Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 21
(1911)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 428]
| |
gedeelte van mat (rinding). techniek: rechte patroonvlechting. ornament: figuren van menschen, boomen, vogels, afkomstig van de lampongsche districten.
| |
Technieken en ornamenten van Indiaansche en Indische vlechtkunst
| |
[pagina 429]
| |
om de Cyperus-soorten van moerassen te kunnen oogsten. Van zelf zijn door de niet zoo milde natuur in Amerikaansche gebieden de plantaardige kleurstoffen bij Indianen veel minder in aantal, dan bij de Inlanders van Nederlandsch-Indië. De eersten weten evenals de laatsten het modderbad tot zwartverving van reepen aan te wenden, en maken meer gebruik van de natuurlijke tint der voor hun voorwerpen te benutten grondstoffen. Willen de Attu Indianen de grassoort, welke zij wenschen te gebruiken, wit hebben, dan worden de biezen in November gesneden en met de punten naar beneden te drogen gehangen. Moet het materiaal geelachtig worden, dan oogst men het in Juli, en bindt men de gespleten strooken tot bossen te zamen. Legt men de biezen in de schaduw van geboomte en daarna in het donker van een woning, dan blijven ze ook in drogen staat haar frissche groenheid behouden. De Abenaki vrouwen weten, dat de van esschen verkregen reepen wit of lichtbruin kunnen zijn, al naar gelang er geoogst wordt van jonge of oude boomen. De vlechtster van Britsch Columbia trekt profijt van haar kennis, dat de binnenste, middelste en buitenste lagen van cederbast verschillende kleuren hebben.
gevlochten mand van de pomo-indianen van californië. (u.s. national museum te washington).
Het praktisch gebruik van de natuurlijke tinten der grondstoffen vloeit, gelijk hierboven reeds aangegeven is, eenigszins voort uit de karige beschikking over plantaardige kleurstoffen, terwijl in Indië voor het versierde vlechtwerk allerlei uitmuntende verfmethoden worden toegepast, en in oorspronkelijke tint slechts die materialen worden benut, van welker onderdeelen de kleuren niet door de resultaten van de onderdompeling in verfbaden overtroffen kunnen worden, Zoo b.v. de diepzwarte reepen van bijzondere bastsoorten en de glanzend chromaatgele stengels van een onder den naam van alemi bekende en in het wild groeiende orchideesoort. Bij de kleur reeds vangt de verzinnebeelding in de nomenclatuur aan. In de wijze, waarop een natuurvolk een kleur of een nuance daarvan aanduidt, vindt men soms een naieve symboliek, welke zich baseert op de observatie van de door de rondomme natuur geboden opmerkenswaardigheden. Zoo duidt de weefster van Batoe Bara in Sumatra's Oostkust een changeant-tint aan met den algemeenen naam van siang-malem, letterlijk: dag-avond; dus: gelijk den overgang van het licht naar de duisternis. Is de schering van den zijden doek rood en de inslag groen, dan heet de tint sajap koembang padang, d.i. als de vleugels van een soort tor. Een combinatie van blauw met lichtgeel wordt awan genoemd, als een wolk; voor groen en wit heeft men den naam boeloe silindit, d.w.z. als het gevederte van een parkietje; voor rood en wit zegt men: oetak oedang, d.i. als de hersenen van een garnaal; voor paars en wit: oetak katam katam, d.w.z. als de hersenen van een krab. Even aardig bedacht zijn de Javaansche kleurnamen: lemah teles, als natte aarde; goela gosong, als aangebrande suiker; bata loemoet, als een groen aangeslagen baksteen; bekingking, als een soort slak; oesik mèrah, roodgewreven; mritja petjah, als gemalen peperkorrels; toembar petjah, als stukjes korianderzaad; gowok mateng, als de rijpe gowokvrucht; intip hijan, als het aanzetsel van de rijsthorde; mas koemambang, als drijvend goud; endog mimi, als kuit van een krab; radjeg wesi, als een ijzerschimmel; brondong moeloek, als opknetterende maiskorrels; oembel molar, als vloeiend slijm; oedan mas, als een gouden regen; kemiri kotong, als een leege kemirinoot; damar moeroeb, als een | |
[pagina 430]
| |
aangestoken lamp; dami roeboeh, als omgevallen stroo; banjak ngilo, als ganzen, die zich in het water weerspiegelen.
gevlochten korf van de pomo-indianen van californië. (u.s. national museum te washington).
Ongetwijfeld moet deze fantasie, welke zich verbreidt bij het noemen van patronen ook bij de Indiaansche vrouw bestaan hebben ten opzichte van het aanduiden der kleuren van haar vlechtwerk. Geen andere gegevens daarover zijn echter te vinden, dan in het sobere lijstje van het werk: Pomo basket makers van J.W. Hudson (Overland Monthly June 1893), welke schrijver beweert, dat bij de Pomo's het geel: trouw of blijheid, het blauw: trouweloosheid, het groen: bescheidenheid, het zwart: liefde en schoonheid, het wit: edelmoedigheid en rijkdom beteekent. Slechts onder zeker voorbehoud zijn die naar Westersche opvattingen zweemende denkbeelden als werkelijk Indiaansche aan te nemen. G.T. Emmons vertaalt den Indiaanschen naam voor lichtrood door ‘red like the sky at sunset’ (zie zijn: The basketry of the Tlingit, in Memoirs of the American museum of National history, vol. III, July, 1903). Betere en ook meer bevredigende inlichtingen krijgt men over de symboliek der patronen. Evenals in Nederlandsch Indië wordt ook in Amerika dikwijls voor elk onderdeel van een teekening een afzonderlijke naam bedacht, zoo b.v. gehalveerde zalmkuit, haaientand, boomschaduw, netmazen, hertenhoeven, hertentanden, schildpadnek, pijlpunten, kwartelstaart, roode aarde, golven, elleboogkromming, hertendrek, ledige spoel, vischhaak, vliegende gans, wolfsoog, bunzingneus, aardworm, waterslang, hagedis, enz. De Amerikaansche schrijver Mr. James Teit onderscheidt bij de Salish Indianen pijlpunt-, wortel-, vlinder-, ster-, riem-, zigzag- en vleugelmotieven, afbeeldingen van menschen, dieren en voorwerpen, afbeeldingen zelfs van het licht, de lucht, het water, de wolken. Volgens Livingstone Farrand (zie zijn: Basketry designs of the Salish Indians in the Memoirs of the American museum of Natural history, April 1900), is er zelfs een droompatroon, ‘representative or symbolic of some object or event in a dream of the maker’. Otis Tufton Mason, een bekende, Amerikaansche specialiteit op het gebied van de vlechtkunst, speurt nog verder in de richting van symboliek en verhaalt in zijn: Aboriginal American basketry (Annual report of the U.S. National museum 1904) van een bij de Yuki Indianen
indiaansche mand uit alaska.
