| |
| |
| |
Herinneringen aan Spanje
door B.P. Wiggers van IJsselstein
met foto's naar teekeningen van D. Wiggers
Segovia, Salamanca en Zamora
In den namiddag zouden we naar Segovia reizen. Bij een vrij lang oponthoud te Villalba zochten we in het stadje een maal. Veel was er niet te krijgen, maar brood en eieren zijn altijd welkom. De bejaarde bezitster van de kleine fonda zat bij een mooien grooten, koperen schotel gevuld met gloeiend houtskool. Vriendelijk bood ze ons aan bij haar te komen zitten; 't was koud en guur. Nieuwsgierig nam ze ons op en vroeg van waar we kwamen. We begrepen, dat Nederland een ledige klank voor haar zou zijn en antwoordden: ‘uit het Noorden’. ‘Dus uit Parijs misschien’, vroeg ze verder en al haar kennis van ‘het noorden’ ten toon spreidend: ‘Parijs is immers Madrid in 't klein, maar de zon schijnt er nooit’. We ontnamen haar niet hare illusie over Madrid boven Parijs en steeds vroeg ze verder zoodat we ons op het eind haasten moesten, naar het station. Daar hoorden we dat de door ons te nemen trein niet in Segovia feitelijk stopte; we vermurwden echten den chef ons er uit te laten wat hij goedig toestond. Tegen half een in den nacht stapten we uit den duisteren nachtwagen op het nog duisterder, verlaten perron in Segovia. Geen drager vertoonde zich op het station, geen voertuig was aanwezig om ons naar het hotel Europea te brengen. Toch komt na korte poos een jongmensch uit het donker te voorschijn en beduidt ons door de handbagage op te nemen, dat hij ons naar de fonda zal brengen. Moe en verkleumd (Segovia, 3300 M. boven zeepeil, ligt koud) loopen we ongeveer een half uur over de zoo goed als niet verlichte, modderige, van regen doorsieperde straten, naar hotel Europea. Na lang kloppen, een vrouwenhoofd uit een klein venster: ‘Geen plaats’. Verder dus, naar hotel Commercia. Een nachtwacht, nieuwsgierig wie de late wandelaars zijn, volgt ons met zijn kleine lantaarn en ondervraagt den pakjesdrager. Weer wordt eerst na herhaald kloppen de deur geopend door een norsch uitziend man.
‘Geen plaats’ en geen andere fonda was in Segovia. We herhaalden onze vraag om eenig onderkomen. De man zag ons nogmaals wantrouwend aan, zeggend dat op dit uur geen trein in Segovia stopte en herhaalde de woorden: ‘Geen plaats’. We trachtten den hotelbezitter te beduiden, dat we uit den trein die van Madrid kwam waren gestapt en vroegen dringend een nachtverblijf hoe onaanzienlijk ook. Eerst nadat de pakjesdrager onze partij kiezend, den hotelhouder verzekerde dat hij ons uit den trein had gehaald en ook de nachtwacht, mee binnengeloopen, voor ons pleitte, werden we ofschoon met eenigen weerzin gelaten in een klein vertrek dat als kantoortje was ingericht. Een zeer smalle bank en een zeer korte sopha zouden onze rustplaats zijn. Zonder kussen of eenige dekking trachtten wij, de mantels over het hoofd slaande, koud en huiverig als we waren, te rusten. Onverwacht kwam na een pooze onze vriend de nachtwacht aan de kamerdeur, lichtte met zijn kleine lantaarn ons in het gezicht, knikte dat alles in orde was en verliet ons weer, om na korten tijd weer terug te komen met denzelfden onderzoekingsgeest. In den beginne dachten wij, dat hij opdracht had op ons te passen, daar wij feitelijk gelogeerd waren bij de open buitendeur, later integendeel geloofden we dat hij opdracht
