig prentje weergegeven; deze plaat geeft b.v. den Shintō tempel te Mishima. De prent zelf stelt twee gelieven voor. Nr 32, een meisje, alweer Hanatsuma uit het Hyōgō huis, ditmaal verdiept in het lezen van een langen minnebrief, is uit een reeks ‘Vereeniging van schoone vrouwen en bloemen’, niet bij Kurth vermeld; bovenaan zien we pioenrozen in een kring. Nr 33 en 34 zijn twee paar courtisane's in rijke kleedij; van de laatste prent is nr 34 a een duplicaat, dat door een bijzondere bewerking veel in kleur gewonnen heeft. Nr 35 en 36 dragen den door Kurth (245) verkeerd gelezen en vertaalden titel van: ‘Duizend levende spiegels, een wolkenmassa bij maanlicht’. De droevige liefdesgeschiedenissen der met name genoemde paren zijn als de saamgepakte wolken, door 't zachte licht der maan overgoten. Het afschuwelijke wijf dat hen op de laatste der beide prenten betrapt, vindt haar pendants in andere dergelijke oude karikaturen, mannen of vrouwen, die als fâcheux troisièmes op andere, door Kurth beschreven prenten dezer serie opduiken.
Op nr 37 is een van de ‘twaalf schoone vrouwen’ der reeks, bij Kurth nr 346 ten deele beschreven, bezig een knaap, die een spiegel vóór zich houdt, een haarpen in 't haar te steken. Nr 38 is een ongekleurde prent, van een groep, niet bij Kurth vermeld, n.l. ‘Levende beelden van hedendaagsche courtisanes’. Ook nr 39, twee vrouwen, behoort tot een achtvoudige, niet door Kurth genoemde reeks. Op nr 40 lezen we: ‘Beroemde produkten: witte sake (rijstwijn) van den Fuji’. Deze beroemde vulkaan is zichtbaar door 't geopende venster, waarbij de zachtroode bloesems van een kerseboom de lente verkondigen, en een meer zich uitstrekt aan zijn voet. Twee jonge vrouwen en een meisje zijn bezig aan de sake bereiding. Nr 41, twee treurende gelieven, behoort tot de reeks Aumi hakkei ‘Acht rendez-vous’, een door Kurth (246) niet begrepen en verkeerd vertaalde woordspeling op de Omi hakkei: ‘Acht gezichten van de provincie Omi (d.i. het meer Biwa)’, een bij de schilders zeer geliefkoosde reeks, waarvan we bij deze prent links bovenaan een landschapje in een kring zien afgebeeld. Dit herinnert aan nr 31, waar de landschappen van den Tōkaidō samengingen met liefdescènes.
Op nr 41a zien we een jonge moeder met haar kind in de armen, dat verrukt is over het spelen van een ouder broertje met een raket, een bal en een tol. Zoowel het offertafeltje met de symbolen van lang leven en groote nakomelingschap als het raket vertellen ons, dat het Nieuwjaar is. De reeks
| |
| |
heet dan ook ‘Spiegel van 't Vlietende Leven op de Vijf Groote Feestdagen (go sekku)’. Kurth (nr 259), die verkeerdelijk megane (bril) in plaats van kagami (spiegel) leest, beschrijft een andere der vijf prenten. Nr 42 vertoont weer een minnend paar, en nr 43 twee courtisanes verdiept in een legspel, een soort van puzzle, die zeer in zwang was. Ook nrs 44-49 geven courtisanes, wandelend met gevolg, in prachtige kleedij, of alleen als portret weergegeven, steeds met hare namen en die der huizen erbij.