| |
[pagina 431]
| |
twee manden, twee vliegendeksels en een beker. techniek: drierichtingsmethode, ornament: bloemen, bladeren, sleutelfiguren enz., afkomstig van portugeesch timor.
bekende legende, welke aangeeft, hoe het patroon van een z.g. zonnemand ontstaan is. Toen alles in de oneindige ruimte water en lucht was, en er nog volkomen duisternis heerschte, zweefde de geest On-coyeto als een veder in het heelal (vandaar de voorliefde der Yukis voor een veder-versiering). Telkens in aanraking komend met de onmetelijke zeeën, deed de geest een hevige beroering in het water ontstaan, aan de oppervlakte waarvan veel schuim kwam, dat zich tot een eiland verdikte. Nu was er dus land, maar nog geen licht. De geest zag plots boven zich een schitterende ster, en toen hij zich daarheen had begeven, merkte hij op, hoe boven zijn hoofd verscheidene manden hingen als vurige lichtbronnen. Hij stal een der manden, toog er mee naar de door hem geschapen aarde en hing het voorwerp in het verre Oosten op. Maar toen hij terugkeerde, was de mand uit het gezicht verdwenen. Hij plaatste haar hooger, gaf er telkens weer een tikje aan, zoodat het licht van de mand voortdurend over de aarde kon stralen. Het vlechtwerkmotief van een mand wordt nu nog vervaardigd naar die zonneschittering en zelfs bevindt zich in het U.S. National museum te Washington een Indiaansche mand, welke een getrouwe copie van die allereerste ‘sun basket’ heet te zijn. Iets dergelijks van een ongebreidelde verbeeldingskracht van natuurvolkeren - verbeeldingskracht, die suggereert tot de vaste overtuiging van een werkelijke gebeurtenis -, kan men b.v. aantreffen bij de Sangireezen, bij wie bekend is, dat Beki Langi, een helderziende vrouw, het eerste patroon gevonden heeft naar den vorm van een waringinboom, welken zij gezien zou hebben.... in de maan!
mand. techniek: diagonale patroonvlechting. ornament van ruiten en vierkanten, afkomstig van de arauaken, suriname. rijks ethnographisch museum, leiden).
Niet alleen is er dus gelijkheid in de legendarische afkomstaan duiding, maar ook in de principieele wijze van verzinnebeelding en het vinden van natuur-objecten of verschijnselen als voorbeelden, terwijl, gelijk hieronder blijken zal, een merkwaardige analogie is op te merken in de systemen, volgens welke Indianen en Inlanders hun patronen aanduiden. Immers, evenals bij de genoemde Salish Indianen gebeurt het ook bij de San- | |
[pagina 432]
| |
gireesche vrouwen, dat zij haar teekeningen voor vlechtsels en weefsels ontwerpen naar het waterglanzen of de figuren van wolkenstoeten. Wat bij de Indianen als haaientanden wordt aangemerkt - een zigzaglijn -, heet bij de Inlanders sprinkhaantanden. Het patroon: wolfsoog van Amerika's binnenland, staat gelijk met het Javaansche patroon: duivenoog of eendenoog. Het Indiaansche hertenhoefmotief is de Inlandsche paardenhoeffiguur. En duiden de vertaalde namen van de in Indië gebruikelijke vlechtpatronen: opengaande klapperbloemen, strandend schip, kip-ingewanden, opgeblazen kikvorsch, honderdduizend gambirnoten, verbrand bosch, drijvende aal, watervijvers, bloemen uit één tuin, snakerijen, waterglans, zacht regentje, vechtende kapellen, volgzame weduwe, schemerduister, garnalensprieten, aaneengekleefde muizenkeutels, regenbogen, uitgestrooide rijstkorrels, glinsterende schubben, stroom opzwemmende visschen, drinkende rupsen, neergestreken vleeschvliegen, eendjes, die achter elkaar huiswaarts trekken, elkaar groetende apen, enz. niet op eenzelfde symboliseeringsneiging bij die twee genoemde, groote volksgroepen!? Geestig is daarom ook de voor Indische vlechtkunst toepasselijke opmerking van Otis Tufton Mason: ‘All savage arts begin at the foot of the ladder and end beyond the bourne of sunset’.
sigarenkoker. techniek: omslingeringsmethode. ornament: ruiten en driehoeken, afkomstig van singaparna (preanger regentschappen). (mus. voor land- en volkenkunde, rotterdam).
Alvorens tot het analyseeren van patronen over te gaan, om te kunnen verduidelijken, hoe ook in Indische gebieden dezelfde standaardfiguren in gebruik zijn, als waaruit de Indiaansche vlechtmotieven samengesteld zijn, zooals Dr. Roland B. Dixon zeer terecht in zijn: Basketry designs of the Indians of Northern California (Bulletin of the American Museum of National history, XVII) beweert, zullen we even den bijzonderen aard der technieken aan een nadere beschouwing onderwerpen. De in Amerikaansche gebieden toegepaste vlechtmethoden zijn reeds op verschillende wijzen gegroepeerd. De beste, hoewel nog niet volledige classificatie is gemaakt door Mason. Het geruite vlechtwerk, ontstaan door de bekende methode van één op, één neer, noemt hij naar het daardoor ontstane effect ‘checker work’, terwijl bij hem de reepenverspringing, waardoor men patronen verkrijgt het ‘twilled work’ heet, dat bij de Indianen van Zuid-Amerika beter ontwikkeld is dan bij die van Noord-Amerika. Een derde rubriek is het ‘wicker work’, waarbij inslag en schering uit stijve materiaalsoorten bestaan. Dan is er ‘wrapped work’, wat men voor Indië de rondbuigingsmethode zou kunnen noemen, welke toegepast wordt voor het vervaardigen van ijl mandenwerk. Volgens deze manier omvlecht men vertikale, wijd uit elkaar staande scheringstaven met een spiralenden inslag tot een luchtig verband, gelijk dit b.v. voor vischfuiken en vruchtenkorven gewenscht wordt. Nu | |
[pagina 433]
| |
heeft bij de Indianen van Zuid-Arizona die rondbuigingsmethode met soepele inslagreepen plaats, gecombineerd met een omslingering. In stede van een gewone vlechting volgens deze manier, ziet men door hen de techniek toegepast, om den inslag telkens om een scheringstaaf te winden, tengevolge waarvan het verband iets solieder wordt. Hier komt reeds aan het licht, hoe de Indiaan zekere voorliefde heeft voor de omslingeringsvlechttechniek (twined work), welke ook in Indië slechts in bepaalde gebieden gebruikelijk is. Volgens de eenvoudige omslingering stelt men hier een mand samen, door den wand van zoo'n voorwerp uit horizontale, op elkaar passende scheringringen op te bouwen, en die ringen paarsgewijze met een in het rond gaanden, buigzamen inslag te omwikkelen. Het Singaparnasche werk kan als een voorbeeld voor deze methode dienen. Heeft die omwikkeling plaats tevens met het telkens vervaardigen van een knoop, dan zou er van een ingewikkelde omslingering gesproken kunnen worden, gelijk b.v. deze methode veel in Zuid-Celebes gevolgd wordt. Een enkele variatie daarvan is bekend voor het mandenwerk van Engano, waar de omslingering zigzagsgewijze plaats heeft. 1 indiaansche ijle drierichtingsmethode (gecombineerd met omslingering).