| |
| |
had te zorgen, dat wij, misschien dieven of onbetrouwbare personen, geen inbraak zouden doen of iets dergelijks. Na een doorwaakten, kouden nacht gingen wij, zonder mogelijkheid te hebben eenig toilet te maken, een verkenning doen rondom de stad, want eerst tegen den namiddag zouden voor ons twee kamers beschikbaar worden. De wandeling was verrassend. Prachtig zagen we het profiel der stad met haar cathedraal gekroond, met haar Alcazar als steven van een schip vooruit aan den afgrond van steile rost. In klaren afstand teekende zich aan den horizon tegen den blauwen hemel, de witte glanzende sneeuw op het Guadarama gebergte. Evenals te Cuenca omspoelen twee vlugge riviertjes, de Eresma en de Clamores, de geweldige rots, waarop Segovia is gebouwd, maar welk een geheel ander uiterlijk heeft Segovia dan Cuenca. Als een grijs, bijna verlaten nest hangt het laatste aan de loodrechte rotsen. Wanneer men gaande langs de kleine riviertjes er naar opziet is het alsof een sprookje waarheid is geworden en er te midden van het groote en volstrekte zwijgen der eenzaamheid op eens door een tooverwoord grauwe huizen verrezen uit den grauwen bodem van de geweldige rotsmassa, of in die huizen menschen kwamen wonen als vogels die een nest zoeken en - alsof die weer zacht aan zouden verdwijnen als te ver verwijderd van het samenleven, waaraan de mensch behoefte heeft. Zulk een indruk maakt Segovia niet en ook het krijgshaftig en fronsend uiterlijk van Toledo gebouwd op hooge rots, met den prachtigen Taag aan haar voet heeft Segovia niet. Haar profiel is als een vrouw in feestgewaad. Zilver stroomt de zoom van haar kleed, met frisch en bloeiend groen, met keur van wilde bloemen versierd is haar gewaad en als een juweel kroont de Cathedraal met haar ranke toren en fijnbesneden silhouet in schitterend warmgeel kleurigen steen haar het hoofd.
segovia: alcazar.
Goudbruin is de bodem rondom Segovia, lokkend groen, donkere pijnboomen ontsproten waar de riviertjes hun weg zoeken. Het is heerlijk te dwalen tusschen die heldere kleuren steeds met het gezicht op de prachtige stad die bij elke kromming van den weg, op elke hoogte der bergen een ander aspect heeft en altijd een dat boeiend en schoon is.
Boven op de hooge vlakten is het goudbruin van den bodem gebrokkeld en gescheurd door dorre droogte, staat het graan armoedig en dorstig; hierboven is weer het rijk van het boomlooze Spanje, maar ook daar spreekt de natuur een aan- | |
| |
grijpende taal met de geweldige berglijnen, die in oneindige reeks elkander opvolgen tot in de heldere verte de sneeuw schittert wier rein gebied altijd een grootsche, ernstige noot brengt aan zoo menig lachend landschap bij haar voet.