Niet tot de Yoshiwara behoorende vrouwen zien we op nrs 50-52, met elkaar pratend of wandelend of in de keuken werkend. Nr 53, hard van kleur, behoort tot een reeks in portefeuille te bezichtigen prenten over vrouwenarbeid bij de zijdewormteelt en het bereiden en weven der zijde (Kurth nr 264); dit is nr 1 van de serie, waar men de eieren van de zijdevlinder van een blad papier in een doos ziet doen. Dan volgen (nrs 54-58) vijf scènes uit het beroemde, aan bloedwraak van 47 trouwe vazallen op den moordenaar huns meesters gewijde tooneelstuk Chūshingura of ‘Schatkamer van trouw aan den meester’. Het zou ons te ver voeren, wanneer we den inhoud van dit aangrijpende stuk wilden meedeelen; het berust op historische feiten, doch speelt met veranderde namen in de 14de eeuw te Kamakura in plaats van in 1701 te Edo, waar de werkelijke geschiedenis zich afspeelde. Nog heden bezoeken vele pelgrims het graf der 47 trouwe vazallen, die een bijna goddelijke vereering genieten.
Moedervreugd geven zes verdere prenten te zien (nrs 59-64). De drie eerste platen spelen op 't jongensfeest van den vijfden Mei. Twee stevige bengels (nr 59) vechten om een prent van Utamaro zelf, die hun moeder hun voorhoudt, Yama-uba met Kintarō, den sterken bergknaap, voorstellend. Een andere knaap (nr 60) heeft een prachtig houten zwaard van moeder gekregen
nr 49. prent van kitagawa utamaro.
en is verrukt over het beeldje van Kintarō met een beer vechtend, dat hij ook nog krijgt. Op een derde prent (nr 61) zien we een moeder met haar jongetje, dat zijn houten prachtzwaard al deftig op zij draagt, op den grond zitten voor een vaandel met de afbeelding van Shōki den demonendooder erop. Nr 62 vertoont een moeder op de knieën liggend met haar kind op den rug (de gewone wijze van dragen). Het kind wijst op zijn spiegelbeeld in 't water in een koperen waschbekken. Op nr 63 geeft een jonge vrouw haar kind de borst en kijkt tegelijk in een spiegel naar haar kapsel. Nr 64 geeft het eigenaardig beeld van een schelpduikster, zoo pas uit het water gekomen. Haar stevig zoontje, dat bij ons lang den leeftijd van het zoogen zou te boven zijn, maar in Japan, waar de moeders
| |
| |
nr 61. het jongensfeest, door kitagawa utamaro.
haar kinderen jaren lang de borst geven, geheel ervoor in de termen valt, is gretig aan 't zuigen terwijl zijn moeder haar druipnatte haren kamt. Achter haar staat een mand met door haar opgedoken schelpen. Van oudsher zijn het vrouwen die als duiksters optreden om de awabi-schelpen van den bodem der zee en van de rotsen los te snijden. We zien die vrouwen dikwijls afgebeeld door de Ukiyo-e schilders, vooral door Utamaro.
De twee volgende prenten (65 en 66) spelen weer op een der vijf groote feesten, de eerste in den herfst, blijkens de chrysanthen die een der beide dames in een bloemvaas heeft gezet, de tweede vermoedelijk bij 't jongensfeest, want een jonge man is bezig den woesten kop van Shōki, den demonendooder, te schilderen, waarbij een jong meisje bewonderend toekijkt. In vroolijk gezelschap is de in vol ornaat, met een tak van de wistaria (blauwe regen) op haar schouder, genoegelijk wandelende jonge dame op nr 67, n.l. van den als Buddhistisch bedelmonnik rondtrekkenden duivel, dien we bij de eerste tentoonstelling hebben leeren kennen. Ook hier ontbreken gong, regenscherm en register van gevers voor den tempel niet aan zijn uitrusting. De prent der eerste tentoonstelling was een Otsu-e of ‘Plaat van Otsu’, van de hand van Matabei die te Otsu woonde. Het opschrift van Utamaro's prent, daarop zinspelend, luidt: ‘Produkt van Otsu, door een edelman uit Edo’. Utamaro was inderdaad een afstammeling der beroemde, hoog-adelijke Minamoto familie.