2 indische ijle drierichtingsmethode. 3 indische dichte drierichtingsmethode. Bij de Indianen daarentegen zijn er vele afwijkingen van deze methode. Eerstens komt op de specimina van hun vlechtkunst voor, dat de aldus te bewerken schering niet in ringen horizontaal ligt, maar in staven vertikaal staat, terwijl de Indianen behalve een rechte omslingering (plain twined) ook een schuine (diagonal twined) kennen. Evenals bij de Indische omslingering worden bij toepassing van een dergelijke techniek door de Indianen gekleurde reepen tot vorming van het patroon tusschengevoegd. Is echter de diagonale patronenvorming voor het twilled work in sommige Indische gebieden superieur, de Indianen van Noord-Amerika zijn meesters in de versiering van het volgens de diagonale omslingering vervaardigde mandenwerk, en heel zuiver staan hun vlechtmotieven met de toegepaste techniek in verband. Hieruit zijn die motieven als van zelf gegroeid. In lijn en ganschen opzet sluiten zij zich volkomen aan bij de werkmethode. Techniek en ornament harmonieeren met elkaar tot een wel aantrekkelijk ensemble. De neiging tot het ontwerpen van een schuinloopende teekening is niet nieuw voor degenen, die de Oostersche versieringsdenkbeelden kent. Diagonale vlakverdeeling komt nog in vrij sterke mate voor in het Javaansche batikwerk, wordt ook in vele andere onderdeelen van Indische kunstnijverheid toegepast. Maar zulke meesterlijke proeven van het werken naar dergelijke beginselen, als op sommige Indiaansche manden, zal men op het Indische vlechtwerk van ongeveer dezelfde constructie niet aantreffen. Er zijn van het Indiaansche twined work nog vele complicaties: de open omslingering (twined open work), omslingering met gekruiste schering (twined weave, crossed warp) omslingering met een vlechtsel van drie reepen (three strand braid and twined), de tralie-omslingering (lattice twined), dakpans | |
[pagina 434]
| |
gewijze omslingering (imbricated work), gemengde omslingering (mixed twined). Voorts kan die omslingering plaats hebben van een enkele schering (single rod coil), een dubbele, drievoudige schering, met boordsels (welts), met gespalkte reepen (splints) enz. Zelfs de ijle drierichtingsmethode, welke in Indië wordt toegepast, door reepen luchtigjes in drie richtingen te vlechten, zoodat men zeskoekige mazen verkrijgt, wordt bij de Indianen met omslingering gecombineerd, en wat op Java met ‘wijd openstaande oogen’ of ‘koe-oogen’ wordt aangeduid, heet bij de Indianen ‘oogholten’.Ga naar voetnoot*) De dichte drierichtingsmethode is bij de Indianen echter niet bekend.
ontwikkeling van sleutelfiguur en swastika uit de lijn.
Genoeg, om te doen zien, hoe de Indianen de omslingering ontwikkeld hebben, terwijl in Indië de patroonvlechting door reepenverspringing een bijzondere hoogte heeft bereikt en slechts door het gelijksoortige vlechtsel van Zuid-Amerika bijna geëvenaard wordt. Juist in de patronen, of liever in de standaardfiguren, waarop het versieringsontwerp zich gebaseerd heeft, is een treffende gelijkheid waar te nemen. De heer Dr. P. Schellhas schrijft in het Internationales Archiv für Ethnographie, Band VIII: ‘Die Kulturgeschichte des alten Centralamerika liegt noch im tiefen Dunkel und zu ihrer Aufklärung sind auch die geringsten und unbedeutendsten Ueberreste oft von Werth. Denn aus der Zusammenstellung und Vergleichung geringfügiger Einzelheiten, lassen sich oft weitgehende Schlüsse über die Zusammengehörigkeit, den Ursprung und die Verwandtschaft grosser ethnologischer Gebiete und Kulturformen ziehen’. Hoe komt het nu, dat dezelfde standaardfiguren, welke we aantreffen op oorspronkelijk-Indiaansche antiquiteiten ook voorkomen niet alleen op Indische kunstvoortbrengselen, maar op de handwerksproeven uit vele andere, zoo ver van elkaar gelegen gebieden, bewoond geweest of nog bewoond door primitieve volken? De oudste aardebewoners moeten, toen zij nog in enkele stammen verdeeld waren, bij het willen versieren hunner gebruiksvoorwerpen, zich bediend hebben van de allereenvoudigste ornamenten: de lijn en de stippel, welke zuiver verband hielden met de toenmalige, hoogst primitieve vervaardigingswijzen en logisch waren voortgesproten uit een aanvankelijke vermooiingsidee. In steen, schelp en hout, de door de natuur geleverde materialen, werd met gebruikmaking van steenen werktuigen de lijn gekrast, de stippel gegrift.
verdubbeling van de sleutelfiguur door aaneenschakeling en tegenstelling.
In den loop der tijden breidde zich dat eenvoudige, oorspronkelijke versierings-principe uit. Van twee lijnen werd een kruis gemaakt of een haak, waaraan men nog een derde en een vierde lijn toevoegde tot een sleutelfiguur. En de stippel werd verwijd tot een cirkeltje. We zouden dit de eerste ontwikkelingsphase van het ornament kunnen noemen. De rechte lijn en de stippel vormden de twee basissen, waarop de meer ingewikkelde figuur werd samengesteld, maar na die hierbovengenoemde, eerste phase bleef de ontwikkeling van den cirkel, de gebogen lijn ietwat ten achter, en werd aan de rechte lijn, als het gemakkelijkst weer te geven motief de meeste aandacht besteed bij een versiering der voorwerpen. De tweede phase van ornamentengroei trad in. Het reeds bekende kruis, gecombineerd met de sleutelfiguur gaf de versiering, | |
[pagina 435]
| |
welke nu onder den naam van swastika bekend staat. De bijeenvoeging van verschillende sleutelfiguren deed de meander ontstaan. Er werden driehoeken, rechthoeken, ruiten, rhomben, zigzagfiguren gevormd en men verbond er al of niet sleutelmotieven aan. In de eerste ontwikkelingsperiode reeds had de ornamenteering een zekere symboliek tot gevolg, symboliek, welke, verband houdend met natuurverschijnselen en cultus, bij de verdere uitbreiding van het versieringsbeginsel duidelijker naar voren trad. Als ornament heeft de swastika, waaraan men de grootste symbolische beteekenis hechtte, een afzonderlijke plaats weten te verwerven. Zelfs werd het teeken later bloot als een symbool gebruikt, zonder dat men er eenige bedoeling van versiering aan verbond. Maar als ornament moet de swastika, die immers een vereeniging is van een kruis met sleutelfiguren, ongeveer in hetzelfde stadium van lijnenontwikkeling zijn ontstaan als de meander, die, wanneer we haar analyseeren, nagenoeg hetzelfde opbouwbeginsel verduidelijkt, dezelfde gedaante bezit en naar een gelijkvormig idee uit de standaardmotieven van lijnen en sleutels geconstrueerd is. Ik zal hieronder trachten dit te bewijzen, doch allereerst dient aangegeven te worden, wat de swastika beteekent, en hiervoor kan te rade gegaan worden met het werk van Thomas Wilson: The swastika, in het Annual Report of the Board of Regents of the Smithsonian Institution (report of the U.S. National Museum, 1896). Het sanskrietsche woord swastika beteekent: geluk, voorspoed, en is samengesteld uit su = goed, en asti = welvaren, terwijl ka een affix is. Er zijn al heel wat beteekenissen aan dit symbolisch teeken toegeschreven. Er zijn schrijvers, die het beschouwd hebben als een embleem van Zeus, van Baal, van de zon, van den zonnegod, van den hemel, van den hemelgod. Anderen denken, dat het de trimoerti Brahma, Vishnu en Siwa voorstelt. Een enkele auteur zegt, dat 't het lotos-teeken is in Egypte en Perzië, terwijl een andere er een phallische beteekenis aan hecht.