Zooals zoovele steden in Spanje elkaar het recht van ouderdom betwisten en het volk als elk volk sprookjeslievend is zou ook Segovia door Hercules zijn gesticht en hij de machtige brokken hebben opgestapeld, die de geweldige Puenta (brug) van Segovia vormden. Volgens anderen had de duivel zelf die brug van Segovia tot aan de bergen in één nacht gelegd. En waarlijk gelijkt het of reuze- of bovennatuurlijke krachten dien geweldigen aquaduct hebben gebouwd, die Segovia van zuiver water moest voorzien. Een groot gedeelte is vervallen, werd ten deele hersteld, maar het indrukwekkendste van dezen bouw bleef behouden. Gelijk vele bouwwerken uit die verre tijden werden de steenbrokken van deze waterleiding opeengestapeld zonder dat cement of ijzeren krammen eenige vastheid verzekerden; door eigen zwaarte houden zij evenwicht door de eeuwen heen. Boog rijt zich na boog op de zware pijlers 800 M. ver en waar deze bogen het dal beneden de stad moeten overspannen zijn ze tweemaal boven elkaar aangebracht en soms ruim 28 M. hoog. Toch verbaast men er zich niet vóór alles over, hoe nauwkeurig en voorzichtig deze geweldige brokken moeten zijn gestapeld, hoe groot de werkkrachten moeten zijn geweest, die het reuzenwerk volbrachten dat in de eeuwen stand hield, ook - en misschien allereerst - is men verrukt van het schoone in dat evenwicht niettegenstaande wellicht het denkbeeld ‘schoon’ niet bij deze bouwmeesters voorzat. Van zelf spreekt dat een zoo groote lengte van steeds op elkander volgende gelijkvormige bogen imponeert, maar de kleur der rotssteenen, de verhouding der bogen onderling en ten opzichte der pijlers is zoo harmonieus, dat eeuwen lang, ofschoon het slechts opgestapelde steenmassa's zijn, deze aquaduct als een van Spanje's schoonste bouwwerken wordt hoog gehouden. Onder de geweldige en ernstige bogen bewegen zich woelig en zeer klein, menschjes, die hun koopwaar aanbieden; vreemde, schitterende kleurtjes tusschen de
massieve, donkere pijlers. Er wordt gekrakeeld over den marktprijs, gelachen en vroolijk geplaagd door het jonge volkje, kinderen in hel roza, goudgeel of sterk groen gekleed, scharrelen tusschen alle koopwaar, liggen spelend op den grond, lichtkleurige ezels worden, ter weerszij bepakt met vruchten en moezerijen, gedreven tusschen de menigte, alles is rumoer en kleur. Hoevelen zijn reeds onder deze bogen gegaan, vreedzaam of vijandig, gekleed in harnas of feestgewaad. Romein, Goth of de donkere moor met den tulband op het hoofd en geen geweld van menschen of forsche drang van de elementen hebben deze sterke bogen kunnen doen wankelen.
Niet alleen als omtrek tegen den blauwen of zwaar bewolkten hemel is Segovia's cathedraal schoon, ook inwendig is ze een van de zuiverst gothieke kerken van Spanje. Door de prachtig gebrande gothieke vensters valt een kleurig licht dat onmiddellijk een betooverenden indruk maakt, wanneer men van de smalle straten in de stille, grootsche ruimte komt. De gebroken zonnestralen glijden zacht glanzend langs de goudkleurige wanden, langs den kleurig ingelegden bodem, langs de vele kostbare gobelins gehecht aan de zware steunpilaren, En blij als de kleuren glanzend in deze stille ruimte, even blij was het in ons dat geen opeengehoopte weelde de nobele, welgemaakte, luchtige en toch koene lijnen van gewelf en pilaren ontsierde. Meermalen gingen we de cathedraal binnen en eenmaal ruischte de zang van vele jonge stemmen jubelend door de ruimte. We poosden en zaten zwijgend in de gouden schemering tot de gewelven de laatste tonen opvingen en weerkaatsten. Geschuifel van kindervoeten - de koorles was geëindigd en we
| |
| |
traden met de vroolijke kleine zangers naar buiten in het nuchterder licht en in het gewoel der straten.
Tegenover de poort die we uitgingen stond de gevel van een der vele oogenschijnlijk verlaten paleizen. Bescheiden duwend aan de zware deuren, die toegang geven tot het patio traden we daarbinnen. Dit patio was bijzonder mooi. De vierkantige ruimte was
segovia: alcazar.