Bij nr 68 en 68a, een courtisane in prachtgewaad aan haar sierlijke schrijftafel zittend, zien we weer het enorme verschil in tint, waarvan de donkerste door een bijzondere behandeling is te weeg gebracht. Nr 69 is blijkbaar een deel van een groote plaat: twee courtisanes staan op de voorplecht van een schip, één van die drakenbooten, die van voren versierd zijn met den kop van een yih, een snelvliegenden vogel, vaak aan den voorsteven van Chineesche en voorheen ook van Japansche schepen afgebeeld. Nr 70 speelt aan den oever der zee, waar een vlucht van geluk brengende ooievaars, met gedichtjes aan hun poot gebonden, zweeft boven de hoofden van vijf in deftige staatsiekleedij gehulde jonge dames. Één van haar is gedoscht in het ceremoniegewaad van een hoogen edelman, versierd met het wapen der Matsudaira's, feudale vorsten van Ueda.
Op nr 71 bespiedt een meisje grinnekend twee gelieven, die achter een scherm zitten. Het poëtische ornament van het scherm, zingende nachtegaals op een bloeienden pruimeboom, past goed bij het geheel. Na nrs 72 en 73, twee vrouwebustes, de eene half achter een sluier verborgen, volgt weer de fijne gestalte van een schelpduikster, die
| |
| |
met haar mand vol schelpen aan den oever der zee zit. De haast onmerkbaar weergegeven golven verliezen zich ver in het onbestemde (nr 74). Dan komen twee levendige tafereelen binnenskamers, dansende meisjes, die aan de niwaka vreugd herinneren en zulke dolle sprongen maken, dat een derde zich de mouw voor den mond houdt van het lachen (nr 75); en een van die mooie intérieurs, door sierlijke vrouwen gestoffeerd, zooals we er bij Kiyonaga en diens navolgers hebben leeren kennen (nr 76). Ook de gezichten en kleuren, kortom de geheele stijl is onmiskenbaar aan dien grooten meester ontleend. Inderdaad heeft Utamaro hem in zijn jeugd als ideaal voorbeeld nagevolgd.
Twee kleine prentjes geven grappige voorstellingen van den dikken geluksgod Hotei, in 't oor gepeuterd door een op zijn enormen bedelzak zittend dametje (nr 77), en van een liggenden witten olifant, die met zijn snuit een lantaren ophoudt om zijn meesteres bij te lichten, die op zijn rug een langen brief zit te lezen. Vermoedelijk is met de eerste Benten, met de tweede Kwannon bedoeld: twee hooge godinnen, maar toch niet ontsnappend aan den schertslust der Japanners, voor wie het idee profaan geheel onbekend is.
Te midden van de andere prenten van Utamaro, die alle menschelijke gestalten, vooral vrouwen, voorstellen, doet het wonderlijk aan, op nr 79 een vaas met bloemen te zien, door een als voetstuk dienenden, dikken, boloogigen kikker in den bek gedragen (Kurth nr 512, vgl. p. 40, Tafel 3). Dan volgen (nrs 80 en 81) twee ongeteekende, doch stellig aan Utamaro toe te schrijven prenten. De wind drijft zijn spel met het deftige gewaad der schoone, die met een ceremonieelen kap op 't hoofd op een wagen schijnt te zitten; de voorstelling is niet duidelijk. Op de tweede prent zien we een jonge vrouw, door haar geliefde op den rug gedragen:
nr 71. prent van kitagawa utamaro.
wellicht draagt hij haar door de rivier, die we boven aan de plaat in een kleinen kring zien weergegeven.
Vol leven is nr 82, waar een edelman een regenscherm omhoog houdt boven zich zelf en een dame, wier fijn gezicht even koket van onder den zwarten hoofddoek komt gluren, dien zij voor de koude heeft omgeslagen. Op nr 83 zit een dame bij lamplicht te lezen, terwijl nr 84 weer een geheel ander beeld geeft, n.l. een jongen kok, volgens het opschrift ‘trotsch op zijn talent’, op 't punt een visch in mootjes te snijden, en onderwijl in gesprek met een jong meisje dat achter hem staat met een schotel.