ontwikkeling van het patroon, waarop swastika's voorkomen, zoowel met den ‘draai’ naar links als naar rechts.
De swastika, in voorhistorische tijden een wijde verbreiding hebbend, wordt nu nog in sommige landen, zoo b.v. Indië, China Japan, enz. gebruikt als een teeken van lang leven, voorspoed, geluk, rijkdom. Reeds in het Ramayana is het bekend en niemand minder dan professor Max Müller heeft er op gewezen, hoe in dat oude heldendicht verhaald wordt van Barata, die een vaartuig kiest, hetwelk met de swastika gemerkt is. Van de 65 symbooltypen van Boeddha's voetafdruk wordt aan de swastika de voornaamste kracht toegeschreven. Burnouf verklaart de swastika als een voorstelling van het werktuig, waarmee het heilige vuur (Agni) door wrijving ontstond. ‘The sign of the cross itself was so simple’, zegt prof. Wilson, ‘consisting of only two marks or pieces, intersecting each other at a right or other angle, that we may easily suppose, it have been the result of independent invention’. Maar in zijn conlusies is hij daarmee eenigszins in strijd. Want hij beweert later, dat de swastika ‘was not the result of duplicate invention or independent discovery, that it is not an illustration of parallellism in human thought, but it was transmitted from person to person, or passed from one country to another, either by the migration of the people, by their contact or communication, or by the migration and transmission of the symbol and the sign itself’. | |
[pagina 436]
| |
Moeten we nu dit laatste beschouwen als een antwoord op de te voren door den schrijver gestelde vraag, hoe dit oud, merkwaardig en wijdverbreid teeken, een erkend symbool van den godsdienst van het Oosten, zijn weg heeft kunnen vinden b.v. naar de Scioto valley in Amerika!?
croix swasticale van zmigrodski en swastika met stippels.
Deze geleerde gaat van de veronderstelling uit, dat de swastika, bij duizenden gevonden in de inscripties van de rotsachtige wanden van Boeddhistische tempelholen in Indië, vermoedelijk haar eerste verschijnen heeft in Centraal- en Zuidoost-Azië onder de voorgangers van Brahmanen en Boeddhisten, al voegt hij er bij, dat het niet met zekerheid is uit te maken, of het teeken van het Oosten naar het praehistorische Europa gebracht werd, dan wel omgekeerd, terwijl hij eerder aangeeft, hoe de swastika èn als symbool èn als ornament reeds in bronzen tijd gebruikt werd. We vinden meer dan in de verklaring van die afkomst bevrediging voor het ontstaan der swastika in de geleidelijke, vroegste ontwikkeling van het lijnornament, waarvoor we niet tot in bronzen, maar tot in steenen tijdperken en veel vroeger hebben terug te gaan. Wanneer we dan op den voorgrond stellen, dat in die oudste tijden de schaarsche aardebevolking nog maar weinig stammentelde, dan is het logisch, hoe de swastika bij die enkele groepen, die allen gelijk stonden in de onbeschaafdheid van den natuurmensch, wèl het resultaat is van de eerstbeginnende cultiveering van een aangeboren, primair kunstgevoel, dat zich in allereerste wording baseerde op het aangeven van lijn en stippel.
ontwikkeling van een papoeasche meander met ornament.
Dan is 't ook te begrijpen, hoe door de ontwikkeling van die twee uit de gedachten geboren standaardmotieven de combinatie tot de swastika en de meander in een later tijdperk is gegroeid, en hoe deze ontwikkelingsvormen met de daaraan verbonden, krachtiger en duidelijker wordende symboliek, in normale gedaanten en vele variaties zijn verbreid tegelijk met de verbreiding van het aantal volksstammen. De Hongaarsche geleerde Zmigrodski heeft gewezen op een combinatie van een eenvoudig, uit rechte lijnen samengesteld kruis met vier stippels in de hoeken, en heeft deze figuur ‘croix swasticale’ genoemd, waarmee hij onbewust heeft verduidelijkt, dat daaruit de geschiedenis van het ontstaan der swastika uit de oudste standaardmotieven kan worden afgeleid. Zelfs meer volledige swastikas zijn aangetroffen, met die stippels gecombineerd, terwijl in een werk van professor Goodyear een uit swastika en meer uitgewerkte sleutelmotieven bestaande figuur wordt aangetroffen, die met den naam van meander wordt aangeduid. De symboliek werd tegelijkertijd en met ongeveer dezelfde bedoelingen, dezelfde beteekenis voor die andere ontwikkelingsfiguur, de meander, bedacht, en zoo is ook uit die analogie van symbolen af te leiden, dat het stadium van het artistieke menschelijke kunnen in overoude tijden zich gevormd heeft na de aanvankelijke reproductie van de eenvoudige lijn, welke door latere geslachten in meer bevredigende complicaties tot een begin van een zinnebeelden bevattenden stijl werd weergegeven. Robert Philips Greg schrijft in zijn: The fret or key ornamentation in Mexico and Peru (Archaeologie, 1883), hoe de sleutelfiguur de symbolische afbeelding is van water. In Lord Kingsborough's Antiquities of Mexico wordt verklaard, dat de sleutelfiguur een plant voorstelt, uit welker bladeren | |
[pagina 437]
| |
in sommige jaargetijden vocht te voorschijn komt. Op oud-Grieksche en Etruskische vazen zijn in de teekening combinaties aan te treffen van sleutelfiguren met visschen en dolfijnen. In China is de meander het symbool van donder, wolken of onweerregen, en daarmee staat in verband de gunst des hemels, waardoor de regen den landbouwer toestroomt. ‘It is easy to see’, aldus Robert Philips Greg in zijn hierboven aangehaald werk, ‘how the key pattern or ornament both as a seperate arrangement and in continuous combination as a border or fret, came in a country, where water and rain were at certain times of the year of great importance’.
mand. techniek: diagonaal patroonvlechting. ornament met sleutelfiguren, afkomstig van de arauaken, suriname ('s rijks ethnographisch museum, leiden).