als gewoonlijk omsloten door een schaduwrijke, diepe arcade; de granieten pilaren droegen schoongevormde bogen versierd met ornament en gebeeldhouwde koppen. In den hoek tegenover den ingang de monumentale, statige trap, die voert naar de eerste verdieping. De poortdeuren waren weer achter ons dichtgevallen, terwijl we vol aandacht waren over het mooie patio en elkander de mooie détails er van aanwezen. Achter ons gingen echter behoedzaam de deuren weer open en trad een door ouderdom ietwat gebogen, kleine gestalte van een vriendelijk uitziend heer binnen, gevolgd door een langen, nonchalant gekleeden jongeman uit het volk. Beiden stonden zwijgend achter ons; ook kijkers, nieuwsgierigen dachten wij. Met lichte buiging echter komt de kleine grijsaard op ons toe, vraagt ons welke taal we spreken en of hij het genoegen mocht hebben ons het paleis te laten zien. Vaag komt een vermoeden van deftig antiquaar in ons op, maar op ons welgemeend ‘graag’ bood de oude man een onzer met zulk een onnavolgbaar fijne hoffelijkheid den arm aan, met zulk een ridderlijk air de grandeur ging hij voor, dat we onmiddellijk begrepen met den bezitter van het huis - echter met wien? - te doen te hebben.
Twee aan twee, wij in onze eenvoudige
| |
| |
reispakjes, bestegen we de mooie trappen, de jonkman sloeg de deuren, die naar de eigenlijke woning voerden open en liet ons in onbewegelijke, onberispelijke, diep gebogen houding voorbij gaan. Weinig strookte in onze oogen zijn vrij eenvoudige kleeding met zijn correcte en keurige manieren, met zijn gracie, die ons bewoners van het noorden wel geheel vreemd is.
Heel het huis zagen we van den ouden, beminnelijken paleisbewoner die zich voorstelde als: Ioaquin de la Isla Fernandez, marquis del Arco. Zijn salons waren vol zwaar vergulde meubelen, met de familiewapens in gobelin geborduurd op de stoelbekleeding. Hij toonde ons alle kunstschatten die de wanden versierden. Hij vertelde ons, dat hij geheel alleen woonde, vertelde van een gestorven vriend, beroemd door het schrijven van filosofische stukken. Zelfs bracht hij ons in zijn slaapvertrek, dat vol schilderstukken hing en waar een merkwaardige wanorde heerschte, het bed verward lag en de dekens langs den grond slierden. De groote naïveteit, de breedheid zich over onzen indruk daaromtrent niet ongerust te maken, ligt geheel in het hooghartig karakter van den Spanjaard, in de onbewuste hoogheid van zulk een personage. Ik vrees dat de meeste hollandsche huisvrouwen de handen zouden ineenslaan, dat iemand - moge het ook slechts een man zijn - dat iemand zoo geheel argeloos, geheel vreemden inwijden zou in zijn vertrouwdst interieur.
Bij het vertrekken reikte de markies del Arco ons de hand en zocht onder vele boeken en papieren een brochure door hem uit het latijn vertaald van zijn gestorven vriend. Te vergeefs rommelde onze markies in de paparassen, totdat hij zijn knecht schelde. Alle officieele vormen vergetend begon deze volijverig en goedig naar het vermiste boekje te zoeken, het werd gevonden en ons aangeboden door den ouden man, die zulk een charme had door zijn keurige wellevendheid en vriendelijke gastvrijheid. Bij het afscheid kreeg de kleine hond met zijn leeuwenharen van een onzer huiselijk en gemoedelijk een klontje suiker, dat voor vele dieren, die in Spanje geen gelukkig leven hebben, steeds werd meegedragen.
Aan den ingang stond weer onberispelijk en onbewegelijk de jonge man, diep gebogen. Werktuigelijk wilden we - als kleine beleefdheid - een peseta laten glijden in de hand van den gedienstige. Hij wees die met bijna onmerkbaar en fijn gebaar terug. Toen we echter knikten en vriendelijk aanmoedigden keek hij ons natuurlijk en vriendelijk aan en de peseta verdween vroolijk in zijn zak. Buiten gekomen bedachten we welke edelgeborene ten onzent zoo algeheele vreemdelingen in zijn huis zou noodigen en hen zou rondleiden tot zelfs in zijn onopgeruimd slaapvertrek. Spanje is voor een deel het land van naïve, groote kinderen.