‘Awabi (haliotis) vangst bij Enoshima’ luidt het opschrift van een groote, drievoudige plaat (nr 85), waar drie dames in een boot, en ééne met een kind op den rug op
| |
| |
een rots gezeten, vol belangstelling toekijken naar het werk van drie duiksters, die de schelpen van de rotsen afsteken of met het beitelvormig mes tusschen de tanden en met een schelp in de hand komen aanzwemmen. Het is ook een vrouw, die het platboomsvaartuig voortbeweegt met den gebruikelijken wrikriem. Nr 86, ook een groote plaat, vertoont het zoogenaamde ‘kawabiraki’ of ‘Openen der rivier’, in den nacht van den 20sten Juli op de Sumida rivier te Edo (Tōkyō). Het is een feest ter opening van het seizoen der pleiziertochtjes op de rivier, en wordt nog steeds gevierd. De hooge brug staat vol met toeschouwers, lampions en vuurwerk verlichten het levendig tooneel van door elkander varende bootjes en bonte vrouwengewaden. Een derde groote plaat (nr 87) geeft een lentelandschap te zien met kersebloesems, een wijd riviergezicht met een dorp te midden van geboomte aan den overkant, en den Fujiberg ver op den achtergrond. Op den voorgrond heeft een voorname dame in een prachtig kleed juist haar boot verlaten, gevolgd door hare talrijke dienaressen. Een zwart verlakte draagstoel is ook meegebracht, en een jonge edelman met een valk op de hand gaat vooruit, vergezeld van twee kleine meisjes die lakdoozen met etenswaren dragen. De in een prachtig foudraal gestoken pijp der meesteres wordt met haar tabakszak en haar rookstel door twee dienaressen gedragen. Van den overkant ziet men nog vier andere dicht bezette booten komen, en talrijke lastdragers en
nr 82. prent van kitagawa utamaro.
een paard zijn nog op den oever. Het is blijkbaar de voorname stoet van een feudalen lord, die over de rivier trekt, en waartoe ook de personen op den voorgrond behooren. In nrs 89-93 zien we zes hashirakakushi of zuilverbergers, de bekende hooge smalle platen, voorstellende drie minnende paartjes, een geweldig bont uitgedoschte courtisane met haar kortstaartige poes aan een koord, een waaier-verkoopster en de groteske figuur van den dansenden Ebisu, een der zeven Geluksgoden, met zijn grooten tai visch onder den arm en zijn hengel in de hand. Een wonderlijke beschermer van handel en nijverheid!
Na nr 94, een gezelschap op reis, volgt een lange rij van courtisanes (95-115), gitaar spelend, peinzend hoe een brief of een gedicht te beginnen, rookend, wandelend, een bloem bewonderend of koutend met een vereerder, in één woord, het geliefkoosde onderwerp van dezen meester in
| |
| |
eindelooze verscheidenheid. Voor zoover ze niet kunnen tentoongesteld worden, zullen deze in portefeuille te bezichtigen zijn, evenals een zestigtal andere prenten van Utamaro. Vele ervan behooren tot bepaalde reeksen, onder één titel samengevat, als b.v. (nr 95) ‘De Zeven Komachi's der Vlietende Wereld’, naar Ono no Komachi, een dichteres uit de negende eeuw, beroemd om haar schoonheid, talenten en rampspoed. Zij is een van de Rokkasen of ‘Zes Genii van het Lied’, de zes beroemdste dichters der 9de eeuw.
nr 102. prent van kitagawa utamaro.
‘Gestalten van beroemde courtisanes’, luidt de titel van nr 96, van welke reeks Kurth (nr 365) een andere prent geeft. Het opschrift van nr 97 vertelt ons, dat de sterk gezwollen rivier die op den achtergrond langs de aardige boerenhuisjes wild voortbruist, de Tamagawa in de buurt van Tōkyō is. Een van de ‘Zes Genii van het Lied onder de courtisanes’ zien we op nr 99, en ‘Geopende volle bloei van liefde-wedijver’ (nr 100), ‘Beroemde schoone vrouwen: Zes geni van het lied’ (nr 101), ‘Verzameling van schoone vrouwen bij sneeuw, maanlicht en bloemen’ (nr 104), en vele dergelijke wijdsche titels treffen we aan. Verscheidene van die reeksen zijn niet door Kurth genoemd, hoewel deze er niet minder dan 188 vermeldt. Wel een bewijs hoe deze meester, niettegenstaande zijn wilde leven, toch verbazend veel voortgebracht heeft.
|
|