Geen wonder dus, dat in overoude tijden de sleutelfiguur bij de onbeschaafde volken in Indië en Amerika als een den landbouwer geluk-aanbrengend symbool gemakkelijk behouden bleef. Professor Alois Raimund Hein, aan wien ik op kunsthistorisch gebied meer gezag toeken dan aan den geleerde Wilson, geeft in zijn werk: Mäander, Kreuze, Hakenkreuze und Urmotivische Wirbelornamente in Amerika aan, dat de meander - om maar enkele voorbeelden te noemen -, voorkomt in Europa - in Griekschen en Romeinschen tijd zelfs heel algemeen en in duizendvoudig gebruik -, in Amerika, bij Mexicanen, Peruanen, Brazilianen, Arauaken, Pueblos, in Afrika, bij de oude Egypters, van wie de Grieken vermoedelijk het ornament geleerd hebben, in Azië, bij de Indiërs, Chineezen en Japanners, bij de Koreanen, Tibetanen. Siameezen en bij de Dajaks op Borneo, in Australië, bij de Papoeas op Nieuw-Guinea, enz. En hij stelt zich zelf dan de vraag: ‘Sollen wir es hier nicht vielmehr mit einen in wunderbarer Weise bis ins kleinste Detail übereinstimmenden künstlerischen Aüsserung des Völkergedankens zu thun haben, die nothwendig allerorten in die Erscheinung treten musste, dem allgemeinen Gesetze der Causalität gehorchend?’ Ook Friedrich Hirth beweert in zijn werk: Mäander und das Triquetrum in der Chinesischen und Japanischen Ornamentik (Verhandlungen der Berliner Anthropologischen Gesellschaft, Sitzung 22 Juni 1889), dat de eigenlijke, Chineesche meander-vorm bestaat uit twee, tot een hoekige S aan-een-geschakelde sleutelmotieven, en een verzinnebeelding is van donder en wolken. ‘So bedeutet der Mäander als Symbol des Donners und der Wolken, mit anderen Worten des Gewitters, in erster Linie das Geschenk des Himmels, dasz dem Menschen in Gestalt befruchtenden Regens zu Teil wird, in zweiter Linie Gunst und Gnade im Allgemeinen’. Voorts geeft hij aan, dat verdubbeling van de sleutelfiguur, hetzij door symmetrische tegenoverstelling, of door aaneenschakeling de meander doet ontstaan. Waar dus het haak- of sleutelmotief, dat gelijk hierboven aangegeven is, zich ontwikkeld heeft uit de eenvoudige lijn, de standaard is geweest voor de meander, kan veilig worden aangenomen, dat het ook gediend heeft voor den opbouw van de swastika, welke | |
[pagina 438]
| |
afronding van een meander.
door sommigen immers het haakkruis genoemd wordt. En te meer zal men zich houden aan de betoogde ontwikkeling van een algemeene volksgedachte, wanneer men uit het bovenstaande de gelijkheid in de verzinnebeelding van meander en swastika merkt, het willen uitdrukken van een hemelsche gave, van een bescherming, begunstiging, begenadiging door onzichtbare, bovennatuurlijke machten. Gelijk gezegd, bleef de ontwikkeling van de tot gebogen lijn geworden stippel ten achter bij die van de rechte lijn, welke uit den aard der zaak een gemakkelijker versieringsmateriaal opleverde. Eerst toen in deze richting reeds combinaties waren bedacht, werd de gebogen lijn op de ontworpen figuren toegepast. Men verkreeg dus de afronding dier figuren. Eerst de golflijn naar de zigzagstreep; de S figuur naar den dubbelen, rechthoekigen sleutel; de concentrische cirkels naar de concentrische vierkanten; de gebogen swastika naar het rechte haakkruis, de spiraal naar de meander, en eindelijk het triquetrum (driebeenig wervelornament), het tetrasquetrum (vierbeenig wervelornament), enz. Ten opzichte van spiraal en meander is Hirth juist van een tegenovergestelde theorie. Immers, in zijn reeds aangehaald werk vestigt hij de aandacht op een figuur, een krul, voorkomende op een antieke, bronzen urn, - ook hij gaat dus niet verder terug, dan tot in den bronzen tijd, zoodat hier zijn praemisse onjuist wordt -, en waarmee de draaiende, rollende beweging van den donder gesymboliseerd wordt. De kwadratuur nu van dat teeken is volgens Hirth de rechthoekige sleutelfiguur. Er is meer reden, om aan te nemen, dat de spiraal is ontstaan door afronding van de meander, dan dat deze gevormd zou zijn door kwadratuur van de spiraal. De ontwikkeling van het gemakkelijkst aan te wenden versieringsmateriaal: de rechte lijn moet natuurlijk wel zijn voorafgegaan. Ook andere schrijvers, zoo b.v. d'Alviella, Greg en Thomas geven de evolutie van de swastika in omgekeerde m.i. onlogische volgorde aan, door te beweren, dat eerst het triquetrum, daarna het tetrasquetrum en eindelijk de swastika is ontstaan, terwijl Dr. Birdwood in zijn: Indian arts meent te moeten gelooven, dat de Boeddhistische swastika de oorsprong is van het sleutelornament. Maar er is gelukkig nog een ander, symbolisch motief, dat in de aangegeven ontwikkelingsschakel past en waarmee de hypothese van hierboven kan worden verscherpt, het is n.l. de Yin- en-Yang-figuur, waarvan professor Schlegel in zijn: The Hung League’ zegt, dat de figuur kan beteekenen: licht en duisternis, dag en nacht, beweging en rust, mannelijk en vrouwelijk, zon en hemel tegenover maan en aarde. En nu verklaart Dr. H. Schurtz in zijn: Zur Ornamentik der Aino (Internationales Archiv für Ethnographie Bd IX), hoe de dubbel-figuur Yin-en-Yang de grondvorm is, die aan de deeling van een cirkel door een S vormige figuur voorafgegaan is, en waaruit het ontstaan van de Japansche mitsutok (het triquetrum) gevolgd is. En hij voegt daaraan toe: ‘Danngeht sie (die Anwendung des Mitsutoks) auf eine Anschauung zurück, die man, da sie mit so auffallender Regelmässigkeit in allen Theilen der bewohnten Erde wiederkehrt, fast als Allgemeingut der Menschheit bezeichnen kann’. Van die evolutie heb ik in Wilson's werk
ontwikkeling van den yin- en yang-figuur (in 't midden) en de mitsutok of het triquetrum (rechts), uit den verdeelden cirkel (links).