Er zijn zeer vele mooie paleizen en patios in Segovia, de laatsten liepen we graag en ongehinderd binnen. Het voornaamste paleis of kasteel, het Alcazar van Segovia triomfeert met zijn weerbaar uiterlijk hoog op de rotsen, het is een mooi voorbeeld van de oud Castiliaansche burchten in moorsch gothischen stijl. Zware gekanteelde muren alsof het voortzetting was van de steile steenmassa waarop het staat; ronde, machtige toren; aan de vier hoeken van het hoofdgebouw kleinere torentjes; zoo ongeveer is de totaal indruk. Groot was eens de pracht en weelde in dit kasteel, sterk als een vesting. Als zoo vele vorstelijke paleizen werd het door brand vernield, werd het van schatten beroofd. Heerlijk gelegen op de ver vooruitstekende rotspunt was het een steeds weer begeerenswaardig bezit, waarom werd getwist en gevochten. Eens werd Isabella in groote, plechtige pracht geleid buiten de poorten van dit Alcazar en uitgeroepen tot koningin van Castilië. In deze dagen is het gebouw ingericht tot opleidingsschool voor officieren en waar vroeger vorsten en vorstinnen deelnamen aan hoofsche gastmalen, waar weelde
| |
| |
schitterde aan gewaad en langs de wanden, waar galante feesten werden gehouden en edelvrouwen met fier en bevallig gebaar zich de gehandschoende hand lieten kussen door de nobelsten van het land in eerbiedige ridderlijkheid, daar galmt heden ten dage kazernetaal langs de wanden, heerscht stroeve tucht in kale vertrekken, daar blijven nu de deuren gesloten voor al wat bevallig is
segovia: kathedraal.
en bekoorlijk. Sobere malen aan onverzorgde tafels vervangen den vorstelijken disch van weleer en ook vervangt nauwgezette en koele plichtsbetrachting de fijngesponnen intrigues die ook in dit versterkte kasteel wel niet vreemd zullen zijn geweest.
Het marktplein van Segovia heeft evenals dat te Toledo nog zijn arabisch klinkenden naam Azoquejo behouden, afgeleid van het woord Zukh =markt. Deze markt is ook uiterlijk niet ongelijk aan die van Toledo. De nauwe straten, die er op uitkomen, met de hooge muren waartusschen men loopt zijn nog geheel ongerept oud. Wel zijn de hoofdstraten gemoderniseerd en ziet men er magazijnen zooals ten onzent die in de kleinere steden, maar de raam- en deurlooze vleesch-, visch- en fruitwinkels hebben zoo iets eigendommelijk zuidelijks, dat daardoor het geheel in geen enkel opzicht gelijkt op een onzer moderne verkeerswegen. In een der vele bochtige straten bij een kleinen zilversmid zochten we naar ‘iets ouds’ en vonden in de ‘rommellade’ tot onze verwondering een aantal knoopen volkomen gelijk aan die welke men in Zeeland aantreft. Ze behoorden, volgens den winkelier, tot de versiering van een der nationale kleederdrachten. Of deze knoopen tijdens ‘den Spaanschen tijd’ naar Nederland zouden zijn gebracht, ('t filigraanwerk doet
| |
| |
aan moorsche nijverheid denken) of dat, integendeel, onze zeeuwsche knoopen werden geïmporteerd naar Spanje, zooals onze gobelins en zooveel werd verhandeld; zeker is het dat ze geheel gelijk van vorm en bewerking zijn. - Evenals in Toledo en Avila leiden de straten van Segovia glooiend naar de poorten die toegang geven tot de stad. Voor een groot deel is de vestingmuur nog zichtbaar tusschen het groen aan de rotsen en twee der poorten zijn nog behouden, waarvan de San Andres de meest imposante is. Buiten Segovia is het heerlijk wandelen onder het lommer der boomen, een weelde, die in de provinciën Castilië een zeldzaamheid is. Een boom is voor een Spanjaard dikwijls iets overtolligs, wanneer hij geen vruchten draagt. Toen wij in El Escorial een laan bewonderden van wilde kastanjeboomen, haalde onze leidsman de schouders op, schudde het hoofd en bewoog de hand met ontkennend gebaar. ‘Niente’ zei hij ‘'t is niets, je kunt de vruchten niet eten’. In Segovia echter was vrij veel hout; de hellingen bedekt met pijnboomen. Het klooster Vera Cruz met haar mooi gothiek versierd kerkportaal lag blank van wit marmer op een plek, waar de schaduwen van het lommer zwaar en diep waren; het lag verlaten en eenzaam.
Op onze wandelingen ontdekten we nog een ander klooster, eertijds zeker van een prachtige architectuur, gerekend naar de overblijfselen. Paleizen, kloosters, kerken, ze waren in Segovia rijk en vol pracht. De San Martin, een der oudste kerken, boeit echter door zijn eenvoud. Onder een breede galerij, schoon van bogen en pilaren, vielen naast diepe schaduw, groote vlakken gouden zonlicht.
Een der belangrijkste tochten van Segovia uit is naar het kasteel la Granja met zijn prachtige waterwerken in heerlijke omgeving, ons ontbrak echter de tijd er heen te gaan.
Weidsch zijn weer de heirwegen die van de stad uit over de bergen naar verder gelegen dorpen gaan en gehuchten. Van zulk een gehucht teruggekeerd zagen we Segovia in haar rijk silhouet goud tegen den avondhemel, in het verschiet de besneeuwde toppen der bergen scherp belicht. Kudden schapen (reeds vroeg had Segovia grooten wolhandel), geiten begeleid door kleine, vroolijke jongens, gingen beneden ons over de zandige wegen en deden een goudachtig stof opwolken, boven ons was de uitgestrekte hemel onbewolkt, en groengoud. De kleine jongens zongen minnewijzen in den avondstond, alles ging huiswaarts, ging ter rust en toen ook wij naar de stad terugkeerden, gingen wij door een der oude poorten en zagen in een verscholen hoek de woorden: ‘toevlucht voor dakloozen’. Reeds meermalen hadden we in de stad kleine bussen zien hangen, waarin men giften kon werpen voor bovengenoemd doel.
In de poort stond een jonge vrouw, op de trappen hurkte een oude, vervallen grijsaard, nog enkele andere figuren leunden tegen de wallen. Wanneer de zon nog lager zou zijn gezonken, zou de kleine deur der poort opengaan en zouden ook dezen in Segovia's koude nachten een dak vinden boven het hoofd.
Dien middag spoorden we naar Salamanca. Ook de bloei dezer stad ging jammerlijk ten einde, zooals van zoovele steden, die Spanje eenmaal groot en wereldberoemd maakten. Zeventien duizend studenten bevolkten eenmaal de Universiteiten, twintig van de vijf en twintig werden door de Franschen verwoest en verbrand. En wanneer men ziet wàt overbleef, kan men eenigszins gissen, welke schatten van onnoembare waarde werden vernield. De architect die meester wenschte te worden in zijn vak had naar Salamanca kunnen gaan, waar alle stijlen hun hoogtijd vierden. Nu echter bleven, na de groote verwoesting slechts over de prachtige façaden der Cathedraal, der San Estebàn en die van enkele Universiteiten. Al deze gevels zijn van een betooverende gracie in fijne gothiek met plate- | |
| |
reske versiering. De roomkleurige zachte zandsteen leende zich uitermate tot dit rijke ornament; op een afstand gezien gelijken de muren als met kant omhangen. Zooals we reeds bij het stadhuis te Sevilla aanmerkten levert deze platereske stijl het groot gevaar te veel te vervallen in bijzaken of het groot geheel eener muurvlakte te veel te verbrokkelen tot een overweldiging van klein ornament. Op deze klip zijn echter de bouwmeesters van het roemruchtig Salamanca
salamanca. gezicht op de stad.