| |
[pagina 439]
| |
niets kunnen aantreffen. Enkel zegt hij: ‘There are certain forms related to the normal swastika and greatly resembling it - meanders, ogees, the triskelion, tretrasquelion and five and six armed spirals or volutes. These related forms have been found in considerable numbers in America and this investigation would be incomplete if they were omitted’. Door de ontwikkeling van de primaire versieringsneiging, de evolutie van het ornament, de afronding van de rechte lijn, de complicaties van figuren ontstond in een nieuw stadium ook het meer artistieke streven om een vlak meetkundig te verdeelen, hetzij door hulplijnen, of louter in gedachte. - Deze meetkundige verdeeling nu groeide aan tot een bepaalden grondslag voor het decoratief. De kunstzin breidde zich uit en vond geen voldoening meer in enkelvoudige figuren: de meest begaafden onder het primitieve volk zochten naar middelen tot het meer ingewikkeld maken der samenstellingen, en die wisten zij op min of meer artistieke manieren toe te passen door parallelliseering, herhaling, aaneenschakeling, tegenoverstelling, weergave in diagonale richting, door kruising, afronding, verspringing, verwijding, vernauwing, uitsparing, harceering, stippeling, enz. der bijeen te voegen standaardmotieven. Ongetwijfeld moeten ook deze systemen, welke een niet onbelangrijk deel vormen van het ontwerpen van vlakornament, een geleidelijke ontwikkeling hebben doorgemaakt. De symboliek, vroeger alleen voor meander en swastika geldend, kwam ook tot uiting in andere lijnencombinatie, en werd gevormd niet alleen naar het grootsche, bovennatuurlijke, maar naar de omringende dingen uit de geobserveerde natuur. Maar immer werd die symboliek door rechte en gebogen lijnen weergegeven in een patroon, dat het resultaat was van een aldus gevormd, gegroeid kunstgevoel. De fantasie ging rijker werken, de bekwaamheid in het ontwerpen nam toe. Bij de aan geen cultuur onderhevig geweest zijnde en geïsoleerd gebleven volken, die nooit anders dan met lijnen gewerkt hadden, vormden het ontwerp, de vlakverdeeling en het vinden van symbolen drie details van een decoratief vermogen, details, welke mooi bij elkaar aanpasten. Van geslacht op geslacht ging het als onbewust benutte
gedeelte van een mat, techniek: rechte patroonvlechning. ornament: afgeronde sleutelfiguren en opgevulde ruiten, afkomstig van halmaheira. ('rijks ethnographisch museum, leiden),
| |
[pagina 440]
| |
mand. techniek: diagonale patroonvlechting, ornament met gestyleerde menschfiguren, afkomstig van de arauaken, suriname. ('s rijks ethnographisch museum, leiden).
versieringsbeginsel over en werd het een hereditaire knapheid in het weergeven van beteekenisvol vlakornament. De vrije ornamentiek met zuiver decoratieve bedoeling kon uit den aard der zaak goed samengaan met de werkelijkheids-reproductie naar animistische idee. Mensch, dier en plant werden in een lijnenspel omgezet, dat in zijn opbouw kunstig en mooi symbolisch was. ‘Zoo spelen de dieren plantenvormen of deelen daarvande grootste rol’, schrijft professor Dr. A.W. Nieuwenhuis bij de behandeling van de kunst der Bahau Dajaks, ‘maar altijd zijn zij van gedaante veranderd, hoofdzakelijk door de fantasie van den kunstenaar, welke zelfs den oorsprong zijner motieven in een meer gevorderd stadium dikwijls raadselachtig maakt’.
reticule. techn.: diagonale patroonvlechting. ornament: driehoeken, vierkanten, afgeronde sleutelfiguren. padangsche bovenlanden.
Zoekt men echter dien oorsprong in de ornamentatiewijze van geometrische vlakverdeeling en leidt men daaruit de vervorming van de details der teekening tot mensch- of dierfiguren af, dan zijn de motieven soms duidelijker in hun ontstaan. In zijn: Ancient arts in Chiriqui (Sixth annual report of the Bureau of Ethnology) verduidelijkt professor Holmes, hoe de teekening van een alligator ontstaat uit de combinaties van rechte en gebogen lijnen, sleutelfiguren en stippels, en hoe die teekening gevarieerd, gecompliceerd of vereenvoudigd wordt voor de opvulling van rechthoek ‘parallellogram en cirkel, of als bandornament. Ik verwijs hier nog naar het werk van Dr. Wilhelm Hein: Die Verwendung der Menschengestalt in Flechtwerken. Hierin worden reproducties gegeven van menschfiguren in het vlechtwerk der Arauaken van Fransch Guyana, in West-Afrikaansche matten en in gevlochten hoeden der Olo-Ngadjoes van Borneo, doch in alle figuren kan de afleiding van het motief uit de gevarieerde sleutelfiguur duidelijk worden waargenomen. ‘Das Ornament (Menschenfigur) ist vollständig geometrisch entwickelt’, schrijft Dr. Wilhelm Hein. En verder: ‘Alle Räume, welche drei oder fünf Einheiten lang sind erhalten ein oder zwei kleine Füllungsquadrate, welche in Folge der Flechttechnik die Form von Andreaskreuzen erhalten mussten, wodurch das ganze Ornament zu einem ausschliesslichen Linienornamente wurde’. Waar nu de beschavende cultuur haar werk deed, zooals b.v. in Europa, verdwenen het geometrische ornament en de daarmee verband houdende verzinnebeelding, om plaats te maken voor andere beginselen, meer nauwkeurige weergaven, sprekende verfijningen, beredeneerde | |
[pagina 441]
| |
het indiaansche tretrasquetrum of vierbeenig welvelornament.