niet gestrand. Met welk een rijke fantaisie voerden ze hunne ontwerpen uit: bijbelsche voorstellingen met tallooze figuren, portretten, wapenschilden, bloemfestoenen, zich rankende figuren, slanke spitsboogjes en pilaartjes alles in basrelief en niettegenstaande dezen rijkdom van ornament treden reeds op korten afstand de groote lijnen van het geheele ontwerp op den voorgrond en de versiering - de vermooiende maar ondergeschikte - verliest zich in den hoofdvorm. Effect, diepte van zware schaduw naast groote vlakken licht, monumentaal aspect door zwaren eenvoud zoeke men bij dezen stijl niet, ze is meer die van den ciseleur, ze vraagt nauwkeurige bezichtiging, het relief der versiering is zeer fijn en ondiep, de uitvoering van de kunstig in elkaar grijpende motieven vereischt kundige, geduldige hand, de platereske versiering zooals Salamanca die toonen kan is een fijne aristocrate wier rijkdom schoon is en maat houdt, daardoor niet opdringt in haar luxe maar bekoort door voorname fijnheid.
Van de nieuwe naar de oude Cathedraal is - zinnebeeldig genomen - een geweldige stap. Reeds van buiten imponeert dit oude bouwwerk door haar forsch uiterlijk met de drie meter dikke, strakke muren, met den achtkantigen toren en de kleine hoektorentjes. Ze maakt een martialen indruk naast de vlak er aangrenzende nieuwere Cathedraal. Haar voorname eenvoud behoudt zij in de overgebleven resten binnen haar muren. Ze is ongebruikt en slechts
| |
| |
zamora. avond.
als monument wordt ze voor verder verval behoedt. Zwaar maar zeer harmonisch is de verlaten, half duistere ruimte, enkele strak eenvoudige graftomben, de kapiteelen der zware zuilen versierd, overigens stille verlatenheid en de ernst der dingen, die eeuwen lang vergeten liggen.
Behalve haar mooie kerken en Universiteiten heeft Salamanca ook haar prachtige paleizen en schoone patios. De gevels en binnenplaatsen van de Casa de las Conchas en de Casa de la Salina, tegenwoordig Palacio de la deputation zijn wel onder de mooiste. De gevel van het eerstgenoemde paleis is op geregelde afstanden bezet met in zandsteen uitgevoerde schelpen van den vorm welken de pelgrims droegen op hun mantels gaande ter beevaart naar het heilige land. Prachtig in fijne gothiek zijn de twee ongelijkvormige vensters versierd met rijk gesmeed ijzeren traliewerk fijn als kant, moesten deze vensters behoeden tegen mogelijk gevaar van indringen. In de schaduw gezien gelijkt het geheel eenvoudig, maar wanneer het zonlicht langs zulk een gevel glijdt en de schaduwen teekenen nauwkeurig het steeds terugkomend profiel der schelpen en relief, dan krijgt de strak versierde zware muurvlakte zulk een rijk en verrassend aanzien, dat men eerst dan begrijpt hoe licht, spelend met schaduw met kleine gegevens toovermooie uitkomst kan scheppen. De gevel van het Palacio de la Deputation is versierd met médaillons en ook de vensters hebben rijk ornament dat in het zonlicht dubbel schittert. Beide gebouwen hebben aan hun gevels beantwoordende patios rijk van versiering met wapens boven de kolommen, die de twee boven elkaar loopende arcaden dragen, rijk gebeeldhouwd zijn de balustraden, waarover de bewoners in gemakkelijke houding leunen in levendig gesprek of waar ze hun bloemen begieten, die in helkleurige potten gerijd staan op den
| |
| |
zamora. aan de douro.
rand. De ruimte van zulk een patio oefent steeds weer een bekorenden invloed uit; het intieme, kalme, opgeslotene verrast telkens weer. Hoe zouden we nog dikwijls aan alle mooie patios denken, die we weldra niet meer zouden zien.