ontwerpen, nieuw uitgedachte stijlen. De uiting van het schoonheidsgevoel moest onder den belangrijken beschavingsinvloed geen bevrediging meer vinden in de naiefsymbolische afbeelding van de door den kunstenaar om zich heen geziene schepselen en dingen, waardoor dus van zelf het lijnenpatroon, gebaseerd op meetkundige vlakverdeeling meer en meer op den achtergrond kwam. Wel zijn Oostersche voorbeelden van versieringswijzen nog ettelijke malen toegepast en wel is de liniaire styleering van mensch, dier en plant ook in tegenwoordigen tijd een hier en daar gewild versierings-principe, maar met de loslating van de overoude lijnen-behandeling ging geleidelijk ook de knapheid tot geometrische vlakvulling verloren, de knapheid, welke als een aangeboren eigenschap bij geïsoleerde volken, zoo b.v. bij de Dajaks, de Papoeas, de Indianen, enz. nog in volle glorie is. Op de tegenwoordige specimina van handwerks kunst bij al dergelijke volken komt die knapheid in de bewonderenswaardig-losse, prettige schikking van rechte en gebogen lijnen duidelijk voor den dag, is de meetkunstige verdeeling van het versierde veld van een verrassende ingewikkeldheid en juistheid, en geeft ook de nomenclatuur van bestaande patronen bij vergelijking aan, hoe zij allen, als symboliseerende artisten de beginselen van hun gemeenschappelijke voorvaderen in eenzelfde hoofdrichting, met hier en daar slechts kleine, afwijkende variaties hebben toegepast. De kunst, om met lijnen als versieringsmateriaal om te gaan, heeft zich juist door haar eeuwenlange specialiseering als de eenige kunst, de eenige stijl bij dergelijke volken tot een bepaalde hoogte ontwikkeld. De ruit- en sleutelfiguur-combinaties op de weefsels van Bataks, Dajaks, Sangireezen, b.v. wijzen door haar overeenstemming, welke bestaat ondanks de afzondering van ieder der genoemde volken, op een in tijdruimte ontzaglijk verwijderde afkomst, die ongeveer dezelfde moet zijn voor de meeste der tegenwoordige volken. Wat China en Japan aan swastika-patronen bezit, komt nog in de nijverheidskunst op Java voor, welks bevolking hetzelfde stereotype motief van driehoeken-aaneenschakeling kent, als de Toradja-stammen van Celebes. De oude spiraalversieringen van Mykene en Amorgos (afgebeeld in de Illustrierte Geschichte des Kunstgewerbes von W. Behncke, M. Dreger, O. von Falcke, enz), die van het oude vaatwerk van Butmir (afgebeeld in: Zur Entstehung der Spiraldekoration door A.G. Wilke Grimma, Zeitschrift für Ethnologie, 1906) en die van de tegenwoordige Papoeas van Nieuw-Guinea zijn van ongeveer hetzelfde genre. Grieksche meanders komen in gewijzigden lijnenloop nog voor op het vlechtwerk van Alfoeren en Guyanasche Indianen. Die vergelijkingen ontstellen wel door hun oppervlakkige uiteenloopendheid en verbazen tevens door hun onmiskenbare analogiën.
wervel-motief op een gevlochten schaal van de pimo indianen van arizona. (u.s. national mus., washington).
Geen der overgebleven volksstammen toont in de uitingen van decoratieve kunst zulk een ontwikkeling van het triquetrum, het tetrasquetrum en andere draaimotieven als juist de Noord-Amerikaansche Indianen, wat vooral bij hun vlechtwerk duidelijk voor den | |
[pagina 442]
| |
schaal. techniek: omslingering, ornament: sleutelfiguren, afkomstig van de pima indianen in arizona. ('s rijks ethnographisch museum, leiden).
dag komt. Deze draai-ornamenten, volgens Frank H. Cushing (vide zijn: A study of Pueblo pottery as illustrative of Zuni culture, Bureau of Ethnology IV, 1886) de symbolische weergaven der figuren, die een wervelwindhoos in los zand teekent, kan ik in verband met het bovenstaande slechts denken als te zijn ontstaan uit de afronding van haakkruis- of swastika-figuren, wat ook de meening is van Alois Raimund Hein (Mäander, Kreuze, Hakenkreuze und Urmotivische Wirbelornameten in Amerika,) en van Dr. Heinrich Schliemann (Mykenae). Ook bij die later afgeronde, oorspronkelijk recht van lijn geweest zijnde, Amerikaansche motieven treft men de naief-symbolische afbeelding van mensch, dier en plant aan volgens ongeveer hetzelfde idee, als waarmee nog de Dajaks hun patronen ontwerpen. ‘Der Mehrzahl nach sind es Ornamentsymbole, welche auf einen ausgebildeten Sonnencult zurückgehen. In vielen erblickt man eiene Centralsonne, umgeben von Sonnenzirkeln, welche die Jahreszeiten vorstellen, ihrerseits wieder umringt von Punkten oder Kreisringen, welche ein vollständiges Kalendarium abgeben. Solcher Gestalt bilden dieselben ein Anologon zu den bekannten mexikanischen Sonnenzirkeln, welche dieselbe Anordnung zeigen’. (Uit het hierboven reeds genoemde werk van Alois Raimund Hein). Eén auteur is er - A.G. Wilke Grimma (in: Zur Entstehung der Spiral-dekoration, Zeitschrift für Ethnologie, 1906) -, die, na verklaard te hebben, dat de concentrische ringen reeds in de 3e eeuw in Europa bekend waren, voor het ontstaan van de spiraalornamenten de wel vernuftige verschuivingstheorie heeft uitgevonden. Maar de verschuiving, welke door series teekeningen wordt verduidelijkt, is te beredeneerd-uitgedacht, dan dat we die als een versieringsbeginsel bij een primitief natuurvolk kunnen beschouwen, en de genoemde auteur heeft met enkele andere schrijvers gemeen, dat zij in de behandeling van oude kunsthistorie wel het allereenvoudigste voorbijzien, en gaan zoeken naar oplossingen, die, hoe vernuftig ook voorgesteld, langs heele omwegen hetzelfde resultaat geven van een heel eenvoudige, meer aannemelijke evolutie. Er zijn ook schijvers geweest, die een diepzinnig onderscheid gemaakt hebben tusschen de swastika of het haakkruis met den draai naar links en de swastika met den draai rechts. In de perioden van geleidelijke ontwikkeling der decoratieve volkskunst is op die omstandigheid geen acht geslagen, en het beste bewijs daarvan is, dat op oude en moderne voorwerpen, die beide vormen naast en bij elkaar voorkomen. Opzettelijk heb ik hierboven het woord ‘draai’ geschreven, omdat het tijd wordt, aan te duiden, hoe in de ontwikkelingsphasen door de vorming van een kruis uit twee rechte lijnen en - in het volgende stadium - door toevoeging van sleutel-lijnen aan dat kruis, als toevallig, buiten den opzet van den versierder, een richting in het rond wordt weergegeven. Al is de swastika niet met die speciale bedoeling ontworpen, de uit de lijnencombinatie ontstane ‘draai’ moet een gewichtige factor geweest zijn voor het intreden van de nieuwe ontwikkelingsphase, waarbij de cirkelfiguur | |
[pagina 443]
| |
weer op den voorgrond komt. Ik waag het, hier aan te nemen, dat de boven reeds besproken afronding van rechte lijnen het eerst is toegepast op de swastika, die juist door haar bijzondere constructie het idee van rondgang, draaiing, cirkeling, werveling als van zelf aangaf, en waaruit dus het tetrasquetrum is ontstaan.
indiaansch menschenfiguur.
Ik heb vermeld, hoe het oude lijnenornament in het algemeen en de swastika in het bijzonder niet meer bekend is in beschaafde landen als Europa. ‘Thus it appears, that the use of the swastika in modern times is confined principally to Oriental and Scandinavian countries, countries, which hold close relations to antiquity; that in Western Europe, where in ancient times the swastika was most frequent, it has, during the last one or two thousand years, become extinct. And this in the countries, which have led the world in culture’.Ga naar voetnoot*) (The swastika by Thomas Wilson; Annual report of the Board of Regents of the Smitsonian Institution, report of the U.S. National Museum, 1894). Hieraan kan ik toevoegen, dat de bevolking der Skandinavische landen wel dezelfde oeroude ontwikkeling van het lijnornament, gelijk die hierboven geschetst is, heeft meegemaakt, maar niet in alle details. Immers, dezelfde combinaties van driehoeken, ruiten, rhomben, zooals we nu zien in de Oostersche ornamentiek, treffen we in iets mindere ingewikkeldheid aan b.v. op de proeven van Skandinavische weefkunst,Ga naar voetnoot†) zoodat uit het gebrek aan golflijnen, spiraalornamenten, triquetrum en tetrasquetrum kan worden afgeleid, dat het overgangsstadium van de decoratieve afronding het Skandinavische gebied niet bereikt, althans daarin geen overwegenden invloed uitgeoefend heeft. Hetzelfde kan gezegd worden van Zuid-Oost-Europa, Servië, Roemenië, Boelgarije, waar de geometrische verdeeling van een te versieren veld als ornamentleer nog maar enkel in de fragmenten van rechte-lijn-combinaties is blijven bestaan. De phase van de afronding der rechte-lijn-figuren in haar allereerste ontstaan wordt door de primitieve, z.g. ‘Schnurwellenverzierung’ van oud Poolsch vaatwerk uit neolithischen tijd verduidelijkt als een ook in dat gebied van invloed geweest zijnde ontwikkeling. Zelfs was daar de combinatie met de stippels nog in zwang, immers Erasmus van Majewski deelt in het Zeitschrift für Ethnologie, 1906 over het oud-Poolsche, ceramische snoerornament mede: ‘An zahlreichen Bruchstücken jedoch fand ich dasselbe in Verbindung mit einer vermittelst eines Stempels vertieften Kreis-, Punkt- und Stichverzierung’. In hetzelfde tijdschrift verhaalt A. Schliz van een vondst in Zuidwest-Duitschland in de steenperiode en geeft afbeeldingen van opgegraven potten daarbij, waarop snoer, zigzag, punt en lijn tot een gecombineerd ornament te zien zijn. Ook de Hindoes, die volgens sommige schrijvers de swastika hebben uitgevonden, hebben de lijnenversiering gedeeltelijk laten1. timoreesche hagedis.
2. peruaansche vogel. 3. borneosche menschfiguur. | |
[pagina 444]
| |
varen. Van de heele wijdverbreide, een tijd van eeuwen vorderende ontwikkeling van kunstgevoel en kunsttoepassing zijn bij dat volk de symboliek en de vlakverdeeling overgebleven, welke in het weergeven van meer ingewikkelde bloem-, blad- en rankmotieven te pas komen. Deze gewijzigde richting in een bepaalde evolutie is ook waar te nemen bij de Javanen, met dit verschil echter, dat ondanks allerlei invloeden toch wat meer van de versiering met rechte lijnen is overgebleven.
schaal. techniek: diagonale patroonsvlechting; ornament: gestileerde menschfiguren. vermoedelijk afkomstig uit guyana. ('s rijks ethn. museum, leiden).
Bijna volkomen is de analogie der wijzen, waarop voor Amerikaansch en Indisch vlechtwerk de mensch- en dierfiguren naar geometrischen grondslag worden ontworpen. In de teekening van den mensch met opgeheven handen, gelijk die figuur voorkomt op Indiaansche en Indische manden is bijna geen verschil waar te nemen; de hagedisfiguur wordt naar hetzelfde systeem geconstrueerd: een kleine ruit met oogjes als kop, een groote ruit als lichaam en gevarieerde sleutelmotieven als staart en pooten. In verband met het bovenstaande acht ik dan ook minder juist, wat de heer Jhr. L.C. van Panhuys in zijn: Proeve eener verklaring van de ornamentiek van de Indianen in Guyana (Internationales Archiv für Ethnographie Band XI) beweert, n.l. dat het kruis ontstaan is door styleering van de menschelijke gestalte, en het geometrische ornament door het nabootsen en styleeren van voorwerpen. Zelfs het omgekeerde is eigenlijk niet volkomen waar. De enkelvoudige lijn en de stippel als de allereerste ornamenteeringsmaterialen, hebben in hun ontwikkeling het meer gecompliceerde lijnenmotief en ten slotte de bekwaamheid tot het ontwerpen van het logisch daaruit voortspruitende meetkunstige ornament en tot vlakverdeeling doen ontstaan, en naar die basis werden en worden de mensch- en dierfiguren gestyleerd. Juister acht ik daarom de opvatting van professor Dr M. Joest, die in zijn: Ethnographisches und Verwandtes aus Guyana (Supplement zu Band V Internationales Archiv für Ethnographie) het een en ander over de Guyanasche vlecht motieven geschreven heeft. Hij gelooft niet, dat de Indiaansche vrouw de bepaalde bedoeling gehad heeft, een menschelijke figuur, of iets, wat op een mensch lijkt, op haar vlechtwerk af te beelden, maar wèl, dat zij tengevolge van haar ervaring en haar kennis, om door het laten verspringen van reepen, door de toepassing van een gevarieerden vlechtslag patronen te verkrijgen, eens op het idee kwam, de kleine vierkanten van die patronen zoo te groepeeren, dat de teekening min of meer een menschelijke gestalte weergeeft.Ga naar voetnoot*) Op overtuigende wijze toont bovendien Dr. Theodor Koch Grünberg in woord en beeld aan (Zwei Jahre unter den Indianern, IIe Band), hoe figuren van menschen en | |
[pagina 445]
| |
dieren bij dat volk ontstaan zijn uit de samenvoegingen van enkelvoudige lijnen, haken, kruizen, driehoeken, veelhoeken. ‘An einigen Zeichnungen’, schrijft hij, ‘kann man erkennen, wie während des Malens die Phantasie des Indianers Seitensprünge macht, so dasz aus demselben Motiv durch Hinzufügen einzelner, charakteristischer Teile die verschiedensten Figuren entstehen können’. De sierkracht der motieven van het vlechtwerk der Indianen is zoodanig, dat er van den kunstzin van dit volk veel profijt te trekken zou zijn in hun belang, ware het niet, dat het vlechten als volksbestaansmiddel of als huisvlijt in Amerika's binnenland door allerlei invloeden over het algemeen jammerlijk op den achtergrond geraakt is. Het genoemde nijverheidsonderdeel verkeert in Nederlandsch-Indië gelukkig in veel betere conditie. Toegepast op huisraad, kleeding, woningsmuk en luxe-voorwerpen geeft het nog tal van fraaie specimina, terwijl in Amerika waardevolle proeven van oorspronkelijke vlechtkunst slechts als zeldzaamheden in ethnografische musea teruggevonden kunnen worden.
mand. techn.: omslingering. orn.: menschenfiguren. afkomstig van de pomo indianen in californië. ('s rijks ethnographisch museum. leiden).
|
|