Salamanca's ligging is evenals die van Avila en Segovia koud. Slechts drie maanden heerscht felle zon. We waren onder den indruk, dat een scherpe wind die hoog het stof deed opwolken een alledaagsch verschijnsel is. De stad Salamanca doet eenigszins modern aan door de iets breeder en rechter straten, de mooie Grande Plaza Mayor is met plantsoen versierd en heeft een feestelijk aanzien. Onder de colonnaden, die de geheele plaats omringen is het in den avond overvol, vooral wanneer aardige concerten de levendigheid verhoogen. Gezien van de overzijde der rivier ligt Salamanca zeer schilderachtig. Een veelbogige, zware brug gedeeltelijk op Romeinsche grondslagen ligt over de breede Tormes, daarachter ziet men links de grauwe bergmassa, de verlaten wallen, rechts de stad met den mooien toren der Cathedraal. Nog is Salamanca hoofdstad der provincie maar haar aloude roem verdween en de stad verlatend, peinst men hoe ze moet zijn geweest voor dat haar schatten door krijg en vuur werden vernield.
Het eigenlijke doel van onzen tocht naar Zamora was - haar oude en geweldige brug met de drie zware poorten, de oude stad gelegen aan de breede Douro. Toen wij echter bij aankomst onmiddellijk de rivier zochten was de brug daarover verdwenen, slechts enkele bogen stonden verlaten in ruïne van den oever tot halverwege het stroomende water. Dit was een overgroote teleurstelling, echter lag de oude stad zoo mooi tegen den avondhemel, dat we geen spijt hadden van onzen tocht. De breede, niet diepe maar waterrijke Douro schoof snel voorbij en gaf iets weelderigs aan het landschap. Het frissche groen harer
| |
| |
oevers stond helder tegen het fijne grijs der oude stad. De zware vierkantige toren van de hoofdkerk met haar mooien zandsteenen koepel gaf een levendig belijnd silhouet. Uit- en inwendig was deze kerk, in Normandisch gothieken stijl, vol nobelen eenvoud, wekte ernstige stemming. Terwijl we behoedzaam onder de hooge bogen van het ledig kerkgebouw gingen, hoorden we op eenmaal krachtig knapengeluid. De koorles was begonnen. Gaarne bleven we toeven en wel nergens, leek ons, hadden de kleine koorzangers zulk een muzikalen leider en wel nergens, had de leider in zijn koor zulke heerlijke, ongerepte jonge stemmen. Bezield en in rijk geluid klonken de tonen langs de gewelven. Als begrepen die kleinen al den jammer er van, klonk het klagende, droeve ‘Miserere’ en bij het daaraanvolgend ‘Gloria’ jubelde het in krachtige golven uit de jonge kelen; we zagen in het halfduister den jongen priester vol emotie het kleine koor aanvoerend met vast gebaar. De Cathedraal had ons ook daardoor geboeid en het geheel bleef ons als iets ernstig moois in de herinnering. Na het verlaten der kerk, gingen we naar de resten der oude wallen en kwam Zamora's geschiedenis en daarmede de figuur ons voor den geest van den grooten Cid. Hier werd hij buiten de poorten gedreven en de bekende regels van Herder's lied kwamen ons in herinnering.
‘Rückwärts, rückwärts don Rodrigo’ enz. Wanneer men de eenvoudige bewoners ziet van Zamora, hare ledige straten, de ruïnes van de eenmaal zoo machtige brug, de verbrokkelde vestingmuren, dan doet ze weinig denken aan een stad weerbaar en sterk; de burgers geducht en krijgshaftig; ook hier gaan de gedachten naar de tijden van weleer ook hier gist men slechts Spanje's grootheid door haar indrukwekkende resten, door haar historie vol hartstochten.
|
|